Wat is geweld?

Deze zomer volgde ik de Summerschool Odysseus’ onvoltooide reis door docent Jabik Veenbaas bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) te Leusden (foto rechts, EvS). We volgden Odysseus zoals Homerus het beschreef, maar ook Vergilius (Aeneis), Dante (Divina Commedia), Shakespeare (Troiles and Cressida) en verder in de tijd tot Margaret Atwood (Penelope).

We begonnen met close reading van fragmenten uit de Odyssee in de vertaling van H.J. de Roy van Zuydewijn (1993). Ik ga hier in op Boek VI, over Nausikaä (afb. linksboven: Frederic Leighton). Waarom wordt straks duidelijk. Nausikaä is de dochter van het koningspaar van de Faiaken. Zij hielp en ontving Odysseus na diens schipbreuk. En we eindigden met hedendaagse versies die de accenten anders leggen: op het kolonialisme, het feminisme enzovoort.

Kamermuziek – Jabik Veenbaas
Ook docent Jabik Veenbaas heeft het epos in zijn recente dichtbundel Kamermuziek (2024) verwerkt. Onder meer in het schitterende gedicht ‘Mythologie II’ dat gaat over het schild van Achilles, de held uit de Trojaanse oorlog met – zoals hij tijdens de cursus zei – ‘menselijke trekken’. Ook W.H. Auden had eerder een gedicht over Achilles’ schild geschreven.1) Veenbaas geeft het schild zelf menselijke, ja persoonlijk trekken, gesmeed als het is

… door een vrouw uit één stuk
(…)
en door een man die kapotging in de oorlog

Overigens werden eeuwen later wapenschilden nog steeds beschilderd; Bart Van Loo meldt in zijn boek over De Bourgondiërs dat Johan Maelwael en Melchior Broederlam dat in 1401 deden ter gelegenheid van het huwelijk van Antoon van Brabant met Johanna van Saint-Pol. Hij vermeldt erbij, dat het Nederlandse werkwoord  ‘schilderen’ hier etymologisch vandaan komt. Maar dit terzijde.

En dan valt mij thuisgekomen (letterlijk, niet in de spirituele zin van Homerus) het boekje Augustus (2023) uit de reeks over de twaalf maanden van uitgeverij Das Mag toe. Geschreven door de Vlaamse dichteres en schrijfster Charlotte Van den Broeck. Daarover gaat het hier verder.

Augustus – Charlotte Van den Broeck
Naast de verhaallijn over June en de ik-figuur op Corfu, volgens de overlevering het mythische eiland van de Faiaken en de plaats waar Odysseus aan land ging en Nausikaä ontmoette. De tweede verhaallijn gaat over haar, maar beide verhalen raken elkaar natuurlijk.

Van den Broeck blijft dicht bij het originele verhaal van Homerus en brengt het, om een frase van Veenbaas te citeren, ook weer verder. Onder meer door het in gesprek te laten gaan met sprookjes, zoals Repelsteeltje. Qua vorm herneemt de auteur, net als haar voorbeeld destijds die binnen het eind van de orale traditie stond, als geheugensteuntje telkens een zin. In haar geval de vraag: ‘Wat is geweld?’
Ook stilistisch doen de vergelijkingen die ze bezigt soms Homerisch aan, zoals ‘De zee slaat haar laken over de simultane slapers op het zand’.

Op het strand speelt een groep mensen voor June en de ik-figuur het verhaal van Homerus na. Hij is trouw aan zijn vrouw (Penelope) en zoon (Telemachos) en keert huiswaarts, Nausikaä achterlatend. Het boekje van Van den Broeck heeft een open eind; de vraag mag je zelf beantwoorden. Een open eind, net als Odysseus’ onvoltooide reis.

1) Joost de Vries schreef in De Groene Amsterdammer (15-8 2024) een artikel over de titel ‘De bruidstaart in de regen’ n.a.v. het verschijnen van Audens verzamelde gedichten (‘Tijdelijke helden’) in een vertaling van Han van der Vegt (uitg. Van Oorschot).

Jabik Veenbaas: Odysseus’ onvoltooide reis – https://nieuwamsterdam.nl/producten/odysseus-onvoltooide-reis-9789046827796
Charlotte Van den Broeck: Augustus https://dasmag.nl/product/augustus/

Elkaar de hand schudden

Bij het afscheid van ds. Evert Jan de Wijer (De Thomas, Amsterdam) die vertrekt naar de Protestantse Gemeente Wassenaar.


Het Internationaal Lied Festival in Zeist is momenteel weer aan de gang. Gedachten voeren mij terug naar verleden jaar, toen ik er enkele dagen was en tijd had om ook de expositie Masterpieces in Slot Zeist te bezoeken.
Er werden toen schilderijen getoond van Svetlana Tartakovska en modellen van kostuums die Rien Bakkers maakte voor onder meer Shakespearerollen, zoals Lady Macbeth, Macbeth en Hamlet.

 

Een van de schilderijen die er te zien was, is als gezegd van de Oekraïense kunstenaar Tartakovska (1979), die al 20 jaar in Haren (Groningen) woont. Het heet Het gebed (zie afb. hierboven). Een verstilde afbeelding van een biddende vrouw. Een vrouw die ook op andere doeken terugkomt. Ze heeft hier, – en elders -, een lang gewaad aan. Samen met haar lange, donkere haar contrasteert dat met een witte muur, het hoekje in een kerk waar ze staat en waar de verf afbladdert. Het enige, nauwelijks kleurrijke is de huid van haar gezicht en van haar handen.
De gevouwen handen voerden mij verder, naar een ander schilderij. Niet in Zeist, maar waarvan ik via een Nieuwsbrief een afbeelding kreeg toegestuurd: The Sun (2023, hierboven) van Natalya Zaloznaya (1960) uit Belarus, die nu in Genua woont. De Italiaanse zon valt op de stevige handen van iemand. Ook hier overheerst de tint van de huid, tegen een in dit geval donkere achtergrond en lichte ondergrond. Het zijn geen handen in een gebedshouding, maar in de houding van iemand die zich laaft aan het licht van de zon en zich in de handen wrijft om dat extra goed te voelen en vast te houden.

Je zou beide handen kunnen zien als een uitdrukking van respectievelijk het geestelijk en wereldlijk leven; geestelijk en seculier leven kunnen elkaar soms de hand schudden en worden dan één. Iets dat bij uitstek kenmerkend is voor het denken van ds. Evert Jan de Wijer, wiens hart overigens meer bij de literatuur dan de beeldende kunst lag; in een interview zei dat hij eens met zijn ene been in de theologie staat en met de andere in de literatuur. Zijn boek God op het boekenbal (uitg. Skandalon, 2013) is daar een uiting van. Maar ook het interview dat hij eens (in 2016) had met de schrijfster Jenny Erpenbeck die te gast was in wat toen nog de  Thomaskerk heette; zij kreeg zeer recent (voor haar boek Kairos) de International Booker Prize. Via deze blog schud ik De Wijer de hand.

(Foto rechts ontleend aan de website van de Protestantse Kerk Amsterdam)
https://dethomas.nl/op-zondag/

Shakespeare in de Globe (2012)

Vrienden en ik delen een gezamenlijke passie: voor het werk van Shakespeare. In 2020 kreeg ik voor mijn verjaardag het mooie boek This is Shakespeare. How to read the world’s greatest playwritght van Emma Smith (Pelican paperback, 2020). [1] Dit jaar werd ik gefêteerd met een digitaal abonnement voor een jaar kijken naar theatervoorstellingen uit de Globe in Londen. Dat dit een uitermate onvriendelijke interface is, kon niemand weten.

Mijn eerste keus was een zelf benoemd ‘tweeluik’: The Merchant of Venice (opvoering in 2012) door de Habima, sinds 1958 het nationale theatergezelschap van Israël, en Richard II (ook uit 2012) door Ashtar, een in 1991 te Jeruzalem opgericht Palestijns theatergezelschap. Het is een – om de dooddoener maar weer eens van stal te halen – nog steeds een actueel tweeluik. Dat bleek tijdens de opvoering van The Merchant of Venice om daar mee te beginnen: buiten de Globe waren pro Palestijnse betogingen gaande en enkele keren hoorde je duidelijk een helikopter overvliegen. In beeld kwam af en toe de duidelijk aanwezige bewaking. We schrijven 2012 en niet 2023.

The Merchant of Venice
Eerst het stuk zelf. Smith stelt dat Shylock Shakespeares enige centraal staande joodse karakter is (p. 100). Daarnaast is er een prins van Marokko, een moslim (akte 2 scène 1). Het thema van het stuk is ‘the credit economy of Venetian moneylending’ (p. 104). Hierbij is Shylock de zondebok (p. 107). Antonio, een ander personage, haat Shylock ‘for he is a Christian’ (1.13.40), in de voorstelling getooid met een groot kruis op de borst. Hij bespuugt Shylock, zoals nu weer met mensen gebeurt door het oplevend antisemitisme. Letterlijk of op X (voorheen twitter).
In de eerste gedrukte tekst van het stuk (1600) wordt op een gegeven moment de naam Shylock vervangen door ‘Jood’. Smith schrijft dat Shylock zo zijn ‘personal identity’ verloor of ontnomen werd (p. 111). Shylock wordt gedwongen zich tot het christendom te bekeren.

Ik wil het hier wat dit stuk betreft vooral hebben over de wijze waarop de regisseurs Ilan Ronen en Ian Russell de verhouding tussen de jood Shylock (gespeeld door Jacob Cohen) en de christen Antonio (Alon Ophir) vormgaven.
De opvoering begon ermee dat Shylock werd ingesloten door een groepje Venetiaanse carnavalsvierders met maskers. Soms met grote, kromme neuzen. Ze gingen met Shylocks tallit (gebedssjaal) aan de haal als was het de lap voor een stier, schopten en sloegen hem.
De haakneus kwam na de pauze terug in de maskers van de gerechtsdienaars. Ze deden nu denken aan de maskers die ter bescherming tijdens de pest in Venetië werden gedragen. In de neusopening waren dan kruiden aangebracht. De gerechtsdienaars zaten tussen het publiek. Een veelzeggend detail.

Shylock vroeg aan Antonio de rente voor het door hem uitgeleende geld, een pond van zijn vlees. Antonio hing in een tuigje in touwen die gedurende de hele voorstelling vernuftig voor alles en nog wat werden ingezet (zie foto bovenaan, ontleend aan de website van de Globe). Er waren tal van verwijzingen naar de kruisdood van Jezus van Nazareth. Zo werd ook Barabbas genoemd, één van de vele verwijzingen naar Bijbelse figuren. Antonio wilde Shylock bekeren. Hij kreeg een kruis omgehangen en zeulde met een koffer het toneel af.

In één van de recensies die ik las, van Lynn Gardner in The Guardian (29 mei 2012), werd verwezen naar de legende van de Wandelende Jood. Dit is een, gezien de antisemitische connotatie hiervan, weinig kosher. Ik moest eerder denken aan dat schitterende schilderij van Sam Drukker: Man met koffer (zie afb. links). [2] Een man, – een mens van nu en altijd.

Richard II
Dan het tweede stuk: Richard II. Het begin katapulteerde je meteen naar de situatie in Israël en Gaza. Mannen met bivakmutsen (zoals The merchant of Venice begon met maskers), een onderaardse gang of gevangenis (het toneel van de Globe leent zich daartoe), Gloucester die wordt vermoord en de opkomst van Richard II die als een echte dictator vooroverbuigt en handjes schut met het publiek op de eerste rij. Er wordt gespeeld met een enorme drive, met stemverheffing en heftige gebaren. Alleen koningin Isabella, de vrouw van Richard II, houdt zich wat in. En hertog Lancaster, een oom van Richard II.

Richard II is op deze manier niet de slappe koning waar Smith hem voor houdt. Het is een manier van spelen die vermoeiend werkt. Is dat de opzet? Jullie luisteren niet, dus dit is de enige manier? Hoewel je daaraan juist kunt twijfelen.
De vlaggen waarmee op een gegeven moment in Richard II wordt gezwaaid, doen mij denken aan een still uit een video die een van onze medereizigers maakte tijdens een reis door Israël (1990). De camera bewoog langzaam naar boven, tot boven aan een huis waar een zwarte vlag hing die ik zelf niet had gezien. Zoals nu op het flatgebouw waarin ik een appartement huur op de bovenste verdieping een Palestijnse vlag van het balkon wappert. ‘We make Shakespeare mean that we want him to mean’, schrijft Smith (p. 66).
Dat blijkt ook uit een recensie van Kerry Lambeth waarin de vlaggen op het toneel werden geduid als kwamen ze rechtstreeks uit de opstanden van de Arabische Lente, maar dat is andere koek.

Een welkome, wat poëtischer en humoristischer scène was die met de tuinman en hier niet zijn knecht, maar echtgenote. Raak was de improvisatie toen de kroon voor Richards opvolger in de lucht werd gehouden op het moment dat – ook hier – een enkele helikopter overvloog. Want spelen kunnen ze, Ashtar, maar mijn stijl is het niet.
Ik zie dan toch liever de film A House in Jerusalem van de Palestijnse filmmaker Muayad Alayan. Indrukwekkend en verstild. (Nog tot 22 april 2024 te zien via Picl.nl).

 

[1] Momenteel als Pantheon Book in de ramsj.
[2] Zie ook mijn interview met hem: https://8weekly.nl/recensie/kunst/verdwijnpunt-als-horizonversmelting/

Jaarthema 2023 – Emoties (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. In 2018 waren dat de oude Grieken, in 2019 was dat de negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur, in 2020 waren dat de middeleeuwen, in 2021 was het Indonesië en in 2022 kunst en klimaat. Dit jaar is het thema emoties. Samengevoegd tot een drieluik. Vandaag deel 1; losse mozaïekstukjes die op het eind in elkaar vallen.

1. Anna Clyne
Het begon ermee dat ik een artikel uit Het Parool van 4 januari opstuurde naar een oud-collega. Het betrof een artikel over de Britse componiste Anna Clyne (1980, zie foto hierboven). Als reactie kreeg ik een artikel van haar in de NRC. Joep Stapel schreef daarin aan het eind dat Clyne ‘altijd een directe emotionaliteit zoekt in haar werk en ook het hart heeft het in onze wereld zwaar te verduren, van corona-eenzaamheid tot klimaatstress. Het slotdeel van het werk [Weathered, Verweerd, EvS], gewijd aan de aarde, eindigt [lees: begint, EvS] met “fanfares” aldus Clyne. Kunnen we het interpreteren als een optimistische noot? Clyne kijkt alsof ze iets heel vreemds heeft gehoord: “Ehm, well, no”.’

Een conclusie die mij terugvoerde naar een artikel in Filosofie Magazine (nr. 1/2023) dat ik ’s ochtends las. Een interview van Th. Velvis met de filosoof en theoloog Ralf Baudelier (1961). Eerst kende Baudelier ‘niet anders dan een onbegrensd optimisme’, maar in zijn recente boek Lang leve de mens (Gompel & Svacina) maakte hij ‘een scheiding tussen een romantisch hart en een verlicht hoofd’. De auteur is niet optimistisch meer, maar gaat ook niet uit van een alarmerend verhaal over klimaat, mijn vorige jaarthema. In blog 3 zal ik dit mild optimistisch of mild pessimistisch noemen. Eigenlijk denkt hij net als Jane Goodall die op de maandagavond ervoor in een tv-interview met Janine Abbring (VPRO Wintergasten, 2 januari) zei dat het haar ‘missie is om de mensen hoop te geven zodat ze actie ondernemen’.
Misschien wil die fanfare van Clyne ook net als Goodall oproepen om in actie te komen.

2. Herinneringen
Herinneringen zijn affectief en emotioneel, aldus Luc Rasson (zie foto) tijdens een interview met Herman Simissen, de examinator van mijn MA-scriptie. Rasson is de auteur van het boek Donker toerisme. Reizen naar plaatsen met een donker verleden: dood, vernietiging. ‘Donkere toeristen’ zijn intellectuelen die zich niet beperken tot boekenwijsheid. Ze zoeken de historische sensatie, een gevoel van onmiddellijk contact met het verleden, een sfeer waarin je wordt geprojecteerd.
Ik heb dat zelf ervaren tijdens reizen naar de Normandische stranden en het voormalige concentratiekamp Majdanek. Ervaringen die je altijd bijblijven. En ook een oproep zijn om in actie te komen op elk moment dat bijvoorbeeld antisemitisme zijn donkere kop opsteekt, in welke vorm dan ook.

3. Eric Whitacre
Na het NTR ZaterdagMatinee op 25 februari, waarin de Nederlandse première werd gebracht van The Sacred Veil van Eric Whitacre (zie foto), overkwam me iets raars. Ik ging blij het Amsterdamse Concertgebouw uit, terwijl het stuk toch ging over de dood van de vrouw van een van Whitacre’s vrienden, Julie Silvestri, en ik aan de compositie zelf dubbele gevoelens had overgehouden, die ik verwoordde in een recensie op de website van 8WEEKLY.[1]

Een mevrouw naast mij pinkte een traantje weg. Om de tekst, om de muziek, om allebei? Misschien ligt het antwoord in de gelukzaligheid van ‘een simpele ziel’ (Marguerite Porete) tot wie het doordringt hoe mooi het is dat je mag leven, samen met anderen kunt genieten van een concert in een van de mooiste zalen ter wereld. In dankbaarheid dat het leven na de dood doorgaat. In die zin dat de geest van Julie voortleeft in de gedichten van haar man, Charles Anthony, in de muziek van Whitacre en in de oren van de mij onbekende buurvrouw die tot tranen was geroerd en in die van mij die er anders mee omging.
Het is zoals Shakespeare dichtte:

Jij leeft nog voort, door wat mijn pen vermacht;
waar adem is, troon jij op iedere ademtocht.
(Sonnet 81).

4. Handen bij Rembrandt
Op 22 maart nam ik deel aan een excursie van Helikon naar de Légertentoonstelling in het Kröller-Müller museum in Otterlo. Als gids was Hans van der Gaarden mee. Hij verzorgde op de heenweg in de minibus, tijdens de lunch, even voor en nadat we de expositie hadden bezocht ‘blokjes’ inleiding.
Op de terugweg vertelde hij iets over wat – gezien de passie waarmee hij het deed en zijn eigen blog – wel een stokpaardje van hem moet zijn: de emoties die de handen op het werk van Rembrandt uitdrukken.

Op zijn blog (www.manvantaal.com) staat de volledige registratie van een lezing die hij hier eens over hield. Daarom ontleen ik het volgende in relatie tot een tekening die verleden jaar Pasen in de Nieuwendammerkerk in Amsterdam was te zien en waarop je een derde hand ontwaarde.

Op de ets Het ledikant zie je de liefdesdaad (links). De vrouw heeft drie handen en is daardoor volgens Van der Gaarden buitengewoon actief. Op De Nachtwacht zien we Banning Cocq wiens hand zegt: Vooruit, mannen! Er is een slagschaduw te zien, een soort extra hand die een verhaal vertelt en het wapen van Amsterdam als het ware omkranst; ze beschermen de stad, die handen. Handen die beschermen én actie ondernemen; een mooie tweeslag als vervolg op wat Goodall zei.

En zoals dat gaat: nu zie ik opeens meer schilderijen met drie handen. Zoals On them van Sanya Kantarovsky (1982, foto rechts) op de tentoonstelling ‘Brave New World’ in de Fundatie te Zwolle.

5. Luister van Sacha Bronwasser
De schitterende roman Luister van Sacha Bronwasser (uitg. Ambo|Athos, 2023) gaat onder meer over een bepaalde emotie: angst. De hoofdpersoon, Philippe Lambert, lijdt eraan. Vóór zijn huwelijk met Laurence en, wederom, ná de geboorte van hun zoontje Nicolas en bij de aanblik van een van de au pairs, Eloïse Schiller.
Dit alles tegen de achtergrond van de aanslagen die Parijs in de jaren tachtig teisterden. Niet dat Philippe daar, in tegenstelling tot Laurence, bang voor is. Nee, dat is hij als gezegd voor Eloïse. ‘Hij moet luisteren, er is geen andere optie, hij moet luisteren (…) om erger te voorkomen’. Dit spiegelt zich in Marie die ook moet luisteren, zoals er veel spiegelingen in de roman zitten. De auteur wilde Marie naar eigen zeggen een schop onder de kont gevel. ‘Maar ze luisterde niet’. In het laatste hoofdstuk staat een zin die veel verklaart en ook weer niet: ‘Hij wist het gewoon allemaal’. Elders zegt hij: ‘Er zijn dingen die ik zie’. En voorvoel, zoals een aanslag die nog plaats moet vinden. ‘Een vloek’, meent hij. ‘Het is gezien, het is verteld, en nu bestaat het’.

 

[1] Zie: https://8weekly.nl/recensie/ntr-zaterdagmatinee-eric-whitacre-toek-numan/

Lera Auerbach en Dostojevski

Volgens de inleider op het NTR Avondconcert (24 oktober 2023), is Lera Auerbach (1973, foto links) zowel een typisch 21ste als een uitgesproken Russische componiste. Dat eerste herken ik in haar eclectische stijl, aan het tweede ga ik me niet wagen; er is al veel geschreven over het al dan niet bestaan van de ‘Russische ziel’ over all.
Waar ik wél wat over kwijt wil, is een al dan niet Russisch element dat zowel haar leven kleurt als de roman De broers Karamazov van Dostojevski; naar aanleiding van dit boek blogde ik al eerder, aan het begin van de HOVO-cursus erover. Toen in relatie tot een tentoonstelling in Den Haag en nu, aan het eind ervan nog een keer en nu dus in relatie tot Auerbach.

Lera Auerbach
Lera Auerbach werd geboren in Tsjeljabinsk (zuidelijke Oeral). Ze gaf al jong blijk van muzikale aanleg en tekende veel; twee van de aspecten waardoor ze bekend zou worden. Behalve componist, pianist, dirigent en dichter is ze ook beeldend kunstenaar. Tijdens het Lera Auerbach Festival in Den Haag (15-22 oktober 2023) konden we van alle aspecten op indrukwekkende wijze getuige zijn.

Auerbach week uit naar de Verenigde Staten. In 2009 verwoestte een grote brand haar studio in New York. Alles ging in vlammen op: haar vleugel, partituren en archief. Een writers block overviel haar en ze was een tijdje dakloos. In een interview met Joep Stapel, opgenomen in het programmaboek bij het festival, zei ze hier twee dingen over:

  1. ‘In die periode herbeleefde ik veel dromen uit mijn kindertijd’
  2. ‘In veel van die dromen was ik beeldend kunstenaar’

Tijdens het vierde (ZOOM)college van de HOVO-cursus over Dostojevski’s boek moest ik denken aan deze uitspraken en de uitwerking daarvan op Auerbachs leven en werk.

Mitja en Aljosja
Aan het eind van het verhoor van het personage Mitja in het boek, krijgt deze een droom, zoals zijn broer Aljosja een visioen kreeg. Daarna voelt Mitja zich rustig en sterk, zoals Auerbach de ‘heilzame ervaring’ onderging door het feit dat haar vroege beeldend werk, ontstaan na de dromen die ze had, door kunstenaars ‘zo serieus’ werd genomen, zoals ze tegen Stapel zei. Ze ging op dit spoor verder.

Ook bij Dostojevski komt een brandend huis voor. Volgens Judith Janssen, onze geweldige docente, staat dit in de Russische literatuur symbool voor het land. Ook figuurlijk staat Mitja’s

‘hart in vuur en vlam’ en streeft hij ‘naar het licht, en wil hij leven, leven, zijn weg gaan, naar het nieuwe licht dat hem roept (…). – Ik heb een mooie droom gehad, heren, zei hij met nogal vreemde stem en een nieuw gezicht dat leek te stralen van vreugde’ (p. 617, vert. Arthur Langeveld).

Silent Psalm
Bij Dostojevski is het het Russisch-orthodoxe geloof dat een grote rol speelt, bij Auerbach het joodse. Dat blijkt onder meer uit haar schitterende sculptuur Silent Psalm (Psalm 121) [foto rechtsboven EvS], dat in Amare in Den Haag was te zien.
Het uitgangspunt hiervan is het concept tikkun olam, het heel maken van de wereld. Om dat tot uitdrukking te brengen, maakte Auerbach gebruik van kintsukuroi (gouden reparatie), de Japanse techniek die littekens van een breuk laat oplichten in plaats van ze weg te restaureren. De scheuren op het sculptuur van Auerbach vertonen zowel aan de voor- als de achterzijde de vorm van een Davidster.

Leven en werk
Deze sculptuur is verwant aan Auerbachs Zesde symfonie, die mij tenslotte brengt bij een essay (‘Dostojevski’s romans en de joodse kwestie’) uit Charles B. Timmers boek Geld en goed bij Dostojevski (De Arbeiderspers, 1990), dat wij voor het vijfde en laatste college van de HOVO-cursus zouden kunnen lezen.
Timmer vraagt zich af, of je werk en leven uit elkaar kunt halen; hij noemt het een ‘persoonlijkheidssplitsing’ (p. 106). Misschien was duidelijker geweest: je kunt het werk van een kunstenaar niet uit elkaar halen. Bijvoorbeeld tussen ‘Dostojevski als journalist, politicus, sociaal denker en Dostojevski als romanschrijver en kunstenaar’. En ja, er zijn personages in zijn werk die zich antisemitisch uitlaten en ja Dostojevski was in zijn journalistieke werk ook antisemitisch. Ook als je Auerbachs leven en werk bekijkt, leest en beluistert, is het antwoord: je kunt het werk niet uit elkaar halen. Bij de rest van Timmers betoog vallen overigens genoeg vraagtekens te plaatsen, al ben ik het wel weer eens met Timmers opmerking dat je personages niet mag identificeren met de auteur van een werk (p. 118).

Of zoals Hettie Marzak – meelezer van mijn boekje over Anna Enquist en haar gedichten over muziek – in een column op Literair Nederland schreef: ‘Shakespeare was geen koningsmoordenaar omdat hij de vader van Hamlet liet vermoorden. Nabokov, Ted van Lieshout en Pim Lammers zijn geen pedofielen omdat ze er een boek over schreven’ [zie link onderaan deze blog naar Marzaks column].

Waar het me hier primair om ging, waren de dromen en de uitwerking daarvan in het werk van Auerbach en bij de personages in Dostojevski’s roman. Russische elementen? Ik denk eerder dat het al dan niet universeel menselijke reacties zijn na een traumatische ervaring.

Foto van Lera Auerbach: Raniero Tazzi (ontleend aan het programmaboek van het Lera Auerbach Festival).

Link naar de blog van Hettie Marzak: https://www.literairnederland.nl/moreel-kompas/

 

Joep Franssens en Spinoza

Onlangs gaf Anne Woodward voor de Amsterdamse Spinoza Kring een cursus over Spinoza en Kunst. Dit bracht mij weer te binnen, dat ik in 2013 voor de Volksuniversiteit Amsterdam samen met Robert Snel een cursus gaf over Spinoza en Muziek; hij over Spinoza, ik over muziek. Op deze blog publiceer ik nu de teksten van mijn aandeel. Als eerste die over Joep Franssens.

Joep Franssens
Joep Franssens werd in 1955 in Groningen geboren. Net als Hanna Kulenty en Yannis Kyriakides – de twee andere componisten die in 2013 aan bod kwamen – studeerde hij compositie bij Louis Andriessen aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag om na twee jaar te switchen naar Klaas de Vries, die doceerde aan het Rotterdams Conservatorium. Hij heeft dus zowel geroken aan de zogenaamde Haagse als de Rotterdamse School.

Ik wil, voor ik verder ga, even stilstaan bij de figuur van Louis Andriessen die niet alleen zo’n grote invloed heeft gehad op het hedendaagse componeren, wereldwijd, maar van wie soms ook een eenzijdig beeld bestaat, het zogenaamde Haags Hakkuh (naar de titel van een stuk van hem). Ik doe dat aan de hand van een zeer rake karakteristiek die Bas van Putten heeft geschreven voor de Groene Amsterdammer (3 maart 2011). ‘Neem je zijn oeuvre door, dan blijkt Andriessen zachter dan je denkt. Tegenover dat rumoer staat veel geconcentreerde koele stilte die bij Andriessen gek genoeg nimmer naar meditatie taalt. Traag is hier denken in een andere, maar niet per definitie tragere versnelling. Zo “oort” de stilstaande beweging van De Tijd. De licht-getinte, donker gestemde serenitieit van Dances. De introvertie van Zilver, zoals zo vaak bij Andriessen een spel met koralen.’  Andriessen ‘ontwikkelt een hardboiled variant op de minimal music van Terry Riley, [Philip] Glass en [Steve] Reich’. En weer een maar, wanneer Van Putten de componist zelf citeert: de ‘echte extase wil bij mij niet komen. Het lukt steeds niet, zelfs als ik denk dat ik er ben. Daar kwam ik achter toen ik het derde deel van Writing to Vermeer op piano voorspeelde aan een Russische musicologe die naar Nederland was gekomen, iemand die alles wist (…). Hoor, zei ik, Skriabin. Nee, zei ze. Er is geen extase, dit is expressie. Zo is het dus. Zelfs als het bij mij tot tranen toe mooi is, blijft het gereserveerd’.

Joep Franssens heeft meer met Andriessen gemeen dan hij wellicht zelf zal willen toegeven. Maar er zijn ook opmerkelijke verschillen. Zijn stilte is niet koel, maar warm en meditatief. Zijn muziek is donker-getint en licht gestemd. Zijn minimal music is niet hardboiled, maar spiritueel en behalve met Steve Reich toch eerder verwant aan Arvo Pärt, Henryk Gorecki, Gya Kancheli  en andere Baltische en Oost-Europese componisten. Zijn muziek is extatisch. Maar net als bij Andriessen, en net als bij Spinoza, beredeneerd. En voor alles traag in de gebruikelijke betekenis van het woord.

Franssens ontdekte Spinoza toen hij achttien jaar was. Hij heeft daarover het volgende gezegd (geciteerd in een dissertatie van David Andrew Hobson, Louisiania, 2010): ‘Toen ik de eerste pagina’s las [de Ethica], wist ik niet wat er met me gebeurde, maar ik had het gevoel dat ik iets compleet nieuws aan het lezen was, compleet anders. Ook had ik meteen het gevoel dat er een samenvallen was tussen mij en de tekst’. Op latere leeftijd keerde Franssens naar Spinoza terug. Wat hem volgens Hobson toen aansprak, was de tijdloosheid van zijn denken.
Daarin sluit hij aan bij het laatste, vijfde en kortste deel van de Ethica. Hierin plaatst Spinoza de hele wereld ‘sub specie aeternitatis’ (in het licht der eeuwigheid). Nadat Spinoza in het eerste deel de verbeelding (imaginatio) en de rede (ratio) heeft besproken, komt hij in het laatste deel uit bij de intuïtie (intuitio) in de zin van intellectuele liefde voor God (amor Dei intellectualis). Godskennis die zin en samenhang geeft die weer tot gemoedsrust leidt en alle verstand te boven gaat. Dáár komt Franssens ook op uit in zijn compositie Harmony of the Spheres.

Harmony of Spheres
De titel van het uit 2001 daterende werk refereert aan het verhaal over de harmonie der sferen, een verhaal over de krachtige werking die muziek kan hebben. We lezen er bijvoorbeeld over bij Jamblichus (ca. tweede helft van de derde eeuw na Chr.):

Gebruik makend van een onzegbaar en moeilijk te vatten goddelijk vermogen concentreerde Pythagoras zijn gehoor en zijn geest op de hemelse akkoorden van het heelal. Hij alleen hoorde en verstond, volgens zijn zeggen, de allesomvattende harmonische samenzang van de sferen en van de sterren die zich daarlangs bewogen, een melodie, voller en vollediger dan de aardse.

Deze compositie, Franssens belangrijkste werk, bestaat uit vijf delen – net als de Ethica – en is symmetrisch opgezet. De delen 1 en 5, het begin en het slot, gaan over de mens in relatie tot een ander. De delen 2 en 4 gaan over autonomie en vrijheid. Het middendeel gaat over God of de Natuur (Deus sive Natura). De delen 1 en 2, 4 en 5 zijn geschreven voor a capella 8-stemmig koor, met in het derde deel een strijkorkest dat er, zoals in de accompagnato-recitatieven (begeleide recitatieven) in Bachs Matthäuspassion, een soort aureool aan toevoegt.

De keuze van zowel de tekst als de noten is tot een minimum beperkt. De bedoeling daarvan is dat er meer ruimte overblijft voor de verbeelding, voor het intellect en de emotie van de luisteraar. Waarbij ik dus niet voor niets drie Spinozistische woorden gebruik …
Maar er wordt ook gespeeld met de ruimte waarin het stuk wordt uitgevoerd. Zoals je bij Kyriakides kunt zeggen dat hij speelt met de parallellie, of gelijktijdigheid, van lichaam en geest, zo kun je bij Franssens wijzen op de parallellie tussen klank en ruimte in de Pythagoreïsche zin van Harmonie der sferen. Dit wordt gesymboliseerd door het in tweeën splitsen van de koorstemmen (twee maal vier stemmen), waarbij de ruimte (de akoestiek) als het ware mee zingt, mee vibreert. Maar niet, zoals in de muziek van Kyriakides, oplicht door het rondzingen van in zijn geval elektronisch gegenereerde klanken. Vertragingen werken bij Franssens als een omgevingsklank uit, terwijl ze bij Kyriakides meer van binnenuit, structureel sturen. Franssens gaat uit van de stabiliteit van drieklanken (harmonieën!) in plaats van, zoals Kyriakides, van modaliteit, van kerktoonsoorten. In zijn geval een logisch gevolg van de lineaire lijn van de definities uit het derde deel die hij volgt.
Franssens toonzet niet alleen enkele definities (in deel 2 en 3), zoals Kyriakides, of proposities (stellingen), zoals Kulenty, maar met name enkele frases uit het Aanhangsel bij het vierde deel van de Ethica. Er is wel op gewezen, onder anderen door Herman Berger in een recente handleiding bij de Ethica (uitgave Garant, het eerste deel in de serie Omtrent filosofie), dat Spinoza zich in die aanhangsels ‘zelf aan de geometrische benadering heeft onttrokken’.  Een opmerking waarop ik verder niet inga, maar die goed is om bij het beluisteren van Franssens Harmony of the Spheres in het achterhoofd te houden.

De vijf delen van het totale werk, dat ruim een uur duurt, kunnen afzonderlijk worden uitgevoerd. Begin 2013 klonk bijvoorbeeld het eerste deel door het kamerkoor Vocoza o.l.v. Sanne Nieuwenhuijse tijdens een zaterdagmiddagconcert in de Amsterdamse Noorderkerk. In het programmaboekje van dit concert werd dit deel gekarakteriseerd als een ’traag golvende klankenzee’. Er is ook een opname van dit deel, opgenomen in 1999 in de Beurs van Berlage en uitgebracht op de CD Joep Franssens – Works for Orchestra & Choir (Et’cetera KTC 1321). Het koor is het onvolprezen Nederlands Kamerkoor o.l.v. de uit Estland afkomstige dirigent Tõnu Kaljuste. In deze uitvoering duur dit deel 9”58’’.

Harmony of the Spheres: deel 1
Een paar jaar later zette het koor o.l.v. dezelfde dirigent het complete werk op CD. Een opname die werd gemaakt in de Augustinuskerk aan de Nieuwendammerdijk in Amsterdam, een monument van Tepe waar veel CD’s worden opgenomen. De uitvoering is zelfs nog iets langzamer (10’12’’), wat ruimtelijker, heeft meer diepte en is homogener qua klank. Deze wil ik u dus laten horen.
De tekst van dit eerste deel, uit het aanhangsel van het vierde deel van Spinoza’s Ethica, luidt in de Nederlandse vertaling van Nico van Suchtelen (uitg. Wereldbibliotheek) aldus:
Het is voor de mensen van het hoogste belang met elkaar om te gaan, zich zodanig bij elkaar aan te sluiten, dat zij steeds meer samen één eenheid vormen en in het algemeen alles te doen wat tot versterking van vriendschap strekt.

Tot slot terug naar de opmerking van Herman Berger in zijn recente handleiding bij de Ethica, namelijk dat Spinoza zich in die aanhangsels ‘zelf aan de geometrische benadering heeft onttrokken’. Hoe verhoudt zich dit nu tot de muziek?
[Misschien net zo als het toneelstuk in het toneelstuk in Shakespeare’s Hamlet. Hamlet laat voor zijn moeder en Claudius, zijn stiefvader, door zijn vrienden een toneelstuk opvoeren  om datgene dat hij niet kan uitspreken over te brengen. Een van de functies van theater, en van muziek, is om toegang te bieden tot iets dat niet of nauwelijks in normale gesproken taal, of in geometrische bewijzen, kan worden overgebracht. Het is dan ook niet raar, dat de tekst van Spinoza bij Franssens niet goed valt te verstaan. Het gaat hem in wezen om iets anders. N.B.: er zit zelfs één woordloos onderdeel in dit werk: nr. 4b].

CDs

 

Spetterende Shakespeare

Het lijkt wel of het dit jaar het jaar van Shakespeares Midzomernachtsdroom is: een productie door Toneelgroep Oostpool/Phion/Introdans/Musis & Stadstheater Arnhem, en een opvoering van de gelijknamige opera van Benjamin Britten door Opera Zuid. In beide gevallen met twee grote regisseur: respectievelijk Daria Bukvić en Ola Mafaalani.

Schrijver Vera Morina en Daria Bukvić (die al eerder een onvergetelijke Othello regisseerde) maakten er een ‘ultieme post-COVID-voorstelling’ van, zoals het fraai uitgevoerde, gratis programmaboek stelt. Daar is niets mee miszegd, want dat is het ook. Niet alleen door de knipogen naar deze periode, in het decor van Marloes van der Hoek en Wikke van Houwelingen, maar ook in de regie waarin bijvoorbeeld Puck en Hermia anderhalve meter afstand moesten houden. Anders slaat de bliksem in. Maar vooral omdat de voorstelling een ode is aan de liefde en de kunsten die we zo hebben gemist.

Een waar spektakelstuk
Het laatste in het meervoud: een waar spektakelstuk is het, in de beste zin van het woord, neergezet door de drie grote, rijksgesubsidieerde instellingen van Oost-Nederland: theater, muziek en dans. De tekst van Shakespeare is zwaar bewerkt, de muziek is er met een goede hand van Joris Nassenstein bij gezocht en door Toek Numan gearrangeerd, en de dans is door choreograaf Regina van Berkel vormgegeven, maar niets, werkelijk niets is ‘gezocht’ in de negatieve betekenis van het woord. Het past allemaal als een handschoen om de hand van de makers. En om die van Shakespeare!

Midzomernachtsdroom is een komedie, ja, maar met de onmiskenbare diepte die ook de komedies van Shakespeare kenmerkt. Neem koning Theseus van Athene (een glansrol van Fahd Larhzaoui) die aan het begin telkens met zijn vingers knipt en hoopt dat zo de zon opkomt. Als een g/God die sprak en het licht was er. Of als een verlicht despoot (de Zonnekoning) of zelfs dictator …
Ook andere personages zijn inhoudelijk soms omgebogen, zoals de regisseur van de amateurtoneelgroep die een stuk instudeert om bij het huwelijk van koning Theseus op te voeren. Die regisseur heet Nana Mouskouri (een prachtrol van Isabelle Kafando). Of neem Yordi/Titania (Laura de Geest), een ‘vloekteling’ (!) uit de ijstijd, waar ze al klimaatproblemen kenden. Een rol waarmee de actualiteit dubbel binnen sijpelde; er wordt daarmee namelijk ook gezinspeeld op de achtergrond van zowel de schrijver als de regisseur van deze productie, beiden vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië.

Muziekinstrumenten
Om nog maar te zwijgen van de humor met betrekking tot de muziekinstrumenten die een al even grote rol spelen; zo bespeelt het personage Fluit fagot. Niet ondubbelzinnig, want zo kennen we Shakespeare natuurlijk óók. De musici van Phion, het orkest van Gelderland en Overijssel, zijn geheel à la Shakespeare als ze niet lopen en zich in de mise en scène mengen, in twee blokken op het toneel geplaatst: links de blazers, rechts de strijkers en het slagwerk. Dat wil zeggen: enkele blazers en strijkers en één slagwerker.

Wat valt er meer te zeggen dan: ga de 36 uitvoerenden in kostuums van Dymph Boss zien! Het kan nog tot eind van de maand. (Ik zag de opvoering in Orpheus in Apeldoorn).

Link naar de website met informatie over nog komende voorstellingen deze week: https://www.toneelgroepoostpool.nl/voorstellingen/midzomernachtsdroom/

The Tragedy of Macbeth

‘Het kon niet anders dan in zwart-wit’ zei een kennis van mij die ik toevallig trof bij een vertoning van de film The Tragedy of Macbeth. Ik was het helemaal met haar eens, omdat de personages zo in alle nuances (!) over het voetlicht konden worden gebracht, met als uitersten zwart-wit en in het midden allerlei grijstinten.
Neem dat ene shot: Macbeth die in een zuilengalerij van zijn kasteel loopt en telkens als hij zich tussen twee zuilen bevindt het licht vangt, en op de momenten dat hij in de schaduw van een zuil is, in het donker verkeert.

Macbeth wordt gespeeld door een grootse Denzel Washington. Ik zag hem voor het eerst jaren geleden tijdens een televisiefilm toen ik met vakantie was in Engeland en ik ben zijn carrière vanaf dat moment blijven volgen. Nu viel me opeens de gelijkenis op met de bas Willard White in Samson et Dalila van Saint-Saëns bij De Nationale Opera: even groots én menselijk. Een menselijke Macbeth – je moet er maar op komen. Regisseur Joel Coen deed het, en Denzel Washington speelde hem aldus.

Dat kasteel was in deze enscenering geen bestaand (Schots) kasteel, al waren er elementen die je herkende. Zelfs buiten ‘het’ kasteel-zijn om; de transen voerden mij in gedachten terug naar de moderne kapel Santa Maria degli  Angeli (1996) hoog in de Zwitserse bergen. Het was de bedoeling van architect Mario Botta geweest, om die kapel op de Monte Tamaro er uit te laten zien als een veilige vesting die boven het dal uittorent. Hier, in de film, werkte het als een symbool voor opgesloten zijn in jezelf, met een beperkt zicht op de wereld daarbuiten.

En dan het derde element: licht en donker. In de tekst zelf speelt Shakespeare daar ook al nadrukkelijk mee; bij de ondertiteling is overigens grotendeels de Nederlandse vertaling van L.A.J. Burgersdijk gevolgd. Al aan het begin is daar het ‘Fair is foul, and foul is fair’ gesproken door een heks (Kathryn Hunter), die met haar stem het hoge en lage register daarbinnen aanspreekt, en die lenig de meest ingewikkelde capriolen met haar lichaam uitvoert.

Het zwart-wit en wit-zwart zet zich ook door in het beeld van het landschap. Soms met een boom naast een ruïne à la Salomon van Ruysdael, terwijl het op andere momenten onmiskenbaar doet denken aan een kale set in de verfilmingen van sommige Shakespearestukken door de Royal Shakespeare Company (BBC), zoals er ook genoeg andere reminiscenties aan andere werken van Shakespeare in deze film zitten; Fleance, Banquo’s zoon (een rol van Lucas Barker) bijvoorbeeld riep herinneringen op aan Ophelia.

Ook Alfred Hitchcock komt vanaf het begin voorbij, via het moment dat de heks tot drie heksen uitgroeit en in drie krassende kraaien opgaat tot uiteindelijk het doek vullende beeld van een heleboel kraaien.

Beeldvullend – dat zijn ook de veel voorkomende close ups. Van knappe gezichten, van minder knappe gezichten, maar altijd intrigerend om naar te kijken.
Je zit zo boven op en ín het verhaal. Overigens is het wél handig om iets daarvan te weten alvorens deze in alle opzichten geweldige film te gaan bekijken. Een kans is om met beide handen aan te grijpen.

Angel of Light

Anky Mulders interviewde mij onlangs voor de website Literair Nederland (zie link onderaan deze blog). De kop luidt: ‘Een fascinatie voor grensgangers’. Dat was ook de rode draad van het gesprek. Ik geef eerst een paar citaten uit weer, en ga daarna aan de hand van een tamelijk recente ‘ontdekking’ na of dat ook dáárvoor geldt.

Het ging eerst over de vraag wat me aantrok in het werk van Philippe Claudel, op wiens Het verslag van Brodeck ik mede afstudeerde en over wie ik later een boekje schreef: Tien boeken, tien deugden (2021). De vraag luidde, wat mij in zijn boeken aantrok en wat de gemene deler is. Ik antwoordde: ‘Hij schuurt. Er zit een soort dialectiek in. Goed en kwaad, licht en donker, in een vaak bloemrijke taal. Die schuurt met het thema waar hij over het algemeen over schrijft, het kwaad, en dat vind ik interessant. Dat is de gemene deler die mij in een kunstwerk aanspreekt, in boeken, muziek of wat dan ook (…). Die twee kanten zitten (…) trouwens ook bij Shakespeare, waar ik een groot fan van ben, dat komische en tragische. Componisten als Carl Nielsen en Poulenc hebben het ook.’

Einojuhani Rautavaara
Waarmee we bij muziek en mijn recente ‘ontdekking’ de Finse componist Einojuhani Rautavaara (1928-2016) zijn aangekomen. En de vraag: geldt dat ook voor zijn muziek, dat schuren, die dialectiek, licht en donker?
Eerst even iets meer over Rautavaara zelf. Ik vond in mijn exemplaar van de Algemene Muziekencyclopedie bij het lemma over hem een knipsel met een necrologie die Mischa Spel schreef voor NRC Handelsblad (29 juli 2016); het begrip ‘ontdekking’ schrijf ik dan ook tussen aanhalingstekens, want zijn naam kende ik – ik zou haast zeggen – uiteraard. De reden waarom ik me nu meer in zijn werk, en specifiek zijn zevende symfonie heb verdiept komt straks aan de orde. Los van het interview met Anky Mulders.
Spel schrijft onder meer dat de componist ‘aanvankelijk gefascineerd was door het modernisme: hij benutte twaalftoonstechnieken bijvoorbeeld in zijn Derde symfonie (1961). Maar ook dat werk klinkt vooreerst als een bruckneriaanse ode aan de romantiek.’ Over dialectiek gesproken, over bloemrijk gesproken. Spel vervolgt dat zijn oeuvre divers was ‘en schubertiaanse liederen omvat naast mystiek aandoende minimalisme (…) en neo-romantische orkeststukken. Mystiek was hoe dan ook een belangrijke factor’, ook in mijn denken, al heb ik het daar met Anky Mulders niet specifiek over gehad. ‘Muziek’, schrijft Spel, ‘was voor hem pas groots als de luisteraar “er een glimp van de eeuwigheid in opvangt”.’

Angel of Light
Dat laatste geldt voor Rautavaara’s zevende symfonie, Angel of Light. Ik kwam op het spoor van deze in 1994 gecomponeerde symfonie tijdens voorbereidingen voor twee lezingen over engelen in muziek en beeldende kunst, komend voorjaar bij Helikon in Utrecht. Ik zocht in het boek De Bijbel cultureel (uitgave Meinema/Pelckmans, 2009) of hierin ook engelen worden genoemd. Dat is niet of nauwelijks het geval, met uitzondering van een uitgebreid hoofdstuk over die zevende symfonie van Rautavaara, geschreven door Johan Snel.
‘Het hart’, schrijft hij, ‘ligt in het derde deel, met de ongebruikelijke tempoaanduiding Come un sogno, als een droom (…). Hier klopt het hart van de symfonie en klinken (…) variaties op het hymnemotief [uit het eerste deel, EvS].’ Het werk leidde, aldus Snel, ‘tot een daverend publiekssucces’. Toch zoek je het in de archieven van het (Koninklijk) Concertgebouworkest tevergeefs; het werk heeft daar helaas (nog?) niet op de lessenaars gestaan.

Afbeelding
Bij het artikel van Snel staat een afbeelding van een opname van deze symfonie op het label Ondine (869-2). Het is niet een werk van Rautavaara’s landgenote Helene Schjerfbeck (1862- 1946), zoals ik bij eerste oogopslag dacht, maar van Pekka Hepoluhta, een figuratief schilderende Finse kunstenaar dat mystiek aandoet.
Rautavaara is de mening toegedaan, dat engelen zowel verschrikkelijk kunnen zijn als ‘staan voor de overtuiging dat er andere werkelijkheden bestaan, andere vormen van bewustzijn’ (Snel). Hij ervaarde dat laatste bij een bezoek als kind aan het klooster Valamo, in Karelië. Snel schrijft dat Rautavaara zich ‘als Fin zich letterlijk beweegt tussen Oost en West, tussen oosterse mystici aan de ene en westerse modernisten aan de andere kant’.  Een grensganger dus. Waarvan akte.

Een fascinatie voor grensgangers

Drieluik – Boven jezelf uitstijgen

Een drieluik over één dag, 7 november 2021. ’s Ochtends begon ik traditiegetrouw met het televisieprogramma De verwondering, waarin Annemiek Schrijver Kristin Vanschoubroek (oprichter van het Vlaamse centrum La Verna, 2004) interviewde. Ik vervolgde mijn dag met het dit keer online volgen van een kerkdienst onder leiding van een gastpredikant, die precies het omgekeerde beweerde als Vanschoubroek. ’s Middags bezocht ik een opvoering van King Lear van Shakespeare in het Internationaal Theater Amsterdam (ITA), waar ik beide meningen kon toetsen.

1.
‘Ik ben niet een voorstander van “je ego overstijgen” of zo, zei Vanschoubroek. ‘Ik heb dat wel ooit geprobeerd. Om alle projecties weg te nemen’, wat zoveel wil zeggen als: luisteren naar jezelf. Ze noemde dit haar zen-periode. Als je bijvoorbeeld boos of angstig bent, je afvragen waaróm dat zo is. Je maakt dan de weg vrij om de weg te gaan die je wilt gaan. Jezelf en anderen ruimte gevend, zoals ze uiteindelijk in het op Franciscaanse leest geschoeide La Verna doet.

2.
Die ruimte kwam terug in de uitleg en verkondiging tijdens de kerkdienst, met als eerste voorbeeld een fietswiel. Daarin zitten spaken met lege ruimte daartussen. Die ruimte maakt, dat je je kunt voortbewegen op de weg die je wilt gaan. Helemaal waar is dat trouwens niet, want er zijn wielrenners die een racefiets met een ‘dicht wiel’ hebben. Maar oké, de bedoeling is duidelijk: het Grote Gebod en de Tien Woorden geven ruimte. Waar de predikant vervolgens mee kwam, leek wat Vanschoubroek vertelde over haar toestand toen ze eind dertig was. Vrouw van een arts zijnde met kleine kinderen en het idee dat ze altijd ‘aan’ moest staan, zoals de predikant het omschreef, altijd klaar moest staan. Hoe moeilijk dat was om afspraken te maken over bijvoorbeeld de verdeling van zorgtaken in het gezin.

En dan dat andere element (het tweede voorbeeld komt later). Je mag uitgenodigd worden boven jezelf uit te stijgen. ‘Meer doen dan je kunt wordt niet van jou gevraagd. Overtillen of je kapot tillen wordt door God van niemand geëist (…). Naastenliefde vraagt alleen dat jij en ik doen wat jij en ik kunnen. En dat betekent wel eens dat je een stap opzij zet voor die eigen beelden in jouw hoofd’. Daarmee zijn we weer bij de projecties van Vanschoubroek.

3.
Maar nog niet een-twee-drie bij Shakespeare. Ja, er was ook sprake van ruimte en leegte in de opvoering door het Schauspielhaus Bochum in de regie van Johan Simons. Maar je kunt je afvragen, of die positief viel te duiden. De leegte op de toneelvloer leek eerder het gebrek aan houvast te suggereren waar de predikant het in zijn tweede voorbeeld over had: een huis met muren en een dak die voor hem symbool stonden voor houvast. Het Grote Gebod en de Tien Woorden, die vormden dat houvast. Zoals de spaken in het fietswiel.

Ik moest denken aan een opvoering van King Lear in 2007 door het RO Theater in een regie van Alize Zandwijk in de Schouwburg in Rotterdam. De hoofdrol werd toen gespeeld door Jack Wouterse. Een interpretatie die op mijn netvlies staat, evenals die van de nar (Lukas Smolders). Wouterse stond aan het begin als een koning die twijfelde: Klopt alles nog wel? Met mijn koninkrijk, mijn dochters en niet in de laatste plaats met mijzelf? Zoals Hamlet twijfelde, want beider ‘gekte’ is aan elkaar verwant.

Misschien kun je concluderend zeggen, dat Wouterse deed wat hij kon en ruimte schiep aan de toeschouwers om dat in te voelen (emotie, daar gaat het volgens Vanschoubroek om). Dat was groots, heel groots. Terwijl Bokma door zijn geëxalteerde spel en zijn grote technische kunnen zichzelf daarin nog probeerde te overstijgen en daarmee alles dicht timmerde. Dat was teveel van het goede. Als toeschouwer zat je soms naar adem te snakken en dat kan niet de bedoeling zijn. Een beetje lucht, een beetje ruimte tussen de spaken kan geen kwaad.