Dapper willen worden

De Nederlandstalige jeugdopera Lennox heeft wat weg van het aloude droste-effect: de opera is gebaseerd op het kinderboek Lennox en de gouden sikkel. En dat is dan weer gebaseerd op een echt gebeurd verhaal. Drie verhalen die je, zoals op het blik cacao van Droste, op een presenteerblaadje worden aangereikt.

Het boek, een debuut, is geschreven door Zindzi Zevenbergen en geïllustreerd door Hedy Tjin en Brian Elstak. De opera is een compositieopdracht en coproductie van De Nationale Opera en RIGHTABOUTNOW INC.

 

Sikkelcelziekte uitgelegd
Het verhaal gaat over Lennox Babel, die graag dapper wil worden. ‘En het liefst zo snel mogelijk’. Zijn buurmeisje Aya is minder bang uitgevallen en haalt hem over op zijn vaders laptop in te breken. Zijn vader heeft namelijk zijn geluksketting vergeten toen hij voor controle naar het ziekenhuis moest. Hij heeft een onzichtbare ziekte die zijn ouders voor Lennox geheimhouden. Misschien vinden hij en Aya in de computer de datum waarop vader Babel naar het ziekenhuis moet en dan kunnen ze meteen gaan om hem de ketting terug te geven. En omdat ze wel eens wat meer te weten willen komen over die onzichtbare ziekte.

De vader (in het boek de moeder, die overigens in de opera een grotere rol heeft dan in het boek) vindt het te vroeg om over zijn ziekte, sikkelcelziekte, te praten. Lennox trekt zo nóg meer naar zijn vader toe dan in het boek. Lang verhaal kort (er spelen nog allerlei spannende nevenintriges rond Glimmerik die houdt van alles dat bling bling is): nadat iedereen in het ziekenhuis van de verbazing is bekomen dat Lennox en Aya ook arriveren, legt de dokter ze alles rustig uit en dan blijkt dat Lennox er eigenlijk best klaar voor is.

De bedoeling van het boek is primair om kinderen vanaf zo’n 8-9 jaar in verhaalvorm meer te vertellen over sikkelcelziekte, die gepaard gaat met onder meer erge pijn, medicijngebruik en vaak ook ziekenhuisopnames. Een ziekte die onder zwarte mensen voorkomt. In het Amsterdams Medisch Centrum (AMC) is een Sikkelcentrum dat gespecialiseerd is in de behandeling ervan. De behandelend arts heet dr. Biemond (in de opera Miebond, een vrouw).

De bedoeling van de opera ligt niet alleen in het verbreiden van kennis over de ziekte onder kinderen, maar – misschien sterker nog dan in het boek – ook in het oproepen van meegevoel. En net als in het boek gaat het natuurlijk over moed (‘en het liefst zo snel mogelijk’), vriendschap en dingen te weten komen. Veel kinderen in het publiek zullen ongetwijfeld een klas- of buurtgenootje met de ziekte kennen en sommigen hebben het misschien zelf.

Het verhaal verbeeld, gezongen en gespeeld
Een jongetje dat het operagebouw binnenkwam begon, toen hij het grote videoscherm zag met scènebeelden, overdreven een opera-aria na te doen. Zat hij ernaast? Niet helemaal.
De componist put weliswaar uit jazz, gospel, afro en hiphop met soms heerlijk groovy passages in vooral het combo, maar er klinkt wel degelijk aan de klassieke opera herinnerende zang. Begeleid door keyboard met klavecimbel- en pianoklank en een soms zoet klinkende viool.

Met name Nienke Nasserian (mevrouw Babel, dokter Miebond, tramconducteur, receptioniste) heeft het vibrato van een klassieke operastem. Zij is dan ook zowel geschoold in jazz- en musicalrepertoire als in klassieke zang. De andere rollen zijn allemaal raak gecast: Jonathan Eduardo Brito (Lennox die steeds dapperder wordt), Charlene Sancho (een ondernemende Aya), Ayrton Kirchner (meneer Babel) en last but not least een geweldige Gustav Borreman als Glimmerik.

De goed gevulde zaal met kinderen en hun begeleiders volgt alles aandachtig. Stil (zoals in de geladen stilte nadat Lennox en Aya door de dokter is verteld wat sikkelcelziekte is) en zacht commentaar leverend. ‘Wat naar’, zegt een jongetje. En op de vraag ‘Ben ik een dief?’ van Glimmerik is het antwoord van een meisje zachtjes ‘Ja’.
Maar ook op uitnodiging van de cast om woorden te herhalen (‘hard, harder!’) of mee te klappen op het ritme wordt gretig ingegaan. Slechts een enkele keer als een gedeelte van de doorgecomponeerde voorstelling wat te lang dreigt te worden, verslapt de aandacht even. Maar dat is maar even, want de vaart zit er het hele uur dat de voorstelling duurt helemaal in. Net als in het boek Lennox en de gouden sikkel. Mooi is dat.

Tournee vanaf 12 januari t/m 6 april 2025.

Verscheen eerder op de site 8WEEKLY.NL (eindredactie Lynn Lemory) en wordt hier i.v.m. het komende tournee met toestemming herplaatst.

Twee boeken die met elkaar in gesprek gaan

Tijdens een cursus kregen de deelnemers de opdracht een essay te schrijven n.a.v. drie punten in twee romans. Hieronder mijn uitwerking met tussen vierkante haken twee aanvullingen van de docent.

‘Boeken kunnen met elkaar praten’, zei Arnon Grunberg tot slot van zijn uitleg van de schrijfopdracht bij de cursus Grunbergs favorieten (HOVO/VU Amsterdam, november 2024). Die opdracht moet gaan over verlangen, hartstocht en overgave in twee romans: Langzame man van J.M. Coetzee (uitg. Cossee, 2005 in een vertaling van Peter Bergsma) en De pianiste van Elfriede Jelinek (uitg. Van Gennep, 1987 in een vertaling van Tineke Davids).
Omdat in beide boeken lichaam en lichamelijkheid centraal staan, heb ik ervoor gekozen om deze drie elementen te analyseren vanuit een verbindend uitgangspunt, namelijk het concept ‘lichaam’ in het denken van de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty (1908-1961). Daar Jelinek naar mijn idee verder gaat in het doordenken van de drie begrippen, begin ik daarna telkens met Coetzee.

De betekenis die ik aan de drie kernbegrippen in verband met de romans hecht, is volgens de Van Dale respectievelijk begeerte, wens (verlangen), sterke drang, drift der (zinnelijke) natuur, passie, vervoering die het verstand soms afkeurt (hartstocht) en toewijding (overgave).

Verlangen
Merleau-Ponty beschouwt het lichaam als iets dat ambigu is, meerduidig: als een lichaam, een ding, en als een lijf, iets dat wordt beleefd. In het eerste geval bestaat er een zekere afstand.

Die afstand kan Paul Rayment, het hoofdpersonage in Langzame man, niet opbrengen. Hij wenst geen prothese na een auto-ongeluk ten gevolge waarvan een been is geamputeerd, maar verlangt naar de tijd vóór het ongeluk. Er is een breuk in de tijd, een vóór en na het ongeluk, een ‘ongewoon scherpe grens tussen heden en verleden’ (p. 33). Toch zou het hebben van een kunstbeen ook een voordeel kunnen hebben: het bevrijdt de armen, zodat Rayment zonder op krukken te hoeven leunen zijn hulp Marijana – naar wie hij verlangt – zou kunnen omhelzen (p. 88).

Het verlangen bij Jelinek uit zich op een andere manier. Het hoofdpersonage in haar boek, Erika Kohut, verlangt primair naar haar moeder en naar haar jeugd, de tijd vóór haar volwassenheid. ‘Zij is ooit een kind geweest en zal dat nooit meer zijn’ (p. 231), zoals Paul Rayment eens een man met twee benen was.
Maar er speelt nog iets anders. Merleau-Ponty wees in zijn boek Fenomenologie van de waarneming op pianospelen. Op zo’n moment valt het lichaam samen met de piano. Erika’s leerling Walter Klemmer gaat een stap verder, staat boven de noten en maakt echt muziek; hij heeft ‘de geest van Schubert ontmoet (…), voorbij het benoembare’ (p. 126). Een musicus verlangt altijd naar zulke momenten. Het is de vraag of Erika die kan bereiken. Zij stelt de techniek boven de expressie (p. 199), de rede boven het gevoel (p. 204). Het zou een opluchting zijn als ze alleen lichaam was (p. 231). De woorden ‘de techniek’ worden vier maal herhaald. Woordherhalingen zijn een kenmerkend (Bijbels?) stijlelement in het werk van Jelinek. [Vraag van Arnon Grunberg: ‘Zou je het ziel, of persoonlijkheid kunnen noemen?’]

Hartstocht
Hartstocht heeft alles te maken met begeerte, maar is een sterkere, onstuimiger emotie. Je kunt het met Merleau-Ponty opvatten als de overtreffende trap daarvan (dépassement). Hij brengt het begrip vooral in verband met kunst. In die zin kun je het ook bij Coetzee vinden. De auteur vraagt zich af, of schoonheid de katalysator van liefde is (p. 164) of dat het juist omgekeerd is. Misschien is het een vertaling van elkaar.

Ook in het boek van Jelinek speelt hartstocht een grote rol. De kijk op kunst die blijkt uit het gesprek tussen Erika en Walter (p. 199) kun je ook hier direct vertalen naar lichamelijke hartstocht.

Overgave
Overgave kun je eveneens in de voetsporen van Merleau-Ponty beschouwen als de overtreffing van verlangen en hartstocht. Er ontstaat iets nieuws; het beeld van de geboorte komt zowel bij Coetzee als Jelinek voor. In letterlijke en figuurlijke zin, zoals nataliteit bij Hannah Arendt. Alleen ‘bestaat er niet zoiets als een nieuw leven. We hebben maar één leven’ (p. 265 Coetzee), al verlang je met lichaam en geest (Coetzee is wars van het cartesiaanse dualisme) nog zo naar een leven vóór en na een ongeluk, al verlang je zoals Erika er nog zo naar om terug te keren in de buik van de moeder. [Reactie Arnon Grunberg: en dat we ‘toch weer ziel of iets wat daarop lijkt en lichaam van elkaar scheiden is misschien onvermijdelijk’].

Erika zou uiteindelijk haar moeder willen opeten, zoals de profeet Ezechiël een boekrol moest opeten die zo zoet bleek als honing (Ez. 3:1-15). Alleen zijn het bij Erika niet zozeer letters als wel muzieknoten. Schreef ook Coetzee niet een boek over een pianist: De Pool (uitg. Cossee, [2023], vert. Peter Bergsma)?
Boeken over elementen die in het verlengde van elkaar (b)lijken te liggen: het benoembare en onbenoembare, leven en kunst, lichaam en geest, droom en werkelijkheid, rede en gevoel. De twee boeken gaan niet alleen een gesprek met elkaar aan, maar ook met de Franse filosoof Merleau-Ponty én uiteindelijk met de lezer.

Jaarthema 2024 – Vincent van Gogh (II)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het Vincent van Gogh. Deel 2 van een tweeluik.

6.
NPO2 Extra zond op 27 april 2024 het biografische drama At eternity’s gate (2018) van Julian Schnabel uit. De mise-en-scène lijkt soms zo te zijn weggelopen uit een schilderij, bijvoorbeeld Kaartspelers van Cézanne of de postbode van Van Gogh zelf (zie afb.). De schilder is in dit drama bij lange na niet de getormenteerde man waar hij vaak voor wordt gehouden. Hij wil alleen met rust worden gelaten en wordt door zijn omgeving daardoor voor gek versleten. Of door zijn in die tijd afwijkende schilderijen, van boomwortels bijvoorbeeld. Soms weet Van Gogh niet waar hij voor instaat als hij boos is. En verder weet hij ook niet wat er gebeurt en er met hem aan de hand is. Heeft hij die schotwond in zijn buik zelf veroorzaakt? Of waren het twee jongens die dat deden? Hij zwijgt erover.

Aansluitend op deze film was de korte documentaire te zien over kunstenaar Matthew Wong, van wie t/m 1 september 2024 in het Van Gogh Museum de tentoonstelling Painting as a last resort was te zien. Hij nam alles van Van Gogh in zich op. Zoals de staccato, korte verfstreken in zijn latere werk. Hij gaf er zijn eigen invulling aan. Er zit angst en verdriet in Wongs werk, dat eigenlijk op een bepaalde manier zelfportretten zijn. Hij stapelde verschillende stoornissen op elkaar. Ook hij wilde met rust worden gelaten en werd slechts 35 jaar. Hij benam zichzelf van het leven. In een eerdere blog op deze site schreef ik over hem en deze tentoonstelling.[1]

7.
Op 5 mei 2024 vertelde Judith Koelemeijer in een televisie-interview met Annemiek Schrijver (De verwondering) over Etty Hillesums gang naar Westerbork. Ze kwamen aan op station Hooghalen en moesten nog een eind lopen. Het station waar ook Van Gogh arriveerde, vele jaren eerder, zoals we in het Drents Museum gewaar werden [zie vorige blog]. De overeenkomst is dat beiden, ondanks wat ze te wachten stond, toch de schoonheid van alles wat ze om zich heen aantroffen probeerden te zien. Van Gogh schiep in eerste instantie voor zichzelf maar gaf daarmee ook veel aan anderen. Aan Wong, aan ons. Hillesum wilde er primair voor anderen zijn. En voor God, wat beiden weer bindt.

8.
In een ander televisieprogramma, Het geheim van de meester (15 mei 2024), stond Van Goghs De amandelbloesem centraal, een naar de werkelijkheid geschilderde zoektocht naar schoonheid. Als geboortecadeau gemaakt voor Van Goghs neefje Vincent Willem, de zoon van zijn broer Theo en diens vrouw. Lisa Wiersma. Thijs Hogendijk vertelden er al over in Tijd voor Max een dag ervoor. Over met name de technische kant van het schilderij. Revolutionair, omdat in 1840 de verftube was uitgevonden waarmee de schilder hier, in 1890, werkte. Van Gogh vond het zelf een geslaagd doek, ‘het geduldigst en beste gemaakte van al mijn schilderijen’, schreef hij in een brief.

9.
‘Soms zijn Uw woorden verborgen in beelden’ was het gebed aan het begin van de dienst over Van Gogh in de Zendingskerk in Ermelo op 4 augustus 2024 [foto EvS]. Gesproken door voorganger Cor Louwerse. Het thema van de dienst was verwondering. Daaruit ontstaan de mooiste dingen. Kijken als lezen, van beeldende taal. En kunst als een spannend verhaal. Erover zingen en als van ouds lezen. Psalm 8 in een vertaling van Gerard Schwüste bijvoorbeeld.

De overweging was getiteld ‘In het begin was verwondering’. Over het Godsbesef van Van Gogh, zijn liefde voor de naaste die in het dagelijks leven ver werd doorgevoerd. Te ver, volgens de kerkelijke gezagsdragers. Hij begint voor zichzelf. Als schilder van het geel, het Goddelijke licht. Zonnebloemen keren zich naar dat licht. De aardappeleters is de verbeelding van het Laatste Avondmaal. Het kind op de voorgrond is als Christus, met een aureool om het hoofd, die afkomt van de stoom van de warme aardappels. Zo interpreteert Anton Wessels het doek. Zo legt ook Louwerse verschillende schilderijen religieus uit. Aan de hand van Johannes: ‘Ik ben het licht van de wereld’.

10.
Er worden aan het begin van seizoen 2024-2025 genoeg tentoonstellingen e.d. aangekondigd waarin een link met Van Gogh wordt gelegd. Zoals bijvoorbeeld Liberté – Ary Scheffer en de Franse romantiek (Dordrechts Museum, t/m 23 maart 2025). In een voorbeschouwing schrijft Kees Keijer (Museumtijdschrift, nr. 7, okt./nov. 2024) dat Scheffer een Van Goghs favoriete kunstenaars was. Over enkele andere favorieten (Rembrandt, Hals) had ik het in mijn vorige blog. Keijer omschrijft Scheffers kunst als ‘religieus gezwijmel (…) mierzoet’. Au! Ik bewaar zulke mooie herinneringen aan diens portret van zijn overleden moeder (1839) waarover ik eerder schreef in De Rode Leeuw.[2]

Misschien is het gewoon beter om me komend jaar op exposities te laten verrassen. Dat laatste overkwam mij al in de Fundatie in Zwolle, tijdens de tentoonstelling Noordelijk licht, een fototentoonstelling. Opeens stond ik voor een bruikleen: Almond blossom and cherry blossom (2017) van Miklos Gáal (1974, foto EvS). Hij woont afwisselend in zijn geboorteland Finland en in Nederland. Het is wel duidelijk waar hij de mosterd vandaan haalt [zie foto van De amandelbloesem hierboven]! Dat hoef je er niet eens bij te vertellen.
Al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat de tentoonstelling Sag mir wo die Blumen sind met werk van Anselm Kiefer [zie vorige blog] in het Van Gogh Museum en het Stedelijk Museum Amsterdam (7 maart t/m 9 juni 2025) met stip op een staat …

[1] https://elsvanswol.nl/klein-groot-verhaal/
[2] https://elsvanswol.nl/twee-composities-een-schilderij/

Jaarthema 2024 – Vincent van Gogh (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het Vincent van Gogh (1853-1890). Deel 1 van een tweeluik.

Het jaarthema begon eigenlijk op mijn verjaardag in oktober 2023 (in het eigenlijke Van Goghjaar) en liep dus dit keer van oktober 2023 t/m oktober 2024.

1.
In oktober bezocht ik samen met een vriendin namelijk de tentoonstelling Op reis met Vincent van Gogh in Drenthe (Drents Museum, Assen). Een prachtige tentoonstelling, zowel qua vormgeving als inhoudelijk, waar een rijke context werd getoond.
Adembenemend was in dat verband bijvoorbeeld het in Drenthe geschilderde doek Donkere wolken met schitterende randen (1885) van Hendrik Breitner (1857-1923, zie afb.). Dit hangt in Musée d’Orsay in Parijs onder de titel Maanlicht. Een ‘monumentaal schilderij’, zoals het bordje ernaast terecht stelde. En: ‘Een van de meest indrukwekkende landschappen die Breitner heeft geschilderd’. De invloed op Van Gogh is duidelijk, omdat diens landschappen met eenzelfde soort licht en donker spelen.

Ja, natuurlijk: niet alle Van Goghs die hier hangen zijn even goed geslaagd als deze Breitner. Een van de sleutelwerken van de vroege Van Gogh, de aquarel Landschap met een boerderij (1883, foto EvS) werd later, in 2024, aangekocht door het Drents Museum. Kom op zeg – Van Gogh is nog niet op het hoogtepunt van zijn kunnen, dus wat wil je; hij zit in de verkennende fase.

Wat beiden verbindt, Breitner en Van Gogh, zijn ook de vaak afwezige of slechts aangeduide mensen. Later wordt Van Goghs werk verfijnder. Het is hetzelfde als wat Benjamin Moser (auteur van De wereld op zijn kop) over Vermeer zei in een interview met Jan Pieter Ekker (in: Het Parool, 9 december 2023): ‘Vermeer probeerde ook maar iets (…). Er zijn ook minder  goed gelukte Vermeers. Dat gaf me een soort troost. Dat hij dingen probeert vind ik juist leuk – je komt veel dichter bij een kunstenaar als je ziet dat hij worstelt.’

2.
Een leuk cadeau, ook om jezelf te geven, is Het Van Gogh Museum puzzelboek (uitg. Keesing). Om een hele poos mee te doen: met verschillende soorten puzzels, veel afbeeldingen en achtergrondteksten. En achterin een beeldcolofon, dat door de uitzending La peinture française (!) autour du monde op de avond van mijn aankoop (31 november 2023) op TV5Monde meteen kan worden aangevuld met doeken in het Musée Thyssen-Bornemisza in Madrid. In het programma wordt de collectie van deze familie getoond.

Van Van Gogh bezitten zij een Landschap in de schemering (1885) naar oud-Hollandse schilderkunst, en Les Vessenots bij Auvers (1890, zijn sterfjaar) in felle kleuren.
Overigens heeft het museum ook nog andere werken van de schilder, waaronder Watermolen bij Gennep (1884) uit zijn tijd in Nuenen en een litho van De aardappeleters (1885), ook uit zijn Nuenense periode. Niets Frans aan dus, net zomin als genoemd Landschap.

3.
Er wordt wel gezegd dat de vele zonnebloemen in het werk van Anselm Kiefer refereren aan die van Van Gogh (foto EvS). Maar ik heb ook andere duidingen gehoord: ze staan symbool voor de wederopstanding; ze verwelken namelijk, maar hun zaad valt in de grond en kiemt uit. Paulo Martina (directeur Musea Zutphen) ziet het bijvoorbeeld zo. Hij zei dat in een aflevering van de televisieserie Nu te zien (AVROTROS, herh. 23 december 2023). Hij brengt deze visie in verband met meerdere kunstwerken van Kiefer, die hij als mystiek omschrijft. Opvallend gezien de vele concrete materialen die de kunstenaar gebruikt, zoals lood, stro, hout en verf in dikke lagen. Dáár waar hij de verf heeft weg gekrabd en er zo een lichte plek ontstaat, zou je van mystiek kunnen spreken. Met name zijn latere werken zijn zo qua uitstraling lichter.

Ik moet denken aan wat ds. Ruud Bartlema over Van Gogh vertelde in een aflevering van een ander televisieprogramma, De verwondering (een dag later, 24 december 2023). Bartlema was 13 jaar predikant in Nuenen en woonde in de pastorie. Hij kon zich voorstellen dat het werk dat Van Gogh daar maakte zo donker is, want beneden ís het gewoon donker. Los van de invloed van Breitner en de Haagse School, die ik hiervoor beschreef? Daarom richtte de predikant/schilder zijn atelier in op de lichtere bovenverdieping. Zijn eigen werk doet overigens meer aan Chagall denken.

4.
Bij de Volksuniversiteit Amsterdam volg ik begin 2024 een mooie cursus door Flore Lutters over de transcendentale of meditatieve film. Een aantal keren komt de titel van het boek De verzegelde tijd van cineast Andrei Tarkovski voorbij. Dat maakt nieuwsgierig en ik leen het boek van de bibliotheek.
De auteur blijkt gelijk Kiefer ook wat met Van Gogh te hebben. Net als enkele andere kunstenaars die hij noemt, – zoals Chaplin -, beschikt Van Gogh volgens Tarkovski ‘over een enorme, bijna bovenmenselijke kracht; zij tonen aan dat de kunstenaar niet alleen een onderzoeker is van het leven, maar ook de schepper van hoge geestelijke waarden en van de bijzondere schoonheid die alleen poëzie eigen is’. En dat te lezen in de Poëzieweek is – net als bovengenoemd puzzelboek – een geschenk!

‘Een dergelijke kunstenaar’, schreef de cineast vervolgens, ‘is in staat om (…) de complexiteit en de waarheid van de grijpbare verbanden en verborgen verschijnselen van het leven over te brengen’ (p. 21). Waarbij hij het ook heeft over wat hij met zijn eigen films wil bereiken.
Verderop in het boek citeert hij Van Gogh, die ‘kunst voor het volk’ maakte. Zonder te behagen, ‘omdat hij’ – aldus Tarkovski – ‘doordrongen was van zijn verantwoordelijkheid en van het maatschappelijk belang van zijn werk’ (p. 177). Hij citeert verder uit Van Goghs dagboek [brieven? EvS] over ‘de schoonheid van de waarheid’, een uitlating om in de voetsporen van de oude Grieken (het schone, ware, goede) over na te denken.

5.
In maart 2024 kreeg het Rijksmuseum in Amsterdam drie schilderijen van Van Gogh in langdurige bruikleen van de Stichting P. en N. de Boer: Stadsgezicht in Amsterdam (1885), Oever met bomen (1887) en Korenveld (1888). Laatstgenoemd schilderij heb ik verleden jaar overigens gezien op de tentoonstelling Cézanne, Le Fauconnier & de Bergense school in het Stedelijk Museum Alkmaar. Dat genoemde schilderijen niet aan het Van Goghmuseum maar aan het Rijksmuseum in bruikleen werden gegeven, kwam volgens een achterneef van kunsthandelaar Piet de Boer omdat de aanvraag van laatstgenoemd museum kwam. Daar komt nog bij, dat Van Gogh het pas geopende Rijksmuseum graag bezocht, waar hij Rembrandts Het joodse bruidje (zie afb.) en Hals’ De magere compagnie met name bewonderde.

Nu kan het Rijks de artistieke ontwikkeling van Van Gogh laten zien; tot dan toe had het museum slechts twee schilderijen en vier tekeningen in de collectie, waarvan alleen een zelfportret (1887) op zaal hing. Sterker nog: ze worden binnen de context van Van Goghs tijdgenoten getoond, zoals ook in Assen gebeurde.
Het eerstgenoemde schilderij is een van zijn weinige stadsgezichten uit de tijd waarin ik me in deze blog nog steeds grotendeels bevind. Het tweede doek is totaal anders qua sfeer; de kleuren zijn warmer, zuidelijker en de verfstreken korter. Korenvelden zijn een thema dat in Arles veelvuldig terugkomt. Dit is er één van. In de volgende blog meer.

Vrees

Een predikant lichtte eens in een preek de aankondiging door aartsengel Gabriël toe (de Annunciatie). Hij plaatste Maria’s schrik in de context van die tijd, waarin verkrachting aan de orde van de dag was. #MeToo avant la lettre dus. Hij verwees naar een tekening van pen en inkt door Rembrandt, die deze schrik duidelijk heeft weergegeven: Maria deinst terug, de remsporen van de engel zijn duidelijk zichtbaar.

Nu gaat het me niet om het feit of dit wel klopt en of Maria niet eerder van zijn woorden dan van de engel zelf schrok (Lucas 1:29) [1], maar om iets soortgelijks dat ik ervoer tijdens het beluisteren van een uitvoering van de eerste drie cantates uit het Weihnachtsoratorium van Joh. Seb. Bach door de Nederlandse Bachvereniging onder leiding van Shunske Sato.

Het draait om het begin van de tweede cantate, waarin de evangelist de tekst uit Lucas 2 zingt: ‘En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze.’

Sato zag in – net als Rembrandt wellicht – dat die schrik in eerste instantie donkerte bracht. Het was ook nog eens nacht. En Sato liet uit het midden van het orkest een fagot, een laag blaasinstrument, dit nog eens extra benadrukken. Het instrument dat in de muziek immers vaak symbool staat voor hel en verdoemenis. De helderheid, de ochtend komt pas later, in het koraal dat op dat recitatief (verhalende gedeelte) volgt:

Breek aan, o prachtig ochtendlicht
en laat de hemel licht worden!
O herders, schrik niet,
want de engelen vertellen u
dat dit zwakke knaapje
onze troost en onze vreugde zal zijn,
dat hij bovendien de satan zal bedwingen
en ten slotte vrede zal brengen!

 

[1] ‘Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. Maar de engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen.’

Verscheen in het Kerstnummer 2024 van Drieluik (dec. 2024/jan. 2025, p. 5), een uitgave van de protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord. Wordt hier met toestemming overgenomen.

Op vrijdag 13 december 2024 zijn de cantates 1, 4, 5 en 6 uit het Weihnachtsoratorium van Joh. Seb. Bach op NPO Klassiek te beluisteren in een uitvoering door – wederom – de Nederlandse Bachvereniging, nu o.l.v. Lars Ulrik Mortensen. Rechtstreeks vanuit de Grote Zaal van TivoliVredenburg in Utrecht.

‘De heiligheid van het wereldse’

Het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) voert in de seizoenen 2023-2025 alle symfonieën uit van Anton Bruckner 1824-1896). Met uitzondering van de Nulde. Twee theologen, Edward van ’t Slot en Jan Bruin, schrijven daarover in het tijdschrift In de Waagschaal (12 oktober 2024) naar aanleiding van de eerste drie concerten.

Van ’t Slot heeft het over ‘een ontroerende uitvoering van de Derde o.l.v. Iván Fischer en over het langzame deel van de Zevende, die werd uitgevoerd o.l.v. Myung-Whun Chung’.
‘Minutenlang borduurt Bruckner daar voort op een regel uit zijn Te Deum: non confundar in aeternum. Laat mij in eeuwigheid niet beschaamd worden (vergelijk Psalm 25:2). De muziek ademt een diep vertrouwen. Ik zál in eeuwigheid niet beschaamd staan’.

De Vijfde symfonie
Jan Bruin richt zijn aandacht vooral op de Vijfde, die werd uitgevoerd o.l.v. Klaus Mäkelä. Bruin omschrijft de Finale van deze symfonie aldus:

Die Finale begint met de expositie van twee thema’s, één als octaafsprong verticaal gericht, en één horizontaal gericht, ritmisch voortgestuwd. Als je ze op elkaar zou leggen krijg je de figuur van een kruis. Daar komt dan nog een derde motief bij, en dat is een koraal. De eerste twee thema’s gaan een complexe doorwerking aan, en het koraalmotief ontwikkelt zich ook fugatisch. Gaandeweg naar het einde zwepen de twee thema’s elkaar op, en het gaat lijken op een wervelend geordende chaos. Waar gaat dit eindigen, denk je. Komt dit nog goed? En als die werveling modulerend naar een climax is gevoerd klinkt opeens boven de “chaos” uit dat koraal in volle en strakke glorie. “Choral fff bis zum Ende” schrijft Bruckner er in de partituur bij.

Het is voor de auteur zijn ‘muzikale en geloofscredo geworden’. En: ‘het leven van de wereld – heidens en christelijk – wordt gesymboliseerd in dat “kruis”, die figuur van de twee thema’s die in gevecht zijn (…). Wordt het ooit licht? (…). Dat licht zie ik dan in de stralende klank van het koraal dat de koperblazers laten horen.’

De Tweede symfonie
En dan hadden we de Tweede nog niet gehad, die op 27 september 2024 werd uitgevoerd o.l.v. Andrew Manze. Een relatief onbekende symfonie. Het tweede deel is – in ieder geval voor mij -, het hoogtepunt. Diep, verstild, lyrisch. En gespeeld op een manier die ongeëvenaard is.

Laat dat Adagio nu met een octaafsprong beginnen! Volgens Harry Mulisch omvat een octaaf hemel en aarde. Bruin zegt het hem dat in andere woorden na. De violen openen met een octaafsprong naar beneden (eerste thema). Dit komt later in een omkering (naar boven) terug. Het tweede thema (hoorns) is een citaat uit de Mis in f, In nomine Domini (Benedictus).

John A.T. Robinson
In dezelfde tijd dat ik net als Van ’t Slot en Bruin deze symfonieën én de Tweede hoor, leen ik van een vriend Eerlijk voor God (uitg. Ten Have, 1964) van John A.T. Robinson, destijds een bestseller. Het kruis bij Bruckner, de figuur van hemels en wereld, is bij Robinson als het ware het lied Mitten wir im Leben sind (Luther), ‘het transcendente in ons midden’ (p. 93). Het vindt zijn brandpunt ‘in de liturgie (…), de verkondiging, erkenning, aanvaarding, aanbidding van het heilige in, met en onder het gewone’ (p. 94); als het koraal bij Bruckner. Het roept met andere woorden – in de woorden van Eric James – ‘een visioen op van de heiligheid van het wereldse’ (p. 96). Bruckner had er al weet van.

 

Volgende concerten in de Brucknerserie van het KCO:
zondag 8 december 2024 14.15 uur o.l.v. Vladimir Jurowski: Symfonie nr. 1
vrijdag 17 januari 2025 20.15 uur o.l.v. Simone Young: Symfonie nr. 6
donderdag 6 februari 2025 20.15 uur o.l.v. Riccardo Chailly: Symfonie nr. 9

 

Een plek waar je niet mag komen


Je hebt weleens wat van en over haar gelezen. ’t Laatst in
Politiek zonder partijen van Alicja Gescinska. De filosoof en theoloog Rico Sneller, bij wie ik al eerder (onder meer bij de ISVW in Leusden) cursussen volgde, zoomde een hele middag bij de Vrije Academie op haar in, ‘tussen mystiek en filosofie’ zoals de ondertitel van de cursus luidde. Dat wil zeggen: hij ging in op leven en werk van Simone Weil (1909-1943). Hij opende daarmee de deur verder, maar sloeg die voor mij aan het eind van de middag ook weer met een klap dicht. Over dat laatste wil ik het in deze blog hebben.

 

Simone Weil
Er viel veel wetenswaardigs te horen. Over haar verwantschap met Spinoza en Camus bijvoorbeeld, waarover ook detailstudies zijn verschenen. Telkens een uurtje met 10 minuten pauze ertussen. Aan het eind van de middag loodste Sneller ons in een sneltreinvaart door een opvatting in het verlengde van het denken van Weil. Of – om Sinan Çankaya (November, uitg. Das Mag, 2022) te parafraseren –: Sneller vertaalde haar en ‘zichzelf, waardoor stukjes van hun karakters onbereikbaar bleven voor de ander’ (p. 43), al hoopte de spreker nog dat ik ‘misschien kan aanvoelen’ wat hij bedoelde. Zo word je min of meer uitgenodigd om te reageren, nadat een en ander wat is bezonken.

Ostjuden
Sneller vroeg zich af hoe het kan dat met name de Ostjuden, die volgens hem de meest vrome joden zijn geweest, in de Tweede Wereldoorlog ‘aan de meest grote gruwelijkheden zijn blootgesteld (…), als het ware onder de goddelijke toorn terecht zijn gekomen (…), zijn vergaan in de vlammen van de toorn van het geweld’. Er gingen bij het horen van deze woorden twee dingen door mij heen: de boektitel Als ’t kwaad goede mensen treft van de verleden jaar overleden H.S. Kushner (die tot het masorti-jodendom behoorde, het conservatieve jodendom) en een opvatting die ik eens tijdens een Talmoedgroep uit de mond van een niet-joodse deelnemer hoorde, die zich beriep op een denker wiens naam mij helaas is ontschoten: de Shoah is Gods toorn, Gods straf voor reformjoden omdat ze afstand hebben genomen van de orthodoxie. (Ik noem hier expliciet niet het woord Holocaust, dat brandoffer betekent). De groep verwierp deze opvatting terecht. Hoe poëtisch je het ook wilt verhullen wat de Ostjuden betreft, zoals Sneller het verwoordde: ‘Dichter bij God betekent ook dichter bij de vlammen van de zon’.

Plekken waar je niet mag komen
Daar moest hij aan denken als hij Simone Weil leest: ‘Misschien is het juist de beminde van God die het meest te verduren heeft’. Hij vroeg zich af of onder alle leed niet ‘toch een lichtende kern zit die niet kan worden gezien’ en erkent dat je met zulke ideeën ‘ontzettend voorzichtig moet zijn’. Ik denk echter meer dan dat. Camus (foto rechts), die ik hiervoor al noemde, is de denker van het absurde die er terecht voor waarschuwde om via een achterdeur niet toch betekenis aan iets binnen te laten. ‘Er zijn’, zei Arnon Grunberg tijdens een cursus die ik onlangs volgde, ‘plekken waar je niet mag komen’, zoals de kamers in Blauwbaards Burcht van Béla Bartók. [1]

Het Bijbelboek Job
In de chat konden we als cursisten van de Vrije Academie commentaar leveren of vragen stellen. Iemand schreef dat de gedachten van Weil/Sneller haar aan het Bijbelboek over de vrome Job deden denken. Die associatie had ik ook, maar dan eerder aan de theologie die de vrienden van Job te berde brachten.

Dit brengt mij tenslotte naar een preek op de zondag na deze ZOOM- en Grunbergcursus. Daar ging het namelijk onder meer over Job. En over een beroemde uitspraak van wis- en natuurkundige Blaise Pascal (1623-1662) die me naar een conclusie voert. Het was in een dienst in de Nieuwendammerkerk met ds. Annemarie van Wijngaarden, die ik achteraf als stream bekeek.[2]
Job is alles ontnomen en zijn vrienden maken het eigenlijk nog erger door te zeggen dat hij het allemaal wel aan zichzelf te danken zal hebben omdat God nu eenmaal rechtvaardig is. Een woord dat Sneller ook gebruikte: de rechtvaardigheid van God en die van de mens, en waar ik hier als niet-theoloog niet verder op in zal gaan. Maar er komt in het verhaal een keerpunt bij Job, wanneer hij zegt te weten dat zijn Redder leeft. Een mystieke ervaring, uit ander hout gesneden dan bij Weil en Sneller. Een die mij doet denken aan de joden (Ostjuden?) die in de kampen wilden sterven op het moment dat ze het woord ‘èchad’ (één, uit het Sjema, Deuteronomium 6:4) uitspraken, zodat hun laatste ademtocht samenviel met de adem die God ze had ingeblazen en nu weer ontneemt. Iets dat leidt naar een gedicht van Willem Jan Otten:

Aanvaard haar laatste adem uit,
geduldige, en adem haar dan in.[3]

Blaise Pascal
Daarna ging Annemarie van Wijngaarden verder over een geloofservaring van Blaise Pascal. Op 23 november 1654 schreef deze: ‘VUUR. God van Abraham, God van Isaac, God van Jacob. Niet de God van filosofen en geleerden’. Bij VUUR moest ik weer denken aan dichtregels (de filosofen verdwijnen steeds meer naar de achtergrond …) van Erik Lindner.[4] Over een put in de grond, over

een trein die bijna is
aangekomen waarvan
de slag over de bielzen
vertraagt

 

vuur loeit manhoog op uit de
put
vlammen slaan om elkaar naar
de lucht

Want misschien is het zo – om met zowel een uitdrukking van Sneller als met een personage uit Çankaya’s al eerder genoemde boek November te spreken – dat ‘alleen gedichten en verhalen ons kunnen redden’ (p. 83). Redden van het betreden van plekken, het binnengaan in kamers waar je verre van moet blijven.


Met dank aan meelezer ds. G.J. Venema (Leiden).

[1] Arnon Grunberg, Grunbergs favorieten, eerste van vier HOVO-colleges in de VU te Amsterdam (7 november 2024). Toevoeging m.b.t. Blauwbaards Burcht is van schrijfster dezes.
[2] https://kerkdienstgemist.nl/stations/2194/events/recording/173062440002194
[3] Willem Jan Otten: ‘Gebedje aan sterfbed’ in: Septemberzee. Uitg. Van Oorschot, 2024. [4] Erik Lindner: ‘Klei fluit’ in: Hout. Uitg. Van Oorschot, 2024.

PAN Amsterdam 2024 – Met eigen ogen en die van een ander

Bij de ingang van de PAN in de Amsterdamse RAI wordt de bezoeker begroet door een 5 meter hoge Goliath. Een beeld dat in een 17de-eeuws pretpark stond. Samen met andere beelden, fonteinen en een labyrint. Ik ken hem nog uit het restaurant van het Amsterdam Museum.
Als een kleine David ga ik op deze editie (2024) als tegenwicht op zoek naar kleine(re) fijne kunst. In de trant van: wat zou je mee willen nemen, als het onder je jas past? In de wetenschap dat ik al het andere moois dat iets groter is en er te zien valt absoluut geen recht doe.
Ik ga niet alleen voor mezelf kijken; ik probeer ook te kijken met de ogen van mijn ouders. Ze zijn inmiddels al lang geleden overleden, maar toch: wat zouden zij mooi hebben gevonden? Meenemen hoeft in dat geval niet meer – kijken kan wel.

Jan Toorop
In de eerste plaats denk ik voor mezelf – dat was het primaire uitgangspunt – aan een schilderijtje van Jan Toorop, dat hij in 1903 in Domburg maakte: Het Angelus, hoewel er een protestants Zeeuws meisje op staat afgebeeld. Het hangt in de stand van Bob Albricht, heel mooi tussen allemaal geestverwanten. Hij zei er in een interview met Edo Dijksterhuis in het Parool (15 november 2024) het volgende over:

 

Een mooi, licht portretje van een meisje verzonken in middaggebed. Op de Tefaf, waar ik ook altijd aan deelneem, zijn internationale kopers meer geïnteresseerd in zijn vroege, meer experimentele werk. Maar Toorops zeldzame Zeeuwse periode wordt door de Nederlanders gewaardeerd, soms ook uit geloofsovertuiging.

Wat ik er ook zo bijzonder aan vind, is hetzelfde dat ik waardeer in het werk van Marianne von Werefkin dat ik onlangs in Museum de Fundatie in Zwolle zag: hun werk mag dan wel in eerste instantie voluit experimenteel zijn (Von Werefkin stond mede aan de wieg van het expressionisme), maar op momenten dat het minder experimenteel wordt is er sprake van een synthese. Bij Von Werefkin bijvoorbeeld in het afgebeelde doek Heimkehr (Thuiskomst) uit haar Zwitserse tijd. Je ziet er van allerlei invloeden in terug, die hier te ver voeren maar waar ik op een andere site over schreef. [1]

Von Werefkin en Toorop hebben, hoe anders hun stijl ook is, meer gemeen. Beiden werken met grote vlakken die bijna abstract zijn; bij Von Werefkin zijn het de huizen, bij Toorop het roze-blauwe vlak waartegen het meisje is afgebeeld en waaronder je de ondertekening en het doek zelf terugziet. Links achter had hij een boom gedacht, die de kunstenaar bij nader inzien toch overschilderde. Zo zie je het wordingsproces van de kunstenaar en wordt je daar als het ware in meegenomen.
Zowel Von Werefkin als Toorop hebben voorts aandacht voor de boerenbevolking en – bij Von Werefkin – arbeiders. En tenslotte is er de religieuze belangstelling waar Bob Albricht het ook over heeft en die je als een apart spoor door de hele PAN zou kunnen volgen, maar dat is een andere invalshoek. Zoals ik de indruk kreeg dat burgemeester Femke van der Laan na de opening tijdens de rondleiding die ze kreeg langs items werd gevoerd die op een of andere manier met Amsterdam hadden te maken.

Russisch icoon en Fantastic voyage 2
Ik blijf vervolgens stilstaan bij een Russisch icoon uit rond 1700: Ween niet om Mij, Moeder heet het (Tóth-Ikonen, Huizen). Een tante van vaderskant had een icoon in haar huis hangen. Van St. Joris en de draak. Of mijn vader het mooi vond, weet ik niet eens. Maar dit werk zou wellicht zijn goedkeuring weg kunnen dragen.

Christus vol smarten staat, met alleen een lendendoek om, in een sarcofaag en wordt beweend door Maria. Hij neigt Zijn hoofd naar haar toe en zij legt haar hoofd op Zijn rechterschouder. Beiden hebben een aureool rond hun hoofd. In de westerse kunst zouden de hoofden van Jezus en Maria vol empathie dezelfde kant op zijn geneigd, maar hier lijken ze wel elk voor zich en toch samen te zijn. Een mooie variant die tot denken aanzet.

Omdat ik niet zeker weet of mijn vader deze icoon echt mooi zou hebben gevonden, kijk ik naar Fantastic voyage 2 van Lynne Leegte, in de stand galerie Janknegt (Laren). Over Leegte schreef ik op deze blog al eens eerder. Het gaat hier om een in albast uitgevoerd openliggend boek. Het zou niet alleen mooi passen bij zijn ets Een mensenleven (1972) van Jeroen Henneman, met twee (kerst)boompjes: letters en muzieknoten, maar we gaven elkaar ook echt boeken te lezen waarvan we dachten dat de ander die wel mooi zou vinden. De in 2013 overleden Rascha Peper is in dit verband een naam die me te binnen schiet. Ik sleepte verschillende titels van haar aan, die hem allemaal bevielen. Op reis in het hoofd, als het lichamelijk niet meer gaat.

Charlotte Perriand
Met de ogen van mijn moeder keek ik naar glaswerk van Charlotte Perriand (1903-1999) in de stand van Mass Modern Design (MMM, Roosendaal). Niet alleen omdat de lievelingsbroer van mijn moeder een van de timmermannen van Rietveld was, die in deze stand centraal staat (niet dé, wel een van de), maar ook omdat ze zelf glas en keramiek verzamelde. In mijn boekje over haar ben ik daar uitgebreid op ingegaan.[2]
Perriand werkte samen met Le Corbusier. Haar glaswerk is minder bekend, maar hoe mooi is het, zo op een plankje aan de muur.

Er valt zóveel moois te zien en te beschrijven op deze editie van de PAN, dat ik u aanraad om zelf te gaan kijken! Met eigen ogen en wellicht die van een ander.

[1] https://8weekly.nl/recensie/een-vrouw-als-spil
[2] https://www.boekscout.nl/shop2/boek/9789461767288

https://www.pan.nl/nl

Kracht in zwakte

Soms lees je recensies over boeken van filosofen, theologen, schrijvers en dichters waarvan je denkt: Hé, dat zou wel eens iets voor mij kunnen zijn. Dat overkwam mij nu bij het lezen van – om te beginnen – het artikel ‘Dialectiek als hoopvolle realiteit’ van Hetty Boersma in het tijdschrift In de Waagschaal (jrg. 53 nr. 8, augustus 2024). ‘Over de ecclesiologie van Andrew Root’, zoals de ondertitel luidt. Root (1974) is – schrijft Boersma – ‘praktisch theoloog, lutheraan en Amerikaan’. De dialectiek die hij voorstaat, is ‘als licht in het duister, leven in sterven, kracht in zwakte, oneindigheid in eindigheid, genade in dood, leven in dood’. In een wachten op God. Actief wachten, alert zijn.

Andrew Root: Wachten op God
Zo heet de titel van het enige tot nu toe in het Nederlands vertaalde boek van Root: Wachten op God (KokBoekencentrum, 2024). Een titel die doet denken aan Samuel Becketts toneelstuk Wachten op Godot, wat vaak wordt ingevuld als Wachten op God, maar – zegt Beckett – als ik dat bedoelde, dan had ik dat wel geschreven. Ook Rüdiger Safranski doet het weer, in zijn recente boek over Franz Kafka (Atlas Contact, 20240.[1]

Kafka lezen in het donker
De naam Kafka brengt mij bij een gedicht van Erwin Steyaert (1959, ‘Kafka lezen in het donker’) in de bundel Daar begint de poëzie (Van Gennep, 2014) dat ik onlangs cadeau kreeg van een oud-medestudent en bibliothecaris. Steyaert – ja: een Vlaming. Iedereen die deze blog een beetje volgt, weet dat ik mijn hart heb verpand aan Vlaamse dichters. Weer een naam waarvan ik denk: Iets voor mij.

Genoemd gedicht ging een gesprek aan met wat ik over Root las in In de Waagschaal en over Kafka bij Safranksi. Steyaert heeft het over

 …………………….……………….. licht
dat je kunt zien bij dag.

Je kunt ziende worden in het duister. Kafka

………………… schrijft op een vel

van licht.

Rüdiger Safranski: Kafka
‘Schrijven voor zijn leven’ luidt de ondertitel van het boek van Safranksi. Kafka schreef volgens hem door een innerlijke noodzaak gedreven. In de roman Het proces ziet de Duitse filosoof en historicus Safranski ‘de inhoudsloze transcendentie van de geseculariseerde wereld’, maar later in zijn boek meent hij dat die leegte volloopt. Zo raakt hij aan wat Boersma over Root schrijft (het duister wordt gevuld met licht, de dood met genade) en Steyaert over Kafka. Of – in een paar gedichten later in genoemde bundel Daar begint de poëzie (‘Monnik’):

Tot zijn zang het raadsel echoot

dat hem uitholt. Als een glasraam
licht zijn lichaam op.

Kracht in zwakte. Dat is het.

[1] Zie mijn recensie: https://8weekly.nl/recensie/door-innerlijke-noodzaak-gedreven/
En zie wat Andrew Root betreft dit recente verslag: https://www.pthu.nl/actueel/nieuws/2024/11/wachten-op-god-een-middag-met-andrew-root/

Een leven in het bos als metafoor

Bambi. Iedereen kent de naam van het reebokje. Veel mensen zagen de Disneyfilm uit 1942, die nog steeds via streamingsdiensten valt te bekijken. Maar weinigen zullen weten dat het verhaal erachter (1923), dat oorspronkelijk als feuilleton in een Weense krant verscheen, is geschreven door de Oostenrijks-Hongaarse Felix Salten (1869-1945). Eigenlijk heette hij Siegmund Salzmann. Hij was hij theatercriticus, redacteur, schrijver, jager én dierenbeschermer.

Het verhaal is niet – zoals vaak wordt gedacht – als kinderverhaal bedoeld, al verscheen het ook als Gouden Boekje. Nu is er bij De Geus een herdruk (als Salamander klassieker) verschenen van de Rainbowuitgave (2017) in de soepel lopende Nederlandse vertaling van Jet Quadekker. Aangevuld met een voorwoord van Arnon Grunberg en een nawoord van de vertaalster. Geschikt voor mensen die de film maar niet het originele verhaal kennen. En voor lezers die geen van beide kennen en er nieuwsgierig naar zijn. Of voor mensen die zonder meer een boek willen lezen dat volgens Grunberg ‘uiteindelijk over eenzaamheid en de dood gaat’.

De vreugde over de hernieuwde kennismaking met het origineel wordt alleen wel een beetje (te?) ver doorgevoerd: ‘Salten (…) doet daarbij niet onder voor bijvoorbeeld Tolstoj in De dood van Ivan Iljits’, meent Grunberg. De novelle uit 1886 gaat over het stervensproces van gerechtsdienaar Iljitsj Golowin na een eenzaam leven. Thematiek die inderdaad overeenkomt met Bambi, maar verder lijkt Tolstoj toch een maatje groter.

Zien, voelen en ruiken
Laten we daarom Bambi van Salten zelf bekijken en op zijn eigen waarde schatten. Het gelijknamige reetje wordt diep in het struikgewas van het bos geboren en wil al jong van het gebaande pad afwijken. Hij schrikt van de eerste ‘moord’ die hij ziet: een bunzing die een muis vangt. Dat zou híj nooit doen! Net zomin als ruzie maken over eten, zoals twee Vlaamse gaaien. Nee, hij, Bambi zal genieten van ‘de hoge, wijde, blauwe hemel’, de gloed van de zon ‘en het weidse groen’. Zien, voelen en ruiken.

Maar zijn moeder is altijd op haar hoede. Op klaarlichte dag zullen ze bijvoorbeeld nooit naar het veld gaan. Dat is te gevaarlijk. De grote herten boezemen de reetjes ontzag in. Familie en toch ook weer niet. Van je familie, die grote herten, moet je het hebben! Een bosuil adviseert dat ze zich niet met dat volk moeten bemoeien. Moeder ree heeft het tot twee keer toe over ‘Dat … was … Hij!’; een vertegenwoordiger van de mensensoort, een jager, begrijpt de lezer. Al gaat het verhaal ‘dat Hij op een dag bij ons [de dieren, vS] zal komen en goed zal zijn als wij. Hij zal met ons spelen, het hele bos zal gelukkig zijn en we zullen vrede sluiten’.

De (volwassen) lezer begrijpt meer. Bijvoorbeeld over bladeren aan de bomen die op een gegeven moment doodgaan en naar beneden vallen. Vraagt het ene blad aan het andere: ‘”Wat is daar beneden?” Het eerste blad antwoordde: “Dat weet ik niet. De een zegt dit, de ander dat (…). Van degenen die beneden zijn is er nog nooit iemand teruggekomen”.’

Bambi beleeft de wisseling van de seizoenen. Een zware wintertijd breekt aan. Voedsel vinden wordt steeds moeilijker en Hij waart rond, de roep van de reeën imiterend. Tot overmaat van ramp sterft Bambi’s moeder. ‘Verdwijnt’ zegt Bambi eufemistisch. Bambi geeft op dat moment niets meer om de ontluikende natuur.

Horen, zien en ruiken
Die natuurbeschrijvingen zijn prachtig, bijvoorbeeld over het ontwaken van de vogels. Zo, dat je het hoort en ziet: ‘De vinken sloegen en ook de roodborstjes en puttertjes lieten zich horen. Met veel vleugelgeklapper vlogen de duiven van de ene plek naar de andere. De fazanten gaven een luide schreeuw (…). De zon was opgekomen (…). Het veld fonkelde van de dauw, rook naar gras, naar bloemen en natte aarde’. Horen, zien en ruiken.

Ook de angst voor een groot hert wordt invoelbaar beschreven: ‘Niet ver van hen’ [de kudde] ‘was er geritsel. Ze stonden meteen stil en tuurden naar die kant. Daar schreed langzaam een enorm hert door de bosjes op de open plek af. In de kleurloze schemering leek hij op een reusachtige grijze schaduw.’

Toen het boek uitkwam was de ontvangst redelijk koel. Disney kwam in 1942 met zijn film, die een groot succes werd en het originele verhaal overschaduwde. Vond de Weense uitgever nog dat Salten de ziel van het Duitse woud had opgeroepen, Disney toonde een beeld van een lieflijker natuur.

Metafoor voor het interbellum
Toch is het niet moeilijk om Bambi als een metafoor te lezen voor wat er in het interbellum tussen de Eerste- en Tweede Wereldoorlog in de Europese politiek gebeurde.
Het bos staat voor nationalisme, zoals dat vanaf de vroeg-romantiek in Duitstalige kunstuitingen het geval is. Het veld (of de wei, in andere vertalingen) voor het beloofde land en de reeën zou je als vervolgden kunnen zien, ten prooi aan de pogroms die plaatsvonden.  ‘Uiteindelijk gaat  boek over eenzaamheid en de dood’, schrijft Grunberg terecht. En niet primair over liefde, zoals de Disneyfilm ons wil doen geloven: ‘Liefde is als de zon’ klinkt het meermalen in de film. Het is een mooie boodschap, maar wel wat ver van het originele verhaal verwijderd.

Deze recensie verscheen eerder op Literair Nederland en wordt hier herplaatst n.a.v. de film die momenteel in de bioscopen draait.
Trailer: https://www.youtube.com/watch?v=fiKfvJ4d0oA 

 

Bambi
Felix Salten
Een leven in het bos
Vertaald door Jet Quadekker. Met een voorwoord van Arnon Grunberg, nawoord Jet Quadekker
Verschenen bij De Geus
ISBN 9789044549188
200 pagina’s
Prijs: € 15,00