‘De heiligheid van het wereldse’

Het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) voert in de seizoenen 2023-2025 alle symfonieën uit van Anton Bruckner 1824-1896). Met uitzondering van de Nulde. Twee theologen, Edward van ’t Slot en Jan Bruin, schrijven daarover in het tijdschrift In de Waagschaal (12 oktober 2024) naar aanleiding van de eerste drie concerten.

Van ’t Slot heeft het over ‘een ontroerende uitvoering van de Derde o.l.v. Iván Fischer en over het langzame deel van de Zevende, die werd uitgevoerd o.l.v. Myung-Whun Chung’.
‘Minutenlang borduurt Bruckner daar voort op een regel uit zijn Te Deum: non confundar in aeternum. Laat mij in eeuwigheid niet beschaamd worden (vergelijk Psalm 25:2). De muziek ademt een diep vertrouwen. Ik zál in eeuwigheid niet beschaamd staan’.

De Vijfde symfonie
Jan Bruin richt zijn aandacht vooral op de Vijfde, die werd uitgevoerd o.l.v. Klaus Mäkelä. Bruin omschrijft de Finale van deze symfonie aldus:

Die Finale begint met de expositie van twee thema’s, één als octaafsprong verticaal gericht, en één horizontaal gericht, ritmisch voortgestuwd. Als je ze op elkaar zou leggen krijg je de figuur van een kruis. Daar komt dan nog een derde motief bij, en dat is een koraal. De eerste twee thema’s gaan een complexe doorwerking aan, en het koraalmotief ontwikkelt zich ook fugatisch. Gaandeweg naar het einde zwepen de twee thema’s elkaar op, en het gaat lijken op een wervelend geordende chaos. Waar gaat dit eindigen, denk je. Komt dit nog goed? En als die werveling modulerend naar een climax is gevoerd klinkt opeens boven de “chaos” uit dat koraal in volle en strakke glorie. “Choral fff bis zum Ende” schrijft Bruckner er in de partituur bij.

Het is voor de auteur zijn ‘muzikale en geloofscredo geworden’. En: ‘het leven van de wereld – heidens en christelijk – wordt gesymboliseerd in dat “kruis”, die figuur van de twee thema’s die in gevecht zijn (…). Wordt het ooit licht? (…). Dat licht zie ik dan in de stralende klank van het koraal dat de koperblazers laten horen.’

De Tweede symfonie
En dan hadden we de Tweede nog niet gehad, die op 27 september 2024 werd uitgevoerd o.l.v. Andrew Manze. Een relatief onbekende symfonie. Het tweede deel is – in ieder geval voor mij -, het hoogtepunt. Diep, verstild, lyrisch. En gespeeld op een manier die ongeëvenaard is.

Laat dat Adagio nu met een octaafsprong beginnen! Volgens Harry Mulisch omvat een octaaf hemel en aarde. Bruin zegt het hem dat in andere woorden na. De violen openen met een octaafsprong naar beneden (eerste thema). Dit komt later in een omkering (naar boven) terug. Het tweede thema (hoorns) is een citaat uit de Mis in f, In nomine Domini (Benedictus).

John A.T. Robinson
In dezelfde tijd dat ik net als Van ’t Slot en Bruin deze symfonieën én de Tweede hoor, leen ik van een vriend Eerlijk voor God (uitg. Ten Have, 1964) van John A.T. Robinson, destijds een bestseller. Het kruis bij Bruckner, de figuur van hemels en wereld, is bij Robinson als het ware het lied Mitten wir im Leben sind (Luther), ‘het transcendente in ons midden’ (p. 93). Het vindt zijn brandpunt ‘in de liturgie (…), de verkondiging, erkenning, aanvaarding, aanbidding van het heilige in, met en onder het gewone’ (p. 94); als het koraal bij Bruckner. Het roept met andere woorden – in de woorden van Eric James – ‘een visioen op van de heiligheid van het wereldse’ (p. 96). Bruckner had er al weet van.

 

Volgende concerten in de Brucknerserie van het KCO:
zondag 8 december 2024 14.15 uur o.l.v. Vladimir Jurowski: Symfonie nr. 1
vrijdag 17 januari 2025 20.15 uur o.l.v. Simone Young: Symfonie nr. 6
donderdag 6 februari 2025 20.15 uur o.l.v. Riccardo Chailly: Symfonie nr. 9

 

Een plek waar je niet mag komen


Je hebt weleens wat van en over haar gelezen. ’t Laatst in
Politiek zonder partijen van Alicja Gescinska. De filosoof en theoloog Rico Sneller, bij wie ik al eerder (onder meer bij de ISVW in Leusden) cursussen volgde, zoomde een hele middag bij de Vrije Academie op haar in, ‘tussen mystiek en filosofie’ zoals de ondertitel van de cursus luidde. Dat wil zeggen: hij ging in op leven en werk van Simone Weil (1909-1943). Hij opende daarmee de deur verder, maar sloeg die voor mij aan het eind van de middag ook weer met een klap dicht. Over dat laatste wil ik het in deze blog hebben.

 

Simone Weil
Er viel veel wetenswaardigs te horen. Over haar verwantschap met Spinoza en Camus bijvoorbeeld, waarover ook detailstudies zijn verschenen. Telkens een uurtje met 10 minuten pauze ertussen. Aan het eind van de middag loodste Sneller ons in een sneltreinvaart door een opvatting in het verlengde van het denken van Weil. Of – om Sinan Çankaya (November, uitg. Das Mag, 2022) te parafraseren –: Sneller vertaalde haar en ‘zichzelf, waardoor stukjes van hun karakters onbereikbaar bleven voor de ander’ (p. 43), al hoopte de spreker nog dat ik ‘misschien kan aanvoelen’ wat hij bedoelde. Zo word je min of meer uitgenodigd om te reageren, nadat een en ander wat is bezonken.

Ostjuden
Sneller vroeg zich af hoe het kan dat met name de Ostjuden, die volgens hem de meest vrome joden zijn geweest, in de Tweede Wereldoorlog ‘aan de meest grote gruwelijkheden zijn blootgesteld (…), als het ware onder de goddelijke toorn terecht zijn gekomen (…), zijn vergaan in de vlammen van de toorn van het geweld’. Er gingen bij het horen van deze woorden twee dingen door mij heen: de boektitel Als ’t kwaad goede mensen treft van de verleden jaar overleden H.S. Kushner (die tot het masorti-jodendom behoorde, het conservatieve jodendom) en een opvatting die ik eens tijdens een Talmoedgroep uit de mond van een niet-joodse deelnemer hoorde, die zich beriep op een denker wiens naam mij helaas is ontschoten: de Shoah is Gods toorn, Gods straf voor reformjoden omdat ze afstand hebben genomen van de orthodoxie. (Ik noem hier expliciet niet het woord Holocaust, dat brandoffer betekent). De groep verwierp deze opvatting terecht. Hoe poëtisch je het ook wilt verhullen wat de Ostjuden betreft, zoals Sneller het verwoordde: ‘Dichter bij God betekent ook dichter bij de vlammen van de zon’.

Plekken waar je niet mag komen
Daar moest hij aan denken als hij Simone Weil leest: ‘Misschien is het juist de beminde van God die het meest te verduren heeft’. Hij vroeg zich af of onder alle leed niet ‘toch een lichtende kern zit die niet kan worden gezien’ en erkent dat je met zulke ideeën ‘ontzettend voorzichtig moet zijn’. Ik denk echter meer dan dat. Camus (foto rechts), die ik hiervoor al noemde, is de denker van het absurde die er terecht voor waarschuwde om via een achterdeur niet toch betekenis aan iets binnen te laten. ‘Er zijn’, zei Arnon Grunberg tijdens een cursus die ik onlangs volgde, ‘plekken waar je niet mag komen’, zoals de kamers in Blauwbaards Burcht van Béla Bartók. [1]

Het Bijbelboek Job
In de chat konden we als cursisten van de Vrije Academie commentaar leveren of vragen stellen. Iemand schreef dat de gedachten van Weil/Sneller haar aan het Bijbelboek over de vrome Job deden denken. Die associatie had ik ook, maar dan eerder aan de theologie die de vrienden van Job te berde brachten.

Dit brengt mij tenslotte naar een preek op de zondag na deze ZOOM- en Grunbergcursus. Daar ging het namelijk onder meer over Job. En over een beroemde uitspraak van wis- en natuurkundige Blaise Pascal (1623-1662) die me naar een conclusie voert. Het was in een dienst in de Nieuwendammerkerk met ds. Annemarie van Wijngaarden, die ik achteraf als stream bekeek.[2]
Job is alles ontnomen en zijn vrienden maken het eigenlijk nog erger door te zeggen dat hij het allemaal wel aan zichzelf te danken zal hebben omdat God nu eenmaal rechtvaardig is. Een woord dat Sneller ook gebruikte: de rechtvaardigheid van God en die van de mens, en waar ik hier als niet-theoloog niet verder op in zal gaan. Maar er komt in het verhaal een keerpunt bij Job, wanneer hij zegt te weten dat zijn Redder leeft. Een mystieke ervaring, uit ander hout gesneden dan bij Weil en Sneller. Een die mij doet denken aan de joden (Ostjuden?) die in de kampen wilden sterven op het moment dat ze het woord ‘èchad’ (één, uit het Sjema, Deuteronomium 6:4) uitspraken, zodat hun laatste ademtocht samenviel met de adem die God ze had ingeblazen en nu weer ontneemt. Iets dat leidt naar een gedicht van Willem Jan Otten:

Aanvaard haar laatste adem uit,
geduldige, en adem haar dan in.[3]

Blaise Pascal
Daarna ging Annemarie van Wijngaarden verder over een geloofservaring van Blaise Pascal. Op 23 november 1654 schreef deze: ‘VUUR. God van Abraham, God van Isaac, God van Jacob. Niet de God van filosofen en geleerden’. Bij VUUR moest ik weer denken aan dichtregels (de filosofen verdwijnen steeds meer naar de achtergrond …) van Erik Lindner.[4] Over een put in de grond, over

een trein die bijna is
aangekomen waarvan
de slag over de bielzen
vertraagt

 

vuur loeit manhoog op uit de
put
vlammen slaan om elkaar naar
de lucht

Want misschien is het zo – om met zowel een uitdrukking van Sneller als met een personage uit Çankaya’s al eerder genoemde boek November te spreken – dat ‘alleen gedichten en verhalen ons kunnen redden’ (p. 83). Redden van het betreden van plekken, het binnengaan in kamers waar je verre van moet blijven.


Met dank aan meelezer ds. G.J. Venema (Leiden).

[1] Arnon Grunberg, Grunbergs favorieten, eerste van vier HOVO-colleges in de VU te Amsterdam (7 november 2024). Toevoeging m.b.t. Blauwbaards Burcht is van schrijfster dezes.
[2] https://kerkdienstgemist.nl/stations/2194/events/recording/173062440002194
[3] Willem Jan Otten: ‘Gebedje aan sterfbed’ in: Septemberzee. Uitg. Van Oorschot, 2024. [4] Erik Lindner: ‘Klei fluit’ in: Hout. Uitg. Van Oorschot, 2024.

PAN Amsterdam 2024 – Met eigen ogen en die van een ander

Bij de ingang van de PAN in de Amsterdamse RAI wordt de bezoeker begroet door een 5 meter hoge Goliath. Een beeld dat in een 17de-eeuws pretpark stond. Samen met andere beelden, fonteinen en een labyrint. Ik ken hem nog uit het restaurant van het Amsterdam Museum.
Als een kleine David ga ik op deze editie (2024) als tegenwicht op zoek naar kleine(re) fijne kunst. In de trant van: wat zou je mee willen nemen, als het onder je jas past? In de wetenschap dat ik al het andere moois dat iets groter is en er te zien valt absoluut geen recht doe.
Ik ga niet alleen voor mezelf kijken; ik probeer ook te kijken met de ogen van mijn ouders. Ze zijn inmiddels al lang geleden overleden, maar toch: wat zouden zij mooi hebben gevonden? Meenemen hoeft in dat geval niet meer – kijken kan wel.

Jan Toorop
In de eerste plaats denk ik voor mezelf – dat was het primaire uitgangspunt – aan een schilderijtje van Jan Toorop, dat hij in 1903 in Domburg maakte: Het Angelus, hoewel er een protestants Zeeuws meisje op staat afgebeeld. Het hangt in de stand van Bob Albricht, heel mooi tussen allemaal geestverwanten. Hij zei er in een interview met Edo Dijksterhuis in het Parool (15 november 2024) het volgende over:

 

Een mooi, licht portretje van een meisje verzonken in middaggebed. Op de Tefaf, waar ik ook altijd aan deelneem, zijn internationale kopers meer geïnteresseerd in zijn vroege, meer experimentele werk. Maar Toorops zeldzame Zeeuwse periode wordt door de Nederlanders gewaardeerd, soms ook uit geloofsovertuiging.

Wat ik er ook zo bijzonder aan vind, is hetzelfde dat ik waardeer in het werk van Marianne von Werefkin dat ik onlangs in Museum de Fundatie in Zwolle zag: hun werk mag dan wel in eerste instantie voluit experimenteel zijn (Von Werefkin stond mede aan de wieg van het expressionisme), maar op momenten dat het minder experimenteel wordt is er sprake van een synthese. Bij Von Werefkin bijvoorbeeld in het afgebeelde doek Heimkehr (Thuiskomst) uit haar Zwitserse tijd. Je ziet er van allerlei invloeden in terug, die hier te ver voeren maar waar ik op een andere site over schreef. [1]

Von Werefkin en Toorop hebben, hoe anders hun stijl ook is, meer gemeen. Beiden werken met grote vlakken die bijna abstract zijn; bij Von Werefkin zijn het de huizen, bij Toorop het roze-blauwe vlak waartegen het meisje is afgebeeld en waaronder je de ondertekening en het doek zelf terugziet. Links achter had hij een boom gedacht, die de kunstenaar bij nader inzien toch overschilderde. Zo zie je het wordingsproces van de kunstenaar en wordt je daar als het ware in meegenomen.
Zowel Von Werefkin als Toorop hebben voorts aandacht voor de boerenbevolking en – bij Von Werefkin – arbeiders. En tenslotte is er de religieuze belangstelling waar Bob Albricht het ook over heeft en die je als een apart spoor door de hele PAN zou kunnen volgen, maar dat is een andere invalshoek. Zoals ik de indruk kreeg dat burgemeester Femke van der Laan na de opening tijdens de rondleiding die ze kreeg langs items werd gevoerd die op een of andere manier met Amsterdam hadden te maken.

Russisch icoon en Fantastic voyage 2
Ik blijf vervolgens stilstaan bij een Russisch icoon uit rond 1700: Ween niet om Mij, Moeder heet het (Tóth-Ikonen, Huizen). Een tante van vaderskant had een icoon in haar huis hangen. Van St. Joris en de draak. Of mijn vader het mooi vond, weet ik niet eens. Maar dit werk zou wellicht zijn goedkeuring weg kunnen dragen.

Christus vol smarten staat, met alleen een lendendoek om, in een sarcofaag en wordt beweend door Maria. Hij neigt Zijn hoofd naar haar toe en zij legt haar hoofd op Zijn rechterschouder. Beiden hebben een aureool rond hun hoofd. In de westerse kunst zouden de hoofden van Jezus en Maria vol empathie dezelfde kant op zijn geneigd, maar hier lijken ze wel elk voor zich en toch samen te zijn. Een mooie variant die tot denken aanzet.

Omdat ik niet zeker weet of mijn vader deze icoon echt mooi zou hebben gevonden, kijk ik naar Fantastic voyage 2 van Lynne Leegte, in de stand galerie Janknegt (Laren). Over Leegte schreef ik op deze blog al eens eerder. Het gaat hier om een in albast uitgevoerd openliggend boek. Het zou niet alleen mooi passen bij zijn ets Een mensenleven (1972) van Jeroen Henneman, met twee (kerst)boompjes: letters en muzieknoten, maar we gaven elkaar ook echt boeken te lezen waarvan we dachten dat de ander die wel mooi zou vinden. De in 2013 overleden Rascha Peper is in dit verband een naam die me te binnen schiet. Ik sleepte verschillende titels van haar aan, die hem allemaal bevielen. Op reis in het hoofd, als het lichamelijk niet meer gaat.

Charlotte Perriand
Met de ogen van mijn moeder keek ik naar glaswerk van Charlotte Perriand (1903-1999) in de stand van Mass Modern Design (MMM, Roosendaal). Niet alleen omdat de lievelingsbroer van mijn moeder een van de timmermannen van Rietveld was, die in deze stand centraal staat (niet dé, wel een van de), maar ook omdat ze zelf glas en keramiek verzamelde. In mijn boekje over haar ben ik daar uitgebreid op ingegaan.[2]
Perriand werkte samen met Le Corbusier. Haar glaswerk is minder bekend, maar hoe mooi is het, zo op een plankje aan de muur.

Er valt zóveel moois te zien en te beschrijven op deze editie van de PAN, dat ik u aanraad om zelf te gaan kijken! Met eigen ogen en wellicht die van een ander.

[1] De recensie wordt binnenkort geplaatst op de website 8WEEKLY.NL.
[2] https://www.boekscout.nl/shop2/boek/9789461767288

https://www.pan.nl/nl

Kracht in zwakte

Soms lees je recensies over boeken van filosofen, theologen, schrijvers en dichters waarvan je denkt: Hé, dat zou wel eens iets voor mij kunnen zijn. Dat overkwam mij nu bij het lezen van – om te beginnen – het artikel ‘Dialectiek als hoopvolle realiteit’ van Hetty Boersma in het tijdschrift In de Waagschaal (jrg. 53 nr. 8, augustus 2024). ‘Over de ecclesiologie van Andrew Root’, zoals de ondertitel luidt. Root (1974) is – schrijft Boersma – ‘praktisch theoloog, lutheraan en Amerikaan’. De dialectiek die hij voorstaat, is ‘als licht in het duister, leven in sterven, kracht in zwakte, oneindigheid in eindigheid, genade in dood, leven in dood’. In een wachten op God. Actief wachten, alert zijn.

Andrew Root: Wachten op God
Zo heet de titel van het enige tot nu toe in het Nederlands vertaalde boek van Root: Wachten op God (KokBoekencentrum, 2024). Een titel die doet denken aan Samuel Becketts toneelstuk Wachten op Godot, wat vaak wordt ingevuld als Wachten op God, maar – zegt Beckett – als ik dat bedoelde, dan had ik dat wel geschreven. Ook Rüdiger Safranski doet het weer, in zijn recente boek over Franz Kafka (Atlas Contact, 20240.[1]

Kafka lezen in het donker
De naam Kafka brengt mij bij een gedicht van Erwin Steyaert (1959, ‘Kafka lezen in het donker’) in de bundel Daar begint de poëzie (Van Gennep, 2014) dat ik onlangs cadeau kreeg van een oud-medestudent en bibliothecaris. Steyaert – ja: een Vlaming. Iedereen die deze blog een beetje volgt, weet dat ik mijn hart heb verpand aan Vlaamse dichters. Weer een naam waarvan ik denk: Iets voor mij.

Genoemd gedicht ging een gesprek aan met wat ik over Root las in In de Waagschaal en over Kafka bij Safranksi. Steyaert heeft het over

 …………………….……………….. licht
dat je kunt zien bij dag.

Je kunt ziende worden in het duister. Kafka

………………… schrijft op een vel

van licht.

Rüdiger Safranski: Kafka
‘Schrijven voor zijn leven’ luidt de ondertitel van het boek van Safranksi. Kafka schreef volgens hem door een innerlijke noodzaak gedreven. In de roman Het proces ziet de Duitse filosoof en historicus Safranski ‘de inhoudsloze transcendentie van de geseculariseerde wereld’, maar later in zijn boek meent hij dat die leegte volloopt. Zo raakt hij aan wat Boersma over Root schrijft (het duister wordt gevuld met licht, de dood met genade) en Steyaert over Kafka. Of – in een paar gedichten later in genoemde bundel Daar begint de poëzie (‘Monnik’):

Tot zijn zang het raadsel echoot

dat hem uitholt. Als een glasraam
licht zijn lichaam op.

Kracht in zwakte. Dat is het.

[1] Zie mijn recensie: https://8weekly.nl/recensie/door-innerlijke-noodzaak-gedreven/
En zie wat Andrew Root betreft dit recente verslag: https://www.pthu.nl/actueel/nieuws/2024/11/wachten-op-god-een-middag-met-andrew-root/

Een leven in het bos als metafoor

Bambi. Iedereen kent de naam van het reebokje. Veel mensen zagen de Disneyfilm uit 1942, die nog steeds via streamingsdiensten valt te bekijken. Maar weinigen zullen weten dat het verhaal erachter (1923), dat oorspronkelijk als feuilleton in een Weense krant verscheen, is geschreven door de Oostenrijks-Hongaarse Felix Salten (1869-1945). Eigenlijk heette hij Siegmund Salzmann. Hij was hij theatercriticus, redacteur, schrijver, jager én dierenbeschermer.

Het verhaal is niet – zoals vaak wordt gedacht – als kinderverhaal bedoeld, al verscheen het ook als Gouden Boekje. Nu is er bij De Geus een herdruk (als Salamander klassieker) verschenen van de Rainbowuitgave (2017) in de soepel lopende Nederlandse vertaling van Jet Quadekker. Aangevuld met een voorwoord van Arnon Grunberg en een nawoord van de vertaalster. Geschikt voor mensen die de film maar niet het originele verhaal kennen. En voor lezers die geen van beide kennen en er nieuwsgierig naar zijn. Of voor mensen die zonder meer een boek willen lezen dat volgens Grunberg ‘uiteindelijk over eenzaamheid en de dood gaat’.

De vreugde over de hernieuwde kennismaking met het origineel wordt alleen wel een beetje (te?) ver doorgevoerd: ‘Salten (…) doet daarbij niet onder voor bijvoorbeeld Tolstoj in De dood van Ivan Iljits’, meent Grunberg. De novelle uit 1886 gaat over het stervensproces van gerechtsdienaar Iljitsj Golowin na een eenzaam leven. Thematiek die inderdaad overeenkomt met Bambi, maar verder lijkt Tolstoj toch een maatje groter.

Zien, voelen en ruiken
Laten we daarom Bambi van Salten zelf bekijken en op zijn eigen waarde schatten. Het gelijknamige reetje wordt diep in het struikgewas van het bos geboren en wil al jong van het gebaande pad afwijken. Hij schrikt van de eerste ‘moord’ die hij ziet: een bunzing die een muis vangt. Dat zou híj nooit doen! Net zomin als ruzie maken over eten, zoals twee Vlaamse gaaien. Nee, hij, Bambi zal genieten van ‘de hoge, wijde, blauwe hemel’, de gloed van de zon ‘en het weidse groen’. Zien, voelen en ruiken.

Maar zijn moeder is altijd op haar hoede. Op klaarlichte dag zullen ze bijvoorbeeld nooit naar het veld gaan. Dat is te gevaarlijk. De grote herten boezemen de reetjes ontzag in. Familie en toch ook weer niet. Van je familie, die grote herten, moet je het hebben! Een bosuil adviseert dat ze zich niet met dat volk moeten bemoeien. Moeder ree heeft het tot twee keer toe over ‘Dat … was … Hij!’; een vertegenwoordiger van de mensensoort, een jager, begrijpt de lezer. Al gaat het verhaal ‘dat Hij op een dag bij ons [de dieren, vS] zal komen en goed zal zijn als wij. Hij zal met ons spelen, het hele bos zal gelukkig zijn en we zullen vrede sluiten’.

De (volwassen) lezer begrijpt meer. Bijvoorbeeld over bladeren aan de bomen die op een gegeven moment doodgaan en naar beneden vallen. Vraagt het ene blad aan het andere: ‘”Wat is daar beneden?” Het eerste blad antwoordde: “Dat weet ik niet. De een zegt dit, de ander dat (…). Van degenen die beneden zijn is er nog nooit iemand teruggekomen”.’

Bambi beleeft de wisseling van de seizoenen. Een zware wintertijd breekt aan. Voedsel vinden wordt steeds moeilijker en Hij waart rond, de roep van de reeën imiterend. Tot overmaat van ramp sterft Bambi’s moeder. ‘Verdwijnt’ zegt Bambi eufemistisch. Bambi geeft op dat moment niets meer om de ontluikende natuur.

Horen, zien en ruiken
Die natuurbeschrijvingen zijn prachtig, bijvoorbeeld over het ontwaken van de vogels. Zo, dat je het hoort en ziet: ‘De vinken sloegen en ook de roodborstjes en puttertjes lieten zich horen. Met veel vleugelgeklapper vlogen de duiven van de ene plek naar de andere. De fazanten gaven een luide schreeuw (…). De zon was opgekomen (…). Het veld fonkelde van de dauw, rook naar gras, naar bloemen en natte aarde’. Horen, zien en ruiken.

Ook de angst voor een groot hert wordt invoelbaar beschreven: ‘Niet ver van hen’ [de kudde] ‘was er geritsel. Ze stonden meteen stil en tuurden naar die kant. Daar schreed langzaam een enorm hert door de bosjes op de open plek af. In de kleurloze schemering leek hij op een reusachtige grijze schaduw.’

Toen het boek uitkwam was de ontvangst redelijk koel. Disney kwam in 1942 met zijn film, die een groot succes werd en het originele verhaal overschaduwde. Vond de Weense uitgever nog dat Salten de ziel van het Duitse woud had opgeroepen, Disney toonde een beeld van een lieflijker natuur.

Metafoor voor het interbellum
Toch is het niet moeilijk om Bambi als een metafoor te lezen voor wat er in het interbellum tussen de Eerste- en Tweede Wereldoorlog in de Europese politiek gebeurde.
Het bos staat voor nationalisme, zoals dat vanaf de vroeg-romantiek in Duitstalige kunstuitingen het geval is. Het veld (of de wei, in andere vertalingen) voor het beloofde land en de reeën zou je als vervolgden kunnen zien, ten prooi aan de pogroms die plaatsvonden.  ‘Uiteindelijk gaat  boek over eenzaamheid en de dood’, schrijft Grunberg terecht. En niet primair over liefde, zoals de Disneyfilm ons wil doen geloven: ‘Liefde is als de zon’ klinkt het meermalen in de film. Het is een mooie boodschap, maar wel wat ver van het originele verhaal verwijderd.

Deze recensie verscheen eerder op Literair Nederland en wordt hier herplaatst n.a.v. de film die momenteel in de bioscopen draait.
Trailer: https://www.youtube.com/watch?v=fiKfvJ4d0oA 

 

Bambi
Felix Salten
Een leven in het bos
Vertaald door Jet Quadekker. Met een voorwoord van Arnon Grunberg, nawoord Jet Quadekker
Verschenen bij De Geus
ISBN 9789044549188
200 pagina’s
Prijs: € 15,00

Claus Sluter en Hans Arp

In een van de toespraken tijdens een crematie wees de spreekster, een buurvrouw van de overledene, op het boek De Bourgondiërs van Bart Van Loo. Het was zijn lievelingsboek geweest over de regio waar hij en zijn vrouw, een vriendin van mij, jaarlijks met de caravan naar toe gingen. Aanleiding genoeg om de pocketuitgave van deze bestseller eindelijk eens te kopen en te gaan lezen. Met mede in mijn achterhoofd, dat mijn ouders ook iets hadden met de ’tere schoonheid van de late middeleeuwen’ (p. 233), met de Bourgondiërs (ca. 1384-1482) en hun kunstuitingen[1]
En ik loop alweer achter, want van Van Loo verscheen recent
Stoute schoenen (De Bezige Bij). ‘Meer dan een historische variant van een Michelingids’ schreef Marc Boone. Dus misschien ga ik wel eens delen nareizen, zoals ik eerder met andere boeken deed (o.a. een boek van Henk Vreekamp en een studie over Gerrit Achterberg).

In het hoofdstuk ‘Schoonheid en waanzin’ uit De Bourgondiërs lees ik, dat ‘mensen begonnen (…) massaal kruisbeelden op te hangen in hoekjes waar ze af en toe een kaars lieten branden’ (p. 226). Het ging in de tijd van Philips de Stoute verder met het plaatsen van heiligenbeeldjes, gemaakt door mensen als diens hof beeldhouwer, de Haarlemmer Claus Sluter (1350-1406, zie afb. van de website van het Rijksmuseum Amsterdam).[2]

Ik maak een grote sprong, die mij brengt bij de tentoonstelling A Petrified Forest (t/m 15 december 2024 in Museum Beelden aan Zee, Den Haag). Een expositie met werk van Hans Arp (1886-1966) dat het museum ontving uit de nalatenschap van deze beeldhouwer die ik ook eerder in blogs vermeldde.[3]
Collega Lisa Spooren schreef er een recensie over.[4] Hierin maakt zij melding van het feit dat Arps beroemde Human Lunar Spectrale (1960) is geplaatst in een ‘onopvallende hoek’, hoewel het de toon voor de expositie zet. Niet – dunkt mij – als een kers op de taart, maar als het alfa en omega ervan.

Volgens een website die ik over dit bronzen beeld raadpleegde, ademt deze menselijke figuur de geest van Auguste Rodin. Sterker nog: het doet denken aan een persoon in gebed.[5] Dat brengt mij terug bij de hoekjes in de Bourgondische huiskamers met hun beelden van Sluter en anderen.

Wat een rake opstelling, daar in Beelden aan Zee! Zomaar vanuit de tijd van Philips de Stoute in Dijon – waar zowel Sluter als de man van mijn vriendin overleden – worden we gekatapulteerd naar de jaren zestig van de vorige eeuw. En naar de huiskamer van mijn ouders, waar kleine ready mades stonden die mijn moeder in de stijl van Arp maakte. Niet in een hoek overigens, maar dat doet aan de schoonheid ervan niets af.

[1] Ik schreef daar eerder een blog over: https://elsvanswol.nl/de-eeuw-van-de-bourgondiers/
[2] Zie ook: https://www.rijksmuseum.nl/nl/pers/persberichten/rijksmuseum-schrijft-nieuwe-aanwinst-toe-aan-meester-nederlandse-beeldhouwkunst–claus-sluter
In een interview met Van Loo (in: Het Parool, 31 augustus 2024) zei de auteur dat deze ‘Michelangelo van de Lage Landen’ in Haarlem ‘volstrekt is vergeten. Alhoewel daar verandering in schijnt te komen’.
[3] Zie ook een recensie van een eerdere expositie op 8WEEKLY.NL: https://8weekly.nl/recensie/ingetogen-hans-arp/
[4] Zie: https://8weekly.nl/recensie/een-naadloze-verbinding-tussen-kunst-en-natuur/
[5] Zie: https://www.tremainefoundation.org/tc-arp-evocation-of-a-form-human-lunar-spectral.html

Echo’s in nieuwe bundel van Jabik Veenbaas

In de bundel Kamermuziek van Jabik Veenbaas – waar ik op deze blog al eerder kort aandacht voor vroeg – staan twee gedichten naast elkaar waarin macro- en microkosmos elkaar in het klein, als in kamermuziek raken: ‘De pianist van Yarmouk’ (p. 40) en ‘Het Nederlands Kamerkoor zingt in de Laurenskerk te Alkmaar’ (p. 41).

In het eerste gedicht echoot de werkelijkheid in het spel van pianist Ayam Ahmad, die speelde midden tussen het puin van het Syrische vluchtelingenkamp. Het filmpje ging viral. De man ontvluchtte Syrië en kwam, zonder zijn gezin, in Duitsland terecht. Hij schreef er een boek over onder dezelfde titel als het gedicht van Veenbaas.

In het tweede gedicht luistert de ik-figuur naar koorzang over lijden en liefde. De borsten van de engelen onder het orgel in Alkmaar brengen hem terug naar de werkelijkheid: de borsten van zijn vrouw. Hij wil de zanger zijn die zich dit herinnert, zoals Ayam als hij niet meer kan spelen wil zingen en als hij dát niet meer kan

zegt hij een stil gebed de zon
de zon

Je kan er Helios, de zonnegod in lezen, maar ook een echo van de zegen uit Numeri 6:24-27:

de HERE doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig.

Immers: Syrië grenst zowel aan de Middellandse Zee als aan Israël. In de echo’s in de tekst zelf, aan het eind van elk vers, echoën heden en verleden, hoop en wanhoop, al dan niet geïnspireerd door een koorwerk waarin echo’s klinken (Monteverdi? Bach?). Van de moeder ook die zingt

een bruidslied zijn vader klapt
en al zijn ooms en tantes dansen
dansen

Ik zie een moeder met haar dochtertje voor me, die op een avond op een pleintje in een kibboets in Israël samen dansen. Zo gracieus als ik nooit eerder zag en daarna heb gezien.

In het gedicht over het Nederlands Kamerkoor wordt ook met ambivalenties gespeeld. Van het woord engel, dat zowel slaat op de engelen onder het orgel als de vrouw van de ik-figuur, een sterfelijke engel. Van het koor dat zingt over het voorjaar en de wens van de ik-figuur een zanger te zijn

… die zich de wandeling herinnert
tot diep in de winternacht.

Van ontluikende liefde waarnaar de ziel zoekt

tot in de uithoeken van de kerk

En het warmbloedige antwoord in de kou van degene die al heel lang zijn metgezel is.

Het zijn twee schitterende gedichten die alleen al het aanschaffen van deze nieuwe bundel van Jabik Veenbaas waard maken. Om te lezen en te herlezen en er telkens weer een nieuwe laag in te vinden.

Jabik Veenbaas: Kamermuziek
Gedichten
Wereldbibliotheek, 2024
48 pagina’s
ISBN 9789028453746
Prijs: € 22,99

Drieluik: Sacred and Profane

Het is weer eens tijd voor een Drieluik. Drie ervaringen van afgelopen weekend: een concert – inclusief toelichtingen – in het Amsterdamse Concertgebouw, een recensie van de nieuwe dichtbundel van Maria de Groot in de Nieuwsbrief van Meander en de tentoonstelling Unravel in het Amsterdamse Stedelijk Museum.

1. Het Zondagochtend Concert
Het concert waarom het hier gaat, was een coproductie tussen AVROTROS en Het Concertgebouw. Het ging in iets uitgebreidere vorm vrijdagavond 4 oktober in TivoliVredenburg in Utrecht. En op zondagochtend 6 oktober dus in Amsterdam.
De redactie van de VPRO Gids had dit waarschijnlijk niet door en vroeg twee verschillende redacteuren, Mark van der Voort en Martin Kaaij, om voor twee edities (week 39 en 40) een voorbeschouwing te schrijven over deze concerten door het Groot Omroepkoor o.l.v. Benjamin Goodson en m.m.v. de pianiste Nino Gvetadze.

Op het programma stond werk van Françis Poulenc (foto), Johannes Brahms, Franz Schubert en Benjamin Britten. ‘Zowel Britten als Poulenc’, schreef Van der Voort, ‘verenigden wereldse muziek-verlokkingen met een diep doorvoelde religieuze houding’. Kaaij tapte uit een ander vaatje en begint met een ervaring van Simone Weil in het New York van 1942. Hij omschreef haar als filosoof, maar ze was ook activiste en mystica. Waarom dat belangrijk is om te vermelden, kom ik straks terug.

Het meeste hout sneed de toelichting in het programmablad bij het concert van de hand van Alexander Klapwijk, bekend als concertinleider in onder meer Utrecht en Rotterdam. Hij schrijft dat Britten ‘erg gecharmeerd [was] van het seculiere christendom dat de Anglicaanse bisschop van Woolwich, John A. T. Robinson, in zijn boek Honest to God beschreef’.

2. Maria de Groot
Vervolgens de recensie van psycholoog en freelance schrijver Ivan Sacharov van de dichtbundel Klokkenstoel (Uitg. Elikser, 2024) van Maria de Groot.[1] Sacharov begint met wat achtergrondinformatie over haar, waarin hij het een ‘aparte combinatie’ vindt dat de schrijfster, theologe en emeritus-predikante ook ‘actief [was] als feministe’. Dat voert ons terug naar Simone Weil, met wiens mystieke kant De Groot verwant is, net als – meer nog – met Theresa van Avila. Dus zo vreemd is die combinatie zeker niet.

Hierna vermeldt de recensent dat Maria de Groot ‘door de gevestigde orde van literaire critici vooral [wordt] genegeerd’. Dat klinkt negatiever dan hoe Gerrit Komrij haar werk eens karakteriseerde: het is jammer, vond hij, dat ze een religieuze inborst heeft, want ze is een groot dichteres.
Dit gezegd hebbend, citeert Sacharov het gedicht Klokkenstoel. Daarin is onder andere sprake van een

Stoel van stro, bouwsel van gras.

De seculiere pendant van de klokkenstoel bij een kerk; Sacred and Profane heette de cyclus van Britten die het Groot Omroepkoor uitvoerde. Eigenlijk vindt Sacharov het ‘gewoon een goed gedicht’, al zijn ‘de toespelingen op het christelijk geloof (…) in deze tijd niet in alle kringen bevorderlijk om je poëzie over de streep te krijgen’.

3. Unravel
Op de een of andere manier ligt dit bij beeldende kunst anders. Neem als voorbeeld de installatie Gebedswolke van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Igshaan Adams die valt te zien op de tentoonstelling Unravel in het Amsterdamse Stedelijk Museum [foto EvS]. Het werk is geïnspireerd door opstuivende stofwolken door dansende en stampende voeten. Weer die dubbelheid die we al ettelijke keren tegenkwamen.

De expositie laat textielkunst zien. Kunst die bijvoorbeeld tijdens workshops in de kerk in Chili onder Pinochet werd gemaakt. Als protest, maar omdat het binnen de context van de kerk was ontstaan, werd het niet als zodanig (h)erkend. De verlokking van het aaibare materiaal gaat samen met een religieuze houding, net als de werken die het Groot Omroepkoor zong. Activistisch werk als van feministen gelijk Simone Weil en Maria de Groot is het. Uitgerekend in een vorm (textiel) die door mannelijke kunstenaars niet vaak is toegepast of voor vol wordt aangezien.
Of, zoals op het eerste tekstbordje op de tentoonstelling staat – en waarin ook een boek wordt genoemd –: ‘In haar boek The Subversive Stitch (De rebelse steek) uit 1984 beschrijft Rozsika Parker hoe textiel in de westerse geschiedenis onterecht als vrouwenwerk is bestempeld. Ze belicht ook hoe naaien en borduren voor vrouwen zowel een symbool van onderdrukking als een middel voor zelfexpressie zijn geworden.’

Het is gewoon goede kunst, – net zoals dat gedicht van De Groot -, die daar in de kelder van het Stedelijk Museum wordt getoond (nog t/m 5 januari 2025). Luisteren, lezen en kijken dus. Goed luisteren, lezen en kijken. Al dicht zij


omdat ik niet luisteren kan
– ieder is doof

Toch maar proberen.

 

[1] Zie: https://www.bol.com/nl/nl/p/klokkenstoel/9300000179472446/?bltgh=uu-ZrH-WMQPzlNnLLApAbQ.2_6.7.ProductTitle

Geef vrede, Heer, geef vrede

Een oud-collega bezigde graag en veelvuldig de uitdrukking ‘Voortschrijdend inzicht’. Zo’n uitdrukking kan onder meer worden gebruikt om nuanceringen aan te brengen in eerdere denkbeelden. Zoiets ga ik nu ook doen, aan de vooravond van de jubileumviering van Kerk & Vrede op zaterdag 5 oktober 2024 in Utrecht.

Het nieuwe lied dat Andries Govaart en Frans Bullens schreven en van muziek voorzien ter gelegenheid van dat 100-jarig bestaan (Dona nobis pacem) vormt de aanleiding. Het refrein klinkt als een proclamatie:

Die dag zal komen, verhaast de tijd:
de nieuwe aarde waar wij van dromen,
waar wij aan werken, die Gij bereidt.[1]

De vier coupletten cirkelen rond vrede tussen mensen, met de aarde, op de markt en tussen volken. De melodie is eerst vertellend, dan dansant en tot slot dus proclamerend. Te zingen door solozang, zanggroep (bijvoorbeeld een cantorij) en allen (refrein). Het lied roept bij mij herinneringen op aan met name Franse orgelmuziek.

Jehan Alains Litanies
Ik denk om te beginnen terug aan een orgelconcert door Jos van der Kooy dat hij afsloot met een toegift: Litanies JA 119 van Jehan Alain (1911-1940, foto linksboven). Ik schrok; een toegift associeer ik toch eerder met een vrolijke noot als uitsmijter. Zoals pianiste Maria Joã Pires eens een concert in het Amsterdamse Concertgebouw afsloot en er grandioos naast sloeg, tot grote hilariteit van niet alleen de zaal maar ook, – alle spanning van het concert achter zich latend -, de pianiste zelf. Dát is een encore.
Maar zoveel jaar later, te midden van oorlogen die worden gevoerd en dreigen, ga ik twijfelen. Zó een concert afsluiten als Van der Kooy deed, is ook een oproep, een gebed om vrede in optima forma.

Een kerkorganist werd door Litanies geïnspireerd en gaf onlangs tijdens een kerkdienst het voorspel van Gezang 1010 (‘Geef vrede, Heer, geef vrede’) vorm met dezelfde soort korte, herhaalde melodiefragmenten als waarmee ook Alain zijn standaardwerk (een smeekbede) had opgebouwd. Hoe treffend was dat.

Overigens begón Van der Kooy later ook wel (eens) een concert met Alains indrukwekkende stuk (18 augustus 2020, Grote of St. Bavokerk in Haarlem, foto hierboven) als was het een Kyrie, om toen in Haarlem af te sluiten met een deel (‘Transports de joie’) uit L’Ascension van Olivier Messiaen (1908-1992), een componist die Alain duidelijk heeft beïnvloed. Als was het een Gloria.

Da pacem domine
Nog zo’n schrikmoment. Tijdens een ander orgelconcert, in de Utrechtse Dom (10 augustus 2024) improviseerde Jan Jansen op de melodie Da pacem domine. Het klonk mij eerder als een slagveld vol oorlogsgeweld dan een roep om vrede. Of legde de organist – die volgens een inleidend praatje niet zo blij was met deze opdracht – het geweld neer aan de voeten van de Heer? Bidden is immers ook dingen in vertrouwen bij God neerleggen. Ook hier bleek bij nader inzien een andere uitleg mogelijk, zoals Jeroen Hopster in een artikel in Filosofie Magazine (10/2024, p. 18 e.v.) twee verschillende opvattingen van Vladimir Nabokovs roman Lolita gaf. Aan de ene kant citeerde hij een criticus die schreef dat ‘pedofilie geen onderwerp [is] dat met poëzie zou moeten worden gelinkt’ en aan de andere kant ‘kun je het ook juist opvatten als een aanklacht’.

Aus tiefer Not schrei ich zu Dir
Wat me ook is bijgebleven, is dat ik aan het begin van de Golfoorlog (1990) samen met orgel in een kapel in Amsterdam op hobo het koraal Aus tiefer Not schrei ich zu Dir van Jean Langlais (1907-1991, foto rechtsboven) speelde; nog zo’n grote Franse componist/organist die ik eens in de Kruiskerk in Amstelveen heb horen spelen. Ik had al een tijdje geen hobo gespeeld en het kostte me een beetje moeite. De lading van de muziek én van die moeite kwam dankzij de context van de Golfoorlog extra binnen.[2]
Het was zoiets als de foto’s die Annie Leibovitz maakte van de generale repetitie van Samuel Becketts Wachten op Godot in de regie van haar geliefde Susan Sontag in Serajevo. Arthur Japin schreef er in zijn roman Het Stravinsky-spel (Uitg. De Arbeiderspers, 2024) het volgende over: ‘Het resultaat is nogal korrelig, alsof haar lens het gruis dat ons omringde zichtbaar had gemaakt’ (p. 248).

Marjan Slob
Terug naar het lied waarmee ik begon. Wij dromen van een nieuwe aarde en werken er volgens de dichter ook aan. Het voert mij naar een mooie column van Marjan Slob, momenteel Denker des Vaderlands (in: Filosofie Magazine, 10/2024, p. 17). Zij heeft het hierin onder meer over engelen, ‘die volgens de Schrift hun ogen bedekken met hun vleugels’. Slob vraagt zich af waarom: ‘Willen ze misschien niet kijken? Vinden ze het te erg wat ze zouden zien?’
Zulke beelden komen we in de Psalmen ook tegen met betrekking tot God (bijvoorbeeld Psalm 27:9). Zodat wij Hem opnieuw gaan zoeken en misschien nóg harder werken aan vrede. En dan schrijft Slob: ‘Gebruik je gemankeerde vleugels om te vliegen’. Op de vleugels van een lied. Kyrie en Gloria. Zoals in het ballet Dona nobis pacem van John Neumeier op de Hohe Messe van Joh. Seb. Bach, dat zaterdag 5 oktober wordt uitgezonden op NPO2 Extra (6.05 – 8.10 uur). Dezelfde dag als de jubileumviering van Kerk & Vrede in Utrecht.

           

[1] Zie: https://kerkenvrede.nl/file/kerkenvrede/36d541f9db825369f8fef661d6d1324a/
[2] Zie ook: https://elsvanswol.nl/art-and-enlightenment/
Luister naar een mooie opname van dit werk van Langlais door Mark Busscher (trompet) en Christine Kamp (orgel): https://www.youtube.com/watch?v=WQfEteBHV2k
Christine Kamp legde ook Litanies vast: https://www.youtube.com/watch?v=65mbFtnO1Eg
En een ander toepasselijk werk van Langlais: Chant de paix (1942): https://www.youtube.com/watch?v=1bgIL2peZE8
Met dank aan Fons Brouwer die mij hierop wees.