Mijn lectuur bestond deze (na)zomer onder meer uit De broers Karamazov van Dostojevski in de vertaling van Arthur Langeveld. Ter voorbereiding van een HOVO-cursus over deze klassieker.
Meteen aan het begin van het boek word ik al gegrepen door een diepzinnig betoog over Aljosja, de jongste van de drie broers en held van de roman. Aljosja belandt in een Russisch-orthodox klooster, nadat hij als kind al figuurlijk was opgetild door de stralen van de zon die op een icoon vielen. Een geleerde priester, vader Paísi, meent dat het de opdracht van de kerk is om ‘van de hele wereld (…) één kerk [te] maken’. Elke wereldse staat heeft ‘de plicht uiteindelijk geheel en al in een kerk te veranderen en uitsluitend en alleen kerk te worden’.
Dit wordt door de hoorders opgevat als ‘een prachtige utopische droom over het verdwijnen van oorlogen, diplomaten, banken e.d.’. Als ‘het volstrekte tegendeel van het ultramontanisme [het benadrukken van het gezag van de paus, EvS] en van Rome (…), de grootse voorbestemming van het orthodoxe geloof op aarde’.
Was het maar gebleven bij het opgetild worden door de stralen van de zon die op een icoon vielen, in de hoek van de kamer. Dat denk ik terwijl ik in Den Haag door de tentoonstelling Vlaams expressionisme loop. Langs Henriette (1927) van Gustaaf De Smet (zie afb. links), met in de linker bovenhoek een Madonna met kind. Of langs Tragische grijsaards van Edgar Tytgat (detail afb. rechts), met in de linker bovenhoek een bazuinengeltje met een bloemen guirlande, waarvan enkele bloemen op de schoot van de vrouw vallen. Roze rozen zijn het, net als in de hand van Henriette. Zonder doornen.
Dat kán geen toeval zijn. De roos staat in de christelijke iconografische traditie voor Maria. Roze is een kleur die in de rooms-katholieke kerk voor komt, onder meer op de vierde zondag van de veertigdagentijd (Laetare). Zonder doornen staat voor de mystieke roos, symbool van Maria. Al zijn we dan hier afgedwaald van de Russische orthodoxie, die fel tegen het rooms-katholicisme is.
Het is ook niet een grootse voorbestemming zoals Dostojevski die nog voor de kerk schetst, maar een bescheiden plaats in de 20ste eeuw die De Smet en Tytgat ons tonen en die de kerk ook een eeuw later past. Af en toe valt er licht op die linker bovenhoek in hun schilderijen. Dat is genoeg.
Vandaag, op 26 januari, vieren wij de afsluiting van de Week van het gebed voor de eenheid (Raad van Kerken). Dit jaar werd het thema vanuit een oecumenische groep op Malta samengesteld. Dat thema is: ‘Zij waren buitengewoon vriendelijk voor ons’. Daarmee wordt gedoeld op de bewoners van Malta, die Paulus en andere drenkelingen uit een vergaan schip opnamen. De titel is ontleend aan Handelingen 27:18-28:10.
Aan het begin van deze week viel mij een gedicht toe van de Vlaamse dichter Koen Stassijns (1953), zoals gepubliceerd in Hemelingen (2019). Zoals ik wel eerder heb betoogd, ligt mijn hart bij veel Vlaamse schrijvers. Een kleine zoektocht op internet leidde mij naar een ander gedicht van hem uit genoemde, indrukwekkende bundel, ‘Bootvluchtelingen’ dat ik speciaal vandaag overneem:
De waarheid is een lekkende sloep die zinkt met tweehonderd mensen aan boord die dan nog hopen op een beter bestaan. Ze vertrekken, komen niet aan, en daartussen ongestoord: de Middellandse Zee
uitrollend op verhitte stranden waar menigeen de zonnebranden met zo weinig mogelijk olie te lijf wil gaan. Tot we zo bruin zijn als diegenen die zich zo graag bij ons hadden gevoegd maar die
in een geul van de geschiedenis zijn verdwenen. Natuurlijk kennen wij hun namen niet, ze zijn niet uit te spreken, en geen zee gaat ooit ten onder aan welke vorm ook van verlies of van verdriet.
Een zee weet niets, raakt nooit haar onschuld kwijt. En daarom houden we van haar. Omdat ze niets onthoudt van wat in haar gebeurt. Ze plooit zich net als wij terug, negeert wat in haar golven treurt.
En wij, wij smeren ons in, we beschermen ons tegen de zon en haar milde gloed. En drinken, als avondrood nagloeit op het strand, een cocktail, verrijkt met een kruid dat enkel in Libië groeit.
De indrukwekkende bundel is uitgegeven door Atlas Contact.
Mozart moet je in september spelen in het voorgevoel van herfst en winter. Het is nog warm en zonnig in de tuin, nog vol van bloemen die insecten lokken, maar de nachten zijn allang gaan lengen. En het eerste blad begint te kleuren, al staat de kamperfoelie ( tweede bloei ) nog bedwelmend in de haag te geuren.
Mozart moet je in september spelen (het klinkt naar lente, maar het is al herfst): uitbundigheid, het voorspel van de vorst. Geen maand is zo vol schoonheid als september, maar het is glorie die zijn eind verwacht: uit morgennevel wordt nog zon geboren, maar wat er binnenkort staat te gebeuren kun je ’s avonds in de wind al horen.
Theo van Baaren (1912-1989)
uit: Trommels van marmer (1986)
Dagelijks ontvang ik van ‘Laurens Jz. Coster’ een gedicht. Begin september was dat bovenstaand gedicht van Theo van Baaren, volgens de Nederlandse Poëzie Encyclopedie ‘dichter, prozaïst en vertaler. Tevens theoloog, hoogleraar, beeldend kunstenaar’. Het gedicht raakte me, als poëzie- en Mozartliefhebber, en het deed me denken aan diverse boeken en artikelen van theologen over Mozart die ik in de kast heb staan. Reden om ze er weer eens uit te halen en te herlezen, met in het achterhoofd: heeft Theo van Baaren het bij het rechte eind of voegt hij iets toe aan andere opvattingen?
Karl Barth De bekendste theoloog die over Mozart heeft geschreven, is ongetwijfeld Karl Barth. Uitgeverij Wever gaf in 1987 een boekje met zijn brief, een essay en een oratie aan respectievelijk over hem uit onder de eenvoudige titel: Wolfgang Amadeus Mozart.
Meteen al in de brief laat Barth zich kennen, wanneer hij het over ‘uw muzikale dialectiek’ heeft. In het essay heeft hij het erover dat Mozart niet ‘een lentekind’ genoemd kan worden: ‘Zo was en is Mozart niet’. Hij kende ‘de vreugde en de smart, het goede en het slechte, leven en dood tezamen in hun realiteit (…), het werkelijke leven in zijn tweespalt (…), regen en zonneschijn over zowel deze als over gene’. Ooit, schrijft Barth, heeft ‘hij eens de dood ’s mensen ware, beste vriend genoemd’. De Franse dirigent Raphaël Pichon van koor en orkest Pygmalion wist het als geen ander, toen hij tijdens het Festival d’Aix-en-Provence samen met regisseur Romeo Castellucci een avond ensceneerde rondom Mozart en sterven, uitsterven en herboren worden.
In zijn oratie over Mozart herneemt Barth de thematiek uit zijn essay. Zijn muziek, zegt hij, is vrij van elke tegenstelling. ‘Duisternis, chaos, dood en hel’ laten van zich horen, ‘zonder ook maar een moment de overhand te nemen. Zich van dit alles bewust, musiceert Mozart vanuit een mystiek middelpunt’. En even verder: ‘Geen lach zonder tranen, maar evenmin schreien zonder een lach!’ Een ‘evenwichtige confrontatie en vermenging van elementen (…) een kostelijke verstoring van de balans’.
Zelfs letterlijk, want ik kan me een les van de musicoloog Leo Plenckers herinneren, waarin hij benadrukte dat Mozart vrij omsprong met de zogenaamde periodebouw; een maatje meer deed het hem vaak.
Hans Küng Het tweede boekje over Mozart van een bekend theoloog, een rooms-katholieke in dit geval, is van Hans Küng. Zijn studie Mozart. Traces of Transcendence verscheen in 1991 bij William B. Eerdmans/Grand Rapids.
Küng betoogt dat vooral Mozarts instrumentale muziek een uiting van ‘traces of transcendence’ is. Hij is het niet met Karl Barth eens, wanneer deze spreekt over God als totaliter aliter, de gans andere, want dat houdt in dat het attribuut ‘goddelijk’ niet op Mozart van toepassing kan worden verklaard. Ik had een, helaas inmiddels overleden docent aan de Open Universiteit, Wouter Steffelaar, die vond dat je Mozarts muziek best ‘goddelijk’ mocht noemen, als je maar verklaarde waaróm.
Küng is blij dat Mozart nog geen weet had van het negentiende eeuwse onderscheid dat traditionele kerkmusici legden tussen wereldlijke en geestelijke muziek. En daarmee kan ik alleen maar instemmen.
Geke van Schuppen
Na deze twee boeken, kom ik nu bij een artikel van de geestelijk verzorger (AMSTA), theoloog en pianist Geke van Schuppen. Zij schreef het op verzoek van mijn mede-redactielid en studiegenoot van Van Schuppen, Mirjam Elbers van Quadraatschrift (december 2001).
Zij karakteriseert daarin de muziek van Mozart als ‘twee mensen [die] een gesprek met elkaar voeren’ en gaat niet in op voornoemde brief, essay en oratie van Barth, maar op diens Kirchliche Dogmatik waarin hij het ook over Mozart heeft, en op de manier waarop die ‘de schepping in haar totaliteit hoort en tot klinken brengt, ‘vanuit een centrum, vanuit een christelijke begrenzing, vanuit een mystiek middelpunt’. Ze vervolgt dat zijn muziek een verstoring van de balans is, maar gedragen wordt ‘door het vertrouwen dat het licht uiteindelijk zal overwinnen (…). Zijn muziek wil geen boodschap overdragen, wil evenmin uitdrukking geven aan zijn persoonlijke emoties (…). Mozart plaatst de toehoorder in volledige vrijheid (…). Tegelijkertijd klinkt in de totaliteit van de goede schepping iets van Gods Koninkrijk door’. Waarmee de vraag opdoemt, of Barth ‘hier niet toch een toon te hoog zingt?’
Peter Tomson Ik kom voorts bij een lezing die emeritus-hoogleraar Peter Tomson op 16 maart 2005 hield tijdens een interdisciplinaire studiedag ‘Kerk en Muziek’ in Brussel en dat hij mij destijds toespeelde.
Ook hij heeft het erover dat Mozart volgens Barth ‘de hele wereld van de schepping hoorde, die door het licht [Ex lux perpetua luceat eis, EvS] omstraald wordt’. Ook hij heeft het over een in dit geval ‘kinderlijk weten van het midden – want van het begin en van het einde – van alle dingen’. Tomson besloot zijn lezing met het spelen van een Andantino dat Mozart waarschijnlijk op het eind van zijn leven schreef. ‘Voor mij’, zei hij, behoort het tot het genre, als het woord al bestaat, van de “Gebete ohne Worte”. KV 236 (588b)’. 1)
Theo van Baaren En lees dan nu het gedicht van Theo van Baaren opnieuw. Over het voorgevoel van de dood, terwijl het nog warm en zonnig is. Het is niet de muziek van ‘een lentekind’, maar lente en herfst ineen. Vol schoonheid die zijn eind verwacht, met het licht van de zon en de eeuwigheid van het Ex lux perpetua luceat eis. Wat er binnenkort gaat gebeuren, is het sterven (het eerste blad begint al te kleuren), maar het is tevens uitsterven en herboren worden. Er klinkt misschien iets van Gods Koninkrijk in door. Dat mag je allemaal in Mozarts muziek horen. Maar vergeet z’n baldadige extra maat niet! En dát doen alle theologen toch wel een beetje. Ook Theo van Baaren.
1) N.B. dit is een vrije bewerking van de aria Non vi turbate no uit Glucks opera Alceste.
Meestal maak ik aantekeningen tijdens lezingen of schrijf, thuisgekomen uit de kerk, een zojuist gehoorde preek uit, maar van een morgen tijdens een cursus over de Koran begin 2016 vind ik weinig op schrift terug. Dat hoeft ook niet, want wat er toen gebeurde, staat mij, ook zonder maar een letter op papier, nog bij als de dag van gisteren. Het moet pal na een van de aanslagen in Parijs zijn geweest en wij zaten verslagen bij elkaar. De inleider gaf uit het hoofd een bewogen achtergrondverhaal, los gezongen van de thematiek waar we mee bezig waren. Iedereen luisterde ademloos toe, tot een van ons die we nog niet kenden, een vrouw die met haar man was meegekomen, zei dat ze moslima is en niet wist wat ze met de gebeurtenissen in Parijs aan moest. Alsof wij dat wel wisten.
Het leven als kunstwerk
Nu ik hierop terugkijk, moet ik denken aan een omschrijving achterop een boek: ‘Wie ben ik en wat vermag ik in deze omstandigheden? Hoe stem ik af op de ander en wat is een goed leven?’ Waarbij je wat mij betreft tussen twee haakjes ‘de ander’ ook, zoals de filosoof Levinas deed, als de Ander (God) mag lezen. Het betreft een boek van Joep Dohmen onder de titel Het leven als kunstwerk, geïnspireerd door de vraag: ‘Waarom zou niet ieder van zijn leven een kunstwerk maken?’
Ja waarom niet – maar wat tijdens de bewuste cursus over de Koran gebeurde, brengt mij ertoe dat breder te willen zien: niet alleen ieder van ons zou dat op zich en voor zichzelf kunnen doen, zijn/haar leven tot een kunstwerk maken, maar ik denk dat het pas écht wat wordt als we dat samen doen, er samen aan werken, bouwen en schaven, in zin en samenhang. Bijvoorbeeld tijdens een leerhuis of een kerkdienst, die je – als het goed is – niet los van elkaar kunt zien maar die in concreto wel vaak los van elkaar staan: een groepje mensen die achter een gordijn onder het orgel bij elkaar komen of achter de kansel, achter het koor van de kerk in een uitbouw ervan of zelfs in een apart gebouwtje bij de kerk. Henk Vreekamp schreef (in: De tovenaar en de dominee) daarover: ‘Dat is de goede plek. De gemeente is een lerende en vierende, en zo een dienende gemeente. Ze zijn op elkaar aangewezen, deze drie [leren, vieren, dienen, EvS]. Daarom moeten ze helder van elkaar onderscheiden blijven.’
Rafaël
Het is als op het vermoedelijk laatste schilderij van Rafaël, De Transfiguratie (1516-1520) dat hangt in een van de musea van het Vaticaan. Het intrigeert me al van jongst af aan. Het toont als een geheel zowel Jezus’ Verheerlijking op de berg, zoals die in het Tweede Testament wordt beschreven (Matthëus 17:1-6, Marcus 9:2-8 en Lucas 9:28-36), als – aan de onderzijde – het verhaal van de Poging tot genezing van een maanzieke jongen. Het vormt weliswaar een geheel, wat dezelfde soort gebaren ‘boven’ als ‘beneden’ en eenzelfde soort, bovennatuurlijk licht benadrukken, maar beide taferelen zijn wel duidelijk van elkaar onderscheiden. Als een vorm van gelijktijdige ongelijktijdigheid, als een Kyrie en Gloria, over zowel de ellende om ons heen als een moment waarin we, soms even, – zoals de discipelen op de schildering -, vol ontzag en bewondering voor iets of iemand kunnen zijn. Een moment waarop de hemel de aarde, die soms als een hel kan worden ervaren, even kust.
William Shakespeare
Het schilderij kan worden beschouwd als een raadsel, Het raadsel van goed en kwaad om de titel van een onlangs verschenen boek van Christien Brinkgreve aan te halen. Kunst staat niet alléén voor het ware, schone en goede – het mag ook schuren (‘te waar om mooi te zijn’) en het kan, net als een goede preek, op die manier ook een appèl voor de beschouwer of luisteraar zijn. Om in actie te komen, de schepping te helpen voltooien, want ‘God’s benison go with you, and with those that would make good of bad and friends of foes!’ om mijn geliefde Shakespeare te citeren (Macbeth, akte II.iv).
Natuurlijk is het zo dat uiteindelijk de ontmoeting met een mens in levende lijve, zoals met de hiervoor genoemde moslima tijdens het leerhuis over de Koran, méér zegt en méér met je kan doen dan waar een kunstwerk ooit toe in staat zal zijn, maar niet ontkend kan worden dat kunst in de belevingswereld kan insnijden. Ja, zelfs iemands leven kan veranderen; ‘het boek dat mijn leven veranderde’ is een veelgehoorde uitdrukking.
Marina Abramovic
Het kan ook iets minder heftig uitwerken, maar ‘gewoon’ raken en je bij blijven. Ik denk bijvoorbeeld aan de bijdrage die Marina Abramovic leverde aan de tentoonstelling Fuente; Juan de la Cruz 1591-1991 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk (1991-1992). Haar bijdrage bestond als het ware uit vier torens met een leeg vierkant, de volmaakte maat daartussen in. Die leegte maakte het kunstwerk en de waarde ervan uit.
Op het ene moment vormden stralen een kruisvorm op de grond. Op een ander moment was het de schaduw van een mens die de aandacht trok. De bron van het licht (de zon, een lamp?) en de schaduw (waar stond die persoon?) was onduidelijk. Het duidelijkst zou je dit volgens Marina Abramovic allemaal ervaren als je onder één van de met een steen afgedekte torentjes ging staan. Ik heb dat niet gedaan, maar stel me er net zo’n ervaring bij voor als wanneer je staat onder de koepel in de kruisbeuk van bijvoorbeeld de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen.
De hele sfeer maakte dat het kunstwerk iets mysterieus kreeg – en uiteindelijk kon worden ervaren als de treffendste verbeelding op de hele tentoonstelling van een bepaald aspect van de mystiek van Juan de la Cruz: de duistere nacht van de ziel.
Mystiek in de zin van Lao-tse en de Tibetaanse boeddhisten die spraken over het ‘heldere licht van de Leegte’ (sunyata). Een licht wat je volgens zowel Lao-tse, het Tibetaanse boeddhisme als Juan de la Cruz bereikt door van binnen leeg te worden. Net zo ‘leeg’ als de binnenkant van het kunstwerk van Marina Abramovic, zodat je met de Israëlische dichter Yehuda Amichai kunt zeggen:
En ik leeg mijn lichaam en zeg:
Kom, vrede, in mijn hart.
Albert Camus
Wat dat aangeraakt worden door de leegte van Abramovic met mij deed, was oproepen tot het maken van verbindingen, van empathie zo u wilt. Dát is namelijk iets wat een kunstwerk vermag te doen: je laten inleven ín een ander, je laten meeleven mét een ander.
Ik heb dat ook duidelijk ervaren – nog zo’n moment – tijdens een opvoering in 1978 van De rechtvaardigen, een toneelstuk van Albert Camus. Het stuk is gebaseerd op een gebeurtenis uit de beginjaren van de Russische revolutie. Het personage Yanek krijgt de opdracht om de grootvorst, een familielid van de tsaar, om het leven te brengen wanneer hij in zijn koets naar het theater rijdt. Op het moment dat een van de twee kinderen, die ook in de koets zitten, hem aankijkt, ziet hij er echter van af. Een Levinasiaans (daar is hij weer) staaltje eerste klas: wanneer de a/Ander iemand aankijkt, doet hij/zij een appèl op je.
Camus ging ervan uit dat er naast ideologie en idealisme nog een derde optie bestaat: zelf zin geven aan het leven. Of, een stapje verder, je leven tot kunstwerk maken om zo een beter mens te worden. Dat kan alleen, als dat waarin en waarmee je leeft tot een coherent geheel, tot een eenheid wordt samengesmeed en alles een grond, een basis heeft – bijvoorbeeld het geloof – waarop het leven als kunstwerk kan rusten en vorm en inhoud kan krijgen.
Joh. Seb. Bach
Ik moet hierbij denken aan een ervaring die ik onlangs had tijdens een meditatiebijeenkomst. Een meditatie in het kader van de vrede, als bij Amichai hier primair in het eigen hart, maar ook uitstralend naar de wereld. Het is de bedoeling dat de aanwezigen tijdens deze meditatie woorden uit een Gebed voor de vrede van Hazrat Inayat Khan tot zich door laten dringen. Ik had die bewuste keer gekozen voor de woorden dat ‘alle duisternis moge verdwijnen’. Op een bepaald moment hoorde ik inwendig, van de eerste tot de laatste maat, de fuga uit de Preludium en Fuga BWV 550 van Joh. Seb. Bach. Eens, in 1982, had ik het stuk gehoord in een uitvoering door organist Anco Ezinga op het Müllerorgel in de Grote Kerk van Leeuwarden. Het was een juichkreet die door de kerk klonk, en de mevrouw en ik die naast elkaar zaten keken elkaar met tranen in de ogen aan. Kyrie en Gloria, dat was het. Zoals kerk en kunst kunnen zijn, van elkaar onderscheiden maar ten diepste niet gescheiden, elkaar dan weer aanvullend, dan weer tegensprekend, als stem en tegenstem.
Hieronder de inleiding die ik op 15 juni 2016 hield bij de opening van de tentoonstelling met werk van Yve du Bois in de Thomaskerk te Amsterdam. Hiernaast een overzichtsfoto, waarnaar wordt verwezen, gemaakt door Patricia Werner Leanse (klik erop om deze te vergroten).
Bij de kunstwerken die Rudi Fuchs selecteerde voor ‘zijn’ tentoonstelling ‘Opwinding’ in het Stedelijk Museum, hangen geen titels. Alleen de naam van de kunstenaar en het jaartal van ontstaan van een werk. Bij deze expositie in de Thomaskerk ligt louter een lijst met titels. Dát is waar het haar om gaat: abstracte schilderijen – tot nu toe schilderde ze figuratief – met een diepere betekenislaag die je zelf mag ontlenen aan onder meer die titels. ‘Schilderijen die aanzetten tot rustige bespiegeling en ook kunnen dienen als gespreksonderwerp.’ Dat mailde ze mij toen ik vroeg of ze een serie nieuwe schilderijen wilde maken die hier door ThomasOpen als ThomasKunst worden geëxposeerd. En ook: ‘Het vertalen van de visuele informatie zal ook voor de toeschouwer een creatief proces kunnen zijn’.
Enkele titels en de omschrijvingen ‘gespreksonderwerp’ en ‘creatief proces’ zijn de thema’s van deze inleidende woorden.
Titels Of het nu toeval is of niet, maar ik werd meteen getroffen door drie doeken met een ‘of’ in de titel:
Harmonie of strijd (links boven op de lange wand)
Vlucht of avontuur (op één na rechts onder op dezelfde wand)
Logica of dwaalspoor (links onder op de lange wand).
Volgens het internetwoordenboek Woorden.org betekent ‘of’ primair de keuze tussen twee mogelijkheden. Je zou de twee verschillende woorden uit de titels echter ook in filosofische zin als these en antithese kunnen zien; als het naast elkaar plaatsen van tegenstellingen. Alleen vraagt dit – harmonie of strijd, vlucht of avontuur en logica of dwaalspoor -, om een synthese, een opheffing van these en antithese op een hoger plan.
Gespreksonderwerp Die synthese staat voor mij voor het doorgaande gesprek. In de eerste plaats met andere kunst. Harmonie of strijd doet mij tot op zekere hoogte denken aan bloemen op een schilderij van Laurens Alma Tadema. Vlucht of avontuur ademt de sfeer van het schilderij Sterrennacht, het waddenlicht zoals Anke Roder het vastlegde en dat in Museum Belvédère te Heerenveen valt te zien. Op Logica of dwaalspoor meen ik naast rationele cijfers links boven een aan rotstekeningen of volkskunst verwant figuurtje te ontwaren, zoals ‘de ronde vormen refereren aan de zon, de maan, het heelal, het blauw [verwijst] naar de zee en het zwart naar de nacht, maar alles is geworteld in abstractie’, zoals de kunstenares mij destijds mailde. Niet toevallig noem ik Laurens Alma Tadema en de Wadden, want ook Yve du Bois heeft dat Friese licht te binnen gedronken. Net als Laurens Alma Tadema, – en overigens ook Eise Eisinga van het Planetarium -, is zij in Dronrijp geboren. In die zin zijn het ook zelfportretten.
Creatief proces Maar het gesprek gaat verder: met de kerk, waarvoor de doeken zijn gemaakt. Met het golvende dak dat erin terugkomt, met de verschillende lijnen die u zult herkennen.
En ook met ons, als kijkers naar déze kunst in déze kerk. Als interne dialoog en in gesprek met elkaar. De vragen zijn dan: ‘Wat zegt het schilderij je?’ en: ‘Wat doet het met je?’. In rationele of in gevoelsmatige zin. Of liever: op beide niveaus, als een synthese. En uiteindelijk ook als vraag aan kunst & kerk: moet het enerzijds gaan om autonome kunst, of om kunst die dienstbaar is aan de kerk? Of mag het ook gaan om een synthese?
Voorwaar: deze vragen stelt Yve du Bois u, mij en de kerk. Dat is niet niets. En daarvoor zijn we haar dankbaar.
Ik nodig u graag uit om de proef op de som te nemen en haar schitterende werk te bekijken en erover in gesprek te gaan!
Op zaterdag 26 en zondag 27 september 2015 is het mogelijk een Kunstroute in Leiden te volgen. Tot de deelnemende kunstenaars behoort Erni Kwast, over wie ik o.a. hier al eerder schreef. Een Kunstrouteboekje is verkrijgbaar bij Museum De Lakenhal en bij Visitor Centre Leiden, tegenover het Centraal Station. Zie voor meer informatie: www.kunstrouteleiden.nl
Een vrouw houdt met twee handen een grote tros blauwe druiven tegen haar gezicht. Ze lijkt zichtbaar te genieten van het zachte velletje en de warmte van het land en de zon die erin is getrokken. Ze lijkt wel zijwaarts te lopen, als een ballerina, van ons af, het licht tegemoet.
Ze houdt de tros vast als was het een schelp. Het heeft er alle schijn van of ze haar oor te luisteren legt en de druiven haar wat te zeggen hebben, stuk voor stuk.
Ze vertellen van de streken waar ze vandaan komen: rond de Middellandse zee. Waar grote culturen tot bloei kwamen en de bakermat van die van ons vormen. De druiven dragen de verhalen met zich mee. Van de voorsmaak van de wijn van het Koninkrijk, waar genoeg eten is voor iedereen, tot de bittere smaak van De druiven der gramschap van John Steinbeck (1939).
De schilderijen van Erni Kwast, zoals dit Stilleven: Druiven (2011, zie afb.) laten zich lezen, gelijk Bart Pieters dicht (http://ernikwast.nl./poezie). Het beeld van de wijn van het Koninkrijk, van het Avondmaal dringt zich dan al snel op. De schilderijen laten zich ook met andere ogen bekijken, in de context van de ruimte en tijd waarin je er hier en nu naar kijkt. Met wat er nu gebeurt in de landen om de Middellandse zee op je netvlies, die er een heel andere diepte aan geven.
Het boek van Steinbeck schiet me te binnen, waarin het gaat om boeren die door de grote droogte gedwongen zijn om het zuidwesten van Amerika te verlaten. Ze rijden duizenden kilometers naar Californië, het land van zon en wijn. We maken het weer mee, al is het niet de droogte maar oorlog die mensen op drift brengt. Het is een somber boek, maar ook een lofzang op de vrije geest die de migranten niet heeft verlaten.
Dat het ene beeld over het andere mag schuiven, en de donkerte verdrijven, zodat de lichte toets van het schilderij zegeviert.