In stille verbondenheid

ZadkineTijdens de zesdaagse oorlog in Israël, in 1967 – ik was toen veertien jaar – heb ik om mij nu onduidelijke redenen een plakboek gemaakt met knipsels uit allerlei kranten en weekbladen. Voorin ligt een afbeelding uit een krant van 14 mei 1970, die ik er dus later in moet hebben gelegd: De verwoeste stad, het beeld van Zadkine van een man zonder hart in het naoorlogse Rotterdam (zie afb.).

Ik stuit op een knipsel met de kop ‘A’dam demonstreert uit sympathie voor Israël’. Een stoet van 15.000 mensen liep vanaf het Frederiksplein, lees ik. ‘Een stem vroeg via de geluidswagen: Wat willen we? De massa antwoordde: Vrede. De stem: Waar? De massa: Israël.’ Als was het het openingskoor uit Bachs Matthäus Passion: Sehet – wen? Sehet – was? Sehet – wohin?

Even verderop in het plakboek zit een soortgelijk knipsel over een demonstratie in Groningen. Vijfduizend mensen luisterden er naar sprekers, waaronder rabbijn
J. Soetendorp die het regime van Nasser ‘in wezen een voortzetting noemde van de politiek van het nationaal-socialisme’. En dan gaat het verder met foto’s van de Gaza-strook, een artikel van David Nazarella over GAZA na de strijd.

Het laatste knipsel heeft als kop: ‘JERUZALEM een jaar later’ en komt uit het toenmalige Algemeen Handelsblad (24 juni 1968). GAZA met een hoofdletter, JERUZALEM met een hoofdletter; zo ging dat blijkbaar toen.

Ik zou zo verder kunnen gaan, zoveel jaar later. Met berichten over demonstraties, nu in Den Haag en Amsterdam. Wat willen we? De 180 graden gekantelde antwoorden vergeleken met 1967, de leuzen en gelijkstelling van nu Israël met het nationaal-socialisme kennen we. En de misselijk makende link naar joden in Nederland ook.

Maar het is zoals Arjan Plaisier, de scriba van de generale synode van de PKN schreef: ‘Wij accepteren geen land van ‘minder Marokkanen’. Wij accepteren geen land van minder Joden en al helemaal niet van ‘weg met de Joden’.” Noch het één noch het ander.

Er zat nog een klein knipseltje in die Multomap: ‘Ook in Utrecht’. In Utrecht is in 1967 door studenten een stille tocht gehouden, ‘om uiting te geven aan hun ongerustheid over de gebeurtenissen in het Nabije Oosten.’

Niet Eyless in Gaza, zoals de boektitel van Aldous Huxley luidt, of het moet het blinde recht zijn. Niet horende doof. Maar stil, opgekropt geschreeuw, zoals het beeld in Rotterdam. Omdat we het ook niet weten, maar uiting willen geven aan onze verbondenheid. Met het hele Midden Oosten. Met joden en Marokkanen in Nederland.

Hemelse klanken?

Reigl‘Hemelse klanken’ hing er als opschrift bij het concert van Ensemble 315 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk. Het programma bewoog zich van onder meer de Twee Hebreeuwse liederen van Ravel naar de Youkali Tango van Kurt Weill, de verklanking ‘van het onbereikbare paradijs’ aldus sopraan Ella Rombouts.

Het kan niet anders of er resoneert bij muziek als deze op een dag als vandaag de toestand in Gaza en Israël mee. Een vriendin belde erover op, maar wilde me ook attenderen op het recent in Nederlandse vertaling uitgekomen boek van Amos Oz en Fania Oz-Salzberger: Joden en woorden. ‘Hij zet vraagtekens’, zei ze. ‘Stelt vragen, maar geeft geen antwoorden’.

Net als Ravel in het tweede Hebreeuwse lied, op Jiddische tekst. Waarbij de vraag hetzelfde luidt als het antwoord. Het is als het landschap van de Hongaarse kunstenares Judit Reigl (zie afb.), dat ik zag in het Musée des Beaux Arts in Caen: de hemel die de aarde kust, met een ‘dunne’ rij bomen ertussen.

Hemelse klanken? Nee – die konden de musici in de Nieuwe Kerk niet bereiken, want een cirkelzaag buiten drong tot binnen door. Haast symbolisch voor het onbereikbare paradijs. En die vrede in het Midden-Oosten, wordt dat nog wat?