De Matthäus Missie van Reinbert de Leeuw

ripolin-mannetjes

En weer kom ik aanzetten met de Ripolin mannetjes. Het eerste mannetje verbeeldt in deze blog de Matthäus Passion van Joh. Seb. Bach, de tweede dirigent Reinbert de Leeuw en de derde de bezoekers van zowel de uitvoering van Bachs Matthäus onder diens leiding in de Amsterdamse Nieuwe Kerk als de bezoekers van de film die naar aanleiding hiervan werd gemaakt door Cherry Duyns: De Matthäus Missie (link onderaan).

De Matthäus is groots. Zó groot dat Frans Brüggen hem volgens zijn vriend Reinbert de Leeuw tijdens zijn leven slechts één keer heeft gedirigeerd. Ook De Leeuw zelf is nog nooit op het idee gekomen zich eraan te wagen, nog los van het feit dat hij – zoals Duyns opmerkt – meest muziek van levende componisten over het voetlicht brengt. Maar een telefoontje van de leiding van het barokorkest Holland Baroque trok hem over de streep. ‘Of ze eens mochten komen praten.’ Maar dan wél in de Nieuwe Kerk, en niet in het Concertgebouw.

De film begint met een shot waarin De Leeuw achter de piano gezeten een stukje uit Bachs meesterwerk speelt. Traag, soms zoekend. De camera zit hem op z’n handen – je ziet een versleten overhemd, zoals je later een versleten jasje ziet. Daar gaat het de musicus duidelijk niet om. De partituur, – die is heilig. Hij bijt zich er helemaal in vast. Met behulp van de visie van Kees van Houten, die Erbarme dich ziet als het middelpunt van de passie, het punt waarop de kruisbalken elkaar kruisen. Je kunt er een vraagteken bij zetten, maar ook dáár gaat het niet om.

Wie de repetities op het scherm volgt, ziet dat De Leeuw onvoorwaardelijk in zijn visie gelooft. Op dat moment is er geen ruimte voor een andere. De musici uit het orkest moeten opeens niet meer aan de slof strijken, zoals ze een week ervoor nog onder een andere dirigent werden geacht te doen, maar zoals een zanger zingt. Geen lettergrepen, maar onder één boog en zonder vertragingen aan het eind van een zin. Wanneer de concertmeester in Erbarme dich ‘buikt’ zoals ze dat uit de authentieke uitvoeringspraktijk gewend is, zegt De Leeuw dat hij het prachtig vindt. ‘Dus dat mag?’ vraagt ze zich een beetje verbaasd af.

De conclusie wordt getrokken dat we jaren door de authentieke uitvoeringspraktijk zijn gepokt en gemazeld, als musici en als luisteraars. Het was een standaard geworden, en we zijn er zonder meer enorm door verrijkt. Maar het werd voor sommigen soms ook een beetje een keurslijf. De Leeuw is erdoor beïnvloed, dat is duidelijk, maar staat er ook boven. Zijn opvatting is, zoals één van de musici zegt, een retorische. Soms een beetje te langzaam, wanneer de solo-alt naar lucht staat te happen en zegt dat het zo écht niet kan; ze gaat dood op die manier. De dirigent geeft toe. Een zeldzaamheid, dat moet hij zelf ook erkennen.

De musici ervaren zijn manier van werken als een ‘aardbeving’, de repetitor van het Roder Jongenskoor vraagt extra attent te zijn op de niet altijd duidelijke slag van de dirigent. En een lid van het Nederlands Kamerkoor zegt tijdens de koralen tot tranen toe geroerd te zijn. Dat is hem in geen jaren overkomen.
Het overkwam mij ook bij het zien van de film. Weer zo’n geweldige film van Cherry Duyns, die iedere muziekliefhebber zou moeten zien. Omdat de boodschap van de Matthäus (volgens De Leeuw een oproep tot humaniteit) samenvalt met de broosheid van de dirigent en een beroep doet op de empathie van uitvoerenden én luisteraars. De Ripolin mannetjes in optima forma.

http://www.nederlandskamerkoor.nl/concertenreeks/matthaus-passion-met-holland-baroque/

De Matthäus missie van Reinbert de Leeuw

Kansen in een nieuwe wereld

aby-warburg_zkmIn De Groene Amsterdammer van 13 oktober jl. stond een lang, en uiterst interessant artikel van Christel Vesters over ‘Aby Warburgs atlas van de wereld.’ Warburg (1866-1929) werkte aan een alomvattende cultuurwetenschap langs de weg van tijdelijke ‘associatieve allianties.’ Zou dat niet een inspiratiebron kunnen zijn om de ontwikkeling van de nieuwe catalogiseernormen voor bibliotheken (FRBR, RDI) verder te ontwikkelen?

Eerst: wat omvatten die nieuwe normen? Ik put uit een les die ik daarover gaf in het kader van een post-hbo cursus over de formele ontsluiting van bladmuziek. Drie constateringen vooraf, die ik nota bene haal uit het boek Onder stroom van de musicologe Jacqueline Oskamp. Een boek over de geschiedenis van de elektronische muziek in Nederland – dus helemáál niet over catalogusregels. Maar wél heel kenmerkend en daar zó naar te vertalen. Hier komen ze:

  1. In Frankrijk en Duitsland draaide het om grote instituten m.b.t. elektronische muziek, in Nederland zien we ‘een anarchistisch rommeltje van professionele en privéstudio’s bevolkt door een handvol flamboyante talenten’, aldus Oskamp
  2. Het gaat haar om ideeën, niet over techniek, want die veroudert snel
  3. Studenten aan de Conservatoria worden nu weer aan het werk gezet met tape en schaar, ‘zodat ze het ambacht leren en niet de computer al het werk laten doen.’ Aldus de laatste zin van een interview met Oskamp in de VPRO Gids van eind maart 2011.

Wat is dan de moraal van dit verhaal, vertaald naar de formele (en inhoudelijke) ontsluiting van musicalia?
Het eerste punt herkennen we: Duitsland kende de z.g. RAK-regels, waaronder die ‘für Musikalien und Musiktonträger’ (RAK-Musik, 1986), Nederland kent ook veel huisregels (bijvoorbeeld m.b.t. de vraag wanneer je de vorm van uitgave toepast). Dat heeft z’n voor en tegen, en daar moeten we ons bewust van zijn wanneer er over de toepassing van bijvoorbeeld Resource, Description and Access (RDA) gaan hebben; Nederland is een land waar men hier om verschillende redenen nog niet zo hard achteraan loopt.

Het tweede punt is iets wat ook de basis vormt van met name de Functional Requirements for Bibliographic Records (FRBR), een ideeënbouwwerk à la Warburg pur sang. Hier staat het filosofische concept ‘werk’ centraal, en daar bouw je op grond van relaties omheen. Zo’n beetje zoals de bibliotheek van het Van Goghmuseum is opgebouwd: wanneer Van Gogh in zijn Brieven een bepaald boek noemt, wordt ook dát aangeschaft en in de collectie opgenomen.

Het derde en laatste punt: studenten die weer met tape en schaar in de weer gaan om het ambacht te leren. Het is heel goed dat mensen die ook bij het aanleveren van centraal gemaakte beschrijvingen van de hoed en de rand weten.

Dat allemaal als aanloop naar, en goed om in het achterhoofd te houden bij het vervolg van dit verhaal: recente ontwikkelingen die luisteren naar de afkortingen FRBR en RDI.
In Informatie Professional nr. 11/2008 heeft Peter Schouten een artikel gepubliceerd onder de titel Ontdekking van een Nieuwe Wereld: veranderende inzichten rond catalogiseren. FRBR behoort tot dat nieuwe wereldbeeld.

In september jl. organiseerde de FOBID wederom een studiedag over RDA. RDA staat als gezegd voor Resource, Description and Access. Met Resource worden de informatiebronnen bedoeld, met Description de beschrijving daarvan en met Access de ingangen tot de titelbeschrijving (wat we formele ontsluiting noemen).
RDA helpt om het potentieel te realiseren van FRBR met gebruikmaking van de aloude International Standard Bibliographic Description (ISBD).

Het zijn allemaal termen die niet terugkomen in het artikel van kunsthistoricus, curator en onderzoeker Christel Vesters. Zij noemt wel het Dewey Decimale Classificatie-systeem (DDC), waarin boeken ‘hun vaste positie hebben – discipline, onderwerp, titel, auteur, jaartal enzovoort.’ Het artikel gaat dan ook primair over Warburgs ‘tijdelijke “associatieve allianties”.’ Maar zijn ideeën gaan verder en kunnen ook dienstbaar zijn bij de discussie en het ontwikkelen van RDA, waarin immers ook relaties worden gelegd.

Vanuit dat gezichtspunt wordt niet alleen een bibliotheek (Warburg) maar ook een catalogus ‘een dynamische en interactieve Denkraum’ die kan worden gedeeld met de gebruikers ervan.
Immers: Vesters eindigt haar artikel met de opmerking dat ‘het wellicht deze kwaliteit (…) van Warburgs dynamische denken is’ dat voor ‘kunstenaars en tentoonstelingsmakers in onze tijd’ tot inspiratie kan dienen. Daar voeg ik catalogiseerders aan toe.

T/m 13 november a.s. is in het ZKM in Karlsruhe een tentoonstelling over Andy Warburgs Mnemosyne Bilderatlas te zien (zie afb.). Bij deze tentoonstelling verscheen de catalogus Baustelle 1-13. Lezen zou ik zeggen!  http://zkm.de/event/2016/09/aby-warburg-mnemosyne-bilderatlas

https://www.groene.nl/artikel/op-zoek-naar-de-ziel-van-de-westerse-cultuur

https://www.kb.nl/fobid-rda-commissie-organiseert-studiedag-standaardisatie-keurslijf-of-kans

Zo krom als de maan

christensen_de-halfbroerroose_montaigne

In de vuistdikke roman De halfbroer van de Noorse schrijver Lars Saabye Christensen (zie afb. links) komen nogal wat personages met een als krom omschreven rug voor, zoals Boletta ‘met een rug zo krom als de maan boven de Majorstuen-kerk in oktober.’

Opvallend is dat ook de natuur in soortgelijke bewoordingen wordt beschreven: een ‘steile, groene berg die met kromme rug opstijgt uit de branding.’ Het doet denken aan de natuur in de beeldende kunst van Egon Schiele: een zonnebloem, geïnspireerd door Van Gogh, met dezelfde lijdende trekken als zijn mensenfiguren. Alsof de natuur een (zelf)portret, een antropomorfe (af)spiegeling is.

Bij Christensen klinken heel oude dichotomieën door: de mens vol schande en schaamte, in kromheid gebogen, kleingemaakt door een zwaar leven in een stad – tegenover de goede, heelmakende natuur, in dit geval een eiland. Maar de auteur legt nog een laag aan: van de authentieke, echte mens (die krom loopt) aan de ene kant en de artificiële, onechte mens (die kaarsrecht loopt) aan de andere kant.

Ook dat is een oud sjabloon. Daarvoor hoef je maar naar 17e en 18e eeuwse stads- of dorpsgezichten van Hollandse meesters te kijken: een edelman zit wijdbeens of staat rechtop en kijkt fier de wereld in, een visser of boer(in) is gezet en staat op z’n minst wat gebogen. Gerard de Lairesse deed het voor in zijn Groot Schilderboek en de Amsterdamse historicus Herman Roodenburg trok in zijn studie The eloquence of the body (uitgave Waanders) de lijn door naar het ‘echte leven.’ Rechtop lopen was een eerste vereiste in de 17e en 18e eeuw. Corsetten en operaties (Constantijn Huygens!) deden de rest. Een (rechte of kromme) houding gaf aan tot welke stand iemand behoorde.

Dit beeld werkt nog steeds door; in necrologieën over dirigent Carlo Maria Giulini werd bijvoorbeeld meermalen gewezen op diens aristocratische voorkomen in relatie tot zijn kaarsrechte houding.

Maar er zit nog een andere kant aan het verhaal dat 17e en 18e eeuwse Hollandse meesters ons tonen. Het is de Frans-Bulgaarse filosoof Tzvetan Todorov die heeft gewezen op het revolutionaire van het feit dat er voor het eerst gewone mensen al dan niet met gebreken werden getoond. Sindsdien is in de schilderkunst de scheiding tussen mooi en lelijk onder druk komen te staan.

Todorov spiegelt zich aan de filosofie van de humanist Michel de Montaigne (1533-1592). De Montaigne ging in het begin van zijn carrière, zoals het een humanist uit zijn tijd betaamde, uit van het Griekse denken. Plato, de man van het ideale lichaam in goede verhoudingen, was zijn ‘denkmeester.’ Maar gaandeweg sloeg Montaigne een richting in waarbij ook het niet-ideale werd betrokken. Dit zal zeker mede zijn ingegeven door zijn eigen zwakke gezondheid waarover hij in zijn geschriften openlijk berichtte. Maar zoals elke goede schrijver ontsteeg hij zijn persoonlijke malaise en raakte aan het algemeen-menselijke. In die zin is De Montaigne’s filosofie, waarin een verband bestaat tussen lichaam en geest zoals er bij Christensen een verband bestaat tussen mens en natuur, nog steeds actueel.

Met toestemming herplaats ik hier een eerder in Wervel-ingen verschenen culturele column n.a.v. de tentoonstelling van De Lairesse in Enschede, en het verschijnen van de biografie De vrolijke wijsheid, zoeken, denken en leven met Michel de Montaigne (zie afb. rechtsboven, uitg. Polis) door Alexander Roose.

Het leven is een (be)weg(ing)

sjef-laenenAfgelopen weekend volgde ik de Leeftochtcursus De zin van ons dagelijks leven van Sjef Laenen (zie foto) op buitengoed Fredeshiem (Steenwijk-De Bult). Het was voor mij de eerste keer dat ik hem hoorde, en ik kan ook niet meteen zeggen dat alles me aansprak. Dat hoeft ook niet. Maar de zondagochtend maakte veel, zo niet alles, goed. Tijdens de toen gehouden lezing was het onderwerp ‘Zelfvertrouwen en depressie’ en ging het over David (de levenslustige) en Saul (de melancholieke). Eerder her en der bijeengeraapte mozaïeksteentjes werden tot een geheel samengevoegd. Iets daarvan geef ik hieronder weer.

David is de danser, wat tijdens de Nederlandse Dansdagen een mooi, ons toevallend verhaal is. Het hele leven is volgens Laenen een (be)weg(ing). Het is het numineuze in de dans dat ons beweegt, ontroert. David heeft vertrouwen, pistis noemde prof. Ter Schegget het eens in een preek die ik voorafgaand aan een uitvoering van Bachs Matthäuspassion in het Amsterdamse Concertgebouw hoorde zeggen. Als een rode draad, een refrein door zijn preek heen, zodat ik het nooit vergeten heb. David weet het niet zeker, maar vertrouwt erop.

Saul is van dit alles niet overtuigd, net als de hedendaagse cultuurpessimist. In tegendeel. Maar er komt een doorbraak, die in de Bijbel al inzet met het gegeven dat de aartsmoeders allemaal onvruchtbaar zijn en tóch een kind baren. En weer hoor ik een stem opklinken: van mijn geschiedenisdocent De Rek, die mij eens meenam naar de Joodse Begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel en onderweg niet ophield te herhalen dat het eens goed zal komen met de wereld. Daar geloofde, daar vertrouwde hij heilig in.

Er zijn mensen die met dat pessimisme niet meedoen en op weg gaan naar herstel van de eenheid in de schepping. Naar die mensen moet je luisteren. Of naar de harpmuziek van David. Volgens de overlevering hing zijn harp aan het raam en werden de snaren ’s nachts door de noordenwind bewogen. Hij hoorde het in zijn slaap en speelde de melodieën overdag voor koning Saul, die zich er dan weer aan over gaf en dan weer een speer naar David wierp. Misschien omdat hij er moeite mee had dat er iets groter was dan hijzelf. Ik zie weer twee hoogleraren voor me waarvan de één zegt de ander in zijn zak te kunnen steken. Een gênante vertoning, en ook helemaal niet nodig, los van elkaar bouwden ze aan de wetenschap.

Zoals tijdens het Feest van de Nederlandse Dans (zaterdag 8 oktober, Theater aan ’t Vrijthof in Maastricht) vier grote Nederlandse dansgezelschappen samen een avond verzorgden. Onder andere Maaike Bos berichtte maandag 10 oktober in dagblad Trouw over een weekend dans en film op de televisie: College Tour met ballerina Igone de Jongh, Dance dance dance dat dans voor een groter publiek bereikbaar maakte. Er was sprake ‘van een maakproces vol worstelingen en zelfoverwinning.’ Zo waren we weer terug bij respectievelijk Saul en David, en bij (be)weg(ing). Het was al met al een rijk met dans gevuld weekend.

Surfen én de diepte in

Jan Weissenbruch – private collection. Title: View of the Grote Markt, Haarlem, with numerous townsfolk strolling along the statue of Laurens Jansz. Coster in front of the St. Bavo. Date: c. 1856-1870. Materials: oil on canvas. Dimensions: 80.5 x 109 cm. Sold by Christie's, Amsterdam, on October 27, 1998. Source: http://artmight.com/Artists/Weissenbruch-Jan-Hendrik/Weissenbruch-Johannes-Jan-View-on-the-market-of-Haarlem-Sun-252436p.html/(mode)/search/(keyword)/jan+weissenbruchBAL211296 Organ, 1686 (mixed media) by Lairesse, Gerard de (1640-1711) mixed media Westerkerke, Amsterdam, The Netherlands French, out of copyright

In de VPRO Gids #41 (8 t/m 14 oktober 2016) staat een artikel van Rolf Hermsen onder de titel: ‘Surfen of de diepte in?’ Daarin schrijft de auteur onder meer dat ‘de romantische nadruk op het verticale (oorsprong en afkomst, verdieping en verhoging) plaats maakt voor een nadruk op het horizontale (verbindingen tussen dingen en gebeurtenissen die zich, tegelijkertijd, overal ter wereld kunnen voordoen). Oppervlakkigheid in de meest letterlijke zin dus, maar onlosmakelijk verbonden met het begrip oppervlakkigheid, dat staat voor “gebrek aan diepgang”. Alleen is het dan geen gebrek meer, get it?
Laten we in enkele recente, een komende tentoonstelling en een film duiken om te kijken of dit waar is.

Zeker, er valt een horizontaal verband te bespeuren tussen de tentoonstelling van Jan Weissenbruch (1822-1880, zie afb. links) in het Teylers Museum in Haarlem (t/m 8 januari 2017) en die van Gerard de Lairesse (1641-1711, zie afb. rechts) in het Rijksmuseum Twente in Enschede (t/m 22 januari 2017). Weissenbruch wordt wel ‘de Vermeer van de 19de eeuw’ genoemd, De Lairesse ‘de Nederlandse Poussin.’ Allemaal kunstenaars die streefden naar een ideaalbeeld van de werkelijkheid. De één zocht het in stadsgezichten en pleinen die geïdealiseerd werden weergegeven en worden bevolkt door figuurtjes uit het dagelijks leven in een tijd waarin de modernisering oprukte. De ander zocht het in Griekse mythologie met dito schonen en een enkele aan de realiteit ontleende vrouwfiguur uit het dagelijks leven.
De overeenkomst zit ook nog in het feit dat Weissenbruch pleinvrees had en De Lairesse door syfilis een misvormd gezicht. Psychologie van de koude grond kan verder het werk doen.

Een ‘romantische nadruk op het verticale’ vinden we op dit moment terug in de film Florence Foster Jenkins. Een film die verhaalt over het leven van de gelijknamige legendarische New Yorkse erfgename en socialite die een zangcarrière voor ogen had. Door – alweer – syfilis was ze niet in staat zelf te horen dat ze verschrikkelijk vals zong. Haar man, de Engelse aristocraat St. Clair Bayfield, koopt recensenten om dit níet te vermelden. Ze doen het op één na, die zich niet laat omkopen en de waarheid vermeldt. De fantasie kan het werk verder doen.

Hermsen besluit zijn artikel naar aanleiding van een aflevering van VPRO Tegenlicht (zondag 9 oktober, 21.05-22.00 uur) met een korte impressie over het werk van Renzo Martens. Hij is bezig met een grensverleggend kunstproject in Congo, in samenwerking met de architecten van OMA. Hij spreekt volgens de auteur ‘geen ondiepe woorden, een religieuze tekst bijna: weten wat goed en slecht is, ergens in geloven, gevolgd door zendingsdrang en missiewerk. Kunst als religie, daar zit wat in.’

marinus-boezem_oude-kerkMooie voorbeelden van dit laatste biedt sinds enkele jaren het tentoonstellingsprogramma van de Oude Kerk in Amsterdam. Ik waag de conclusie dat hier een verbinding wordt gelegd tussen het verticale (verdieping en verhoging), en het horizontale (tussen dingen en gebeurtenissen). Neem de komende tentoonstelling van Marinus Boezem (1934) (24 november 2016 t/m 26 maart 2017). Hij tovert de kerk om tot een verticaal labyrint en gaat ervan uit dat de architectuur – volgens een persbericht – ‘de mens voor even uit zijn aardse bestaan lijkt op te tillen.’
En laat hij daarbij nu gebruik maken van een gordijn (zie afb.), zo’n repoussoir als De Lairesse veelvuldig schildert om een toneelmatig kader om zijn schilderijen aan te brengen. Een element dat de classicistische schilder lijkt overgenomen te hebben uit de renaissance. Zal er bij Boezem een inhoudelijke connotatie aan worden verbonden? In ieder geval verdelen ze de ruimte zowel horizontaal als verticaal. Wat voor uitwerking dit straks op de bezoeker heeft, is nog even afwachten, maar dat de hedendaagse kunst het onderscheid tussen verticaal en horizontaal doorbreekt (surfen en de diepte in wat mij betreft dus) lijkt me haast buiten kijf.

 

Brich dem Hungrigen dein Brot

BachDe componist vaart uit naar enkele orkestleden die er volgens hem een potje van maken: onzuiver, niet in de maat, de aandacht er niet bij. De tijd dringt, want zondag moet de nieuwe cantate halverwege de kerkdienst worden uitgevoerd, en het is nog steeds niet zoals hij het in zijn hoofd heeft. Nu moeten enkele jongens uit het koor die zitten te klieren het ontgelden. Ze reageren zich af, want ze hebben als ontbijt slechts een homp brood en wat kaas gegeten. Ze hebben trek, erge trek, want het is oorlog.

Brich dem Hungrigen dein Brot heet de nieuwe cantate, op een Bijbeltekst die aansluit bij de zondag van het kerkelijk jaar. Over het voeden van hen die honger hebben. De kerkgangers zitten in de banken van de Thomaskirche in Leipzig. Het ruikt er wat muf door alle natte jassen die ze aanhebben. De kerk ziet er na een restauratie zelf weer puik uit. De mensen die ernstig binnen komen lopen hebben hun hoofd bij de gebeurtenissen van afgelopen week. De Stasi stond achter de ramen toen de menigte langs kwam, pal om de hoek van de kerk. Ze vroegen zich ongetwijfeld af wat ze moesten beginnen tegen die zwijgende, kaarsjes opstekende massa in sjofele kleding. De mensen zagen er moe en hongerig uit, en toch fonkelde er licht in hun ogen. Het licht van de hoop dat ze alle ellende die het communistische bewind had gebracht achter zich zouden kunnen laten.

De mensen kwamen aanlopen over het plein voor de kerk, en door het park dat erachter ligt. Trotse grootouders van de jongens van het koor schuiven in de banken en richten hun blik naar omhoog. Het jongenskoor en het orkest zitten al klaar, hoog boven de kerkgangers. De dirigent heft zijn armen en de eerste klanken van de cantate Brich dem Hungrigen dein Brot vallen naar beneden, de kerk in, blijven hangen tussen de opeengepakte kerkgangers en hechten zich aan hun natte jassen. Ze worden in stilte ontvangen. Niemand durft te hoesten of te bewegen.
Door mijn oogharen zie ik de componist die ze drie eeuwen geleden op papier heeft gezet. Zijn naam is Johann Sebastian Bach. Zijn muziek geeft troost. Tijdens de dertigjarige oorlog waarin hij zijn noten op papier zette en tijdens de periode waarin ze weer worden uitgevoerd als was de inkt nog nat en die we achteraf de Wende zijn gaan noemen.

Revolutionaire denkers

revolutionaire-denkersRevolutionaire denkers uit de oudheid / presented by Bettany Hughes ; series produced and directed by Rob
Cowling. – Amsterdam : B-motion, [2015]. – 2 dvd-video’s 177 min.) : kleur, geluid, breedbeeld (16:9)
; 12 cm. – Engels gesproken, Nederlands ondertiteld. – Oorspronkelijke titel: Genius of the ancient world. – Videoversie van het televisieprogramma: Groot-Brittannië : BBC Religion & Ethics Production, © 2015.

Presentator Bettany Hughes, als historicus gespecialiseerd in de geschiedenis van de Oudheid, leidt de kijker op de plaatsen van ontstaan (India, Griekenland en China) in in het denken van Boeddha, Socrates en Confucius. De bedoeling is de actualiteit van en de overeenkomsten tussen deze drie denkers voor geïnteresseerden over het voetlicht te brengen. Hierbij wordt enige milde humor niet geschuwd. Er worden wel vragen bij dit denken gesteld, maar de ideeën – en bij Confucius ook primair rituelen – blijven zonder commentaar staan. Er wordt geen aandacht geschonken aan afgeleide zaken als mindfulness e.d., maar wel aan de Socratische methode. Een kritische noot wordt gekraakt ten aanzien van het feit dat de drie denkers vrouwen min of meer over het hoofd zagen. Maar daar is een andere BBC-reeks voor: Goddelijke vrouwen, ook met Bettany Hughes. Actuele serie, omdat deze revolutionaire denkers uit tijden vol verandering ook in het huidige roerige tijdsbestek nog steeds veel hebben te zeggen.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.