Dagboek van de opperrabbijn : 54 dagen uit het leven van Binyomin Jacobs. – Eerste druk. – Zwolle : Scholten Uitgeverij, februari 2021. – 215 pagina’s ; 21 cm ISBN 978-90-831149-0-3
In het kader van de voorbereidingen voor een tentoonstelling over de mens als individu, vroeg het Joods Cultureel Kwartier in Amsterdam een aantal prominente Nederlandse joden om een dagboek bij te houden. Eén van hen is de orthodox-joodse
opperrabbijn Binyomin Jacobs, bij een breder publiek bekend van zijn optreden in de media. De bedoeling van zijn ‘coronadagboek’ is naar eigen zeggen vooral zelfreflectie. Daarnaast wil hij een indruk geven waarmee hij bezig is. Jacobs doet dit in heldere bewoordingen en met humor. Beide uitgangspunten vormen een nobel streven, dat echter helaas wordt overschaduwd door het meermaals noemen van de vele bedankjes die hij krijgt voor bewezen diensten en de vele lezers die zijn eerder op internet gepubliceerde dagboek heeft. Jammer genoeg zit hij er ook met sommige opmerkingen naast: in Nederland zou bijvoorbeeld, stelt hij een paar keer, geen sprake zijn van systematische discriminatie (institutioneel racisme). Voor lezers die van het lezen van dagboeken in het algemeen houden en voor geïnteresseerden in het (orthodoxe) jodendom in het bijzonder.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Tijdens een cursus bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden diende de studie The Wake of Imagination (1988) van Richard Kearney als het studieboek. Kearney speelt daarin onder meer met de begrippen ‘parody’ en ‘pastiche’ zonder dat het zowel bij hem als gedurende de cursusweek helemaal duidelijk werd. Ik doe een poging.
Kearney gebruikt de begrippen in relatie tot de film Paris, Texas (p. 322 e.v.). De vraagstelling is: ‘How to construct a parody which will not degenerate into pastiche?’
Het eerste, parodie, zou dan een onware zijweg zijn, het tweede waar zonder betekenis.
Ik denk dat de muziek(geschiedenis) behulpzaam kan zijn om een en ander duidelijk(er) te maken.
We kennen om te beginnen de zogenaamde parodiemissen uit de renaissance, terwijl het verschijnsel ook in de muziek van Joh. Seb. Bach opduikt. De pastiche kennen we bijvoorbeeld uit The Beggar’s Opera. Op beide ga ik hier achtereenvolgens kort in.
Parodiemissen De bekendste parodiemis is de Missa l’homme armé van Dufay. Hierin wordt een wereldlijke melodie binnen de setting van een mis gebruikt, wat door het Concilie van Trente later weer werd verboden (1562). Dit neemt niet weg, dat componisten buiten Italië er gewoon mee doorgingen, zonder er langer in de titel van hun missen melding van te maken.
Joh. Seb. Bach Een van de manieren die Bach hanteert, is het leggen van associaties met een bestaande compositie die hij in een nieuw jasje weer opvoert. Omdat hij het druk had? Of omdat hij er wat (meer) mee wilde zeggen, waarbij het een het ander niet hoeft uit te sluiten.
Als voorbeeld denk ik aan de inzet van het Vioolconcert nr. 2 in E gr.t. BWV 1042: ‘Met een drieklank lost Bach een feestelijk openingssalvo’, staat op de website van de Nederlandse Bachvereniging bij dit concert. De ingevoerde luisteraar herkent in het salvo het begin van het koraal Wachet auf, ruft uns die Stimme.
Wellicht schreef Bach het concert in zijn Leipziger periode, waarin hij zowel de leiding had over het Collegium Musicum, waarmee hij in Café Zimmermann wereldlijke muziek uitvoerde, als cantor was aan de Thomaskirche, waarvoor hij cantates schreef, waaronder inderdaad Wachet auf, ruft uns die Stimme. Beide werken ontstonden in dezelfde tijd (1731).
Het aantal voorbeelden is eindeloos, het aantal duidingen ervan ook. Voor mij zijn zowel de parodiemissen als de manier waarop Bach met parodiëren omgaat het doordringen van het het geestelijk leven in het seculiere. Het een doordesemt het ander, maakt het alledaagse bijzonder. Als je er maar oor voor hebt. En dan zijn het verre van onware zijwegen.
The Beggar’s Opera Een pastiche is als gezegd The Beggar’s Opera, een satirisch toneelstuk op tekst van John Gray en een allegaartje aan muziek die Christopher Pepusch bij elkaar bracht. Brecht baseerde overigens later zijn Dreigroschenoper op hetzelfde gegeven.
De ‘opera’ is een persiflage op het genre zoals dat in de tijd van ontstaan (1728) in Engeland hoogtij vierde. Hier is het de onderklasse van de samenleving die de hoofdrol speelt, niet de elite of mythologische figuren. Heeft het dan geen betekenis? Juist wel, zou ik denken: een satirische. Iedereen zal de melodieën hebben herkend, zoals de bezoekers van Café Zimmermann het begin van Bachs Vioolconcert bij wijze van spreken mee hadden kunnen fluiten.
Laten we het erop houden, dat zowel parodie als pastiche een vorm van intertekstualiteit zijn. De betekenis ervan ligt in de manier waarop je tekst of beeld, zoals in de film Paris, Texas (of muziek, zoals in deze blog) in relatie tot het origineel interpreteert. Ik heb dat hier anders(om) gedaan dan meestal gebruikelijk is. Op goede gronden.
‘Hoe meer we onszelf zijn en ons bewust zijn van onszelf en onze omgeving, hoe meer we ons kunnen openstellen voor de ander’. Dat zei de Deense kunstenaar Jeppe Hein (1947) in een interview met Robbert Roos, directeur van de Kunsthal KAdE (Amersfoort) in Kunstschrift (december 2020/januari 2021).
Van Hein was een intrigerend werk te zien op de tentoonstelling Mirror. Mirror in KAdE: Mobile. Mobile. Als een mobile van Calder bewogen de spiegels rustig op de luchtstroom, of heftiger wanneer iemand ze via het trapmechaniek van een fiets en een katrol aan het plafond in beweging zette.
De bedoeling van Hein is niet alleen dat we kijken naar het spiegelbeeld van onszelf en andere bezoekers, de ander en onszelf, maar ons ook afvragen ‘wat we voelen en ervaren’, zoals hij tegen Roos zei. Het is een kunstwerk dat vrolijk maakt. Het is een vorm van ‘speelse interactie, maar ook (…) een buitengewone ervaring van de omgeving’, aldus Hein.
Een andere verbeelding, in een ander mooi museum in Amersfoort (Musiom) doemt op: De verzoeking van de monnik van Poen de Wijs (1948-2014). Een monnik en een meisje, allebei met de ogen open en – in de verdubbeling van het beeld – de ogen geloken, naar binnen gekeerd (zie foto bovenaan, EvS).
‘Ken uzelf’, lijkt De Wijs tegen de Grieks aandoende achtergrond van zijn doek Plato en Socrates na te zeggen. Of Augustinus: ‘Quaestio mishi factus sum’ (Ik ben mijzelf tot een vraag geworden). Augustinus kende de verzoeking van De Wijs immers ook.
Of moeten we – concluderend – zeggen dat dit kunstwerk een ‘bezoeking’ is? Ik leen zowel bovenstaande ideeën van Plato, Socrates en Augustinus als dit woord aan respectievelijk een cursus bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden, onder de rook van Amersfoort, en aan een boekje naar aanleiding van een andere tentoonstelling waar ik hier verder niet op inga. Daarin stond een fraai essay van de docent van genoemde cursus, prof. dr. Laurens ten Kate. Ik kreeg het van hem en het essay als geheel, dit woord in het bijzonder heeft mede stof gegeven tot deze blog.1)
1) ‘Wij zijn de bezoekers van de plek van bezoeking.’ Laurens ten Kate in zijn essay onder de titel ‘De afgestane Christus’ in: Veronica. Robert Zandvliet & Harry Haarsma. Uitg. De KetelFactory, Schiedam, 2011. ISBN 9789490360153
De zijkant van de filosofie : een dialoog over vrouwelijk denken / Frank Meester en Aline D’Haese. – Amsterdam : Boom, 2021. – 208 pagina’s ; 22 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-244-3522-7
Het begon ermee dat Aline D’Haese in het boek Meesters in de filosofie van Frank en Maarten Meester vrouwelijke filosofen mistte. Zij daagde Frank Meester uit om in de vorm van gesprekken daarover in discussie te gaan. D’Haese (1976) is docent Latijn, Grieks en filosofie aan de Universiteit van Leuven, Meester (1970) is filosoof en schrijver. De opbouw van het boek is chronologisch: van de Griekse oudheid tot en met onze tijd. In grijze tekstblokjes wordt ingegaan op zowel Westerse als spaarzaam niet-Westerse filosofen (Rabia al-Basra, Mary Wolstonecraft, Eva Meijer) en thema’s zoals de positie van de vrouw, onderwijs en periodes, alsmede de context daarbinnen (schilderkunst, muziek, toneel). D’Haese neemt de positie in van de vrouw die Meester gemakzucht verwijt en haar punt niet wil snappen, Meester die van een man die veel fabels naar aanleiding van vrouwen van stal haalt. Het herhaald benadrukken daarvan werkt soms wat vermoeiend. Namen van filosofen waar dieper op wordt ingegaan, worden in de tekst vet gezet, wat enigszins het ontbreken van een register vergoedt. Met suggesties om verder te lezen. Niet alleen interessant en leuk voor lezers die in filosofie zijn geïnteresseerd, maar voor iedereen die in vrouwenstudies wil duiken.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
De drie blogs over ‘kerk en kunst’ krijgen nog een vervolg met deze.
Het begon met een stapeling aan opmerkingen die bleven schuren. Eerst tijdens een zaterdagochtend- leerhuis via Zoom door een theoloog die zich beweegt binnen de driehoek jodendom-Christendom-islam. Hij zei tegen het eind: ‘Ze leren het nooit’. Met dat ‘ze’ werden ‘de’ joden bedoeld, met ‘het’ geweld in zowel Tenach als het huidige Israël, dat hij moeiteloos aan elkaar koppelde. Zijn denken is hiermee voor mij lek geschoten, maar ik neem het mezelf nog kwalijk dat ik mijn mond niet open deed, verbijsterd als ik was.
De tweede keer was een uitlating die ik las in de Bijbelse Dagkalender 2021: ‘Misschien hebben we (!) er moeite mee dat God dit volk heeft uitgekozen, maar volgens de Bijbel is het niet anders’. We leggen er ons met andere woorden maar lijdzaam bij neer.
Dit zijn momenten waarop ik me vertwijfeld en verdrietig afvraag wanneer het nou eens ophoudt met antisemitisch of anti-judaïstisch denken binnen die kerk.
Francis Poulenc Het antwoord hoe hierop te reageren, kwam min of meer tijdens het kijken naar een opvoering van de opera Dialogues des Carméites (let op het woord dialoog!) van Francis Poulenc (1956) op Stingray Classica NL. In een top opvoering uit de Metropolitan Opera onder leiding van Yannick Nézet-Séguin. Nota bene: een opera! Over de waarde, de waarheid van kunst gesproken …
De opera begint ermee, dat er iets knaagt bij Blanche de la Force, de hoofdpersoon. Ze heeft verdriet, merkt haar broer op. Ze klaagt erover dat de kerkdienst zo lang duurt. Ze schaamt zich er wel voor en heeft hoop nodig. Ze voelt zich aangetrokken door de sterke regels van de Karmelieten en wordt novice. Ze belooft aan de stervende moeder-overste een instrument te zijn in Gods handen, maar ze kan haar taak eigenlijk niet aan en twijfelt telkens weer.
Op het eind van de eerste akte wordt gezegd, dat het gebed de eerste prioriteit heeft. Verstild wordt een Stabat Mater gezongen.
In de tweede akte bezoekt haar broer Blanche en brengt haar weer aan het twijfelen, wanneer hij zegt dat ze niet veilig is in het klooster (het verhaal speelt tijdens de Franse Revolutie). Hij wil haar meenemen naar huis. De priores zegt dat ze moedig moet zijn, zachtmoedig. Ze vlucht. Maar, toch teruggekeerd zingt ze tot slot van de opera over de Geest die leidt.
De vet weergegeven woorden werken voor mij als leefregels die navolging verdienen. Gebed om inzicht, om de Geest die vaardig mag worden. Hoop dat de mensen die ik aanhaalde in hun ideeën omkeren en de dialoog willen aangaan zonder vooroordelen of veroordelingen. Dát leerde mij de opera van Poulenc. Kerk en kunst. Soms de één, soms de ander en soms ook samen, de handen ineen geslagen. Om er weer even tegen te kunnen wanneer een het af laat weten.
Ik wilde naar het Drents Museum om de Helmantels te zien, maar het liep anders. Op 10 juli jl. konden wij thuis de online opening van de tentoonstelling Beyond Belief van Deborah Poynton in Assen volgen (nog t/m 3 oktober). De keus was snel gemaakt: even ruiken aan de Helmantelexpositie en me verder onderdompelen in die van deze kunstenares. En wel zó, dat ik ter voorbereiding een boek las van de Ier John Banville, door wie ze zei beïnvloed te zijn. In casu: De blauwe gitaar. Dat leek me namelijk wel een goede keus uit diens oeuvre: een roman over een kunstschilder, in het boek Oliver Orme genaamd, en over kunst en diefstal.
Aan dat laatste doet de Zuid-Afrikaanse Poynton op haar manier ook een beetje. Misschien komt het uiteindelijk zelfs overeen; Orme zegt dat zijn ‘oogmerk met de kunst van het stelen (…) het absorberen van de wereld in het zelf [is], zoals dat ook de bedoeling was met de schilderkunst. Het gepikte voorwerp wordt niet alleen van mij, het wordt ook mij, en krijgt daarmee een nieuw leven, een leven dat ik het geef’. Met dit verschil natuurlijk, dat Orme niet wil dat de oorspronkelijke eigenaar van het gegapte weet dat hij het heeft gedaan, en Poynton Bijbelse en andere symbolen (zoals de slang op Little Girl Lost 2) en figuren (Adam en Eva op het titelwerk van de expositie, zie afb.) uit hun context tilt.
Banville laat op verschillende plaatsen Orme zijn eigen schilderijen beschrijven: ‘Sterk naar binnen gericht’ en toch ‘alles nodig wat buiten was: de lucht en de wolken, de aarde zelf en de kleine figuurtjes die op zijn korst heen en weer stappen. Patroon en ritme, dat waren de organiserende principes’. Bij Poynton is het vaak andersom: grote figuren en kleine dingen, zoals de grote man in een kleine badkuip (Bath 2) met een knipoog naar Jacques-Louis Davids doek De dood van Marat.
Even verder schrijft Banville: ‘Langs alle dingen heen [kijken] in een poging om tot de kern te komen, waarvan ik wist dat die er was, diep verborgen maar niet ontoegankelijk voor iemand die vastberaden en scherpzinnig genoeg is om erin door te dringen’. Niet dat hij ‘naar geest, ideale vormen of geometrische lijnen zocht’. Zijn werk is semi-figuratief, net als dat van Poynton. Als willen beiden ‘de wereld evenaren, en zichzelf opnemen en een metamorfose laten ondergaan, er iets nieuws van maken, iets levendigs en vitaals’.
De beschrijvingen die Omre geeft, doen soms inderdaad denken aan de schilderijen van Poynton. Neem bijvoorbeeld deze: ‘Ondanks de alledaagse aanblik van alles zal er echter sprake zijn van een groot mysterie (…). Ik doe niet naadloos mee, helemaal niet zelfs. Ik ben een vreemdeling in deze omgeving waar ik in verstrikt ben geraakt’. En even verder: ‘Ik wrijf concepten tegen elkaar om verlichtende vonken te maken’. Omre stelt, in ‘een poging om door het oppervlak heen te breken, om stukken uit de muur van de wereld te rukken en mijn oog tegen de gaten te drukken om te zien wat erachter verborgen zat’, zoals een poes of een klein kind achter een spiegel kijkt, zo is Poyntons werk volgens Mads Damsbo in een artikel in de catalogus bij de tentoonstelling ‘een verontrustende weerkaatsing van de werkelijkheid waarin we ons bevinden’. Of, zoals Banville Omres laatste doek beschrijft: ‘Met een tot voldoening stemmend gekletter en gekraak, als het geluid van brekende botten’. Zoiets.
Het rechtvaardigheidsgevoel : waarom wij niet allemaal hetzelfde denken over politiek en moraal / Jonathan Haidt ; vertaald [uit het Engels] door Karl van Klaveren en Indra Nathoe. – Utrecht : Ten Have, [2021]. – 461 pagina’s : illustraties ; 23 cm. – Vertaling van: The righteous mind. – London : Allen Lane, 2012. – Met literatuuropgave, register. ISBN 978-90-259-0836-2
Haidt beschrijft twee polariserende onderwerpen: politiek en religie. Hij doet dit vanuit de morele psychologie. Zijn doel is mensen tot elkaar brengen op grond van nieuwsgierigheid. Hij gaat ervan uit, dat mensen geen redelijk wezens zijn, maar intuïtief te werk gaan. Moraal – waartoe de religieuze component wordt beperkt – gaat volgens hem over het niet berokkenen van schade aan anderen en eerlijk zijn. Tenslotte beschrijft hij moraal, die ofwel verbindt door groepsgevoel, ofwel verblindt door het idee aan de goede kant te staan zonder oog voor argumenten van de ander. Jonathan Haidt is een atheïstisch-joods sociaal- en cultureel psycholoog en als hoogleraar ethisch leiderschap verbonden aan de Universiteit van New York. Hij denkt in de traditie van Emile Durkheim (de individuele mens wil ergens bij horen) en Darwin (strijd tussen groepen). Interessant boek voor iedereen die wil begrijpen waar bijvoorbeeld de felle strijd tussen Republikeinen en Democraten in Amerika vandaan komt. Met eindnoten, literatuuropgave en register.
Cop. NBD Biblion, Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.