Sinds enige tijd zingen wij in mijn kerkelijke wijkgemeente als drempellied:
Wees hier aanwezig, God die leeft,
die ons roept en vrede geeft.
Spreek weer uw woord, God die leeft,
die ons roept en vrede geeft.
Het is een lied waarin veel mee resoneert. De tekst is afkomstig uit de zangbundel van het Rectoraat St. Thomas van Aquino in Zwolle. Er staan geen namen van auteur en componist bij, begreep ik van mijn wijkpredikant die het lied (nr. 184) uitzocht. Zij vermoedt dat de tekst wel eens uit de pen van Henk Jongerius zou kunnen komen; hij heeft namelijk veel bijgedragen aan genoemd liedboek.
In deze blog wil ik ingaan op de lagen die deze tekst in zich bergt, voor zover ik daar als niet-theoloog dan zicht op heb. Lagen die voor mij in ieder geval mee resoneren. Dit t.g.v. het 175-jarig bestaan van de Amsterdamse Nieuwendammerkerk (zie informatie onderaan en tekening hierboven).
John D. Caputo De tekst brengt mij naar een gedeelte uit een boek van John D. Caputo dat indruk op mij maakte en over wie ik het in deze blog al vaker heb gehad.
Het gaat om het boek Hopeloos hoopvol. Belijdenissen van een postmoderne pelgrim (uitg. Skandalon, 2017).
Caputo schrijft daarin dat ‘de naam van God de naam is van iets onvoorwaardelijks in deze wereld, van een vonkje in deze wereld waar wij antwoord op geven in het vocabulaire van poëzie en religie (…). God is de naam van een gebeurtenis die de wereld overvalt, die haar met stomheid slaat (…). De naam van God is de naam van een genade, hetgeen slechts een voorbijgaand moment is in het leven van de kosmos, een moment van vertrouwen en hoop’ (p. 193), woorden die Caputo liever gebruikt dan het woord ‘geloven’.
Het is een Naam die roept, ons oproept om – zoals Caputo elders in zijn boek schrijft – ‘verder te gaan waar God ophoudt. Hoe? Door het koninkrijk van God waar te maken, door onze werken van barmhartigheid en genade, door onvoorwaardelijk gastvrij te zijn en te vergeven’ (p. 134). Zo is God voor hem, en wellicht ook voor de dichter van het drempellied, ‘geen wezen, geen entiteit, maar alleen maar een roep, een stem in het duister’.
K.H. Miskotte
Het brengt mij tenslotte bij een leerhuis van Leerhuis Amsterdam in samenwerking met de Amsterdamse Muiderkerk over het Bijbels ABC van K.H. Miskotte dat momenteel wordt gehouden. De eerste keer ging het daar ook over de Naam, een van de kern-, sleutel- of grondwoorden in dit boek. Inleider ds. Gerben van Manen stelt dat Miskotte nooit zou zeggen dat God gebeurt, wél dat Hij de Stem in het gebeuren is (Karel Deurloo). Een stem die ons roept en vrede geeft.
‘Zuurmond is niet van de zoete broodjes’, lees ik in een recensie van Blijf bij je bevrijder. Een op verzoek van de theoloog Dick Boer geschreven portret van Rochus Zuurmond van de hand van Herman Meijer (Ophef, jrg. 28 nr. 3, 2022).
Meijer is lekentheoloog, architect en voormalig politicus voor GroenLinks. In het Woord vooraf heeft hij het over ‘theologische strijd’ en schetst vervolgens een wat eendimensionaal beeld van de Nederlands Hervormde Kerk in de naoorlogse tijd: ‘kritisch op het verzuilde bestel, fel tegen atoom bewapening, sterk gericht op sociale rechtvaardigheid’.
Misschien had Meijer dit nodig om Zuurmonds denken in te bedden, maar de ‘strijd’ lijkt zo al beslecht. Aan de orde komen onder meer diens kritiek op het fundamentalisme en waarom je niet kunt stellen dat ‘de Bijbel homoseksualiteit verbiedt’. Zuurmond kon, laat Meijer zien, vooral lezen. Goed lezen en exegetiseren.
Een boodschap van bevrijding
Ook wordt duidelijk wat geloof volgens hem eigenlijk is: ‘een Boodschap van bevrijding’, zoals een hoofdstuk heet. Dat wil zeggen ‘van de mensen uit de macht van het kwaad’ (p. 51), ‘van vijandschap en onderdrukking: het bevrijdt tot een leven in vrede en tot vrijheid om menslievend te (kunnen) handelen’ (p. 53) ‘van de dominante geesten van onze tijd, van ongeesten, van vooroordelen: hij [de Geest, overigens een zij, EvS] bevrijdt tot het liefdevol benutten van de ruimte voor God en voor elkaar’ (p. 54).
Genoemd hoofdstuk vormt zo’n beetje het hart van de uitgave, die verder vooral gaat over de geleerde Zuurmond en niet of nauwelijks over de predikant of over de invloed van anderen dan Miskotte en Breukelman. Spinoza bijvoorbeeld, waar hij later overigens afstand van heeft genomen.[1]
Persoonlijk nawoord
In een persoonlijk nawoord komt de invloed van ‘Rochus’ (zoals hij consequent en wat familiair wordt genoemd) op de auteur aan de orde. Dat had wel wat breder gemogen. Bijvoorbeeld had genoemd kunnen worden dat Marco Visser vanaf 1 september 2022 het onderzoek van Zuurmond aan de PThU voortzet, al was het maar in een op het laatst van het productieproces toegevoegde voetnoot.
Door de beknoptheid was er nog ruimte voor twee artikelen van Zuurmond zelf: over Marcus 12:28-44 en over de Openbaring van Johannes. Zo biedt deze uitgave, net zoals in een recensie van mijn boekje over Henk Vreekamp dat in dezelfde reeks verscheen, maar nog werd uitgegeven door KokBoekencentrum (Trouw tipt, 3 juli 2019) ‘een eerste kennismaking’ met in dit geval Rochus Zuurmonds denken. Uiteindelijk gelukkig minder eendimensionaal dan het zich in eerste instantie liet aanzien, maar wel uiterst persoonlijk in zijn keuzes van de thema’s uit Zuurmonds werk.
[1] Tijdens de leerhuiscyclus ‘Niet te geloven’ over het gelijknamige boek (september-december 2005) in de Amsterdamse Thomaskerk.
N.B.
Minisymposium Rochus Zuurmond – Vrijdag 25 november a.s. in Rotterdam Het minisymposium gaat over de actualiteit van Zuurmonds benadering: wat zijn de aanknopingspunten voor ons vandaag?
Sprekers:
– Herman Meijer (architect, politicus en auteur)
– Ilke Jacobs (theoloog en uitgever bij VU University Press)
– Marco Visser (predikant en postdoc onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit)
Vrijdag 25 november 15:00 – 17:00 uur – Pauluskerk Rotterdam (Mauritsweg 20, 5 min. lopen vanaf CS) Toegang gratis, er is een inzameling voor het werk onder ongedocumenteerden en daklozen in de Pauluskerk.
Op 14 februari jl. hield ik ’s middags een inleiding in het Huis van de levenskunst in de Bethelkerk in Amsterdam Oostzaan (zie foto links, EvS). Op verzoek van ds. Trinus Hibma werkte ik het thema ‘heidendom’ uit, naar aanleiding van mijn boek over Henk Vreekamp (Mythe, mysterie, mystiek) dat verleden jaar verscheen bij KokBoekencentrum. De vraag was: ‘Hoe kijken we in de huidige samenleving naar onze heidense roots? Vormen ze een breuk of een andere manier van kijken?’ Een gedeelte uit deze inleiding over bovenstaande vraag breng ik hier als blog. Plompverloren, midden in het hier iets aangepaste en met reacties aangevulde verhaal vallend.
Het eerste dat bij mij als voorbeeld van een doorgaande lijn bovenkomt, zijn de kerken die gebouwd zijn op, of aan ‘tempels van afgoden’, zoals paus Gregorius dat noemde en – sterker nog – ook goed vond dat die zo werden gebouwd, mits de kerk werd gewijd. Een mooi voorbeeld in Nederland is de Grote Kerk in Elst, tussen Arnhem en Tiel. Onder de kerkvloer vond men in 1947 de resten van twee Romeinse tempels, uit circa 50-100 van de gewone jaartelling. In de vroege middeleeuwen bouwden de eerste christenen op die resten een zaalkerk, die later in Romaanse stijl werd vergroot. Ook daarvan zijn de resten nog te zien in wat uiteindelijk tot een gotische kerk werd uitgebouwd.
Een historische opvatting Je kunt óók zeggen dat hier geen breuk tussen heidense tempel en christelijke kerk is aangebracht, maar dat is er sprake is van een doorgaande lijn. Dat is een manier van denken die we kennen uit de boeken van de negentiende eeuwse Zwitserse historicus Jacob Burckhardt. Hij benadrukte de continuïteit en waarschuwde tegen harde, revolutionaire breuken. Als je me nu vraagt: Waar zie je dat in de geschiedenis en in de huidige samenleving, dan denk ik respectievelijk aan de middeleeuwen en aan de Arabische lente.
Wat het eerste, de middeleeuwen betreft, denk ik aan wat romancier Stefan Hertmans beschrijft in zijn roman De bekeerlinge. Een christelijke vrouw bekeert zich tot het jodendom, en Hertmans beschrijft dit als ‘een religieus alternatief voor de onrust en het geweld van de christelijke wereld’, een perspectiefwisseling. Hertmans concludeert, met Burckhardt: ‘Er loopt geen breuk (…) door de geschiedenis’. Dat Burckhardts opvattingen overigens ook een conservatieve achtergrond kennen, bleek gisteren nog weer eens uit een recensie van een boek van hem in dagblad Trouw. Het tweede voorbeeld betreft de Arabische lente. In de slipstream daarvan voltrok zich een zachte revolutie die zich afspeelde op internet, waardoor iedereen – mits er geen censuur wordt toegepast – kennis kon maken met andersoortige ideeën. Ook hier gaat het om een alternatief, een seculier alternatief in dit geval voor onrust en geweld, en ook hier is sprake van een andere manier van kijken.
Door te spreken van vóór en ná, of het nu gaat om de kruistochten, de Arabische lente, de Tweede Wereldoorlog of de Wende, geef je tussen twee haakjes impliciet aan, dat je het voorspel tot die omwentelingen ontkend. Zo begint Johan Huizinga – een leerling van Burckhardt – zijn boek In de schaduwen van morgen (1935), dat onlangs opnieuw is verschenen bij ISVW Uitgevers, met: ‘We leven in een bezeten wereld en we weten het’. Let wel: dat was in 1935!
Niet-historische opvattingen Er bestaan denk ik wat betreft de verhouding tussen het heidense- en christelijke denken, – om me daartoe te beperken – nog twee andere, niet historische opvattingen. De eerste voert ons terug naar het eind van het boek Als Freyja zich laat zien van Henk Vreekamp, waarin het over het visioen van de doop van Freyja gaat.
De tweede zou ik een symbolistische willen noemen, die uitgaat van gelijktijdigheid. Ik doe dat met in het achterhoofd de titel van een boek van de in oktober 2019 overleden dichteres en essayiste Anneke Reitsma: De poëzie van Ida Gerhardt in symbolistisch perspectief. Wat zij in Gerhardts poëzie zag, was onder meer suggestie en metafysische gerichtheid, – naar hetgeen dat boven ons uitgaat. Je moet je er als lezer van bewust zijn, dat poëzie op meerdere niveaus kan worden gelezen; het kan gelijktijdig naar meerdere voorstellingen verwijzen. Naar – vul ik in – een heidense én naar een christelijke.
Er worden zo nieuwe verbanden bloot gelegd, zoals Ede bij Vreekamp symbool stond voor Eden en het Kootwijkerzand, het enige woestijngebied in Nederland, voor de woestijn in Israël. Daarvoor is verwondering een vereiste, namelijk om in het alledaagse iets anders te kunnen zien. Denk bijvoorbeeld aan het gedicht ‘De disgenoten’ van Gerhardt, waarin een eenvoudig gedekte tafel de Avondmaalstafel blijkt te zijn.
Et voilà, in de woorden van W. Dekker in een recensie over Vreekamps De tovenaar en de dominee (in: Kontekstueel, november 2010): ‘In de[ze] mystiek komt de door de openbaring geheiligde mythe terug (…). In door de openbaring worden beide (mythe en mystiek) geheiligd’. Waarmee alle drie uit de titel van mijn boek (mythe, mysterie, mystiek), of: verleden, toekomst, heden weer bij elkaar zijn gebracht. Ik had namelijk eerder betoogd, dat deze drie in het denken van Vreekamp eigenlijk niet los van elkaar zijn te zien, hetgeen in de vragen na de pauze werd bewaarheid.
Daarin ging het niet alleen over zijn visie op het heidendom, die door mij was uitgewerkt en die voor sommigen vreemd bleef, tot in zeer felle bewoordingen aan toe, maar vooral ook over zijn visie op het jodendom die in verschillende opmerkingen helaas wat dreigde te ontaarden (hier is nog steeds werk aan de winkel!), zijn visie op het Palestijnse vraagstuk, en – daar had ik eigenlijk al dan niet terecht geen aandacht aan geschonken – op human interest-vragen aangaande Vreekamps leven en sterven.
Conclusie
Als je dan tenslotte vraagt wat het heidendom (en ook het christendom overigens) in de huidige, seculiere samenleving kan betekenen, dan vind je in de beelden van Gerhardt, en ook van bijvoorbeeld Nijhoff, denk ik het antwoord: ze doordringen elkaar wederzijds.
Dat is de Sjechinah, de inwoning van God in het alledaagse, en dan mag je voor heidens in dit verband in onze tijd ‘seculier‘ lezen, want het gaat al lang niet meer alleen om Noordse heidenen als Freyja, om heidenen als de nazi’s bij de theoloog Miskotte (Edda en Thora, 1939) of om Apollo, Dionysus en Aphrodite bij de filosoof Simon IJsseling of om – zoals iemand van de ruim twintig toehoorders zei – ‘barbaren’.
Het gaat om een andere manier van kijken. Niet wegkijken maar kijken, góed kijken. Niet alleen naar ‘de’ heiden buiten ons (oorspronkelijk een bewoner van de heide), maar ook naar de heiden in ons. Vreekamp noemde zichzelf een heiden-christen die werd uitgedaagd door het jodendom. Hij erkende dat er twee zielen in zijn borst huisden: het heidendom en het christendom.
We kunnen in deze wereld niet zonder elkaar, heiden, jood en christen, om de schepping te helpen voltooien en tot zijn bestemming te brengen. Een opdracht, een mitswa zou de jood zeggen, die ons allen aangaat, wonend in één stad, in één wereld, zoals Ambrogio Lorenzetti het als een visioen à la Freyja schilderde op de lange wand in het stadhuis van Siena.
Opvallend is dat Lorenzetti ook niet-religieuze onderwerpen bij de kop pakte, wat in zijn tijd (ca. 1340) nog niet was vertoond. Het goede bestuur van de ideale stad die hij verbeeldt, laat alle mensen genieten van de oogst van hun akkers, van de wijn van het Koninkrijk en het brood uit de hemel. Sy hit swa, moge het zo zijn, zoals Vreekamp zijn Als Freyja zich laat zien eindigt. Zonder punt. Om het open te laten.
De filosoof David Hume zocht het antwoord op de vragen over oorlog en onderdrukking, ziekte en dood, woede en wanhoop in de richting van melancholie. In die sfeer valt ook de Theologie van de droefheid die Wessel ten Boom uitdacht.[1] Ten Boom definieert droefheid als ‘de natuurlijke stemming die het mens-zijn vanwege zijn tekorten en gebreken oproept en waarmee we moeten en ook kunnen leven, mits hij niet al te overheersend wordt.’[2] De ‘gave der tranen’ (Miskotte) zorgt er volgens Ten Boom voor ‘dat ons hart zich niet verhardt of dat wij in wanhoop ontaarden’.[3] Mijns inziens ligt hierin – als je droefheid als een vorm van verzet beschouwt – een opdracht om wanhoop ten goede te keren, of zoals Shakespeare een oude man laat zeggen: God’s benisongo with you and with those / that would make good of bad and friends of foes (Macbeth, 2e akte 4e scène).
Ik moest aan Hume, Ten Boom én Shakespeare denken, toen ik het eerste werk op de recente zevende CD in de serie Horizon van het Koninklijk Concertgebouworkest opzette: Dream of the Song van George Benjamin (zie linker foto). Met name het tweede deel, The multiple troubles of Man:
The multiple troubles of man,
my brother, like slander and pain,
amaze you? Consider the heart
which holds them all
in strangeness, and doesn’t break.
Het is een tekst van Samuel HaNagid, een joodse dichter uit het Granada van de elfde eeuw. De orkestbegeleiding begint en eindigt met een fraaie hobosolo. ‘De muziek beweegt zich tussen kalm en geagiteerd’, schrijft Floris Don in het begeleidende boekje. Joep Stapel gebruikte in zijn recensie voor NRC Handelsblad het woord ‘weemoed’.
De in totaal zes liederen worden geweldig uitgevoerd door countertenor Bejun Mehta (zie rechter foto), het Nederlands Kamerkoor en het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van de componist.
Op deze CD staan voorts: Era van Magnus Lindberg, een werk met de allure van Sibelius, fuoco e fumo van de Nederlandse componist Richard Rijnvos, dat de brand van La Fenice in Venetië (1996) verklankt, en het aansprekende The Wolf, een contrabasconcert van Tan Dun met Dominic Seldis als solist.
Een prachtige CD, mooi opgenomen en vergezeld van een informatief boekje in het Nederlands, Frans, Duits en Engels. Als u abonnee wordt van de mooie Horizon-serie voor het seizoen 2016-’17 krijgt u de CD. Van harte aanbevolen!
[1] Wessel ten Boom, ‘Een pleidooi voor droefheid’, Ophef (nr. 4 2015) 45-53. [2] Id., 45. Nadrukkelijker moet worden benadrukt dat melancholie ook een psychopathologische ziekte is. [3] Id., 47.
Op zondag 2 september 2007 werd Eddy Reefhuis (foto: Peter Lowie) bevestigd als predikant van de Oude Kerkgemeente in Amsterdam. Op zondag 22 november a.s. neemt hij na acht jaar afscheid. Aan het begin van zijn ambtsperiode interviewde ik hem voor het blad Horizon (31 augustus 2007). Dat interview neem ik hieronder over – op de dag dat de Protestantse Kerk Nederland de nota Kerk 2025: waar een Woord is, is een weg publiceert. Aan het eind van zijn ambtsperiode sprak ik weer met hem. Dat gesprek wordt binnenkort als deel twee gepubliceerd. Inclusief het programma van het festival dat t.g.v. zijn afscheid in de Oude Kerk plaats zal vinden.
Een bekend Jiddisch gezegde luidt: ‘Kleine kinderen, kleine zorgen. Grote kinderen grote zorgen.’ Zou dat ook gelden voor predikanten, die van een kleine wijk naar een grote stadskerk gaan?
‘Klein zou ik de Willem de Zwijgerkerk niet noemen! Het lijken me ook eerder andere zorgen dan grotere. En of dat nou met de ‘grote stad’ te maken heeft … het verschil tussen de Willem de Zwijgerkerk en Oude Kerk zit veel meer in de enorme uitstraling en ruimte van het gebouw, en de andere liturgische traditie, klassiek en levend tegelijk. Zo’n cantorij en zulke orgels vind je ook niet overal. Dat is natuurlijk eerder rijkdom dan zorgen!’
De zorgen komen misschien nog wel – maar de rijkdom is er al. Daarbij moet ik onwillekeurig denken aan woensdag 19 september [2007], wanneer de Sweelinckcantorij samen met organist Toon Hagen onder leiding van Christiaan Winter ’s avonds de Grote Orgelmis van Bach zal uitvoeren. Als een diaconaal project, want de entreegelden komen ten goede aan de Vrouwenopvang van de Zusters Augustinessen. Daarover straks meer.
Eerst de liturgische traditie. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de joodse wortels. Met de aandacht daarvoor, zoals de Oude Kerkgemeente dat in de tijd van Sytze de Vries gewend was, zit het bij Eddy Reefhuis wel goed. Toch zei je tijdens je kennismaking met de gemeente dat je pas later op dat spoor bent gekomen. Hoe, wanneer, en onder invloed van wie dan?
‘Op het spoor was ik wel eerder. We lazen Miskotte en gingen bij Breukelman naar college – dat de bijbel een joods boek is weet ik al lang. Ik heb begin jaren zeventig ook wel colleges gevolgd bij rabbijn Aschkenasy. Eind jaren tachtig heb ik een tijdje judaïca gestudeerd bij Piet van Boxtel aan de Utrechtse faculteit, en daarna aan het Leo Baeckcollege in Londen, de liberale rabbijnenopleiding van Europa. Daar drong pas tot me door, hoe anders ze in het jodendom met Tenach omgaan, en hoeveel ik daarvan kon leren. Voor de schriftuitleg is de midrasj [joodse wijze van uitleg, vS] een geweldige leerschool om niet te snel te denken dat je wel weet wat er staat en het tegelijkertijd ook niet te ver te zoeken. Dat verschil van mening instructief blijft, ook nadat een bepaalde conclusie is getrokken, vond ik ook leerzaam. Maar het meest heb ik geleerd van de manier waarop in de midrasj God ter sprake komt – heel vrijmoedig zonder het respect te verliezen, heel concreet midden in deze werkelijkheid zonder het “gans andere” te vergeten – integendeel. Sindsdien voel ik me in het pastoraat ook wat vrijer, niet zozeer om God ter sprake te brengen, als wel om het op te merken waar dat gebeurt. Tastend, voorzichtig – wat dacht je! Maar als het waar blijkt – ha!’
Leren – lernen. Doe je dat ook van de kerkvaders, om bij het oecumenische karakter van de Oude Kerkgemeente aan te haken? Ik herinner me een preek van je, 11 februari 2007 in de Willem de Zwijgerkerk, waarin je zegt dat God in de natuur te vinden zou zijn. Iemand als Augustinus ontkent dat op zeer indrukwekkende manier ten zeerste. Hoe zit dat?
‘Voor mij is Karl Barth degene die ons van de natuurlijke theologie heeft bevrijd. Is eindelijk “tegen-natuurlijk” geen argument meer tegen mensen. Niet voor niets eindigt die preek van 11 februari met de opstanding – over tegennatuurlijk gesproken! Maar van de kramp, dat vervolgens God zowat overal eerder te vinden is dan in de natuur wilde ik wel af. Dat is meer Franciscus dan Augustinus. Maar of dat me nou tegenover die laatste brengt … laten we hem nog eens lezen en dan zien waar we elkaar vinden.’
Misschien in het verlengde van de vorige vraag over leren en lernen: je hebt – tot verdriet van sommigen – te kennen gegeven absoluut niet in een zwarte toga te willen voorgaan. Leg eens uit.
‘De toga is een teken van academische scholing. Dat de reformatorische kerken er trots op waren dat ze dat van hun voorgangers verlangden, vind ik mooi. Maar in plaats van een liturgisch gewaad … dan krijgt de zondagse eredienst toch wel een erg docerend karakter. Ik ben in een zwarte toga begonnen. Die paste ook mooi bij mijn haar. Maar ik heb het zoontje van de dienstdoende ouderling wel eens een zucht van verlichting horen slaken toen ik na afloop dat grote zwarte ding weer uitdeed. Of die lichte gebedsmantel met stola’s veel minder afstand schept, is de vraag. Maar met die stola’s in de kleur van het kerkelijk jaar wordt wel veel duidelijker dat de rol van voorganger niet op zichzelf staat, maar hoort bij wat er verder gebeurt.’
Net voor de bevestigingsdienst op 2 september 2007 presenteert de gemeente zich om 3 uur met ‘diaconale verhalen’ onder het motto Oud en Nieuw, naar het gelijknamige boekje [samenst. en red. Els van Swol m.m.v. Adriaan Soeting, www.gopher.nl/shop]. Spreekt diaconie je aan?
‘Ik heb het niet bedacht, maar ik vind het prachtig. Het verschil tussen het huis op de rots en het huis op het zand zit hem niet in de ware leer, zoals gezang 326 [uit het Liedboek van 1973] ons wil laten zingen, maar wel in het wel of niet doen van Jezus’ woorden. Bij de rabbijnse parallellen die de onvolprezen ds. Billerbeck bij alle Nieuwtestamentische teksten heeft gezocht, staat bij dit verhaal onder de prachtige zin dat Thorastudie zonder praktijk is als een paard zonder teugel. Men denkt meestal het omgekeerde: dat de Thora en de rest van de bijbel richting geeft aan onze daden. Maar ineens zag ik hoe Bijbelstudie ook oeverloos gespeculeer kan zijn, en omgekeerd: nou juist ervaring met de harde praktijk je beter leert begrijpen wat de bijbel zegt. Vier jaar geleden heeft Gerson Gilhuis, onze buurman in het drugspastoraat, in de Willem de Zwijgerkerk psalm 31 gelezen, met daarbij een aantal mensen voor ogen die hij kende vanuit zijn toenmalige bezoekwerk in het Huis van Bewaring aan de Havenstraat – dat is ook Oud Zuid. Ineens was die psalm niet meer gezwollen, God ineens ook niet meer alleen onze God – die mensen trouwens ineens ook niet meer alleen “die mensen”. Het drugspastoraat, de Zusters Augustinessen en wat er maar meer is aan diaconaal werk in onze buurt – dat is niet alleen hulpverlening aan anderen, dat is ook steeds weer ontdekken wie God echt is, ook voor mij.’
Het weer in het werk van Shakespeare, wiens geboortedag we vandaag vieren, is onderzoek van studie. Ongetwijfeld zal dat ook gelden voor het weer in de Bijbel – zeker de wolk is een interessant aspect .
Het Bijbelse beeld van God die bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog schuil ging achter een wolk is mij liever dan wat ik afgelopen week tijdens een leerhuis over het slot van het eerste hoofdstuk uit Hoofdsom der historie van K.H. Miskotte hoorde: God die als de tronende schuil gaat achter Christus die de geschiedenis maakt. Een stelligheid als ‘de tijd, onze tijd is overtroffen, ingehaald, opgenomen, aangenomen door Christus’ staat een gesprek, een dialoog met de joden en een trialoog met joden en moslims in de weg.
Ik moet denken aan de wolken die kunstenaar Berndnaut Smilde met een mistmachine in musea maakt. Ze blijven even hangen en lossen dan weer in de ruimte op. Of aan een liedtekst van Sytze de Vries, over een wolk gebeden van hen die ons voorgingen die in de ruimte van een kerk hangt (Tussentijds I). En zelfs, associatief, aan het ventilatiesysteem in het Fridericianum in Kassel dat op de benedenverdieping een sterke bries veroorzaakte die niemand ontging. Het was een installatie van de Britse kunstenaar Ryan Gander tijdens de dOCUMENTA (13). Een editie van de dOCUMENTA waarin de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog zichtbaar en voelbaar aanwezig was.
Het zijn allemaal overwegingen die ik al mijmerend bedacht, staande voor één van de twee wolkenstudies van John Constable (zie afb., ca. 1822). Deze hangen momenteel op de tentoonstelling met werken uit de Frick Collection (New York) het Haagse Mauritshuis.
God die schuil gaat achter een wolk, een wolk die oplost, een wolk gebeden en het Sjema als laatste woorden op de lippen, op de asem van de kou van joden die op het punt stonden vermoord te worden in het Duitsland van voor de dOCUMENTA, die er in 2012 de herinnering aan levend hield. Op het perron van het station weerklonken bijvoorbeeld teksten ingebed in de Studie für Streichorchester van Susan Philipsz, een bewerking van een stuk van de Tsjechische componist Pavel Haas. Op de plek waar de deportaties vertrokken. De stoom uit de locomotief hangt er nog.
Het boek ‘Zwijgen bij volle maan’ van Hendrik Vreekamp kan als reisgids dienen. Letterlijk, vanwege de ondertitel: Veluwse verkenningen. En figuurlijk, als een innerlijke reis, vanwege het vervolg: van Edda, Evangelie en Tora.
Verkenningen Zoals het bij elke reisgids gaat, is het goed toch bij elke verkenning eerst het VVV binnen te lopen. Dit kan (het boek dateert uit 2003) tot mooie aanvullingen leiden: de synagoge van Elburg is inmiddels een klein museum, de voormalige synagoge van Hattem niet langer een kantoor maar een toegankelijke winkel waar de eigenares zich van de oorspronkelijke bestemming bewust is en – o grote vreugde! – de synagoge in Dieren is niet langer een kerk maar krijgt de oorspronkelijke bestemming terug. Het huis van de familie Hamburger, Holkerstraat 9 in Nijkerk tenslotte is inmiddels een winkel, maar ook dáár kom je gaandeweg wel achter.
Kuieren Gaandeweg wil zeggen: al kuierend, zoals Anne van der Meiden het vanuit zijn Twentse achtergrond zou noemen. En – gebiedt de eerlijkheid te zeggen – in ons geval ook veel met de auto. Met een rooms-katholieke vriendin probeerde ik in de loop van een vakantie op het spoor te komen van wat de schrijver wil zeggen. Al kuierend van gedachten wisselen en alles van verschillende kanten proberen te bekijken, zoals Van der Meiden het woord ‘kuieren’ – dat méér is dan wandelen – invult. Met enkele waardevolle ‘uitstapjes’ buiten het boek om, zoals Het Verscholen (of Verborgen) Dorp, enkele gereconstrueerde ondergrondse hutten zoals ze in 1943-1944 aan in het totaal zo’n 100 onderduikers in de buurt van Vierhouten onderdak gaven.
De reis werkte uiteindelijk op twee fronten door: van het midden naar de rand en van het einde naar het begin.
In het midden In het midden van de Veluwe ligt het Kootwijkerzand. Niet alleen als een Heilige der heiligen, als een plaats die ons niet is gegeven (p. 267), maar ook als het lege midden zoals beschreven in het boek ‘Het geheim van het lege midden’ van Theo Witvliet: waar de dialoog tussen Edda (Miskotte!), Evangelie en Tora, heiden, christen en jood plaatsvindt, zonder de stokken en zwaarden van de kruistochten en in (letterlijk) alle openheid.
Dat wij tussen twee haakjes het Kootwijkerzand alleen in een glimp door het autoraam zagen, en er verder omheen zijn gereden, zoals Jelle Brandt Corstius eens beschreef de Merapinvulkaan tot op een paar kilometer te zijn genaderd en zonder bezichtiging terugkeerde, is haast symbolisch.
Aan de rand Wonderlijk genoeg ligt de kerk in Hattem – in tegenstelling tot wat Vreekamp meent (p. 148) – net als die in Elburg níet in het midden maar aan de rand, wat het verhaal nog spannender maakt. Want dáár hoort de kerk: aan wat cultuurwetenschapper en econoom David Hamers in zijn boek ‘Niemandsland’ de rafelranden van de stad noemt, tussen stad en platteland, legaal en illegaal, formeel en informeel.
Ook Hamers vraagt ons mee te kuieren op zijn tochten, van het midden waar politiek (en kerk) het voor het zeggen denken te hebben, naar de rand, en terug naar het (lege) midden dat daardoor is veranderd en tot bescheidenheid maant.
Vanuit het einde naar het begin De tweede beweging is het denken ‘vanuit het einde, vanuit een houvast achter de horizon’ (p. 267). Vanuit Pinksteren. En daarmee haalt Vreekamp de pneuma-theologie aan, die uitgaat van de geest en niet – zoals de logos-theologie – vanuit Christus.
Is het verwonderlijk dat ook het denken van iemand als Dorothee Sölle, die altijd te vinden was aan de rafelranden van de samenleving, zich juist ná haar diepgaandere kennismaking met het jodendom ook in deze richting begon te bewegen?
Als je het boek van Hendrik Vreekamp uit hebt, en het weer opnieuw begint te lezen, zoals in de synagoge tijdens het Slotfeest/Simchath Tora (Vreugde van de Leer) waarmee het Loofhuttenfeest wordt afgesloten wordt gedaan, begin je weer met (het hoofdstuk over) Genesis 1. Bij de tweede keer lezen wordt dan duidelijk dat de schepping en de natuur van de Veluwe niet mogen worden verwisseld.
De overweldigend mooie natuur hebben wij ervaren, na Pinksteren, zoals Vreekamp dat vooral in de tijd van het Loofhuttenfeest heeft gedaan. Naar de barensweeën van de schepping moet vooral worden geluisterd, als een opdracht haar niet te vernietigen maar te helpen voltooien. Zoals de christen naar de heiden en jood moet luisteren.
Zó rijk is het boek, dat dit gaandeweg allemaal wordt opgeroepen. Een boek om te lezen en te herlezen. En al keuvelend na te reizen. Fysiek en figuurlijk. En op z’n tijd ook weten te zwijgen, want
Diep in het Heidens gat, begraven ligt een schat. Wie hem bij volle maan weet uit te spitten en daarbij zwijgen kan, zal hem bezitten (p. 117).
Aan de vooravond van het verschijnen van het derde deel uit de “Veluwe-trilogie” van Hendrik Vreekamp.