Bij het afscheid van ds. Evert Jan de Wijer (De Thomas, Amsterdam) die vertrekt naar de Protestantse Gemeente Wassenaar.
Het Internationaal Lied Festival in Zeist is momenteel weer aan de gang. Gedachten voeren mij terug naar verleden jaar, toen ik er enkele dagen was en tijd had om ook de expositie Masterpieces in Slot Zeist te bezoeken.
Er werden toen schilderijen getoond van Svetlana Tartakovska en modellen van kostuums die Rien Bakkers maakte voor onder meer Shakespearerollen, zoals Lady Macbeth, Macbeth en Hamlet.
Een van de schilderijen die er te zien was, is als gezegd van de Oekraïense kunstenaar Tartakovska (1979), die al 20 jaar in Haren (Groningen) woont. Het heet Het gebed (zie afb. hierboven). Een verstilde afbeelding van een biddende vrouw. Een vrouw die ook op andere doeken terugkomt. Ze heeft hier, – en elders -, een lang gewaad aan. Samen met haar lange, donkere haar contrasteert dat met een witte muur, het hoekje in een kerk waar ze staat en waar de verf afbladdert. Het enige, nauwelijks kleurrijke is de huid van haar gezicht en van haar handen. De gevouwen handen voerden mij verder, naar een ander schilderij. Niet in Zeist, maar waarvan ik via een Nieuwsbrief een afbeelding kreeg toegestuurd: The Sun (2023, hierboven) van Natalya Zaloznaya (1960) uit Belarus, die nu in Genua woont. De Italiaanse zon valt op de stevige handen van iemand. Ook hier overheerst de tint van de huid, tegen een in dit geval donkere achtergrond en lichte ondergrond. Het zijn geen handen in een gebedshouding, maar in de houding van iemand die zich laaft aan het licht van de zon en zich in de handen wrijft om dat extra goed te voelen en vast te houden.
Je zou beide handen kunnen zien als een uitdrukking van respectievelijk het geestelijk en wereldlijk leven; geestelijk en seculier leven kunnen elkaar soms de hand schudden en worden dan één. Iets dat bij uitstek kenmerkend is voor het denken van ds. Evert Jan de Wijer, wiens hart overigens meer bij de literatuur dan de beeldende kunst lag; in een interview zei dat hij eens met zijn ene been in de theologie staat en met de andere in de literatuur. Zijn boek God op het boekenbal (uitg. Skandalon, 2013) is daar een uiting van. Maar ook het interview dat hij eens (in 2016) had met de schrijfster Jenny Erpenbeck die te gast was in wat toen nog de Thomaskerk heette; zij kreeg zeer recent (voor haar boek Kairos) de International Booker Prize. Via deze blog schud ik De Wijer de hand.
Op de heenreis naar Den Haag was ik afgelopen zondag (12 mei 2024) op de helft gekomen van het boekje April van Ellen Deckwitz. Een essay over Mei van Herman Gorter, dat volgens haar eigenlijk ten diepste over april gaat. Het is een van de schitterende deeltjes uit de serie van twaalf boekjes door verschillende schrijvers over de twaalf maanden van het jaar (uitg. Das Mag).
Op de terugreis ging ik verder met hoofdstuk 7. Een concert met voornamelijk muziek van Jan Pietersz. Sweelinck (1576-1639) onder de titel De Orpheus van Amsterdam door The Royal Wind Music in de Conservatoriumzaal van Amare nog vers in mijn hoofd.
Ik lees wat Gorter aan zijn vriend Willem Kloos had verteld over zijn gro(o)t(s)e dichtwerk; hij had alleen maar iets willen maken ‘van niets dan schittering en zonschijn’. Met ‘heel veel licht en met een mooie klank’.
En ik zie de elf blokfluitisten van The Royal Wind Music op het podium en hoor de grote Chromatische fantasie SwWV 258 van Jan Pietersz. Sweelinck, het summum van diens kunnen en het slot van een helaas slecht bezocht concert. Ik zie de schittering op de grond van het horloge van Hester Groenleer, de geweldige arrangeur van alle werken die werden gespeeld. En van het zaallicht dat hier en daar een oorbel raakt.
Gorter wil volgens Deckwitz wellicht stijl boven inhoud stellen, maar het is méér. Zoals Sweelinck volgens Anna Stegmann in een inleiding met zijn Chromatische fantasie een kathedraal bouwde. Uit niets anders dan chromatische loopjes naar beneden en naar boven, zoals – zei ze – Bach die later in zijn Johannes Passion voorschreef om eenzelfde gevoel uit te drukken.
Zo lieten beiden, de dichter Gorter en de componist Sweelinck hun licht schijnen op de dood die als April in het gedicht opdoemt en die in de noten, of achter de noten doorklinkt. Door het blokfluitensemble heel ingetogen, intens en op de toppen van hun kunnen gespeeld.
Deckwitz vergelijkt Mei met de mythologie, onder meer met die van Orpheus. Ik had Orpheus eerder op de dag nog in het Mauritshuis gezien op twee verschillende schilderijen van een tijdgenoot van Sweelinck, Roeland Savery (1576-1639) . Een keer in schitterend rood (schitterend in een andere betekenis van het woord dan hiervoor) en een keer nauwelijks zichtbaar, versmolten met de omgeving, zoals Mei wilde versmelten met Balder.
Savery toont de flora en fauna op z’n mooist. Bloemen die nooit tegelijk bloeien, beesten die niet meer bestaan, zoals de opgezette dodo die zo was volgepropt met zaagsel dat hij er zó dik uitzag als hij waarschijnlijk nooit is geweest.
Deckwitz heeft het ook over ‘duizenden soorten [die] al zijn gestorven, hele leefgebieden [die zijn] verdronken of verschroeid en miljoenen [die] hun huis hebben verloren door de klimaatontwrichting’.
Maar de auteur heeft het ook over het feit dat vergane gewassen nieuw leven voortbrengen. Ik denk aan een kunstwerk dat afgelopen Eerste Paasdag in de Nieuwendammerkerk in Amsterdam op de Avondmaalstafel stond: Kruis wordt Levensboom (30×40 cm) van Jedi Noordegraaf.
Door ‘dorpskerkjes galmt de wind. Voor wie goed luistert, lijkt het een lied’, schrijft Deckwitz. Het lied dat The Royal Wind Music al improviserend speelde; ze lieten in een Kettingreactie de adem door hun instrumenten gaan, bliezen over het mondstuk heen, beroerden de kleppen. ‘Je moet zuchten door een blokfluit’, zei de man van een vriendin eens. En dat bleek maar weer.
The Royal Wind Music speelt het programma De Orpheus van Amsterdam later dit jaar nog in Boxtel en Ede: Concerten – The Royal Wind Music
De naam Albert Camus komt in deze blog met enige regelmaat langs, want ik heb wat met wat zo mooi in een dubbelslag zijn ‘voelende denken’ wordt genoemd. Het zal dan ook niet bevreemden, dat ik meteen inschreef op de online lezing over hem door Roel Meijvis (ISVW, 4 december 2023) en later diens boek De glimlach van de aarde kocht met als ondertitel Het voelende denken van Albert Camus (ISVW Uitgevers, 2023). Maar het mooiste dat ik onlangs over Camus las, waren de slechts 3 1/2e pagina die Tinneke Beeckman over hem schreef in Ken jezelf. Een openhartige filosofie (Boom 2023, p. 187-190).[1] Een drieluik in het kader van de Maand van de filosofie 2024.
1. Het boek van Meijvis Meijvis benoemt naast de meer bekende aspecten van Camus’ werk (het absurde, de opstand) een derde: het raadsel. Hij deelt dit onder in: de natuur, het ware leven en mystiek. Hij noemt het ‘ongrijpbaar fijnzinnig’. Het gaat dan om de grootsheid van het leven en de intimiteit van het bestaan. De natuur wordt bijna goddelijk. Maar let wel: als je terugkomt uit de natuur, wacht de wereld. Dat is een spanning. De problemen die je tegenkomt, moet je laten staan en niet goedpraten.
Meijvis stelt al aan het begin van zijn boek dat er bij Camus ‘geen sprake is van ontheiliging. De heiligheid van het leven zelf, dit leven, hier op aarde, is (…) een van de kernthema’s in het werk van Camus’ (p. 24). Even verderop meldt de auteur dat Simone Weil, ‘mede vanwege haar politieke maar ook haar mystieke denken, tot zijn belangrijkste invloeden behoort’ (p. 37).
Een mooie zin is: ‘Toch lijkt door de kieren van deze donkere boeken [onder andere van Dostojevski, vS] het licht van een liefdevolle gevoeligheid voor het leven tot ons te schijnen’ (p. 38). Wat Camus volgens Meijvis van Dostojevski lijkt te hebben overgenomen, is de ‘verplaatsing van God of het goddelijke van de hemel naar de aarde’ (p. 43).
Naast Weil en Dostojevski noemt Meijvis ook Meister Eckhart die invloed op Camus’ denken had: ‘In de ervaring van het goddelijke word ik aangeraakt. Ik zwijg, waardoor God werkzaam kan zijn in mij’ (p. 106). Het is hier dat ik de overstap maak naar
2. Tinneke Beeckman Het is opvallend dat ze Camus behandelt in haar boek over jezelf (op een filosofische manier) kennen, omdat Camus stelt dat – in de woorden van Meijvis – ‘we nooit onszelf zullen kennen, omdat we geen eenheid zijn, maar levende wezens die veranderlijk zijn en onlogisch’ (p. 74). Maar Beeckman is een praktisch filosoof en neemt Camus op in het vierde deel van haar boek: ‘Hoe leef je en hoe sterf je?’
Het is razend knap hoe de auteur in 3 1/2e pagina het denken van Camus uiteen weet te zetten. Ze bespreekt net als Meijvis Camus’ idee van het absurde (‘een diepe kloof tussen wat jezelf verlangt en de wereld, die je hierin teleurstelt’, p. 187) en revolte (‘verzet tegen het onrecht en de stilte in de wereld’, p. 188). Maar ze gaat ook in op wat zij het ‘op zoek gaan naar het licht in jezelf’ noemt (p. 189). Camus vindt het in ‘het licht, de zee, de zon, de zingende vogels’ in Algerije (p. 189). Beeckman verwijst dan naar de kreet in klassieke tragedies: ‘”O licht” (…), van helden die hun lot helder inzien. Het licht brengt redding’ (ibid.). ‘Met dat innerlijk licht kan hij de duistere wereld tegemoet treden’ (p. 190).
Beeckman eindigt met een persoonlijke noot. Ze kijkt naar het park aan de overkant van haar huis en denkt aan Camus’ beschrijving ‘van de schoonheid van de bomen, de lucht, de zon’ (ibid.).
Het is hetzelfde als wat Meijvis zegt. Alleen is beider insteek een andere. De een vanuit een meer religieuze insteek dan de ander, maar dan op een manier waarin bij beiden binnen- en buitenwereld elkaar de hand schudden. Ook bij Camus zelf. Dat is zo mooi aan zijn denken en doen.
3. Ken u zelf? En hoe zit het dan met dat ‘Ken u zelf?’ Dat gebeurde mij tijdens de een-op-een gesprekken die we tijdens de cursus van de Volksuniversiteit Amsterdam aan de hand van het boek van TInneke Beeckman voerden. Of liever: aan de hand van een hoofdstuk uit het boek. Degene met wie ik een gesprekje voerde, liet haar binnenkant zien. Ik bleef meer aan de buitenkant. Onveranderlijk en logisch? Ja – eerder een vaste kern waar je af en toe logischerwijs met je neus op wordt gedrukt. Je kunt het enigszins bijsturen, dat wel. Er is – zou Camus zeggen – werk aan de winkel. Altijd.
[1] Met dank aan Carolien van Welij die onder meer dit boek koos voor haar Filosofische Leesclub ‘Ken jezelf’ (Volksuniversiteit Amsterdam, februari-mei 2024).
Komende editie van het Holland Festival gaat Sisyphe door Victor Pilon, 4D Art (16-28 juni 2024) in het Transformatorhuis van de Westergas in Amsterdam:
Gewapend met alleen een schep verplaatst kunstenaar Victor Pilon twaalf dagen lang een ontzagwekkende berg zand. Deze performance-marathon is geïnspireerd op het beroemde essay De mythe van Sisyphus van Albert Camus, de Franse filosoof van het absurde. De straf van Sisyphus, die door de goden wordt veroordeeld om tot in de eeuwigheid een zware steen tegen een steile berg op te duwen, ziet Camus als een metafoor voor het menselijk bestaan. Om door te kunnen gaan met leven, moet je aanvaarden dat het leven betekenisloos is.
Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het thema emotie. Samengevoegd tot een drieluik. Vandaag deel 2; losse mozaïekstukjes die op het eind, in deel 3 in elkaar vallen.
6. Donatello In de prachtig uitgevoerde catalogus bij de tentoonstelling met werk van Donatello (ca. 1386-1466) in het Victoria and Albert Museum in Londen, Donatello Sculpting the renaissance – die ik afgelopen lente zag -, is een hoofdstuk opgenomen van de hand van Timothy Verdon over ‘Devotion and emotion’. Donatello was in staat om beide tot uitdrukking te brengen. Als toeschouwer worden we gevraagd ‘te huilen met hen die huilen, te lachen met hen die lachen en te treuren met hen die treuren’ (Leon Battista Alberti). Al is het wat moeilijk om dat met het late, wat al te exorbitante werk van Donatello te doen, zoals de Lamentatie (V & A Museum: 8552-1863, zie afb.).
Verdon heeft het in dit verband over ‘groepshysterie’. Wel invoelbaar is de schitterende uitdrukking op het gezicht van de treurende Maria Magdalena in het Museo dell’ Opera del Duomo in Florence: de mond, de ogen. Volgens recent wetenschappelijk inzicht zou dit beeld echter eerder een icoon van de hoop zijn (‘Surrexit Christus spes mea’, Christus, mijn hoop). De half open mond zou dan woorden van lof zingen, de verzonken ogen staan voor het wonder en ingekeerde vreugde.
7. The quiet girl Wanneer je het over bepaalde emoties hebt, kun je niet om een van de mooiste films van het afgelopen jaar heen: The quiet girl van regisseur Colm Bairéad. Een Ierse film over – aldus Gerhard Busch in de VPRO Gids (15-21 april 2023) – ‘de stilte van angst, schaamte, rouw, maar ook de stilte van liefde’. Schitterend, ingetogen geuit via merendeels gebaren in plaats van woorden. Zelfs het licht en de natuur doen mee: een donker huis en een donkere lucht voor het huis van Cáit, een stil meisje, en een licht huis en zon voor het huis van het echtpaar, familie die haar opvangt wanneer een zesde kind bij haar ouders op komst is. Een film met emoties die worden aangeduid en met een open eind.
8. ‘De grote Telemann’ Een heel concert met werk van Georg Ph. Telemann, die al jong mijn hart heeft gestolen. Kom daar maar eens om! Het Muziekgebouw aan het IJ durft het aan. Met een topensemble (Akademie für Alte Musik Berlin) en een topsoliste (violiste Isabelle Faust).
Telemann was een barokcomponist, maar zijn muziek raakt aan de Empfindsame (emotionerende) stijl. Dat bleek maar weer uit de Vioolconcerten die deze avond werden gespeeld. Er ligt een donkere waas over de langzame delen die qua toonsoort heen-en-weer bewegen. Mozart en Schubert zijn niet meer zo ver weg …
9. MAS In het MAS, het Antwerpse museum aan de Schelde (ontworpen door Neutelings Riedijk Architecten) stuitte ik tussen de objecten in het Kijkdepot op een lichaamsmasker van de Makonde (Afrika, zie foto EvS). Jongens dragen dit tijdens de initiatie: een dikbuikig masker om zich in te leren leven in een zwangere, jonge vrouw. Emotie staat hier voor empathie: je haast letterlijk in iemand inleven.
10. Verstild voorjaar De schrijfster Rachel Carson gaat in Verstild voorjaar (uitg. Athenaeum) een stap verder: ze leeft zich in in de hele natuur. ‘Het boek beroerde en bewoog’, schrijft Jetske Brouwer in haar recensie in de Nederlandse Boekengids (aug./sept. 2023, p. 8).
In andere kritieken die na publicatie van het boek verschenen, wordt Carson emotionaliteit verweten. Dat is volgens Brouwer ‘niet alleen fantasieloos misogyn, het getuigt ook van bijzonder slordig lezen’. Zij concludeert dat het boek geen hoop biedt, maar handelingsperspectief. Net zoiets als in de eerder beschreven compositie van Anna Clyne, al gaat hoop daar bij haar mee samen, is er als het ware het voorstadium van. Zoals violist/dirigent Johannes Leertouwer in het tv-programma De verwondering naar aanleiding van Händels Messiah zei: ‘Hoop houden én kijken wat je beter kunt doen’, leven vanuit het ‘visioen waar we naar moeten blijven streven’ (3 december 2023).
Ik moet denken aan Spinoza, die niet in hoop maar wel in troost geloofde – heel onjoods eigenlijk, want binnen het jodendom is tikva (hoop) een centraal begrip – en aan wat de Amerikaans-Nederlandse schrijfster Meredith Greer in een interview met Dieuwertje Mertens (in: Het Parool, 25 november 2023) zei over een bewerking die zij maakte van Psalm 139:
Kan ik me iets als deze God voorstellen
omsluitend, omringend, omhelzend
een die ik niets uit zou hoeven leggen.
‘Psalm 139 is voor mij’, zegt Greer, ‘heel troostrijk omdat God je kent en weet wat je intenties zijn. Hij zou nooit veroordelen. Het zou prachtig zijn als je die troost kon hebben’.
Toen ik verleden jaar met vakantie in Noorwegen was, toog ik naar MUST, een museum even buiten Stavanger, om werk van Lars Hertevig te zien (zie foto EvS, links). Ik kende diens naam uit recensies van Melancholie van de Noorse schrijver Jon Fosse, waarin Hertevig figureert. Niet dat ik de delen al had gelezen; het museumbezoek was meer een prelude daarvoor. Uiteindelijk las ik Een schitterend wit van de Nobelprijswinnaar voor literatuur (2023) nog eerder. Een mooi opstapje trouwens om met zijn stijl en thematiek kennis te maken. Ook nog eens mooi vertaald door Marianne Molenaar.
Op het titelblad van dit boek wordt het omschreven als ‘een vertelling’, maar voor hetzelfde geld zou je het een gelijkenis, een parabel met Bijbelse reminiscenties kunnen noemen. Dat is niet ver gezocht, want van Fosse is bekend dat hij zich tot het rooms-katholieke geloof heeft bekeerd.
De vertelling begint ermee dat de verder naamloze ik-figuur wegrijdt. Zomaar, met onbekende bestemming. Hij rijdt zijn auto vast op een bospad en kan niet voor- en niet achteruit. Keren lukt al helemaal niet. Zeker nu het is gaan sneeuwen. Hij zit vast. Letterlijk en figuurlijk, zoals blijkt. Hulp is geboden. Het bos lijkt een besloten ruimte, een hortus conclusus, maar de paradijselijke schoonheid van de natuur ziet de ik-figuur niet. Hij vraagt zich af of er wel hulp valt te vinden, in een verlaten bos? Het is inmiddels heel donker geworden en het vriest. De ik-figuur stapt uit op zoek naar hulp en ziet een steen, waarop hij uitrust. Hierbij heb ik weer een associatie, al heeft die niets met de Bijbel te maken maar met middeleeuwse passietraktaten: Christus op de koude steen, ofwel Rust van Christus op Calvarie. (Een mooi voorbeeld ervan staat in Museum Catharijneconvent in Utrecht).
Opeens komt iets of iemand de man tegemoet. Het/zij is wit en straalt. Stralend wit. Het lijkt erop dat de ik-figuur deel wordt van die gedaante, die haar hand op zijn schouders legt. Op het moment dat ze die wegneemt, is ze ook verdwenen. Plotseling. De ik roept haar, maar ze antwoordt niet. Was het een engel? Bedekt met sneeuw, net als de ik-persoon. Een soort evenbeeld. De ik-figuur praat met de witte gedaante. In zichzelf. Je zou het als bidden kunnen beschouwen. En je zou het zoeken naar een huis waar hij zich kan opwarmen, wat kan eten en drinken het zoeken naar het huis van God, een kerk kunnen noemen waar met anderen de Eucharistie wordt gevierd. De ik-persoon heeft het idee dat er iemand naast of achter hem loopt. Met hem meeloopt in ieder geval. Wat weer doet denken aan de zegen van St. Patrick:
De Heer zal voor je zijn, om je de juiste weg te wijzen.
De Heer zal achter je zijn, om je te beschermen tegen gevaar.
De Heer zal onder je zijn, zodat je nooit ten onder kunt gaan.
De Heer zal in je zijn, om je te troosten als je verdriet hebt.
De Heer zal naast je zijn als een beschermende muur, wanneer anderen over je vallen.
De Heer zal boven je zijn om je te zegenen.
Zo zegene je God, vandaag, morgen, al de dage dat je leeft, in eeuwigheid.
Amen.
Uiteindelijk vraagt de ik-figuur wie die gedaante in het wit is. Het antwoord luidt: ‘Ik ben die Ik ben’ (Exodus 3 : 11-15). Het komt hem bekend voor.
Dan komen hem twee mensen tegemoet. Een ouder stel, een man en een vrouw. ‘Eindelijk hebben we je gevonden’, zegt één van de twee. Zo is het: gevonden worden en niet zoeken tot je het hebt gevonden. Het is de moeder van de ik-figuur die dit zegt. ‘Ik moet wel antwoorden, ik kan niet zomaar zwijgen’, zegt de ik-figuur. Tot drie maal toe zegt ze: ‘Waarom blijf je daar zo staan, blijf daar niet zo staan, je kunt daar niet zomaar zo blijven staan’. Bijbels taalgebruik: tot drie maal toe hetzelfde zeggen in net andere bewoordingen, met net andere accenten. Je moet in beweging komen als je gevonden bent. En dat terwijl de vader en moeder zelf stokstijf blijven staan; de keuzevrijheid is aan de ik-figuur. Na enige tijd zijn ze niet meer te zien; de maan wordt door de wolken bedekt. Ze zijn verdwenen, zoals Gods gelaat in de Bijbelse Psalmen soms ook door wolken wordt bedekt. Alsof Hij de ellende in de wereld, en de keuzes die worden gemaakt niet aan kan zien. [1]
De ik-figuur hoopt dat het nu ook helemaal stil wordt, ‘want in de stilte kun je God horen’, in een zachte bries lezen we in I Koningen 19. Het klaart op en er verschijnen sterren aan de hemel. Zij die de weg wijzen. De ik-figuur hoort zijn moeder weer. Ze vraagt nu: ‘Waar ben je?’ Een vraag die in de Bijbel wordt beantwoord met: ‘Zie, hier ben ik’ (hineni). Haar stem is, schrijft Fosse, ‘tegelijkertijd heel dichtbij en heel ver weg’. De ik gaat weer op de steen zitten, want hij is moe. En slaperig, maar hij moet wakker blijven (Wachet auf, ruft uns die Stimme). Onder andere om niet van de kou te sterven.
Zijn oog valt op een man tussen twee bomen, gekleed in het zwart. Het is, denk je, de dood die hem/hen komt halen. Ook de witte gedaante verschijnt weer. En de ouders. Een hele gemeenschap bij elkaar. De man in het zwart kijkt ze allemaal stuk voor stuk aan. Het gaat het verstand van de ik te boven.Hij zit nog steeds op de steen met takken erboven als een soort dak. Een soort loofhut? Of ga ik dan, omdat de vertelling midden in de winter speelt, te ver?
De gedaanten zijn allemaal blootsvoets, als staan ze op heilige grond. De man in het zwart leidt ze allemaal het bos uit. Naar de glanzende gedaante, die ze verder zal brengen.
Het boek is kortom een schitterende kleinood om te lezen, door je heen te laten gaan, erover te associëren, dichtbij de vertelling blijvend en soms er (ver?) vanaf. Van harte aanbevolen als eerste kennismaking met het werk van Jon Fosse. En voor iedereen die zijn werk al kent is het natuurlijk ook fijn om te lezen.
Jon Fosse Een schitterend wit Een vertelling, vertaald door Marianne Molenaar
Uitgeverij Oevers
ISBN 9789493290624
80 pagina’s
Prijs € 19,00
Volgens de inleider op het NTR Avondconcert (24 oktober 2023), is Lera Auerbach (1973, foto links) zowel een typisch 21ste als een uitgesproken Russische componiste. Dat eerste herken ik in haar eclectische stijl, aan het tweede ga ik me niet wagen; er is al veel geschreven over het al dan niet bestaan van de ‘Russische ziel’ over all.
Waar ik wél wat over kwijt wil, is een al dan niet Russisch element dat zowel haar leven kleurt als de roman De broers Karamazov van Dostojevski; naar aanleiding van dit boek blogde ik al eerder, aan het begin van de HOVO-cursus erover. Toen in relatie tot een tentoonstelling in Den Haag en nu, aan het eind ervan nog een keer en nu dus in relatie tot Auerbach.
Lera Auerbach
Lera Auerbach werd geboren in Tsjeljabinsk (zuidelijke Oeral). Ze gaf al jong blijk van muzikale aanleg en tekende veel; twee van de aspecten waardoor ze bekend zou worden. Behalve componist, pianist, dirigent en dichter is ze ook beeldend kunstenaar. Tijdens het Lera Auerbach Festival in Den Haag (15-22 oktober 2023) konden we van alle aspecten op indrukwekkende wijze getuige zijn.
Auerbach week uit naar de Verenigde Staten. In 2009 verwoestte een grote brand haar studio in New York. Alles ging in vlammen op: haar vleugel, partituren en archief. Een writers block overviel haar en ze was een tijdje dakloos. In een interview met Joep Stapel, opgenomen in het programmaboek bij het festival, zei ze hier twee dingen over:
‘In die periode herbeleefde ik veel dromen uit mijn kindertijd’
‘In veel van die dromen was ik beeldend kunstenaar’
Tijdens het vierde (ZOOM)college van de HOVO-cursus over Dostojevski’s boek moest ik denken aan deze uitspraken en de uitwerking daarvan op Auerbachs leven en werk.
Mitja en Aljosja
Aan het eind van het verhoor van het personage Mitja in het boek, krijgt deze een droom, zoals zijn broer Aljosja een visioen kreeg. Daarna voelt Mitja zich rustig en sterk, zoals Auerbach de ‘heilzame ervaring’ onderging door het feit dat haar vroege beeldend werk, ontstaan na de dromen die ze had, door kunstenaars ‘zo serieus’ werd genomen, zoals ze tegen Stapel zei. Ze ging op dit spoor verder.
Ook bij Dostojevski komt een brandend huis voor. Volgens Judith Janssen, onze geweldige docente, staat dit in de Russische literatuur symbool voor het land. Ook figuurlijk staat Mitja’s
‘hart in vuur en vlam’ en streeft hij ‘naar het licht, en wil hij leven, leven, zijn weg gaan, naar het nieuwe licht dat hem roept (…). – Ik heb een mooie droom gehad, heren, zei hij met nogal vreemde stem en een nieuw gezicht dat leek te stralen van vreugde’ (p. 617, vert. Arthur Langeveld).
Silent Psalm Bij Dostojevski is het het Russisch-orthodoxe geloof dat een grote rol speelt, bij Auerbach het joodse. Dat blijkt onder meer uit haar schitterende sculptuur Silent Psalm (Psalm 121) [foto rechtsboven EvS], dat in Amare in Den Haag was te zien.
Het uitgangspunt hiervan is het concept tikkun olam, het heel maken van de wereld. Om dat tot uitdrukking te brengen, maakte Auerbach gebruik van kintsukuroi (gouden reparatie), de Japanse techniek die littekens van een breuk laat oplichten in plaats van ze weg te restaureren. De scheuren op het sculptuur van Auerbach vertonen zowel aan de voor- als de achterzijde de vorm van een Davidster.
Leven en werk Deze sculptuur is verwant aan Auerbachs Zesde symfonie, die mij tenslotte brengt bij een essay (‘Dostojevski’s romans en de joodse kwestie’) uit Charles B. Timmers boek Geld en goed bij Dostojevski (De Arbeiderspers, 1990), dat wij voor het vijfde en laatste college van de HOVO-cursus zouden kunnen lezen.
Timmer vraagt zich af, of je werk en leven uit elkaar kunt halen; hij noemt het een ‘persoonlijkheidssplitsing’ (p. 106). Misschien was duidelijker geweest: je kunt het werk van een kunstenaar niet uit elkaar halen. Bijvoorbeeld tussen ‘Dostojevski als journalist, politicus, sociaal denker en Dostojevski als romanschrijver en kunstenaar’. En ja, er zijn personages in zijn werk die zich antisemitisch uitlaten en ja Dostojevski was in zijn journalistieke werk ook antisemitisch. Ook als je Auerbachs leven en werk bekijkt, leest en beluistert, is het antwoord: je kunt het werk niet uit elkaar halen. Bij de rest van Timmers betoog vallen overigens genoeg vraagtekens te plaatsen, al ben ik het wel weer eens met Timmers opmerking dat je personages niet mag identificeren met de auteur van een werk (p. 118).
Of zoals Hettie Marzak – meelezer van mijn boekje over Anna Enquist en haar gedichten over muziek – in een column op Literair Nederland schreef: ‘Shakespeare was geen koningsmoordenaar omdat hij de vader van Hamlet liet vermoorden. Nabokov, Ted van Lieshout en Pim Lammers zijn geen pedofielen omdat ze er een boek over schreven’ [zie link onderaan deze blog naar Marzaks column].
Waar het me hier primair om ging, waren de dromen en de uitwerking daarvan in het werk van Auerbach en bij de personages in Dostojevski’s roman. Russische elementen? Ik denk eerder dat het al dan niet universeel menselijke reacties zijn na een traumatische ervaring.
Foto van Lera Auerbach: Raniero Tazzi (ontleend aan het programmaboek van het Lera Auerbach Festival).
Een vriendin van mij volgt een fotocursus en maakt de mooiste foto’s; een portret dat ze van mij maakte, siert de achterkant van mijn achtste boek dat net is uitgekomen (Tweespraak. Muziek in de gedichten van Anna Enquist).
Onlangs maakte zij op vakantie in Frankrijk enkele foto’s van de abdij(kerk) in Cluny, die ze me appte. Ik merkte op, dat het wel leek of boven de torenspits een halo viel te zien. Waarop ze nuchter antwoordde, dat het een tegen-lichtopname betreft en dat ‘de zon precies achter de punt valt’.
Kort daarop las ik in het tijdschrift Vogels (zomer, 3/2023) een mooi artikel van Hans Peeters onder de titel ‘Toscaans toverlicht’ over de gelauwerde vogelfotograaf Daniele Occhiato (1968). Wat er zo uniek is aan Zuid-Europees licht in het algemeen en dat in Toscane in het bijzonder? ‘De sfeer van het licht’, zegt Occhiato.
De halo/het tegenlicht boven de torenspits zou hij vast een ‘presenta’ noemen, een cadeautje dat je als fotograaf alleen hoeft uit te pakken. Zoals Michelangelo zei dat een beeld al in de steen verborgen zit en hij het er alleen uit moet houwen.
Je kunt het geluk ook naar je hand zetten en/of het de beschouwer op een presenteerblaadje aanbieden. Een kijker die misschien minder vertrouwd is met technische termen als ‘de punt’ maar wél ontvankelijk is voor de uitwerking ervan.
Occhiato woont vanaf zijn zestiende jaar in Toscane en begon met het maken van vogelfoto’s. Dat was nog best een klus, want er werd veel op vogels gejaagd. Zo leerde hij zichzelf trucs om zo dicht als mogelijk bij de vogels te komen, zonder dat hij ze stoorde. Daarvoor was kennis van hun gewoonten en gedrag nodig, die hij als amateurornitholoog opbouwde. Zo dat hij zelfs secretaris werd van het COI, een Italiaans comité dat zeldzame vogels bestudeert. Na vijf jaar besloot hij het fotograferen van vogels professioneler aan te gaan pakken. Techniek en oog voor foto’s als kunstvorm gingen hand in hand. Zijn doel is een maximale scherpte van de foto tegen een mooie achtergrond met de best mogelijke lichtinval.
Ik vind dat mijn vriendin met haar foto’s in Cluny, en andere foto’s, ook een heel eind mee komt.
Dit jaar kan in de tijd van Pasen tot Pinksteren in de kerk volgens het Gemeenschappelijk Leesrooster worden gelezen uit de eerste brief van de apostel Petrus. Op Zondag Cantate was 1 Petrus 3: 8-12 aan de beurt in combinatie met de Psalm van de zondag: Ps. 34: 12-23, die Petrus ook citeert.[1]
In beide tekstgedeelten wordt de volgende aanbeveling gedaan:
Bewaar uw tong van het kwaad,
en uw lippen van bedrog te spreken.
Los van het feit dat woorden ook – zoals dichteres Hester van Beers onlangs in een interview (op: Meander, 11 mei 2023) zei – ‘een brug kunnen slaan tussen mensen en zorgen dat ze zich gezien voelen’, komt in veel gedichten ook vaak voor hoezeer je kwaad kunt doen door de verkeerde dingen te zeggen. Je vindt in die gedichten dan ook in de eerste plaats een oproep om het woord te wantrouwen dat dingen kapot maakt (Jacqueline van der Waals), het te zoeken in licht, al ben je zelf nog zo’n woordkunstenaar (Herman Gorter), in de stilte (Babs Gons), of het tenslotte uit te zingen in plaats van uit te spreken (Huub Oosterhuis). Ik ga in deze blog alle vier de varianten na.
Jacqueline van der Waals We beginnen met het gedicht ‘Woorden’ van Jacqueline van der Waals (1868-1922) uit haar bundel Iris (1918). Het gaat over woorden die in staat zijn het wonder kapot te maken. De eerste en de laatste strofe luiden:
Ik wantrouw het woord, een mensch, dat praat, Het weet van alles het hoe en waarom; Daar is op aarde geen heiligdom, Waar niet het woord naar binnen gaat.
En nader niet met een naam, met een woord, De juiste term, de gave zin, Het doode lichaam ligt er in Der dingen, die men heeft vermoord.
Het is een gedicht naar ‘Ich fürchte mich vor der Menschen Wort’ van Rainer Maria Rilke.[2]
Herman Gorter Van der Waals’ tijdgenoot Herman Gorter (1864-1927) staat er in een titelloos gedicht uit: Verzen (1890) anders in. Hij wilde dat hij zijn vrouw iets kon geven dat in het leven troost kan bieden, alleen heeft hij geen dingen maar als dichter wel woorden waarmee hij haar schoonheid kan bezingen:
Zij is als de gouden zonmiddag,
een herfstige laatste biddag
van boomen en het graskruid
tot ’t zonlicht, hoog boven ze uit.
Zij is het zilveren zwevende het teere licht blozende gevende licht, dat hemelhoog is, goudeeuwig als ’t herrefst is.
Wat zij kan, is niet met woorden, maar door haar zijn goud en licht op het gezicht van mensen tevoorschijn toveren. Dat weet ze zelf niet en daarom zou de dichter haar ter verlichting iets willen geven. Het is – denk ik – als oude vrouwen op twee verschillende schilderijen van Rembrandt: een uit 1655 (Lezende oude vrouw, Drumlanrig Castle, Schotland, afb. linksboven) en een uit 1631 (Oude lezende vrouw, Rijksmuseum Amsterdam, afb. rechts). Bij het eerstgenoemde doek van wellicht de profetes Hannah valt het licht op het gezicht van de vrouw, dat straalt als dat van Gorters vrouw. Bij het tweede valt het licht op een boek, waarschijnlijk een bijbel. Zou dat het ‘ding’ zijn waar Gorter naar zocht? Ze is erin verdiept als in een stil gepeins, een stil gebed, het spreken voorbij.
Babs Gons Die stilte, dat gebed komt vele jaren later terug in een gedicht van onze Dichter des Vaderlands, Babs Gons (1971) in: Doe het toch maar (2021).[3] Ze schrijft aan het slot van haar naamloze gedicht over een taal van iedereen, een taal met ruimte voor interpretatie (let op beide woorden: ruimte en interpretatie), een taal van wat mijn hoboleraar Leo van der Lek de mooiste muziek noemde, een taal
van stilte
van gebaren van even iets niet zeggen en even niets zeggen van armen en ogen en afstand en huid en lucht en aarde en botten die meer zeggen dan
een taal als een verzoek een bede een oproep tot medemenselijkheid
een taal die zegt: kom praat vertel zwijg in je eigen woorden
Huub Oosterhuis Vanuit het gedicht van Babs Gons maken we de sprong naar de vierde en laatste mogelijkheid die in haar gedicht inherent al aanwezig is, maar die Huub Oosterhuis (1933-2023) expliciet uitspreekt in een gedicht dat hij schreef na de dood van zijn vriend de theoloog Bert ter Schegget (1927-2001), dat zijn dochter Elfriede ter Schegget onlangs deelde. Wat rest is muziek, van klavecimbel en blokfluit (zijn zoon Heiko is een bekend blokfluitist)[4], is liefde. Is zingen. Tot Hij knikt, een gebaar als bij Babs Gons. Meer niet. Woordloos. Ik citeer er – om auteursrechtelijke redenen – enkele frasen uit:
Van klavecimbel en blokfluit was je,
van broederkus kinderen vrienden geschaard
om je tafel, voorsmaak van toekomst, de Stad.
Zeg dat wij weerbarstig wanhopig hem niet opgeven. Zeg maar
‘zoals ik niet, hoort U mij?’
Zing het, schreeuw, tot hij knikt
dat hij je heeft verstaan
Zo zijn er vier manieren om je tong in bedwang te houden. Iedereen kan leren/kiezen welke het beste bij hem/haar past.
Deze blog (de tweede van een drietal) is haast een reünie tussen drie oud-collegae. De een stuurde mij alweer in oktober verleden jaar ‘een artikel over een expositie in Monnikendam. Dat is niet al te ver van je vandaan en ik denk dat je het erg zou waarderen.’ Het is er toen niet van gekomen, maar ik heb het onthouden en gelukkig een herkansing gekregen: in de MLB Galerie in Amsterdam (februari jl.). En ja: ik waardeer de kunst van Tonie van Marle – want daar gaat het hier over – zeer.
Net als die van Fons Brouwer, over wiens composities ik onlangs een eerste blog schreef. Dit is de tweede, waarin zijn werk in een denkbeeldig gesprek gaat met dat van Van Marle. In mijn hoofd, als Dritte im Bunde.
Tonie van Marle Van Marle is – ontleen ik aan het boekje La précieuse (2021) dat ik in de MLB Galerie van haar kocht – ‘afgestudeerd aan de Academie voor Kunst en Industrie (AKI) in Enschede. Haar werk is aangekocht in binnen- en buitenland, waar zij ook regelmatig exposeert. Zij woont en werkt afwisselend in Frankrijk en Nederland.’
Het werk dat zij de laatste tijd maakt is verfijnde papierkunst. Ze snijdt het laag voor laag met een vlijmscherp Japans mesje uit 160 grams canson-papier. Het kunnen twee lagen zijn, of drie. Achter of los elkaar worden ze opgehangen, aan een muur of – zei ze mij – voor een raam, zoals iemand had ontdekt. Dat levert bijzondere licht- en schaduwwerkingen op.
Ik was in het bijzonder gecharmeerd door haar Trio, drie lagen (50x50x4, zie de omslag hierboven). Niet vanwege de titel, maar door de geometrische vormen ervan: een driehoek, een cirkel en een vierkant met ruimte ertussen.
In het artikel dat ik toegestuurd kreeg, wordt haar werk vergeleken met dat van Escher en Antoni Gaudí. Ik moet echter eerder denken aan wat misschien wel ‘het’ kenmerk is van veel Nederlandse kunst: licht, ruimte en de menselijke maat à la de Vitruviusman van Leonardo da Vinci. Denk maar – om bij de architectuur te blijven – aan Rietveld of Hertzberger.
Fons Brouwer Die meerdere lagen, licht en ruimte komen we ook tegen in de composities van Fons Brouwer. Ik verwijs in dat verband naar La casa (1990) voor bariton en piano op een gedicht van Cesare Pavese. Brouwer componeerde – schreef Anthony Fiumara in zijn artikel in Het Orgel over hem waaruit ik in de eerste blog ook citeerde – ‘de zanglijn van La casa onafhankelijk van die van de piano en legde beide partijen pas in een later stadium over elkaar. Dezelfde Cage-achtige esthetiek die Brouwer op een andere manier al in Quintessens [voor orgel, EvS] aan de dag legde.’
Je zou kunnen zeggen, dat zowel Van Marle als Brouwer vanuit een dialectiek werken naar een synthese; de drie onderdelen van Trio (driehoek, cirkel en vierkant) vallen op de muur of voor een raam samen als één geheel, zoals dat op een andere manier ook gebeurt in Festina lente (2003) voor orgel van Brouwer. De titel verwijst naar Erasmus’ adagium Haast u langzaam, een enantiosis, een verbinding van tegenstellingen. In het geval van Brouwer zijn het snelle en langzame klankblokken, die worden verenigd in één compositie.
Een compositie, een kunstwerk. Ik luister ernaar, kijk ernaar en wordt erdoor geraakt.
Roger Van der Weyden: de Annunciatie
Tijdens een lezing over engelen in het Advents- en kerstverhaal in beeldende kunst en muziek voor Helikon in Utrecht, vrijdag 25 november jl., liet ik op een gegeven moment het linkerpaneel zien van het zogeheten Columba triptiek. De Vlaamse kunstenaar Rogier Van der Weyden schilderde het in 1455 (zie afb., Alte Pinakothek, München). Ik vertelde dat op dit linkerpaneel de Annunciatie wordt afgebeeld; iemand had tijdens de pauze al gevraagd of ik nog wat over de Annunciatie zou vertellen. Ja dus.
We zien Maria als lezeres, geknield voor een enorm boek. Ze wordt overvallen door de engel Gabriel. De woorden die hij spreekt, – en die we even daarvoor in vertaling hadden gelezen -, worden afgebeeld alsof ze uit zijn mond komen. We zien ook een duif, – de duif van het Heilige Geest -, als zonnestraal door het raam binnenvallen. De lelie is zoals bekend het symbool voor de maagdelijkheid van Maria (Lucas 1 vers 27). Gabriel heeft hier de staf in de hand, het attribuut waarmee we hem die middag al eerder afgebeeld hadden gezien. Samen met zijn woorden vormt deze een kruis, als voorteken van wat het lijdensverhaal dat gaat komen en wat op het niet getoonde middenpaneel wordt uitgebeeld. Het lijkt zich door het roosvenster allemaal af te spelen in een kerk; zo trekt Van der Weyden de voorstelling zijn tijd in. Iets dat een beetje als leidraad gold voor andere voorstellingen uit de renaissance en barok die ik liet zien.
Iemand van de toehoorders in Utrecht merkte snedig op dat er ook een bed te zien valt, dus dat het zeker geen kerk is. Voor mij de aanleiding om een stokpaardje maar weer eens te berijden: die zonnestraal staat ook symbool voor de manier waarop het geestelijke het wereldlijke doorlicht: een kerk én huiskamer met een bed in een afbeelding.
Sibelius en Mozart Ook artistiek partner van het Koninklijk Concertgebouworkest, Klaus Mäkelä (zie foto, vanaf 2027 chef-dirigent) heeft als bekend grote affiniteit met beeldende kunst. Het gaat zelfs zo ver, dat hij zijn concerten – ongetwijfeld in samenspraak – naar eigen zeggen samenstelt als was hij de curator van een tentoonstelling. Dat levert spannende programma’s op.
Neem de concerten op 23, 24 en 24 november jl., waarvan het laatste rechtstreeks werd uitgezonden door Mezzo. Op het programma stond voor de pauze de Vierde symfonie (1910-’11) van Jean Sibelius en het Requiem (1791) van Wolfgang Amadeus Mozart. In de pauze van het concert zei Mäkelä in een eerder opgenomen interview, dat hij met deze werken van donker naar licht ging. Hij vertelde over Sibelius die in de tijd dat hij zijn symfonie schreef, leed aan keelkanker die hem te neersloeg. Hij vertelde over het licht dat doorbreekt in het Requiem van Mozart. Dat was de boodschap die hij ons aan de vooravond van Advent – vul ik in – mee wilde geven: van donker naar licht, gelijk het orgelkoraal Nun komm der Heiden Heiland van Joh. Seb. Bach dat doet.[1]
Martijn Voorvelt besluit zijn toelichting op deze symfonie in Preludium met de constatering dat er toch zo nu en dan ‘uit het mysterieuze landschap momenten van hoop, licht en een diep doorvoelde spiritualiteit’ oprijzen. Mäkelä zal het ongetwijfeld hier wel mee eens zijn, al benadrukte hij in zijn interpretatie eerder de donkerte van het werk, om na de pauze het licht te laten schijnen als het geestelijke dat het wereldlijke doorlicht.
Joh. Seb. Bach En dan tot slot Bach, voor wie iets soortgelijks geldt als we klavecinist Pierre Hantaï mogen geloven, en waarom zouden we dat niet doen.
Hij besloot zijn recital ‘Hommage aan Gustav Leonhardt’ op zondag 27 november 2022, eerste Advent in de Dorpskerk van Bloemendaal met Bachs Partita in g BWV 1004, getranscribeerd voor klavecimbel door Leonhardt. De partita met de beroemde Chaconne, die ik in mijn CD-collectie heb in een uitvoering door Marie Leonhardt, de onlangs overleden echtgenote van Gustav Leonhardt en zoveel méér dan dat.
Hantaï vertelde ter inleiding, dat Bach het werk schreef na de dood van zijn eerste vrouw, Maria Barbara (1720). Voorts vermeldde hij, dat Bach geen Bach zou zijn zonder een religieuze ondertoon in ook zijn wereldlijke werken. In de Chaconne klinkt bijvoorbeeld het koraal Christ lag in Todesbanden. Dit feit is, zo zei hij, pas onlangs ontdekt. In het middendeel van de Chaconne, dat in een stralend D gr.t. staat, zo vertelde hij verder, weerklinken de hemelse trompetten. Verder invulling liet hij aan de luisteraars over die ademloos naar zijn grootse interpretatie luisterden. Een donker landschap met momenten van hoop en licht, in een diep doorvoelde religiositeit. Dat was het. Wat wil je nog meer in de Adventstijd.
[1] Met dank aan een vriend die dit koraal noemde. Interessant is dat Martijn Voorvelt in Preludium, het muziekmagazine van Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest (nov. 2022) in zijn toelichting bij dit concert een andere mening is toegedaan: ‘Wat wilde de componist hiermee uitdrukken? De onzekerheid die heeft geleid tot diverse speculaties. Voorvoelde hij de Eerste Wereldoorlog? Was het een verwerking van nare jeugdherinneringen? Was het een verwerking van nare jeugdherinneringen? Of toch van de keelkanker die hem deprimeerde? Niets van dat alles.’