Kleine filosofie van het wonder

Hent de Vries_Kleine filosofieKleine filosofie van het wonder / Hent de Vries. – Amsterdam: Boom, 2015. – 256 pagina’s ; 22 cm. – Met biografie. ISBN 978-94-6105-343-5

De auteur verdedigt twee stellingen: 1. wonderen zijn de wereld nog niet uit; 2. wonderen gebeuren in de wereld, maar zijn niet van deze wereld. Hij doet dit in wat hijzelf beschouwt de vorm van een essay, een oefening die aandacht wil wekken voor het wonder, wondergeloof en wonderdoeners. De auteur was hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam. Momenteel is hij onder meer werkzaam aan de John Hopkins University in Baltimore. Hij beschrijft achtereenvolgens de traditionele theologie en geschiedenis van de hiervoor genoemde begrippen in de moderne filosofie (met Alain Badiou: evenementen) en als ‘special effects’ in de media. Hij ziet in het wonder een appèl, een laatste middel dat politieke impasses en oorlogen kan oplossen. Tot wonderdoeners rekent hij rijp en groen: mensen als Lincoln, Helen Keller, Martin Luther King, Neil Armstrong en Billie Holiday. Wonderdenkers zijn Augustinus, Thomas van Aquino en Pascal. Soms slordig geredigeerd, maar inspirerend boek voor filosofisch en theologisch geïnteresseerden met een open blik.

Copyright NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Mozart naar letter en geest

Annie FischerVoor een vriendin zocht in op internet of er ook opnamen in de handel zijn van Mark Padmore en Kristian Bezuidenhout. Als tip van Amazon kreeg ik een cd-box van Annie Fischer voorgeschoteld (zie afb.), met Londense studio-opnamen. Dit bracht mij terug naar een artikel dat ik in 2006 schreef voor Locus: tijdschrift voor studenten en docenten Cultuurwetenschap aan de Open Universiteit. Hierin komt zij ook voor. Ik herplaats het hier.

 

Mijn oud-hoboleraar, Leo van der Lek, vond het altijd het meest sublieme moment, wanneer de musicus in staat bleek zó in te zetten dat het leek of de hemel de aarde zacht kuste. Uit het niets opkomend, als het oneindige dat inbreuk doet in onze tijd. Dat kan alleen, wanneer de musicus de klank alvorens die te spelen, zich innerlijk heeft voorgesteld zoals een blinde Osmaanse miniaturist in zijn herinnering schouwde alvorens de pen op papier te zetten.
Zó heb ik de solo-inzet (‘entrée’) van het Pianoconcert nr. 25 in C gr.t. KV 503 (1786) van Wolfgang Amadeus Mozart door Annie Fischer ervaren: tussen een gebed en een Lied ohne Worte in.
We schrijven maart 1971. Het was de tijd waarin de authentieke uitvoeringspraktijk hoogtij vierde; van de tweede generatie in die opvatting geschoolde uitvoerenden was Jos van Immerseel, die Mozarts concerten in de jaren negentig van de vorige eeuw zo indrukwekkend zou opnemen voor het label Channel Classics, al zo’n jaar of vier bezig met zijn research naar oude instrumenten. En het was ook de tijd waarin het land waar Annie Fischer vandaan kwam (Hongarije) nog steeds zuchtte onder het juk van het communisme en hunkerde naar vrijheid, naar een leefbare wereld. Deze twee zaken hebben op het eerste gezicht niets met elkaar te maken, maar blijken bij nader inzien in het verlengde van elkaar te liggen.

Authentiek
Een authentieke muziekuitvoering is volgens de dikke Van Dale een ‘uitvoering in de stijl (en met instrumenten) van de tijd waarin een stuk gecomponeerd is.’ Als een haast Platoonse schaduw van de tijd van ontstaan, op – volgens de schrijver Eric-Emmanuel Schmitt – ‘vermolmde violen, prehistorische pianofortes die klinken alsof ze op de bodem van een zwembad staan.’ Het ontbreekt er volgens hem nog maar net aan dat de musicus zo ver gaat, dat hij een stuk of tien tanden laat trekken.
Een reactie die een beetje uit de tijd is, want ook binnen de authentieke uitvoeringspraktijk hebben de rekkelijken en de preciezen hun plaats ingenomen. Het gaat niet alléén om het naar de letter spelen van zeg een pianoconcert of een symfonie van Mozart, maar ook om het naar de geest vertolken ervan. Desnoods op moderne instrumenten.
Nooit zijn de metaforen achter ‘De ondraaglijke lichtheid van het bestaan’ zoals Mozart die in zijn drie laatste symfonieën, nummer 39, 40 en 41 vertolkte mij duidelijker geworden dan in twee verschillende uitvoeringen ervan: de lichtheid (Tomas in het boek van Kundera) door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Lorin Maazel tijdens een concert in het kader van de Internationale Musikfestwochen Luzern 1991, en de droom (Franz in het boek van Kundera) in een uitvoering door de Radio Kamer Filharmonie onder leiding van Frans Brüggen tijdens een ZaterdagMatinee op 6 mei 2006.

Authenticiteit
Twee uitvoeringspraktijken die steeds meer naar elkaar toegroeien, als uiting van wat dirigent Philippe Herreweghe – van dezelfde generatie als Jos van Immerseel – eens ‘tweetaligheid’ noemde. Met als grootste voorbeeld in mijn ogen de ‘klassiek’ geschoolde violiste Viktoria Mullova, die in 2002 met het op authentieke instrumenten spelende Orchestra of the Age of Enlightenment op Philips drie vioolconcerten van Mozart opnam: de nummers 1, 3 en 4. Zowel uit deze opname als uit de heruitgebrachte opnamen uit 1958 van Annie Fischer met de pianoconcerten nr. 21 KV 467 en nr. 22 KV 482 op EMI, blijkt dat er steeds meer waarde wordt gehecht aan ‘waarachtigheid’ – volgens de dikke Van Dale de definitie van authenticiteit –, boven authentiek in de zin van een historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk.
In een interview gaat Philippe Herreweghe zelfs zover dat hij over Mozarts Requiem enkele stellingen poneert die hij wetenschappelijk niet kan staven. De eerste gaat over de bezetting van de mis, die het werk in de buurt van de Maurerische Trauermusik en dus de vrijmetselarij plaatst. De tweede betreft de onvoltooide staat van het Requiem. Dit laatste heeft volgens Herreweghe ‘te maken met het feit dat hij [Mozart, vS] aan de top van zijn artistieke kunnen zat. Natuurlijk is hij tijdens het schrijven van zijn Requiem overleden, maar ik geloof dat er meer aan de hand was’, aldus Herreweghe.
En wanneer je zegt dat er meer aan de hand is, denk ik in algemene zin dan ook niet dat het Platoonse schaduwen van een andere wereld zijn die je vermoedt, maar dat je de voorsmaak van een betere wereld proeft waarin het communisme is overwonnen, ofwel ideeën van de vrijmetselarij, een Mozartiaans humanisme of verwachting van het Godsrijk op aarde zegevieren.

Op die manier bekeken hebben zowel de authentieke als de niet-authentieke uitvoeringspraktijk hun eigen, in elkaars verlengde liggende waarde, waarheid en waarachtigheid. Beide manieren van uitvoeren kunnen namelijk leiden naar wat de eerder geciteerde Eric-Emmanuel Schmitt wél mooi omschreef als: ‘een blikseminslag, dat is in de kunst net zoiets raadselachtigs als in de liefde. Het heeft niets te maken met een “eerste keer”, want datgene wat men ontdekt, blijkt er vaak al te zijn. Veel meer dan een ontdekking is het een openbaring. Een openbaring waarvan? Noch van het verleden, noch van het heden. Een openbaring van de toekomst… Zo’n blikseminslag heeft te maken met vooruitzien… De tijd kreukelt, kronkelt, en dan opeens, in een flits, komt de toekomst te voorschijn. We reizen in de tijd. We ontsluiten niet de herinneringen aan gisteren, maar de herinneringen aan morgen.’

Gebruikte literatuur
Marianne Heijmans: ‘Ode aan de vrijmetselarij; Philippe Herreweghe na 20 jaar terug met Mozarts Requiem.’ In: Tom (Tijdschrift Oude Muziek), nr. 2 –2006; p. 39.
Eric-Emmanuel Schmitt: ‘Mijn leven met Mozart.’ Uitg. Atlas, Amsterdam enz., 2005 (ISBN 90 450 1515 1); p. 120 en 23.

Helmut Gollwitzer en Luther

GollwitzerOp vrijdag 25 september 2015 werd in de Amsterdamse Thomaskerk een boekje over de Duitse theoloog Helmut Gollwitzer (1908-1983, zie afb.) gepresenteerd van de hand van Andreas Pangritz uit Bonn, in een vertaling van Dick Boer (uitg. Narratio).
In zijn inleiding sprak Pangritz de intrigerende woorden dat Gollwitzer Luther naar voren dacht, en Karl Barth naar links. Ik beperk mij tot het eerste.

 

Uit de kerk had ik twee afleveringen meegenomen van het tijdschrift In de Waagschaal. Thuis bleken die een vervolg te bieden op die intrigerende woorden van Pangritz. In nr. 8 van dit jaar vraagt Wessel ten Boom zich af wat de synagoge wil: ‘Het verzoek van rabbijnen Evers en Ten Brink en het CIDI aan de PKN, om bij de komende festiviteiten rondom 500 jaar reformatie excuses aan te bieden voor de Jodenhaat van Maarten Luther, is ontluisterend. Het is dan ook terecht dat Arjan Plaisier deze boot vooralsnog afgehouden heeft’, aldus Ten Boom. Volgens hem heeft ‘dit antisemitisme in de navolgende eeuwen’ niet ‘als het hart van de reformatorische theologie’ gefungeerd. ‘Wie doet alsof dit wel zo is, heeft wel wat uit te leggen voordat hij om excuses vraagt.’ Je moet maar durven.

Gollwitzer heeft haast als geen ander begrepen dat de Jodenhaat van Luther weliswaar niet het hart van de reformatorische theologie heeft uitgemaakt, maar wel de basis vormde van een bepaalde manier van denken die tot mijn grote verdriet nog steeds in de kerk voortleeft.
In het volgende nummer van In de Waagschaal (nr. 9) stonden twee reacties onder de respectievelijke kop ‘Ontluisterend?’ en: ‘Wessel ten Boom, Luther en “de” synagoge.’ In de eerste wordt om volledige afstand gevraagd van Luthers anti-joodse uitspraken. In het tweede wordt gewezen op het feit dat In de Waagschaal nu niet bepaald het blad is ‘dat door “de” synagoge gelezen wordt.’ Zulke zaken aan de orde stellen doe je in een gesprek met elkaar. Als voorbeeld wordt het OJEC genoemd, waar naar elkaar wordt geluisterd en van elkaar wordt geleerd.

Dick Boer vroeg in een kort co-referaat aandacht voor een aspect waarin Gollwitzers denken nog steeds actueel is en waarop Pangritz in zijn inleiding, in tegenstelling tot zijn boekje, niet in was gegaan: dat gesprek tussen joden en christenen, onder andere over Israël.
Bram Grandia zag zijn kans schoon – ik schreef er al eerder over – door aandacht te vragen voor de Palestijnen. Hij plaatste de visie van Christenen voor Israël tegenover die van de Palestijnen. Daar zou volgens hem eens een congres over moeten worden georganiseerd. Alleen: welke stem ontbreekt er in zijn verhaal? Het is het oude liedje: achteruit denken zou ik het willen noemen.

Een fragment uit het boekje van Pangritz over Gollwitzer, onder een vreemde titel maar toch: http://www.kinderdienst.nl/data/pdf/45105.pdf

De donkerte verdrijven

Kwast_Stilleven DruivenOp zaterdag 26 en zondag 27 september 2015 is het mogelijk een Kunstroute in Leiden te volgen. Tot de deelnemende kunstenaars behoort Erni Kwast, over wie ik o.a. hier al eerder schreef. Een Kunstrouteboekje is verkrijgbaar bij Museum De Lakenhal en bij Visitor Centre Leiden, tegenover het Centraal Station. Zie voor meer informatie: www.kunstrouteleiden.nl

 

Een vrouw houdt met twee handen een grote tros blauwe druiven tegen haar gezicht. Ze lijkt zichtbaar te genieten van het zachte velletje en de warmte van het land en de zon die erin is getrokken. Ze lijkt wel zijwaarts te lopen, als een ballerina, van ons af, het licht tegemoet.
Ze houdt de tros vast als was het een schelp. Het heeft er alle schijn van of ze haar oor te luisteren legt en de druiven haar wat te zeggen hebben, stuk voor stuk.

Ze vertellen van de streken waar ze vandaan komen: rond de Middellandse zee. Waar grote culturen tot bloei kwamen en de bakermat van die van ons vormen. De druiven dragen de verhalen met zich mee. Van de voorsmaak van de wijn van het Koninkrijk, waar genoeg eten is voor iedereen, tot de bittere smaak van De druiven der gramschap van John Steinbeck (1939).

De schilderijen van Erni Kwast, zoals dit Stilleven: Druiven (2011, zie afb.) laten zich lezen, gelijk Bart Pieters dicht (http://ernikwast.nl./poezie). Het beeld van de wijn van het Koninkrijk, van het Avondmaal dringt zich dan al snel op. De schilderijen laten zich ook met andere ogen bekijken, in de context van de ruimte en tijd waarin je er hier en nu naar kijkt. Met wat er nu gebeurt in de landen om de Middellandse zee op je netvlies, die er een heel andere diepte aan geven.

Het boek van Steinbeck schiet me te binnen, waarin het gaat om boeren die door de grote droogte gedwongen zijn om het zuidwesten van Amerika te verlaten. Ze rijden duizenden kilometers naar Californië, het land van zon en wijn. We maken het weer mee, al is het niet de droogte maar oorlog die mensen op drift brengt. Het is een somber boek, maar ook een lofzang op de vrije geest die de migranten niet heeft verlaten.

Dat het ene beeld over het andere mag schuiven, en de donkerte verdrijven, zodat de lichte toets van het schilderij zegeviert.

Sjablonen be-grijpen

Ysbrant Van Wijnhaarden_Het licht van waterOp zondag 20 september 2015 interviewde Annemiek Schrijver in het televisie-programma De verwondering de medisch-sociologe Anne-Miek Vroom, die onlangs met ‘Het Beste Patiënteninitiatief’  de Nationale Zorg Jaarprijs won. In een column die ik destijds voor Wervelingen schreef (zomer/herfst 2012), komt zij ook voor. Met toestemming herplaats ik deze hier.

Ik lees een detective: Alarmfase van Sean Black. Mijn ogen blijven hangen op een alinea die begint met: ‘”Je hebt bezoek”, zei hij, met een knikje naar Carries bureau. Het eerste wat Carrie zag was de rolstoel. Daarna zag ze Janice Stokes.’
Zo werkt het vaak: eerst zie je een rolstoel en dan pas degene die erin zit. Of misschien zelfs dat niet; de schrijver en bioloog Tijs Goldschmidt wijdde er een hele tentoonstelling, en op grond daarvan een fotoboek aan onder de titel Wegkijken. De voorbeelden hierin zijn van uiteenlopende aard, en meestal heel wat heftiger dan dat uit de detective van Black.

Na dit gedachtespinsel bekroop me opeens het tegenovergestelde idee. Namelijk dat bij grote denkers informatie met betrekking tot lichamelijke afwijkingen vaak niet eens wordt vermeld.
Dat Georges Steiner een verschrompelde hand heeft, kwam ik pas te weten toen ik hem eens zag bij een lezing. Dat onze (inmiddels oud-) Denker des Vaderlands, Hans Achterhuis, ten gevolge van een erfelijke ziekte moeilijk loopt, werd ik pas gewaar toen ik eens een deel van een cursus die hij mede gaf bijwoonde.
Is het eigenlijk belangrijk om te weten?

Dat een denker (vaak ‘(iet)wat’ heet het dan) gebogen loopt, lees je maar weer al te vaak als karakteristiek gegeven in interviews, waarin de interviewer zijn/haar gesprekspartner ook voor het eerst lijkt te ontmoeten: ‘De dominee was een wat gebogen, nadenkende man met een baard en een bril’ schrijft Geert Mak in zijn Hoe God verdween uit Jorwerd (p. 110). Waarbij gebogen lopen staat voor nadenkendheid en een bril voor intellectualiteit.

Doet het iets af aan het denken van de dominee of wie ook (maakt het een beetje een tegenvallende, sullige indruk op de schrijver die dit niet had verwacht?), of draagt het bij aan de kwaliteit van diens denken omdat het herinnert aan het clichébeeld van een grijze, wijze man – een soort patriarch met inderdaad ook een baard.
Want over gebogen vrouwen, zoals de schrijfster Vonne van der Meer of de letterkundige Marita Mathijsen lees je praktisch nooit. De leeftijd van een vrouw vermeld je immers ook niet …

Grote onzin is het allemaal natuurlijk wel, zoals de Vlaamse schilder Ysbrant [Van Wijngaarden] in een tv-documentaire van Sieuwert Verster (Het uur van de wolf, NTR 29 januari 2012) duidelijk maakte: fysiek gaat het steeds minder met hem, maar in zijn werk zit nog steeds, of juist – oordeel zelf –, vooruitgang (zie afb.: Het licht van water).
Als het principe van communicerende vaten, zoals Anne-Miek Vroom [die het over zonlicht had], medisch socioloog met scoliose en osteogenesis imperfecta in haar afstudeerscriptie Buigen zonder te breken beschrijft. Al moet je daar ook weer mee oppassen, want voor je het weet beland je in romantische ideeën over ziekte, vergelijkbaar met en koukleumende kunstenaar op een zolderkamer.
Hoe komen we hier nu uit?

Misschien is er maar één voorzichtige poging tot het vinden van een antwoord: sjablonen moet je niet willen gebruiken, want dan stel je jezelf, bijvoorbeeld als interviewer, boven een zwakkere partij, en sjablonen moet je ook niet willen begrijpen, want dan benadruk je ten eeuwigen dage één van de vele kenmerken die iemand heeft en blijf je hem/haar daarop vastpinnen.
Niet gebruiken en niet willen be-grijpen dus, opdat elk onderscheid tussen een zwak lichaam en een gezonde geest is opgeheven, alle sjablonen voorbij. En er een mens uit één stuk, maar met vele niet te ontkennen kanten, naar voren komt.

http://anne-miekvroom.nl/

Twee ramen – twee opvattingen over koningschap

Nassau en Oranje_boekomslagOp 18 september 2015 wordt in Delft het boek Nassau en Oranje in gebrandschilderd glas 1503-2005 (uitg. Verloren, Hilversum, zie afb.) gepresenteerd.
Ter gelegenheid daarvan plaats ik hier een artikel dat ik schreef als opdracht voor de Open Universiteit Nederland.

Er zijn heel wat jaren overheen gegaan tussen het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina (1923) en dat van haar kleindochter Beatrix (2005) en er is heel wat tijd verstreken tussen de twee glas-in-loodramen die ter gelegenheid daarvan werden ontworpen. Door Willem van Konijnenburg in de Nieuwe Kerk in Delft voor koningin Wilhelmina en door Marc Mulders in de Nieuwe Kerk van Amsterdam voor koningin Beatrix.
Je kunt je afvragen waarin de ramen kunsthistorisch van elkaar verschillen maar ook welke visie beide wat betreft de opvatting van koningschap uitstralen. Expliciet bij Van Konijnenburg, impliciet bij Mulders. Dat zijn de vragen die in dit artikel worden gesteld.

Van Konijnenburg
De kunst van Willem van Konijnenburg (1868-1943) is geworteld in die van het idealisme: het uitdrukken van een idee. In dit geval in de zin van Plato, dat wil zeggen van het absolute Idee van ethische, abstracte begrippen. Zoals bijvoorbeeld de trits het Ware, Schone en Goede.
De vorm die hij koos, was die van de classicistische kunst. In het classicisme is alles in harmonie. Ook de symmetrie die hij tot uitgangspunt nam, ligt in die lijn.
Een duidelijk, vroeg voorbeeld vormt Zacharia (1920-1921). Dit kunstwerk maakte Van Konijnenburg voor het nieuwe stadhuis in Rotterdam. Aan de ene kant staan mensen die gehoor geven aan Gods Woord, aan de andere kant mensen die dit niet doen. Met in het midden de profeet Zacharia. Ten aanzien van dit ontwerp werd Van Konijnenburg verweten dat Zacharia te veel een christelijke en niet-joodse uitstraling had en dat de moederfiguur op de achtergrond eerder een Madonna leek.
Een voorbeeld van een classicistisch georiënteerd portret is een kort daarop gemaakt ontwerp voor een postzegel van koningin Wilhelmina (1923). Het doet denken aan portretten van Italiaanse meesters uit de renaissance: en profil, strak en met een lange nek à la Botticelli. Maar ook hier is iets opvallends aan de hand: koningin Wilhelmina heeft de uitstraling van een wereldse Maria.

Wilhelminaraam_DelftWilhelminaraam
De hiervoor genoemde kenmerken: classicisme, symmetrie, Italiaanse stilering, geseculariseerde Maria figuur, komen terug in het Wilhelminaraam in Delft (zie afb.)
Om te beginnen bestaat de opbouw uit twee gedeelten. Weliswaar niet links en rechts, maar beneden en boven. Waarbij ‘beneden’ staat voor de stoffelijke wereld – om de terminologie van de eerder genoemde filosoof Plato te gebruiken – en ‘boven’ voor het geestelijk leven. De drie aartsengelen, de vier evangelisten en de andere acht apostelen die beide raamgedeelten bekronen, staan voor abstract idealistische begrippen als intuïtie, waakzaamheid en geweten. Koningin Wilhelmina is niet bovenaan afgebeeld, maar in de onderste helft. Hiermee is duidelijk dat Van Konijnenburg de hoogste macht niet aan het koningschap toekent, maar aan het geestelijke.

Marc Mulders
Het werk van de Tilburgse kunstenaar Marc Mulders (geb. 1958) is geworteld in de christelijke traditie.
Met vier andere kunstenaars maakt hij sinds 1997 deel uit van het collectief de Tilburgse School dat ‘religie, traditie, ambacht’ hoog in het vaandel heeft staan.
Ook de omschrijving die Lien Heyting in een door De Nieuwe Kerk Amsterdam uitgegeven boekje met betrekking tot het Beatrixraam geeft, zegt in dit verband veel. Zij omschrijft de tuin die het raam uitbeeldt als een ‘symbool van continuïteit, eenheid en harmonie.’ Waar zijn we dit eerder tegen gekomen?

mulders_nieuwe kerk amsterdamBeatrixraam
Het woord ‘symbool’ is wezenlijk; Mulders’ raam (zie afb.) past weliswaar niet in de traditie waarin op dergelijke ramen historische gebeurtenissen worden afgebeeld, maar is net als het raam Van Konijnenburg geworteld in het idealistische denken dat uitgaat van bepaalde Ideeën.
Zocht Van Konijnenburg het in absolute ethische begrippen als het ware, schone en goede, Mulders neemt zijn toevlucht tot de metafoor ‘tuin’ als ver-beelding van harmonie. Niet in classicistische zin, maar vanuit het idee van de hortus conclusus. Bij Mulders duiden aan de linker en rechterkant – hoe symmetrisch! – kleurbogen de omheining van de hortus conclusus aan.

Verschillen tussen het Wilhelmina- en Beatrixraam
Het raam van Van Konijnenburg is aan het zuidtransept van de kerk in Delft aangebracht, het raam van Mulders in de noordbeuk van de Amsterdamse kerk. De plaatsing heeft uiteraard invloed op de intensiteit van het licht; bij Van Konijnenburg is het licht veel helderder dan bij Mulders.
Het raam van Mulders is transparant, zodat de buitenwereld vanuit de kerk zichtbaar is, in tegenstelling tot bij het raam van Van Konijnenburg. De wereld dringt met andere woorden de kerk in.
Het verschil in techniek speelt daarbij ook een rol: het raam in Delft is gebrandschilderd, dat in Amsterdam glas geschilderd. De glasdelen zijn overigens in beide gevallen ingelood.
Het belangrijkste verschil zit in het feit dat het spitsboogvenster van Van Konijnenburg zich van boven naar beneden laat lezen, vanuit het koningschap, de ‘bekroning.’ De blikrichting bij Mulders gaat van beneden naar boven en loopt als het ware een tuinpad af. De wandeling en daarmee de voorstelling eindigt bij de schepping overspannende hemel.

Conclusie
Door de grondvesting van het raam van Van Konijnenburg komt de trits het ware, schone en goede in een ander daglicht te staan. Iets soortgelijks geldt voor de begrippen continuïteit, eenheid en harmonie in het raam van Mulders. Bij Van Konijnenburg is het een kracht waarnaar wordt gereikt, bij Mulders één van waaruit wordt gedacht.
Dit is kenmerkend voor het respectievelijke koningschap van koningin Wilhelmina en dat van koningin Beatrix.
Van Wilhelmina is bekend dat zij zowel wilde reiken naar haar voorgeslacht, tot heldenverering aan toe, als ervan was overtuigd dat ze regeerde bij de gratie Gods. Niet voor niets beeldde Van Konijnenburg haar eerder als een wereldse Maria uit.
Mulders heeft zich ter inspiratie voor zijn raam verdiept in de kersttoespraken van Beatrix, die een publieke uiting zijn van de grond van waaruit zij denkt en doet. Niet voor niets laat het raam van Mulders licht door, zodat de buitenwereld de kerk in komt.
Beide ramen geven elk op hun eigen manier een mooi tijdsbeeld en vormen een spiegel van het denken over koningschap. De overeenkomst bestaat in een boodschap die nog steeds tot nadenken stemt. Over de rol van geschiedenis, kunst, filosofie en koningschap in kerk en wereld.

Volmaaktheid bij Spinoza

Spinoza_filmOp 16 september a.s. gaat de film over Spinoza van Robin Lutz in première in bioscoop Buitenhof in Den Haag (zie afb.). Naar aanleiding daarvan herplaats ik hier met toestemming een column die ik schreef voor het tijdschrift Wervelingen, en die werd gepubliceerd in het winternummer van 2008/2009.

Van een goede kennis kreeg ik enkele oude Mededelingen vanwege het Spinozahuis cadeau. In één ervan – de weerslag van een lezing die prof. dr. R. Henrard in 1987 hield – las ik over dat mooie idee van Spinoza dat ‘God borg staat voor zijn volmaaktheid [die van de mens, EvS], net als voor de volmaaktheid van de hele natuur.’

Omdat God (en de natuur, want dat is bij Spinoza hetzelfde) volmaakt is, betekent dit in de visie van Spinoza dat het onvolmaakte volmaakt is in zijn wezen, in zichzelf; ergens voert hij als voorbeeld een blinde op. Het is een idee waarin je, als je niet uitkijkt, door kunt schieten. Voor je het weet kom je – zoals Michiel Leezenberg in een recensie van een recent boek over Spinoza door Miriam van Reijen in NRC Handelsblad van 3 oktober 2008 opmerkte – in de ‘religieus-fundamentalistische hoek’ terecht, waar ziekte de wil of straf van God zou zijn. En dat was noch de bedoeling van Spinoza noch die van Van Reijen.

Het is een idee dat je in het verlengde moet zien van Spinoza’s opvatting dat God en natuur één zijn, d.w.z. dat God niet ín de natuur is (zoals de pantheïst meent), maar de mens in God (zoals de panentheïst denkt) – geloven in God valt volgens deze visie dan ook letterlijk op te vatten.
De mens is volgens Spinoza dan ook niet náár Gods evenbeeld geschapen maar – het denken van een panentheïst waardig – in Gods evenbeeld. Elke vraag die de hoofdpersoon stelt in een roman waarvan de titel mij helaas is ontschoten, en die neerkwam op hoe het nou toch kon: schots en scheef gebouwd en toch naar Gods evenbeeld geschapen – als speelde God een wrange grap met hem –, hoeft op deze manier dan ook te worden gesteld.

Dat geeft troost. Want het esthetische (een mooi mens, recht van lijf en leden, wat heet) is in Spinoza’s ogen een product van de subjectieve verbeelding en als zodanig van geen waarde. Het gaat hem om het opheffen van welke vorm van dualisme dan ook, aldus nogmaals prof. dr. Henrard. Het enige dat daarbij telt, is volgens Spinoza (in zijn Theologisch Politiek Traktaat, hoofdstuk 14) de naastenliefde.

Dat betekent niet meer en niet minder dan, of je nu gelovig bent of niet, de ander tot zijn recht laten komen. Er borg voor staan dat mensen die op wat voor manier dan ook ‘anders zijn’, meetellen – blinden en kromgebogenen, in letterlijke en figuurlijke zin. Het betekent de arme een ereplaats aan tafel gunnen, de zwarte een zitplaats in de bus van Alabama, asielzoekers een opvanghuis.
Het betekent dat ‘bij elke grensovergang de rode loper wordt uitgelegd als er iemand komt die een nieuw vaderland nodig heeft’, zoals oom Melnitz in de roman Het lot van de familie Meijer van Ch. Lewinsky zegt (p. 353), terwijl hij ‘een wrat op zijn neus en een bochel op zijn rug [liet] groeien.’ Oom Melnitz is volmaakt (oneindig liefdevol) in zijn zogenaamde onvolmaaktheid, want hij staat borg voor het welzijn van zijn medemens die is als hij.

https://www.pathe.nl/film/21414/spinoza

Droomuitvoering Der Kunst der Fuge

Bach_Kunst der Fuge_slotGisteravond was er een kans om Bachs Der Kunst der Fuge, BWV 1080 op orgel te beluisteren. In het kader van de Stadsorgelconcerten, in de Grote of St. Bavokerk in Haarlem. Een uitgelezen kans die, zoals organist Leo van Doeselaar in zijn inleiding zei, ‘Ausdauer’ vraagt. Niet iedereen kon dat ruim anderhalf uur opbrengen; gaandeweg liep een handjevol mensen weg. Maar aan de andere kant waren de liefhebbers die bleven muisstil en zaten enkele orgelstudenten ingespannen met de partituur voor hun neus.

Tot tegen het eind – want toen was de muziek ‘op’ en ging Van Doeselaar (mijn Tsjechische achterburen spraken z’n naam uit als Döselaar) nog even door. Niet, zoals soms gebeurt met het koraal Wenn wir in höchsten Nöten sein, maar met een voltooiing van de door Bach niet afgemaakte quadrupelfuga. Waarin, zoals in het programma viel de lezen, ‘de concertgever zich [liet] leiden door de versie die Kees van Houten – in eendrachtige samenwerking met Johann Sebastian Bach – hiervoor gemaakt heeft’.

Bescheidenheid én ere wie ere toekomt. Dat kenmerkt ook het spel van Van Doeselaar. Geen exuberante registraties, opgefokte tempi en overdreven agogiek en retoriek, maar een mooie, magistrale uitvoering. In afgewogen, prachtige registraties die, zoals in de vier eenvoudige fuga’s waarmee het werk begint, werden opgebouwd van zacht tot organum plenum (vol orgel). In over ’t algemeen rustige tempi en met subtiele retorische accenten.
Een droomuitvoering, waarin werd uitgegaan van het idee dat Der Kunst der Fuge is opgebouwd door vijf duidelijk afgebakende groepen, afgewisseld door vier kamermuzikale canons die volgens Van Doeselaar ijkpunten in het werk betekenen.

Als gezegd liet de organist het werk niet, zoals veel uitvoerenden qua klank uitsterven. Van de met mystiek omgeven legende dat Bach het werk niet heeft kunnen afmaken en zijn laatste adem tijdens het schrijven ervan uitblies (zie de opmerking van zijn zoon Carl Ph. Emanuel op de afb.) moet hij niets hebben. Van Doeselaar houdt het meer op de versie waarin het papier op was en het losse vel, waarop Bach het slot van zijn fuga schreef, verloren is gegaan.

Thuisgekomen heb ik me afgevraagd hoe dat onafgemaakte, uitstervende slot zou zijn geweest in de wetenschap dat eerder op de dag, in hetzelfde Haarlem schrijver Joost Zwagerman was overleden; de auteur van De stilte van het licht, op zoek naar God in de stilte en de leegte, het suizen van de wind. Daarbinnen ‘bevindt zich God, alomtegenwoordig maar onkenbaar’. Maar zo was het goed.

De wereld anders

VluchtelingenbabyDeze foto, van het driejarige Syrische jongetje Aylan dat was verdronken en aangespoeld op de kust, schokte de wereld de afgelopen week. De foto heeft het denken en doen ten aanzien van vluchtelingen versneld veranderd.
Ola Mafalaani beroerde het thema an sich in de openingslezing van het Nederlands Theaterfestival 2015:
De staat van het theater (3 september) in de Stadsschouwburg Amsterdam, in samenwerking met de Eef van Breengroup en Bright Richards. En in het interview dat Jacobine Geel had met de theoloog Rikko Voorberg, in Schepper & Co (5 september), werd aan de foto gerefereerd.
Het ‘duet’ dat Mafaalani uitvoerde met Eef van Breen inspireerde mij tot deze column, waarin uitspraken van Mafaalani (blauw) als samenspraak met antwoorden van Rikko Voorberg (paars) worden neergezet.

Onze partijen praten na wat ‘de kiezer wil’. Peilingen. Eerst peilen en dán spreken.

Mensen die zeggen: ‘Maar dit kan niet’. Merkel neemt echt een standpunt in. Veel meer dan politici in Nederland. De politici hier lijken meer hun oren te laten hangen naar de stemmen op rechts. Het kan anders. Wij gaan iets doen.

Ik begreep dat een vluchteling op een boot stapte omdat hij van de Tweede Wereldoorlog hoorde. Hij zei: Ik kom jullie helpen bouwen, daarom ben ik hier. Jullie hebben iets verschrikkelijks meegemaakt.

Riace. Een leeg dorpje in Italië, waar heel weinig gebeurt, maar waar nu allerlei ambachten worden opgepakt. In Duitsland profiteert de economie van mensen die werk doen waarvan de gemiddelde Duitser zegt: ‘Ik weet niet of ik daar zin in heb’. Daar moet ons gesprek over gaan. Kunnen wij ze helpen? Dat ze opgeleid worden, dat ze kunnen gaan werken, dat ze iets kunnen toevoegen hier.

Als wij kunstenaars niet meer luid of zacht, zingend of fluisterend, schilderend, dansend en vooral glashelder opkomen voor de fundamentele rechten van de mens, houden wij ons niet aan Artikel 1 van het wetboek van een kunstenaar.
(tegen publiek) Jij wilt je welkom voelen, gezien voelen.
(kijkt naar vluchteling) Hij ook.

Wij moeten een welkom land zijn. Ik heb het in Nederland van de politiek nog niet gehoord. Wel van de burgers die ondertussen beginnen te roepen.

Zie ook: http://www.cultureelpersbureau.nl/2015/09/ola-mafaalani-zet-opening-theaterfestival-op-kop/?utm_campaign=twitter&utm_medium=twitter&utm_source=twitter