Het voelende denken van Camus

De naam Albert Camus komt in deze blog met enige regelmaat langs, want ik heb wat met wat zo mooi in een dubbelslag zijn ‘voelende denken’ wordt genoemd. Het zal dan ook niet bevreemden, dat ik meteen inschreef op de online lezing over hem door Roel Meijvis (ISVW, 4 december 2023) en later diens boek De glimlach van de aarde kocht met als ondertitel Het voelende denken van Albert Camus (ISVW Uitgevers, 2023). Maar het mooiste dat ik onlangs over Camus las, waren de slechts 3 1/2e pagina die Tinneke Beeckman over hem schreef in Ken jezelf. Een openhartige filosofie (Boom 2023, p. 187-190).[1] Een drieluik in het kader van de Maand van de filosofie 2024.

1. Het boek van Meijvis
Meijvis benoemt naast de meer bekende aspecten van Camus’ werk (het absurde, de opstand) een derde: het raadsel. Hij deelt dit onder in: de natuur, het ware leven en mystiek. Hij noemt het ‘ongrijpbaar fijnzinnig’. Het gaat dan om de grootsheid van het leven en de intimiteit van het bestaan. De natuur wordt bijna goddelijk. Maar let wel: als je terugkomt uit de natuur, wacht de wereld. Dat is een spanning. De problemen die je tegenkomt, moet je laten staan en niet goedpraten.

Meijvis stelt al aan het begin van zijn boek dat er bij Camus ‘geen sprake is van ontheiliging. De heiligheid van het leven zelf, dit leven, hier op aarde, is (…) een van de kernthema’s in het werk van Camus’ (p. 24). Even verderop meldt de auteur dat Simone Weil, ‘mede vanwege haar politieke maar ook haar mystieke denken, tot zijn belangrijkste invloeden behoort’ (p. 37).

Een mooie zin is: ‘Toch lijkt door de kieren van deze donkere boeken [onder andere van Dostojevski, vS] het licht van een liefdevolle gevoeligheid voor het leven tot ons te schijnen’ (p. 38). Wat Camus volgens Meijvis van Dostojevski lijkt te hebben overgenomen, is de ‘verplaatsing van God of het goddelijke van de hemel naar de aarde’ (p. 43).

Naast Weil en Dostojevski noemt Meijvis ook Meister Eckhart die invloed op Camus’ denken had: ‘In de ervaring van het goddelijke word ik aangeraakt. Ik zwijg, waardoor God werkzaam kan zijn in mij’ (p. 106). Het is hier dat ik de overstap maak naar

2. Tinneke Beeckman
Het is opvallend dat ze Camus behandelt in haar boek over jezelf (op een filosofische manier) kennen, omdat Camus stelt dat – in de woorden van Meijvis – ‘we nooit onszelf zullen kennen, omdat we geen eenheid zijn, maar levende wezens die veranderlijk zijn en onlogisch’ (p. 74). Maar Beeckman is een praktisch filosoof en neemt Camus op in het vierde deel van haar boek: ‘Hoe leef je en hoe sterf je?’

Het is razend knap hoe de auteur in 3 1/2e pagina het denken van Camus uiteen weet te zetten. Ze bespreekt net als Meijvis Camus’ idee van het absurde (‘een diepe kloof tussen wat jezelf verlangt en de wereld, die je hierin teleurstelt’, p. 187) en revolte (‘verzet tegen het onrecht en de stilte in de wereld’, p. 188). Maar ze gaat ook in op wat zij het ‘op zoek gaan naar het licht in jezelf’ noemt (p. 189). Camus vindt het in ‘het licht, de zee, de zon, de zingende vogels’ in Algerije (p. 189). Beeckman verwijst dan naar de kreet in klassieke tragedies: ‘”O licht” (…), van helden die hun lot helder inzien. Het licht brengt redding’ (ibid.). ‘Met dat innerlijk licht kan hij de duistere wereld tegemoet treden’ (p. 190).

Beeckman eindigt met een persoonlijke noot. Ze kijkt naar het park aan de overkant van haar huis en denkt aan Camus’ beschrijving ‘van de schoonheid van de bomen, de lucht, de zon’ (ibid.).
Het is hetzelfde als wat Meijvis zegt. Alleen is beider insteek een andere. De een vanuit een meer religieuze insteek dan de ander, maar dan op een manier waarin bij beiden binnen- en buitenwereld elkaar de hand schudden. Ook bij Camus zelf. Dat is zo mooi aan zijn denken en doen.

3. Ken u zelf?
En hoe zit het dan met dat ‘Ken u zelf?’ Dat gebeurde mij tijdens de een-op-een gesprekken die we tijdens de cursus van de Volksuniversiteit Amsterdam aan de hand van het boek van TInneke Beeckman voerden. Of liever: aan de hand van een hoofdstuk uit het boek. Degene met wie ik een gesprekje voerde, liet haar binnenkant zien. Ik bleef meer aan de buitenkant. Onveranderlijk en logisch? Ja – eerder een vaste kern waar je af en toe logischerwijs met je neus op wordt gedrukt. Je kunt het enigszins bijsturen, dat wel. Er is – zou Camus zeggen – werk aan de winkel. Altijd.

[1] Met dank aan Carolien van Welij die onder meer dit boek koos voor haar Filosofische Leesclub ‘Ken jezelf’ (Volksuniversiteit Amsterdam, februari-mei 2024).

Komende editie van het Holland Festival gaat Sisyphe door Victor Pilon, 4D Art (16-28 juni 2024) in het Transformatorhuis van de Westergas in Amsterdam:

Gewapend met alleen een schep verplaatst kunstenaar Victor Pilon twaalf dagen lang een ontzagwekkende berg zand. Deze performance-marathon is geïnspireerd op het beroemde essay De mythe van Sisyphus van Albert Camus, de Franse filosoof van het absurde. De straf van Sisyphus, die door de goden wordt veroordeeld om tot in de eeuwigheid een zware steen tegen een steile berg op te duwen, ziet Camus als een metafoor voor het menselijk bestaan. Om door te kunnen gaan met leven, moet je aanvaarden dat het leven betekenisloos is.

https://www.youtube.com/watch?v=b8phCPTBen8

 

Katja Mater – When Things Fall Apart

‘Kunstenaar om in de gaten te houden, zegt Kunstbeeld terecht over mooie werk van mijn achternichtje Katja Mater’. Dat twitterde ik op 7 december 2013. Ze had toen al de Koninklijke Schilderkunstprijs gewonnen (2011). Dat volgen heb ik gedaan.[1]
Meer dan tien jaar later is er nu de tentoonstelling When Things Fall Apart in Manifold Books te Amsterdam, tot 16 maart 2024 op vrijdag en zaterdag van 13.00 – 17.00 uur en op afspraak.[2] Daar gaat het hier over; een overzicht of interview naar aanleiding van haar totale werk komt misschien later nog eens, op een andere website.

When Tings Fall Apart
Het werk bestaat uit haaks opgestelde twee projectors en videoschermen. Afwisselend worden op de een handgeschreven notities getoond en op de ander tekeningen van de lucht en hemellichamen (zie stills hierboven). De notities zijn gericht aan een ‘jij’ en een ‘you’. Respectievelijk de moeder van de kunstenares, Carla de Bruijn en Staci Bu Shea, die ze soms citeert.
Katja’s moeder was stervende, haar vader Marius kort ervoor overleden. Staci Bu Shea is een in Miami geboren en nu in Utrecht wonende en werkende curator, schrijver en levenseinde- en overlijdensbegeleider. Hen onderzocht aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag onder de titel Dying Livingly de betekenis van leven met dood en rouw.

We kennen natuurlijk het werken met twee projectors en videoschermen uit veel videokunst. Bijvoorbeeld dat van Sir Isaac Julien, zoals recent zijn Once Again … (Statues Never Die).[3] In dat werk gaan de schermen, die naast elkaar staan, een gesprek met elkaar aan. In dat van Mater onderbreken de beelden op beide schermen elkaar, zodat telkens een scherm ‘leeg’ is. Zoals de adem van een stervende stokt net zoals die, – op andere manier -, van een nabestaande. Bovendien bevriest het beeld in plaats van dat het wegglijdt en overgaat in dat van het andere scherm. De tijd valt zo uit elkaar, zoals iemand die sterft uit de tijd valt.

Vorm en inhoud
Vorm en inhoud samen stellen vragen aan de toeschouwer, het individuele verhaal te boven. Door de opstelling van de schermen in een hoek ten opzichte van elkaar, wordt een al te gemakkelijke overgang van het ene scherm naar het andere, van het aardse leven naar de hemelse voorkomen. Omdat een scherm telkens ‘leeg’ blijft, krijg je als beschouwer de gelegenheid dat zelf in te vullen met je eigen gevoelens en ideeën.

In die zin is When Things Fall Apart een meditatief werk, zoals het meeste werk van Katja Mater. Het schrift is vaak onscherp, als kijk je door tranen. Scherpstellen heet een boek over in dit geval fotografie waaraan ze een bijdrage leverde, maar het lijkt iets dat je vooral als kijker moet doen. Tussen het zichtbare, immanente van het geschrevene waarmee de kunstenaar wat ze aan haar moeder vroeg en wat ze met Staci Bu Shea besprak vast wil houden op het ene scherm, en het transcendente, dat wat de wereld overstijgt op het andere scherm. Tezamen worden doden en levenden gevoegd in zowel haar als het kosmische, collectieve geheugen.

[1] Zie ook Ogen van mijn moeder (2012): ‘Katja Mater (geb. 1979) is een begenadigd fotografe die experimenteert met licht op film’ (pagina 11). En een recensie van mij uit 2017 op 8WEEKLY: https://8weekly.nl/recensie/rood-voor-de-ogen/
[2] http://www.katjamater.com/recent/?res=1080
[3] Vanaf 9 maart te zien in Galerie Mandos (Prinsengracht 282 in Amsterdam).

Meeslepend en om stil van te worden

Wanneer je als bezoeker de ronde langs alle werken van Meredith Monk in de Amsterdamse Oude Kerk hebt gemaakt, kom je bij het gastenboek dat uitnodigend open ligt. Je leest wat er zoal in is geschreven, variërend van lovend tot zeer lovend aan de ene kant en negatief tot wel erg negatief aan de andere kant. ‘Schaamteloos’, merkt iemand op, deze moderne kunst in een kerk waar mensen liggen begraven.

Nu is het een beetje goedkoop om als tegenreactie te wijzen op oude schilderijen van bijvoorbeeld Emanuel de Witte waarin verschillende hondjes door de kerk rennen, mannen al keuvelend rondlopen, in de banken zitten of – al pratend – met hun arm op de leuning ervan overhellen naar hun gesprekspartner. Je kunt je ook beperken tot de inhoud en vorm van het werk van Meredith Monk zelf. Dat gaan we hier doen. Maar eerst iets over de kunstenares zelf.

Meredith Monk
Monk (1942) is een veelzijdige, Amerikaanse kunstenaar. Afgelopen Holland Festival (HF) werd er nog een werk van haar, Indra’s Net, uitgevoerd in de Amsterdamse Gashouder. Een deel ervan wordt nu in de tentoonstelling gepresenteerd: Rotation Shrine. ‘Een samenspel van muziek, beweging en architectuur, dat hemelse, aardse en menselijke dimensies uitdrukt in geluid, video en performance’, stelt het Holland Festival op zijn website over Indra’s Net:

Daarmee omschrijft het HF het werk van Monk raak. Want ze is componist van aan minimal music herinnerend werk, performer, regisseur, zanger, filmmaker en danser/choreograaf in één. Alle disciplines combineert ze tot een Gesamtkunstwerk. Zo ook in deze eerste Europese overzichtstentoonstelling die in samenwerking met de Hartwig Art Foundation vorm wordt gegeven.

Hemel, aarde, mensen en engelen
Het gaat nu vooral om die trits woorden: hemelse, aardse en menselijke dimensies. Het een valt niet los te maken van het ander. Dat blijkt meteen al bij binnenkomst in de Oude Kerk. Je oog wordt getrokken door wat je een trap of een piramide zou kunnen noemen, die reikt vanaf de zerken tot in de lucht. Op elke trede liggen alledaagse, in was gedoopte voorwerpen als zijn het relikwieën. Je zou het spiritueel kunnen noemen, maar ook een Calling, een roep die uitnodigt om over die gestolde voorwerpen na te denken.

Je ziet een doosje eieren, verwijzend naar het begin van het leven of naar Pasen. Je ziet slippers, losgezongen van de grond. Twee kerstboompjes en een blokfluit die hun oorspronkelijke functie hebben verloren. Net als de analoge telefoon helemaal in top. Zoiets als de bellende engel aan de zuidkant van de Sint Jan in Den Bosch. Je mag er je eigen associaties op los laten. Sterker nog: je mag zelf ook een voorwerp inbrengen dat aan de installatie wordt toegevoegd en zo meebouwen aan collectieve herinneringen.

Vruchtbaarheid, geboorte, leven en dood
Hemel, aarde, mensen en engelen, maar ook: vruchtbaarheid, geboorte, leven en dood, constructie en deconstructie zoals in de Volcano Songs Shrine. Het zijn geluidsopnames die je hoort en een film die je ziet. Met bloemen, dieren en organismen. Het levert een spanning op tussen leven en dood, zoals de natuur zelf ook is. De muziek in Juice sterft niet voor niets weg, maar blijft op een of andere manier toch in je hoofd hangen. En dan die rode schoenen, die je in de kubus waarin dit werk wordt getoond op de grond ziet liggen. Rood als bloed, rood als de liefde. Je ziet ze als je tussen de boomstammen door kijkt naar de achterwand. En je ruikt het hout. Zo speelt de tentoonstelling in op alle zintuigen.

Je zou het een meditatie kunnen noemen waar je doorheen loopt en die je omgeeft. Een meditatie van ‘alledaagse archeologie’, zoals het begeleidende boekje over Offering Shrine schrijft. Alledaagse voorwerpen, zoals op de piramide aan het begin, die zijn gestold en wie weet, net als permafrost (bevroren grond) later weer tot leven komen. Constructief en deconstructief.

‘Complete kunst’ staat er ook in dat boekje. Compleet als het leven, inclusief de dood. Als een cirkel die af is, gelijk Silver Lake with Dolmen Music in het hoogkoor: zes stoelen staan in een ovaalvorm binnen een cirkel van stenen. Net als Songs of Ascension Shrine, waarin op drie schermen musici en dansers een cirkelvormige trap (in Ann Hamiltons Oliver Ranch Tower in Geyserville, Californië) afdalen en bestijgen. ‘Hemelse, aardse en menselijke dimensies’ uitgedrukt in ‘geluid, video en performance’. Meeslepend en om stil van te worden.

Deze recensie verscheen 13 december 2023 op de website 8weekly.nl (eindredactie Frank Kremer). Wordt hier met toestemming overgenomen. De tentoonstelling Calling duurt nog tot en met 14 april 2024. Foto bovenaan: Ascension Shrine (2003). Foto: Aad Hoogedoorn.

 

Jaarthema 2023 – Emoties (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. In 2018 waren dat de oude Grieken, in 2019 was dat de negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur, in 2020 waren dat de middeleeuwen, in 2021 was het Indonesië en in 2022 kunst en klimaat. Dit jaar is het thema emoties. Samengevoegd tot een drieluik. Vandaag deel 1; losse mozaïekstukjes die op het eind in elkaar vallen.

1. Anna Clyne
Het begon ermee dat ik een artikel uit Het Parool van 4 januari opstuurde naar een oud-collega. Het betrof een artikel over de Britse componiste Anna Clyne (1980, zie foto hierboven). Als reactie kreeg ik een artikel van haar in de NRC. Joep Stapel schreef daarin aan het eind dat Clyne ‘altijd een directe emotionaliteit zoekt in haar werk en ook het hart heeft het in onze wereld zwaar te verduren, van corona-eenzaamheid tot klimaatstress. Het slotdeel van het werk [Weathered, Verweerd, EvS], gewijd aan de aarde, eindigt [lees: begint, EvS] met “fanfares” aldus Clyne. Kunnen we het interpreteren als een optimistische noot? Clyne kijkt alsof ze iets heel vreemds heeft gehoord: “Ehm, well, no”.’

Een conclusie die mij terugvoerde naar een artikel in Filosofie Magazine (nr. 1/2023) dat ik ’s ochtends las. Een interview van Th. Velvis met de filosoof en theoloog Ralf Baudelier (1961). Eerst kende Baudelier ‘niet anders dan een onbegrensd optimisme’, maar in zijn recente boek Lang leve de mens (Gompel & Svacina) maakte hij ‘een scheiding tussen een romantisch hart en een verlicht hoofd’. De auteur is niet optimistisch meer, maar gaat ook niet uit van een alarmerend verhaal over klimaat, mijn vorige jaarthema. In blog 3 zal ik dit mild optimistisch of mild pessimistisch noemen. Eigenlijk denkt hij net als Jane Goodall die op de maandagavond ervoor in een tv-interview met Janine Abbring (VPRO Wintergasten, 2 januari) zei dat het haar ‘missie is om de mensen hoop te geven zodat ze actie ondernemen’.
Misschien wil die fanfare van Clyne ook net als Goodall oproepen om in actie te komen.

2. Herinneringen
Herinneringen zijn affectief en emotioneel, aldus Luc Rasson (zie foto) tijdens een interview met Herman Simissen, de examinator van mijn MA-scriptie. Rasson is de auteur van het boek Donker toerisme. Reizen naar plaatsen met een donker verleden: dood, vernietiging. ‘Donkere toeristen’ zijn intellectuelen die zich niet beperken tot boekenwijsheid. Ze zoeken de historische sensatie, een gevoel van onmiddellijk contact met het verleden, een sfeer waarin je wordt geprojecteerd.
Ik heb dat zelf ervaren tijdens reizen naar de Normandische stranden en het voormalige concentratiekamp Majdanek. Ervaringen die je altijd bijblijven. En ook een oproep zijn om in actie te komen op elk moment dat bijvoorbeeld antisemitisme zijn donkere kop opsteekt, in welke vorm dan ook.

3. Eric Whitacre
Na het NTR ZaterdagMatinee op 25 februari, waarin de Nederlandse première werd gebracht van The Sacred Veil van Eric Whitacre (zie foto), overkwam me iets raars. Ik ging blij het Amsterdamse Concertgebouw uit, terwijl het stuk toch ging over de dood van de vrouw van een van Whitacre’s vrienden, Julie Silvestri, en ik aan de compositie zelf dubbele gevoelens had overgehouden, die ik verwoordde in een recensie op de website van 8WEEKLY.[1]

Een mevrouw naast mij pinkte een traantje weg. Om de tekst, om de muziek, om allebei? Misschien ligt het antwoord in de gelukzaligheid van ‘een simpele ziel’ (Marguerite Porete) tot wie het doordringt hoe mooi het is dat je mag leven, samen met anderen kunt genieten van een concert in een van de mooiste zalen ter wereld. In dankbaarheid dat het leven na de dood doorgaat. In die zin dat de geest van Julie voortleeft in de gedichten van haar man, Charles Anthony, in de muziek van Whitacre en in de oren van de mij onbekende buurvrouw die tot tranen was geroerd en in die van mij die er anders mee omging.
Het is zoals Shakespeare dichtte:

Jij leeft nog voort, door wat mijn pen vermacht;
waar adem is, troon jij op iedere ademtocht.
(Sonnet 81).

4. Handen bij Rembrandt
Op 22 maart nam ik deel aan een excursie van Helikon naar de Légertentoonstelling in het Kröller-Müller museum in Otterlo. Als gids was Hans van der Gaarden mee. Hij verzorgde op de heenweg in de minibus, tijdens de lunch, even voor en nadat we de expositie hadden bezocht ‘blokjes’ inleiding.
Op de terugweg vertelde hij iets over wat – gezien de passie waarmee hij het deed en zijn eigen blog – wel een stokpaardje van hem moet zijn: de emoties die de handen op het werk van Rembrandt uitdrukken.

Op zijn blog (www.manvantaal.com) staat de volledige registratie van een lezing die hij hier eens over hield. Daarom ontleen ik het volgende in relatie tot een tekening die verleden jaar Pasen in de Nieuwendammerkerk in Amsterdam was te zien en waarop je een derde hand ontwaarde.

Op de ets Het ledikant zie je de liefdesdaad (links). De vrouw heeft drie handen en is daardoor volgens Van der Gaarden buitengewoon actief. Op De Nachtwacht zien we Banning Cocq wiens hand zegt: Vooruit, mannen! Er is een slagschaduw te zien, een soort extra hand die een verhaal vertelt en het wapen van Amsterdam als het ware omkranst; ze beschermen de stad, die handen. Handen die beschermen én actie ondernemen; een mooie tweeslag als vervolg op wat Goodall zei.

En zoals dat gaat: nu zie ik opeens meer schilderijen met drie handen. Zoals On them van Sanya Kantarovsky (1982, foto rechts) op de tentoonstelling ‘Brave New World’ in de Fundatie te Zwolle.

5. Luister van Sacha Bronwasser
De schitterende roman Luister van Sacha Bronwasser (uitg. Ambo|Athos, 2023) gaat onder meer over een bepaalde emotie: angst. De hoofdpersoon, Philippe Lambert, lijdt eraan. Vóór zijn huwelijk met Laurence en, wederom, ná de geboorte van hun zoontje Nicolas en bij de aanblik van een van de au pairs, Eloïse Schiller.
Dit alles tegen de achtergrond van de aanslagen die Parijs in de jaren tachtig teisterden. Niet dat Philippe daar, in tegenstelling tot Laurence, bang voor is. Nee, dat is hij als gezegd voor Eloïse. ‘Hij moet luisteren, er is geen andere optie, hij moet luisteren (…) om erger te voorkomen’. Dit spiegelt zich in Marie die ook moet luisteren, zoals er veel spiegelingen in de roman zitten. De auteur wilde Marie naar eigen zeggen een schop onder de kont gevel. ‘Maar ze luisterde niet’. In het laatste hoofdstuk staat een zin die veel verklaart en ook weer niet: ‘Hij wist het gewoon allemaal’. Elders zegt hij: ‘Er zijn dingen die ik zie’. En voorvoel, zoals een aanslag die nog plaats moet vinden. ‘Een vloek’, meent hij. ‘Het is gezien, het is verteld, en nu bestaat het’.

 

[1] Zie: https://8weekly.nl/recensie/ntr-zaterdagmatinee-eric-whitacre-toek-numan/

Vangen wat er te vangen valt

Ze zeggen dat het leven soms aan je voorbij trekt als een film. Het gebeurde mij tijdens een kort orgelconcert door de Japanse organiste Yu Nagayama in de St.-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch (29 juli 2023).
De duiding las ik een dag later in een indrukwekkend artikel van filosofe en schrijfster Eva Meijer (NRC, 28 juli 2023, zie foto Bowie Verschuuren op haar website, rechtsboven) en tijdens de eerste lezing (een gedicht van Rutger Kopland, zie link onderaan) tijdens een kerkdienst in de Bethelkerk in Amsterdam.

Het orgelconcert in de St.-Jan
Tijdens het orgelconcert werden wij in verschillende talen welkom geheten door een zogeheten ‘zwarte Franciscaan’, een minoriet in een zwarte in plaats van bruine pij met een wit koord om zijn middel: ‘Vrede en alle goeds’. Daar begon het mee, want toen mijn moeder van mij in verwachting was, nam haar oudste broer boeken over Franciscus van Assisi (afb.: Cimabue) voor haar mee. Zij heeft er iets van meegekregen en op mij overgedragen.

Het koord begon zich verder te ontrollen tijdens het eerste muziekstuk: The Queenes Alman van William Byrd. Ik ken het van opnamen en/of concerten van Gustav Leonhardt en ik heb de melodie ongetwijfeld in bewerkingen voor blokfluit zelf ook gespeeld.
Net zoals ik het volgende stuk kende: het Largo uit Bachs hoboconcert BWV 1056, hier in een bewerking door Dick Koomans. Van blokfluit was ik namelijk overgestapt op hobo – en inmiddels weer terug, omdat het hobospel me te zwaar werd.
Vervolgens speelde Nagayama een koraal uit de cantate Herz und Mund und Tat und Leben BWV 147, eveneens van Bach, beter bekend als Jesu joy of man’s desiring in de bewerking van Myra Hess. Een andere broer van mijn moeder had de opname hiervan op 78-toerenplaat. Hij heeft hem veel gedraaid toen zijn moeder, mijn oma overleed. Als troost voor zijn zus. Ik heb deze en andere platen van hem geërfd.
De organiste sloot af met Bachs Prelude en Fuga in G BWV 541, een ideaal stuk om ons weer opgeruimd de straat op te sturen.

Het artikel van Eva Meijer
Ik lees de volgende dag het genoemde artikel van Eva Meijer, die is getroffen door long covid. Dat is mij gespaard gebleven, hoewel ik vermoed dat de verergering van mijn astma ook te wijten is aan een verder overigens milde covidbesmetting rond Pasen. Een fysiotherapeut helpt mij tussen twee haakjes inmiddels met ademhalingsoefeningen, zodat ik een fout ingesleten, hoge ademhaling weer loslaat en blokfluit kan blijven spelen.
Meijer zoekt haar toevlucht bij de doden, in haar geval geen componisten en herinneringen aan haar moeder en ooms, maar bij filosofen. Ze schrijft – en dat ervoer ik ook in de St.-Jan – ‘dat de nabijheid van de doden ook laat zien dat je eigen leven niet gescheiden is van de dood, dat de tijd zich kan inrollen en uitrollen’. Als in een film, als het koord om het middel van de minoriet.
Het einde van dat koord, van die draad zoals Meijer schrijft, ‘is jouw einde (dat geen einde is). Dat ligt al op je te wachten. En jezelf van vroeger is al een geest in je leven, iemand [of iets, EvS] die [dat, EvS] nog in de tijd bestaat maar er niet meer bij is’.
Ze vervolgt met een alinea over de memoires M-Train van Patti Smith: ‘Kunst is echter dan het leven, zowel haar werk als dat van anderen, maar het vangt alleen wat er was, het brengt het niet terug. Doorleven is altijd een kwestie van loslaten en vasthouden’. Als je adem.
Vasthouden ook op de manier zoals in het slotstuk van het concert dat mij in gedachten terugvoerde naar de talloze zomerorgelconcerten die ik hoorde en voor de Leeuwarder Courant recenseerde. Iets dat ik nog steeds doe, recenseren.

Het gedicht van Rutger Kopland
De verschillende orgelwerken van Bach komen symbolisch terug in de drie strofen van het gedicht Het dorp II van Rutger Kopland. Je ziet om te beginnen uit over een kloof (BWV 1056): loopt het pad in gedachten af en kijkt wat rond.
De helling is kaal en voert dieper, naar een dal, maar er is water dat je lest (BWV 147), er is een overkant. Uiteindelijk voert de weg, het (levens)pad weer omhoog (BWV 541).

 

Link naar artikel van Eva Meijer: https://www.nrc.nl/nieuws/2023/07/28/geef-mij-maar-dode-filosofen-die-geven-nog-altijd-antwoord-a4170575?utm_campaign=share&utm_medium=social&utm_source=twitter&utm_term=in-sidebar
Link naar gedicht van Rutger Kopland: https://www.dbnl.org/tekst/_tir001198801_01/_tir001198801_01_0014.php (Het dorp II).

De derde bij Blaman en Levinas

Een van de mooiste verhalen uit de Nederlandse literatuur is ongetwijfeld De zwemmer (1957) van Anna Blaman. Naar dit verhaal maakte regisseur Yve du Bois een scenario voor een korte, nog geen tien minuten durende film (2023). Met als spelers Yo de Bo als de cynische Anna, een sterke Andrea van Pol als haar geliefde, ingoede Alie Bosch, Patricia Werner Leanse in de zwijgende rol van zwemster in dit geval. En haar hond Rouge, die een niet onbelangrijke, kleine rol heeft. Het verhaal speelt aan de Côte d’Azur.

Alie voegt zich naar de wensen van Anna, die haar aanraadt te vergeten dat er nog andere mensen op de wereld zijn dan zij. Alleen ziet Alie nog iemand op het strand, die de kleren uitdoet en in de woelige zee gaat zwemmen; de zee was nog rustig, toen ze er in de auto naartoe reden. Ze moet maar niet naar de vrouw kijken, meent Anna. ‘Er is niets meer dat me kan raken’, zegt ze. Maar Alie houdt haar ogen op de zee gericht. Ze is, zegt haar vriendin, ‘altijd weer het slachtoffer van haar fantasie. Je ziet overal drama achter.’ Nee, zegt Alie – ze heeft aandacht. In de Engelse ondertiteling met hoofdletters geschreven: ATTENTION. Anna lacht schamper. ‘Aandacht om elkaar het leven mogelijk te maken bij wijze van menselijk fatsoen’, aldus Alie. Dan lopen beiden richting zee en zien de kleren van de zwemster op een hoopje op het strand liggen …

Het is een prachtverhaal over twee vrouwen en een derde, in het origineel een man. Het doet me denken aan de filosofie van Emmanuel Levinas, wiens werk Blaman op zich wel gekend zou kunnen hebben. Maar niet zijn latere denken over ‘de derde’, zoals in Anders dan zijn of het wezen voorbij (Uitgeverij Ambo, 1974). Met dit begrip verwijst hij naar een breder samenleven dan alleen het ik en de ander. Ik-en-de-ander versus de derde. Geen symmetrie zoals tussen Anna en Alie, maar asymmetrische verantwoordelijkheid, aandacht zou Blaman zeggen. Voor de derde die ook betekenisvol is voor de relatie ik-ander, zoals de zwemmer voor Alie en Anna. Zonder die derde is het verhaal niet af en zou het zijn blijven steken in het samenzijn en gedachtewisseling van de twee vrouwen.

Bij Levinas staat de derde symbool voor de samenleving als geheel, voor de staat, voor instituties, wetten, rechten en plichten, normen en waarden. Of je dat er bij Blaman ook in mag lezen is de vraag, maar haar verhaal legt in ieder geval met terugwerkende kracht de filosofie van Levinas uit, die met de introductie van de derde aan waarde won. Net als Blamans verhaal.

 

Link naar de film: https://vimeo.com/832228104

Christiaan Verbeek: De wanen

Al zou de naam onbekend zijn, toch is de kans aanwezig dat zijn muziek wél bekend is: Christiaan Verbeek, componist van onder andere muziek bij de film Helium waarvoor hij in 2014 een Gouden Kalf won. In 2018 kwam tijdens de Dag van de Morgendienst in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk een andere kant van hem naar voren: als componist van een stuk in opdracht van Cello Octet Amsterdam voor een reeks concerten rond de tachtigste verjaardag van de componist Arvo Pärt. Hierbij werd hij geïnspireerd door het gedicht Aan het grensland van Rutger Kopland.
Nu is zijn werk te horen bij de lunchtheatervoorstelling De wanen in het Amsterdamse Theater Bellevue (van 22 september t/m 16 oktober 2022). Dichter Ingmar Heytze, regisseur Olivier Diepenhorst en actrice Abke Haring maakten deze voorstelling, samen met Verbeek en enkele andere theaterkunstenaars, waaronder dramaturge Janine Brogt. Wegens persoonlijke omstandigheden wordt de rol van Haring echter overgenomen door Alwin Pulinckx.

Christiaan Verbeek
In 2018 sprak ik met Verbeek voor Kerk in Mokum. Met toestemming neem ik enkele gedeelten uit dat interview hier over ter gelegenheid van genoemde theatervoorstelling. Ook een grensland eigenlijk; een voorstelling namelijk over de onaangepaste geest. Heyze schreef de dichtbundel De Atlas van wanen, die nooit is gepubliceerd, maar tot toneeltekst, een monoloog werd omgewerkt.

‘Ik vind’, zei hij in 2018 tegen mij, ‘grensgebieden interessant. Dáár wordt het spannend. Ik heb een jazzachtergrond en ben toen meer op het klassieke pad geraakt. Mijn projecten zijn muzikaal behoorlijk uiteenlopend. De bron is het leven, zijn ervaringen. Bijvoorbeeld de natuur, of wat je van huis uit meekrijgt.’

Aan het grensland
Voor zijn compositie ‘Aan het grensland’ ging Verbeek naar De Hors op Texel, waar hij is geboren. ‘Dat is letterlijk een soort grensland, waar strand in zee en zee in lucht overgaan. Het zinderende van die lucht zit bijna in al mijn muziek. Maar het blijft niet bij deze wazigheid, ik zoek ook duidelijk naar structuren. In dit geval de drieslag die Kopland aanreikt: het hiernamaals, het hiervoormaals en het nu. Het stuk begint met een inleiding die de zoektocht naar het grensland verklankt, dan volgen dertien noten en dan begint het gedicht pas. De tekst staat ook in de muziek, zodat de musici weten waar ze zijn.’
Dertien staat voor de laatste strofe uit het gedicht:

je denkt aan je jeugd aan 1 Korintiërs 13
nu kijken we nog in een wazige Spiegel
maar straks staan we oog in oog.

In deze drie regels zitten heel wat lagen verstopt: de jeugd van Verbeek, als domineeszoon vertrouwd met kerk en liturgie, de wazige Spiegel die verwijst naar een van de bekendste composities van Arvo Pärt: Spiegel im Spiegel, en het meer concrete oog in oog staan.

Impressies
Ik zeg dat Verbeeks muziek mij tot nu toe impressionistisch overkomt; niet als stijl (het impressionisme), maar als insteek, in het verklanken van een sfeer. Verbeek (h)erkent het: ‘Ik heb dit van huis uit meegekregen. Mijn moeder en ik stuurden elkaar altijd kaarten van impressionistische schilderijen van Monet en we luisterden naar Debussy. Maar dat is ook een fase. Mijn muziek wordt steeds concreter, want hoewel Aan het grensland een zekere vaagheid ademt, kent het  ook een heel duidelijke vorm: zoektocht – gedicht – terug in de wereld. Aan het grensland staat voor mij tussen het aardse en het religieuze in. Een gebied waar Pärt, Kopland en ik elkaar ontmoeten.’ Zoals Verbeek in Wanen onder meer de tekst van Ingmar Heytze ontmoet en het grensland tussen waan en werkelijkheid.

Foto bovenaan deze blog afkomstig van de website van Christiaan Verbeek: https://www.christiaanverbeek.com/
Zie ook: https://www.theaterbellevue.nl/agenda/3796/Ingmar_Heytze_Olivier_Diepenhorst_Alwin_Pulinckx/De_wanen
En tenslotte mijn recensie: https://8weekly.nl/recensie/theater/de-wanen-theaterdebuut-waar-alles-aan-klopt/

Caroline Pauwels – Ronduit

Ik doorbreek mijn gewoonte om twee ‘gewone’ blogs af te wisselen met een aanschafinformatietekst die ik schreef voor NBD Biblion na het ontstellende bericht dat op 5 augustus jl. Caroline Pauwels op 58-jarige leeftijd is overleden (zie link naar een In memoriam onderaan dit bericht); de tekst die ik schreef over haar prachtige boek Ronduit wordt naar aanleiding van haar overlijden hier met voorrang geplaatst. Haar nagedachtenis tot zegen.

Ronduit : overpeinzingen van een possibilist  / Caroline Pauwels ; opgetekend door Frank Van Laeken en Peter
Van Rompaey. – Antwerpen ; Amsterdam : Houtekiet, [2021]. -261 pagina’s ; 22 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-892497-0-8

Een boek over leven, werk, de universiteit, media, Europa en de wereld. Persoonlijk en filosofisch. Geschreven door Caroline Pauwels, [van 2016-2022] rector van de Vrije
Universiteit Brussel. Zij noemt zichzelf ‘possibilist’, dat wil zeggen dat ze er vast op vertrouwt dat de wereld beter kan worden. Haar doel is de lezer te intrigeren, inspireren en/of verwonderen. En dat lukt haar. De hoofdstukken zijn deels gebaseerd op lezingen, interviews en columns in De Tijd. In deze stukken is een radicaal humanist aan het woord, die zich beroept op de principes vrijheid, gelijkheid en verbondenheid. Zij treedt hiermee in de voetsporen van de Verlichting (Kant). Haar favoriete filosoof is Hannah Arendt, haar favoriete schrijvers zijn Karen Blixen, Virginia Woolf en Albert Camus. Ook komen ontmoetingen aan bod met bekende en minder bekende mensen, maar stuk voor stuk mooie mensen. Met literatuurlijst. Een inspirerend, reflectief boek door een tijdgenote voor lezers met een brede interesse.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

https://today.vub.be/nl/artikel/in-memoriam-caroline-pauwels

Laat de levenden opstaan

Het is altijd leerzaam om twee personages met elkaar te vergelijken. Harold Bloom bijvoorbeeld vergelijkt Falstaff en Hamlet van Shakespeare met elkaar. De Russische schrijver Toergenjev deed hetzelfde met Hamlet en Don Quichotte. Het desbetreffende boek van de eerstgenoemde auteur (Falstaff. Give me life, uitg. Scribner, 2017) lag in de uitverkoop en kon ik niet aan me voorbij laten gaan, het boekje van de tweede schrijver, een Nestor Mini-pocket (Hamlet en Don Quichot. Egoïsme en idealisme, uitg. Scriptio, 2008) werd me aanbevolen. Wat leveren die vergelijkingen, die antitheses op?

Harold Bloom
Eerst Bloom: ‘Falstaff is even intelligent als Hamlet, maar Hamlet is de afgevaardigde van de dood terwijl Falstaff de gezant is van het leven’ (p. 2). Dat constateert de in 2019 overleden grote Shakespearekenner al in de Prelude van zijn boek. De essentie, schrijft Bloom in de voetsporen van zijn vriend Anthony Burgess is dat Falstaff niet moraliseert. Bloom schrijft het niet met zoveel woorden, maar je zou kunnen zeggen, dat Hamlet dat dus wél doet. Het ene leidt ten leven, de andere instelling naar de dood. Is dat het? Het ligt in ieder geval in het verlengde van een zinsnede uit Balzacs novelle Louis Lambert die Bloom aanhaalt (p. 29): ‘Opstanding is het gevolg van een hemelse wind die over de wereld strijkt. De engel die door de wind wordt gedragen, zegt niet: Sta op gij doden! Hij zegt: Laat de levenden opstaan!’

Je kunt stellen – en ik parafraseer Bloom – dat Falstaff Shakespeares tweede carrière in het theater schiep, toen hij opstond als toneelschrijver na eerst acteur te zijn geweest. Je zou zelfs kunnen beweren, dat Falstaff na Henry IV zijn opstanding beleefde in The merry wives of Windsor, maar Bloom beschouwt dit als een onacceptabele travestie van Falstaff (p. 53). Dat past Falstaff niet, want hij staat volgens de auteur weliswaar voor het leven, maar dan voor de donkere kanten ervan, wat op deze manier een nadere invulling van ‘leven’ is zoals hij dat eerder als kenmerkend voor Falstaff omschreef. Leven dat met andere woorden weet heeft van de dood.

Na Falstaff komt Hamlet en dan – schrijft Bloom – Jago, Lear, Macbeth en Cleopatra (p. 74). Falstaff dwingt ons om na te denken; hoe traag en oud van beweging hij ook is, zijn geest is vlug.[1] Falstaffs neergang is volgens Bloom opdat Hamlet [Lear en Othello] opstaan, leven in de vreugde er te zijn (p. 137):

give me life: which if I can save, so (5.3.60-61).

Ivan Toergenjev
Over naar Toergenjev en Hamlet. Staat bij Bloom Hamlet voor de dood, bij de Russische schrijver en dichter Ivan Toergenjev (1818-1883) is hij een egoïst, een kille analyticus en – zoals vaker te doen gebruikelijk – een twijfelaar. Kenmerken die je overigens zo op Toergenjev, de analyticus en de scepticus zelf zou kunnen plakken … Of op andere personages in zijn werk, die hij antithetisch tegenover anderen plaatst, maar dit terzijde (zie: https://elsvanswol.nl/telkens-een-trapje-hoger/).

Don Quichot daarentegen is volgens Toergenjev een idealist, wereldverbeteraar en doener. De denker en de doener staan met andere woorden tegenover elkaar. Toergenjev gaat nog een stapje verder: ook respectievelijk, en mijns inziens nogal sjabloonmatig, voor de Noordeling (zwaar, somber) en de Zuiderling (vrolijk, niet al te diep gravend). Uiteindelijk komt de Rus uit bij het idee dat de basis en het doel van het bestaan ‘ofwel buiten hemzelf bestaat ofwel in hemzelf leeft’ (p. 15 vert. Emmanuel Wagemans), transcendentie of immanentie. Tot een synthese als bij Bloom komt Toergenjev niet.

Antithese en synthese
Je zou wel Don Quichot, zoals Toergenjev hem neerzet, kunnen vergelijken met Falstaff als komische figuur. Zijn lach is verzoenend en verlossend. Met Hamlet lach je niet, met Falstaff en Don Quichot kun je dat wel doen. Daarin ligt hun verlossing, zou je Toergenjevs opmerking over Hamlet (‘precies daarin ligt zijn veroordeling’, p. 24) kunnen omdraaien. Hamlet heeft niets te bieden, omdat hij passief is en geen richting heeft. Anders dan, zoals Bloom al zei de dood. Hij verzinkt in de afgrond, heeft geen grond om op te staan, zoals Falstaff. Hij laat bij Toergenjev geen sporen achter. Hamlet leeft in de visie van Toergenjev niet voort. Hij doet er het zwijgen toe: ‘The rest is silence’ (5.2.17).

Conclusie
Je mag concluderend hopen, dat mensen in het algemeen net als Falstaff leren vreugde te ervaren in het leven, weet hebbend van de dood, niet in antitheses blijven hangen maar actief doener én denker ineen zijn en grond vinden om op te staan. Letterlijk en figuurlijk.

 

[1] ‘I know thee not, old man’ (Henry V, 5.5.47). Schitterend verfilmd met Orson Welles (Chimes at midnight, 1965).

‘Niet normaal’

Jannah Loontjens schrijft in het maartnummer 2021 van Filosofie Magazine een mooie bijdrage onder bovengenoemde titel. Het gaat over de film One Flew over the Cuckoo’s Nest die haar aan het denken heeft gezet. Het gaat over ‘gekken’ die veroordeeld worden, krankzinnigheid die ‘vrijwel altijd als een bedreiging [wordt] ervaren. Afwijkend gedrag valt buiten de structuur van het normale; het is onvoorspelbaar en dus eng’. In mijn gedachten zag ik weer de beelden voor me bij het Amsterdamse Centraal Station en in de stadsbus. Ik schreef er een column over voor Literair Nederland (11 oktober 2017), die ik hier n.a.v. het artikel van Jannah Loontjes zowel deels als aangevuld herneem.

Op het immens drukke plein voor het Amsterdamse Centraal Station loopt een lange heer met de klep van zijn pet over zijn ogen getrokken. Als extra bescherming tegen de zon en wat al niet meer doet hij ook nog eens zijn hand voor de zijkant van zijn gezicht. Een fractie later haalt hij met de vuist van zijn andere hand uit naar mensen om hem heen. Daarbij maakt hij passen als stond hij in een boksring. Iedereen wijkt verschrikt uit en de man vervolgt zijn weg. Ik heb niet meer gekeken op wat voor manier.

Terug zat ik in de bus achter een mijnheer die de stang voor zich angstvallig omklemde, een aktetas op schoot stevig vasthield en heen en weer wiegde. Opeens viel het kwartje of kwam ik althans op het idee van wat het zou kúnnen betekenen, de boksende en wiegende man, mij ingegeven door een interview met de filosoof en psychiater Paul Moyaert.
Moyaert zou de boksbewegingen van de lange heer ongetwijfeld beschrijven als een omgang met zijn waanzin, als het op zijn manier meedansen met het leven.

Op de grond van een gebeurtenis die Arthur Japin beschrijft in zijn roman Vaslav denk ik verder. Kyra, de hoofdpersoon van dit boek, komt op een gegeven moment in contact met een jongen van een jaar of achttien die aan luchtdirigeren doet; ze bestaan tussen twee haakjes echt, luchtdirigenten – ik heb er eens een ontmoet, een serieuze man die dit beoefende in bejaardenhuizen e.d.. En dat niet alleen – terug naar Japin – de jongen bracht zelf ook muziek voort, ‘inventief en eigenaardig, uit alle hoeken en gaten van zijn eigen lichaam.’ Hij zoemde en piepte, fluite, trommelde en knarste ‘voor een publiek van zotten dat er niet van op- of omkeek.’

Muziek speelt ook in de film die Loonjens beschrijft een rol. Elke dag wordt op de mannenafdeling van een inrichting dezelfde grammofoonplaat van een wals gedraaid. ‘Het vriendelijke, maar toch dwingende ritme van de wals symboliseert de kalme structuur die hoofdzuster Ratched voor ogen staat.’ Het tegenovergestelde was echter het gevolg: ‘angst, lethargie en zelfdestructie’.

‘Die neuriënde, waggelende, wiebelende mensen proberen in hun ritme te komen. Dat is wat het is’ aldus Moyaert. Ze doen het zelf, en hoeven daarbij niet – door zuster Ratched of door ons – worden geholpen. We moeten het ritme ook niet verstoren. Uitwijken mag, maar dan om ze de ruimte te geven.