De dood is een componist

Holbein_AmbassadeursHet is een vreemde gewaarwording. Terwijl Vrije geluiden met violist Linus Roth en pianist José Gallardo me op het spoor zet van de Poolse componist Mieczyslaw Weinberg (1919-1969) en ik me verder in hem verdiep dank zij Brava nl, die een uitvoering van een Pianokwintet door het Valeriusensemble liet horen, en Radio 4, die het openingsconcert van het Internationaal Kamermuziek-festival uitzond met een Pianotrio van Weinberg, lees ik ter recensie het boek De dood van een filosoof van de Duitse filosoof en wiskundige Tobias Hürter. Beide, de muziek en het boek, interfereren op een intrigerende manier met elkaar.

Weinbergs muziek roept bij mij dezelfde gevoelens op als bij Hürter de dood op het schilderij De ambassadeurs van Hans Holbein Jr. (National Gallery, Londen, zie afb.). Op de onderste helft van het doek is een langwerpige structuur afgebeeld. ‘Als je’, schrijft Hürter, ‘er dichtbij staat en het vanuit een scherpe hoek van vijfenzeventig graden bekijkt, herken je er een doodshoofd in (…). De dood maakt deel uit van het schilderij (…), maar op het eerste gezicht hoort hij er niet bij’.

Het is als in de muziek van Weinberg: de dood maakt er onmiskenbaar deel van uit. En ‘op haar beurt raakt de rest van het leven vanuit dit perspectief onherkenbaar verwrongen (…). Om de dood te zien moet je naar de kant. Om het leven te zien, moet je naar het midden’. Mitten wir im Leben sind mit dem Tod umfangen …

Luister naar de prachtige vioolmelodie die opbloeit uit een heftige, door woede, pijn en agressie getekende pianopartij in het Pianotrio. Of naar het Pianokwintet, dat als het even kan nóg heftiger is, meer verwrongen, minder Sjostakovitsj. Of naar de grote eenvoud van het langzame deel uit de Sonatine opus  46 voor viool en piano. Allemaal kleuren op één palet.

Het is zoals Hürter schrijft: de dood ‘enerzijds als een oude bekende (…), anderzijds als een monster (…), machtig en alledaags’ beide. Een ‘geheimzinnige metgezel’ van een man die tijdens de sjoah veel van zijn familie heeft verloren. En ze in zijn bewustzijn zo oproept, gedragen door de onsterfelijke melodieën die hij in al hun eenvoud citeert: volksliedjes, kinderliedjes, joodse wijsjes. De leegte is gevuld met herinneringen.

Gelijktijdigheid

Rembrandt_Man in oosterse kledingOnlangs boog ik me samen met iemand over een artikel met betrekking tot videokunst. Daarin werd transcendente ‘relikitsch’ (waaronder Bill Viola werd verstaan) geplaatst tegenover aards gebonden kunst (zeg maar van een Fiona Tan, zoals die nu bij de Rabobank in Utrecht valt te zien). Is het wel zo zinnig, dit tegenover elkaar plaatsen?

Ik moest daaraan denken toen ik op dezelfde dag een ‘vertelling’ van Geert Mak hoorde. Hij had het over laatmiddeleeuwse, religieuze schilderijen waarin Bijbelse figuren in de kleding van de middeleeuwen worden afgebeeld. Dat kwam, zei Mak, omdat men toen niet of nauwelijks reisde en nog geen totaal anders geklede mensen kende, zoals Rembrandt later (zie afb.).

Terwijl ik me altijd graag in een theologische duiding van zulke schilderijen als van de Vlaamse primitieven kan vinden: het naar het hier en nu halen, het in de eigen tijd plaatsen, het actueel maken van de Bijbelse boodschap.

Net zoiets valt de St. Walburgiskerk in Zutphen ten deel. Volgens de één maakt de kooromgang een knik, omdat de bewoners van de belendende huizen geen ruimte voor de kerk wilden maken. Letterlijk en wie weet ook wel figuurlijk. Volgens een andere, symbolische uitleg, maakt het koor een knik, omdat het treurt. Een treurend kruis.

Waarom zouden beide gezichtspunten, ofwel naar de hemel gericht (Viola) ofwel meer naar de aarde gericht (Tan), ofwel realistisch ofwel symbolisch, niet samen op kunnen gaan? Wordt de wereld, worden wijzelf daar niet beter van?

Dit idee werd bevestigd door rabbijn Elisa Klapheck. Zij had het tijdens een studiedag over Margarete Susman & Martin Buber (Pardes, 16 juni 2014) over ‘gelijktijdig denken’. Susman heeft daar het fundament voor gelegd. Transcendentie en immanentie gaan gelijk op in de tijd. Als bondgenoten. Daar kan alleen maar vrede van komen. In hoofd en hart. En wie weet in de wereld van alledag.

Tentoonstelling met werk van Fiona Tan, ‘Options & Futures’, in de Rabobank, Croeselaan 18, Utrecht. Tot en met 19 september 2014, op werkdagen van 8.30-18.00 uur.

Hallelujah

HallelujahBij een grote stadskerk die zich wil ontplooien als City Kerk, past mijns inziens ook, dat bestaande rituelen tegen het licht worden gehouden. Daar valt onder meer het uitdijen van de liturgie met voor-reformatorische teksten en muziek onder. En dat licht is dan de gevoeligheid voor de ‘sensus israeliticus’ (Th. C. Frederikse) ervan.

Een voorbeeld slechts: het Hallelujah (zie afb.), dat de gemeente tussen de lezing van Epistel en Evangelie zingt. Zonder dat het Evangelie omhoog wordt geheven, laat staan gekust. ‘Half dus’, concludeerde iemand onlangs. En dat was niet positief bedoeld …

Voor mij is dit een onderdeel dat kritisch mag worden bekeken. We heffen Tenach toch ook niet, laat staan dat we het kussen als was het een mezoeza?

Ik werd op mijn wenken bediend, als een proef (op de som) zullen we maar zeggen. Want tijdens een feestelijke herdenkingsdienst in een andere dan de City Kerk i.o. kwam geen Hallelujah op de orde van dienst voor.

Wel een ‘vertelling’ door Geert Mak. Hij had het over het dubbele en het open karakter van de gastkerk, waarvan de toren 400 jaar bestaat. Gebouwd op de fundamenten van de middeleeuwse stadsmuur, op de grens ook tussen de oude en de moderne tijd, vasthoudend aan klassieke, Griekse vormen aan de ene kant en vol van revolutionaire ideeën aan de andere kant. Zoekend nog, maar toch.

Het gaat om vasthouden en loslaten, klonk het in de voorbeden. Wat betekent dit voor het Hallelujah? Die zoektocht moeten we samen gaan, met gevoel voor de ‘sensus israeliticus’ die eraan ten grondslag ligt. Als de klank van de klokken die op 31 december om 12 uur de stad zegenen, om ter vergelijking een opmerking van Mak aan te halen.

Dubbelgangers

EnemyAls je Oscar Wilde (in: The critic as artist) mag geloven, is een kunstwerk niet compleet totdat de criticus er een bijdrage aan heeft geleverd, de open plekken heeft ingevuld, het werk heeft afgemaakt. Zou dat ook gelden voor het op elkaar betrekken van een film en een essay?
Laat ik het proberen met de Canadees-Spaanse film Enemy van Denis Villeneuve en het essay De Rus als dubbelganger van de slavist Sjeng Scheijen (in: DGroene Amsterdammer, 12 juni 2014). De thematiek is immers dezelfde: jezelf en de ander, of: de ander en jezelf.

In de film draait het om Adam Bell, hoogleraar geschiedenis, en Anthony Clair, een bijrolacteur die sprekend op hem lijkt (zie afb.). In het essay gaat het over ‘de stereotiepe Rus’ die op ons, Europeanen lijkt en daarom ‘zo’n dierbare schurk’ is.

Scheijen begint met het beschrijven van die archetypische Rus in Hollywoodfilms: met een lelijke kozakkenkop of drankneus, in staat de moraal van de Amerikaan te ondergraven. In de laatste minuut van de film is het de Yank gelukt die Rus de plek te wijzen waar hij hoort: onder de zoden’. Maar voor het zover is, heeft de Rus zichzelf al opgeblazen. Hierbij moet Scheijen denken aan Miron, een Russische bijrolacteur voor krimi’s, die altijd eindigt ‘in een plas bloed’.

De moraal van het verhaal is, dat die ‘archetypische Ander eerst werd getypeerd, daarna gereduceerd, en tot slot vernietigd’. Net als Adam en/of Anthony in Enemy: ze hebben zelfs identieke handen en beiden een litteken op de borst, maar zijn toch net even anders waar het de ringvinger betreft. Adams leven eindigt met de vrouw van Anthony bij een auto-ongeluk, Anthony staat in het laatste shot oog in oog met een meer dan levensgrote spin in de badkamer.

Ergens halverwege de film vraagt één van de bebaarde mannen zich af of hij, vanwege de hitte, zijn baard niet beter af kan scheren. De ander gaat zich kleden zoals de dubbelganger. Of, zoals Scheijen schrijft: ‘gaat hij [de Rus, vS] zich kleden zoals wij, stopt hij zijn shirt in de broek, scheert hij zijn baard af (…), dan voelen wij ons bedreigd’.

De moraal van zijn verhaal, en wellicht ook van de film Enemy is, dat de eigenheid van de ander wordt ondergewaardeerd. Zo zitten Adam en Anthony, Europa en Rusland ‘verstrengeld in een debiliserende omhelzing van gefrustreerde ambitie’. Wie zal deze omhelzing ontvlechten? Wie ‘draagt de sleutel tot verandering bij zich?’ Een van de symbolen in de film die vaak opduikt, net als de naaldhak die haast zou kunnen verwijzen naar Rosa Klebb uit de film From Russia with love: de schoen met een scherpe punt vol gif. Zou het, vraag Scheijen zich af, ‘niet zinvol zijn dat Europa eens naar zichzelf kijkt?’

De film bedoelt het vast niet zo concreet als Scheijen. Maar ik zag het erin. En zoiets mag volgens Oscar Wilde.

 

You don’t know where you are goging

marielle_videlerLaat ik één draadje lostrekken uit de verhalen die vier mensen het afgelopen jaar vertelden aan beeldend kunstenaar Mariëlle Videler, en dat verder weven met het oog op Pinksteren. Als een draad van Ariadne.
Ik begin met trekken bij vers 8-11 van Handelingen 2. Daarin worden verschillende taalgroepen genoemd, van Griekse tot de Semitische talen. Maar de Grieken als volk ontbreken.

Zou dat komen omdat ze misschien symbool staan voor de ratio, de filosofie, en het hier primair gaat over emotioneel geraakt worden, over de openbaring? Wie zal het zeggen.
Maar het lijkt wel of de verhalen die Erda, Pierre, Jos en Marije aan Mariëlle Videler vertelden, zich gaandeweg in het emotionele verhaal voegen.

Marije heeft het tijdens het eerste gesprek (dag 1) over het hoofd dat mee moet, en eindigt op dag 3 met zaad om uit te zaaien. Jos, die als journalist eerst nog zijn pen mee wil nemen en spreekt over de ‘denkende Jos’, heeft het tijdens het laatste gesprek (dag 3) over het ‘hart, symbool van de ziel’. Ook Pierre verschuift de noodzakelijke dingen die hij in zijn bagage voor de reis met onbekende bestemming wil stoppen: van een Opinel-mes, een adresboek en een agenda, naar een kruis, waxinelichtjes en een rozenkrans.
Ieder van hen lijkt gaandeweg vervuld te raken met wat Piet Oussoren vertaalt als ‘heilige geestesadem’ (Handelingen 2:4).

‘Wie weet toch nog een feestje’, zegt Erda die steeds meer zin in de expeditie lijkt te krijgen. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet (Johannes 14:27) lijkt ze te denken.
Wij lezen die verhalen, zoals de joden in Handelingen luisterden. We worden er als het ware ingezogen, en tot één gemeente samengesmeed (Ezechiël 11: 18 en 20). Opdat we samen op reis gaan en zo, fysiek en/of geestelijk, verder komen dan vanwaar we vertrokken. Met materiële zaken in onze bagage, met symbolen en elkaar. Om het verhaal aan elkaar door te vertellen.

Op verzoek geschreven voor de Zondagsbrief nr. 631 (8 juni 2014) van de Oude of St. Nicolaaskerk te Amsterdam. T.g.v. de tentoonstelling You don’t know where you are goging met werk van Mariëlle Videler (zie afb.) in de Oude Kerk (15 mei – 15 juni 2014).

Een compositie – een schilderij

Ary SchefferEen hedendaagse Nederlandse compositie die een onuitwisbare indruk op mij heeft gemaakt, is Flux/Reflux (Eb/Vloed) van Willem Jeths, een orkestwerk dat geheel in het teken staat van de dood: die van de moeder van de componist en die van zijn oud-leraar Tristan Keuris. ‘Door het aanstrijken van flexatone en vibrafoon wordt de muziek door een zowel intense als verstilde aura omgeven’, aldus Ernst Vermeulen in een recensie (NRC Handelsblad, 29 mei 2000).

 
Je kan het ook anders verwoorden. De in juni 2000 na een ernstige ziekte overleden dirigent Richard Dufallo zegt als achttiende gast in Wim Kayzers Van de schoonheid en de troost: ‘De Amerikaanse dichter Wallace Stevens zei: “Dood is de moeder van de schoonheid”.’ Daarvoor hoef je alleen maar die schitterende dichtregels van Ida Gerhardt te lezen:

Waar is mijn Vader? Is hij in het licht?
Hij lag verheerlijkt, toen hij was gestorven.
Ziet hij, van aangezicht tot aangezicht?

Of te kijken naar het portret dat Ary Scheffer in 1839 maakte van zijn overleden moeder (zie afb.). Of – inderdaad – te luisteren naar Flux/Reflux, ‘een ijle muzikale draad, waaraan we ons met de schoonheid en de troost moeten vastklampen’, om nogmaals Richard Dufallo te citeren, al had hij het hier over Mahlers negende symfonie. De woorden gelden immers net zo goed voor Flux/Reflux, waarvan Emile Wennekes de sfeer raak trof in het tekstboekje bij een CD-opname ervan: ‘Het is alsof stadsrumoer stil valt, wanneer de rouwstoet het kerkplein is genaderd. De wind zweept langs de toren, de spiegelglazen van de belendende kantoren weerspiegelen de lijkstoet in veelvoud’.

‘De magie is’, zei Frank Scheffer eens over zijn films, ‘dat je hoe dan ook voelt dat het klopt, dat het met elkaar te maken heeft (…). Het is een vorm van ethiek (…). Het gaat om de ziel achter de muziek. En als je zoekt naar de ziel achter de muziek, kom je altijd bij het leven zelf.’ Of – hoe raar het ook klinkt – bij de dood.

Herplaatsing van een gedeelte van een artikel in: De Rode Leeuw, nr. 121 (6 september 2000), p. 24-25, n.a.v. de nominatie van Willem Jeths voor de Amsterdamprijs voor de Kunst 2014 van het Amsterdams Fonds voor de Kunst (AFK).