Zinnen rijgen, lezen en interpreteren

Bij sommige cursussen geeft de filosoof en neerlandicus Carolien van Welij aan de deelnemers de opdracht een denker die zij heeft behandeld een week op je schouder mee te nemen en alles door diens ogen te bekijken. Dat zei ze niet bij de filosofische leesclub ‘Ken jezelf’ voor de Volksuniversiteit in Amsterdam – die ik momenteel volg -, maar het ging eigenlijk vanzelf dat ik het wél deed. Daar gaan we; als het ware een Jaarthema dat ik in een week prop.

Vrijdag 2 februari 2024  – Genieten
De filosoof is Michel de Montaigne (1533-1592). Een van zijn (in dit geval epicuristische) ideeën is: Geniet van het leven. Met mate. Dat is volgens hem het doel van het leven.

Een andere, Amerikaanse filosoof, Steven Nadler – bij wie ik het genoegen heb gehad een cursus over in dit geval Spinoza te volgen – zei in een interview met Laura de Jong (in: de Volkskrant) over Frans Hals, de schilder over wie hij recent een boek publiceerde: ‘En dan is er de manier waarop Hals de mensen laat poseren. Ze zijn ontspannen, ze leunen achterover in een stoel of drinken een glas wijn.’ Met andere woorden: ze genieten.

Paul Auster legt in de roman Baumgartner – die mij via enkele tweets werd aanbevolen (over kennen gesproken; anderen kennen je smaak soms goed!) – zijn hoofdpersoon de volgende woorden in de mond: ‘De eerste fraaie lentedag – de mooiste dag van het jaar. Laten we ervan genieten zolang het nog kan’ (p. 9).

Zaterdag 3 februari 2024 – Interpreteren
Als een estafettestokje neem ik ‘genieten’ mee naar de zaterdag. Het komt namelijk eveneens langs in een interview van Lorianne van Gelder met danser Timothy van Poucke, eerste solist bij Het Nationale Ballet: ‘Ik wil volop genieten van mijn tijd hier’ (in: het Parool, PS, p. 19).

Maar er is bij hem ook angst voor blessures, die ‘best somber maken. Maar ook daarop reageer ik op een milde manier op’ (p.16). Zoals Montaigne dat op verschillende niveaus deed: op zijn nierstenen – op ouderdom – op het idee van de dood.

Nog een Montaignewoord naast genieten en mildheid komt deze zaterdag voorbij: interpreteren.[1] En wel in de introductie tot PS van Roos Schlikker in verband met de ziekte (porstaatkanker) van haar vader: ‘Informeren, interpreteren, accepteren; wie ziek wordt moet zich een hoop vaardigheden eigen maken’ (p. 11). Montaigne kon het, al was hij volgens sommige mensen in de leesclub soms wel eens een beetje exhibitionistisch in dat verband.

Zondag 4 februari 2024 – Mild
Het woord dat mij zondag begeleidt is het woord ‘mild’. Oftewel in het Vlaams het mooie werkwoord ‘milderen’ (verzachten). Dat lees ik in de zondagse Nieuwsbrief van de website Meander, het literaire e-magazine voor Nederlandstalige poëzie. Marc Bruynsereade bezigde het in zijn recensie van de bundel Inventaris van Geert Van Istendael (Uitgeverij P): ‘De visie die enige zaken mildert’. Een bundel die is ‘gekruid met een toets relativeringsvermogen’.
Ook dat was Montaigne eigen, al omschrijft Carel Peeters hem (om nog een citaat van stal te halen) als ‘de eerste cultuurrelativist’ en ‘een religierelativist’ (in: Vrij Nederland, 24 januari 2004, p. 56), waar ik zo mijn twijfels bij heb.[2]

Ik sta even stil bij het laatste: religierelativist. Tijdens de eerste bijeenkomst van de filosofische leesclub kwam de vraag naar voren of Montaigne christelijk was. We kwamen erop uit, dat hij een humanist moet zijn geweest die in een tijd leefde die nog was doordesemd met het christelijk geloof, dus dat hij daar ongetwijfeld veel van meekreeg of misschien als dekmantel gebruikte. Later kwam zijn werk immers op de Index.
Opvallend is dan wél weer dat de Humanistische Canon hem, net als andere renaissancehumanisten (Coornhert, Erasmus, Pico della Mirandola en Petrarca) ‘een overtuigd christen’ noemt …[3]

Coornhert (zie foto hierboven) is tussen twee haakjes de naam die ik noemde toen we aan ’t begin van de cursus om beurten moesten aangeven welk boek grote indruk op ons heeft gemaakt. Dat was voor mij een boek van Coornhert, aanbevolen door mijn docente Nederlands op het Hervormd Lyceum Zuid in Amsterdam, mevrouw Messie. Ongetwijfeld iemand met mensenkennis dus.

Maandag 5 februari 2024 – Vriendschap
Ik lees verder in Austers roman Baumgartner en ben inmiddels aangekomen bij het hoofdstuk over de dood van zijn vrouw Anna. Baumgartner vertoefde ‘in een onbestemde innerlijke ruimte (…), waardoor hij iemand geworden was die alle tijd van de wereld had’ (p. 51).

Het zijn zinsneden die mij in gedachten terugvoeren naar wat Montaigne in zijn beroemde essay Over vriendschap schreef over de dood van zijn hartsvriend Etienne de La Bóetie (in 1563). Hij had het ook over alle tijd van de wereld, want met de bedrijfsvoering van zijn kasteel bij Bordeaux en de landerijen eromheen bemoeide hij zich niet of nauwelijks schijnt.

Dinsdag 6 februari 2024 – Boeken
In De Groene Amsterdammer van 1 februari 2024 staat (op p. 61) een recensie die Jan Postma schreef over de expositie Lifelines van Handan Tufan (in het Amsterdam Museum, tot 25 februari 2024). Die levenslijnen zijn boeken, zoals ze dat ook waren voor Montaigne. Carolien van Welij vertelt dat een wetenschapper aan de hand van citaten bezig is of was op papier de collectie boeken van Montaigne te reconstrueren.

Boeken die iemand las wekken hem weer tot leven. Maar zijn boekenkasten kerkhoven, zoals Postma schrijft? Dan zouden doorgeredeneerd de citaten die Montaigne op de balken in zijn torenkamer van zijn kasteel schreef grafschriften zijn. Ik weiger dat te geloven. Boeken en citaten maken dat iemand doorleeft in het nageslacht.

Om nog even na te genieten, doe ik nogmaals een duik in mijn boekenkast naar wat er van en over Montaigne in staat. Eén van de boekjes (in de serie Kleine klassieken van Boom) is het essay Over boeken. Over boekenwijsheid was Montaigne dubbel. Hij zocht aan de ene kant naar boeken die hem iets konden vertellen over zichzelf, leven en de dood. Aan de andere kant zocht hij die kennis in ervaring.

Die tegenspraak is typerend voor Montaigne. Misschien moet je ook hier, net als ten aanzien van het hiervoor genoemde punt relativisme zeggen: hij zoekt het in de dialoog. Met andere culturen en godsdiensten, met boeken en uiteindelijk na de dood van zijn vriend met zichzelf (dialogue intérieur las ik ergens).

Woensdag 6 februari 2024 – Que sais-je?
Het heeft heel lang geduurd alvorens ik door had dat de titel van die schitterende reeks boekjes Que sais-je? afkomstig is van Montaigne. Het is diens levensmotto: ‘Wat weet ik?’ Of – schrijft de filosofe Tinneke Beeckman in haar boek Ken jezelf (Boom) dat we als leesclub voor de volgende bijeenkomst gaan lezen – ‘Wat weet ik zeker? Is er wel iets wat ik echt zeker weet?’ Ook schrijft ze op dezelfde pagina (p. 55) even verderop dat we net als de Franse filosoof in gesprek moeten gaan met onszelf, ‘in (…) discussie met anderen, door te lezen, samen te overleggen en zelf kritisch na te denken’.

Donderdag 7 februari 2024 – Gevangeniscel en torenkamer
De hoofdpersoon in de roman Baumgartner van Paul Auster schrijft zoals hij het zelf noemt ‘niemendalletjes’ die hij in een la stopt en verder aan niemand laat lezen. Nu schrijft hij over een jongeman die de straf kreeg opgelegd om ‘levenslang zinnen te maken’. Hij zit in de gevangenis in de isolatievleugel en schrijft en schrijft. Erg vindt hij dat niet, want ‘het vergt grote moeite om een zin te maken, en grote moeite vereist grote concentratie, en omdat een zin onvermijdelijk moet worden gevolgd door een volgende om tot een uit zinnen opgebouwd werk te komen, is de hele dag grote concentratie vereist’ (p. 106).

Zo moet het Montaigne ongetwijfeld ook zijn vergaan. Ik kan het me, een week hem op mijn schouder meegenomen hebbend, goed voorstellen. Want ik leef ook bij zinnen rijgen, lezen en interpreteren.

[1]  Zie Kees Fens (nog zo’n leermeester van mij) in een artikel in de Volkskrant (1 december 1995) De enige prikkel tot schrijven. Die prikkel is citaten deels interpreteren en deels aan de lezer verdere interpretatie overlaten.
[2] Definitie van Amnesty International: ‘Cultuurrelativisme is het idee dat bepaalde gebruiken in andere culturen niet als schendingen van mensenrechten worden ervaren’. Voorbeelden zijn vrouwenbesnijdenis, doodstraf enz..
[3] Zie: https://humanistischecanon.nl/venster/renaissance/michel-de-montaigne-essays/

4 mei 2023

‘Gewoon vanuit je gevoel. Ik heb al eens tegen je gezegd dat je het niet fout kunt doen als je eerlijk en oprecht je mening geeft’. Dat mailde een collega-recensent mij onlangs naar aanleiding van mijn – overwonnen – huiver om dichtbundels te recenseren.

Ik moest eraan denken toen ik door ‘Laurens Jz. Coster’ een gedicht (‘een passage’ noemde ze het zelf) van Gertrude Starink (1947-2002) kreeg gemaild, afkomstig uit haar De weg naar Egypte (Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1980) [1]. Het gedicht gaat primair over een archeologisch kamp in Egypte, bij een grafberg (piramide).
Het laat zich op verschillende manieren lezen. Hans Groenewegen en Truusje van de Kamp hebben dat bijvoorbeeld gedaan [2]. Ik zet er vrijmoedig nog een andere interpretatie naast. Eerlijk en oprecht.

Het kamp wordt opgebroken
In de eerste strofe gaat het over ‘het’ (archeologische) kamp dat wordt opgebroken. Sporen moeten worden uitgewist en er is sprake van onderweg bezwijken. Ongetwijfeld in de hitte van Egypte.
Het zijn zinsneden die bij mij een andere laag aanboren en ook doen denken aan de het eind van de Tweede Wereldoorlog, waar alles wat van de concentratie- en vernietigingskampen restte, moest worden uitgewist, zodat niets overbleef van wat hier had plaatsgevonden. Terugtrekkende Duitsers dwongen de gevangenen, meest joden, tot een dodenmars (1944-1945). Op die manier wilden de nazi’s de sporen van leven (wat heet) in de kampen uitwissen. Velen bezweken onderweg aan ontbering en wreedheden.

De dagen van het oosten
In de derde strofe is er sprake van dat ‘de dagen van het oosten zijn geëindigd’. Het oosten kun je primair lezen als het Nabije Oosten, inclusief Egypte maar ook als Oost-Europa waar de kampen vooral lagen (met name in Polen; zie afb. rechtsboven: de resten van Auschwitz–Birkenau), net zo goed als in oostelijk Nederland (Westerbork, Kamp Erika in Ommen).
Of die dagen echt zijn geëindigd, is helaas iets dat we ons gezien de politieke situatie van het moment ten zeerste moet afvragen. Niet alleen wat het oosten betreft, maar ook vanwege het oplaaiende antisemitisme.

Mand met lampen en olie
In de vierde strofe tenslotte gaat het over een mand waarin lampen en olie liggen voor wie overblijft. Die mand is wel uitgelegd als het biezen mandje van Mozes (immers ook in Egypte, op de Nijl, waar de joden in ballingschap verkeerden), maar bij olie moet ik vooral denken aan het kleine beetje olie in de Tempel dat goed was om de menora gedurende Chanoeka acht dagen achtereen brandend te houden. Het zou een beeld kunnen zijn voor de joden die de Tweede Wereldoorlog overleefden, de kampen, de dodenmarsen, de terugkeer of de onderduik en zo de traditie levend houden tot op de dag van vandaag.

[1] https://neerlandistiek.nl/2023/04/gertrude-starink-het-kamp-wordt-morgen-opgebroken/

[2] https://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=star005

Kunst en klimaat (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s, een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Vandaag deel een van een tweedelige serie over kunst en klimaat.

Als adolescent had ik een affiche aan de muur hangen met een afbeelding en een uitspraak van Mondriaan. Lang verhaal kort ging het over cultuur versus natuur. Vele jaren later beseffen we dat dit niet meer kan: we maken deel uit van de natuur. We moeten nederig en hoopvol zijn, zegt de antropoloog Roanne van Voorst. Nederig en niet langer als heerser over de natuur, het systeem dat wij beïnvloeden en dat ons beïnvloedt.
Misschien is kunst in staat ons die insteek, nederig en hoopvol zijn, te leren. Zonder de opdracht te vergeten optimistisch te zijn in het doen van wat je moet doen, en snel een beetje, om alle crises nog ten goede te keren. Als individu, als bedrijven, als regering.

Deze ideeën kwamen bij mij op ten tijde van de klimaattop in Glasgow; het jaarthema 2022 was geboren en stond in de steigers. Niet wetend dat kunst eind oktober opeens werd belaagd door mensen die zich aan kunstwerken vast gingen plakken, terwijl het bondgenoten zouden kunnen en moeten zijn.

1.
Het begon in januari met de Filmclub van De Groene Amsterdammer: de Deense docufilm Journey to Utopia (2020).
Het personage Erland Mo is bang dat de aarde net zo droog wordt als Mars – waarna een wolkbreuk in beeld komt. Zijn vrouw, de zangeres Ingeborg splijt hout in zonnig weer. Zij laten hun ogen vallen op een permacultuurproject, Permatopia, een stap verder dan ecologie. Weer volgt een wolkbreuk, als een terugkerend, angstaanjagend ritme.
Onderhand wordt de oudste van de drie kinderen, dochter Aslaug (13) groter in afwachting van definitieve huisvesting. En het regent door. Vooral Erland heeft het moeilijk met deze situatie, gevolgd door Ingeborg, hoewel die zich op de been houdt in de wetenschap dat veel mensen geen dak boven hun hoofd hebben.
Hun nieuwe huis is niet sufficiënt: geen water, een deur die niet sluit, los liggende plinten enzovoort. Het beste zijn de mensen, zegt Erland. Moeder en dochter maken samen muziek en planten groentes waar ze nog nooit van hadden gehoord. Arve, de jongste, speelt ermee en dat wordt door sommige oudere bewoners niet op prijs gesteld.
Erland gaat vaak naar Noorwegen en bezoekt de familie. Ook die al zijn overleden, zoals zijn vader. Hij wil terug. Zij niet. Sneeuw valt in. Het project draait met verlies. De bom barst; Ingeborg trekt het niet meer. Aslaug heeft de hele operatie altijd wat pathetisch gevonden en vindt dat ze nu moeten doorzetten. Voor nu en voor later. Dat doen ze.

2.
Het NTR-Zaterdagmatinee op 29 januari was de tweede gelegenheid om kennis te maken met kunst met betrekking tot mijn jaarthema. Ik had, samen met een buurvrouw een abonnement, maar omdat er slechts vierhonderd luisteraars in de zaal werden toegelaten vanwege de toen geldende coronamaatregelen, gingen de passe partout-houders voor. Gelukkig bood NPO4 uitkomst.
Het gaat me in dit verband om de wereldpremière van het stuk Silent Earth (2020) voor koor en orkest op teksten van Kerstin Perski van de Zweedse componiste Karin Rehnqvist (1957).
De stilte is niet het woest en ledig van voor de schepping, maar van de wereld ná de catastrofe. Wanneer er geen vissen meer in de meren zwemmen, omdat de mens de pijn van de aarde negeerde.
De hoorn in het tweede deel klinkt als het gehuil van een rendier. Kleine secundes omhoog en omlaag in het koor klinken als volksmuziekachtige reminiscenties.

Deep in your soil

We are the ones who once sang
Loved you, cried out to you

Trillers in de houtblazers herinneren aan vogelgezang, aan de vleugelslag van vogels in de lucht. ‘Save us’ klinkt het unisono en zacht als in een gepreveld gebed. Dof paukengeroffel ondersteunt het begin van het heftiger en zich qua klanken steeds meer verdichtend en tegen het eind terugtrekkend derde en laatste deel over de brandende aarde, oceanen van vlammen.
Een stuk dat, net als de film Journey to Utopia, niet nalaat indruk te maken, ook als het via de radio tot je komt.

3.
We blijven nog even bij documentairefilms en bij muziek. NPO2 zond op 9 maart een documentaire van Frank Scheffer uit: Gustav Mahler. Zanger voor de aarde (2021). De jonge dirigent John Warner en de musici van het Orchestra for the Earth bezochten Oostenrijk. Leidraad vormde Mahlers Das Lied von der Erde.
Warner is ervan overtuigd dat Mahler nu betrokken zou zijn geweest bij de klimaatbeweging. Hij denkt na over hoe hij zijn twee liefdes, muziek en milieuactivisme in relatie tot dit stuk kan combineren. Met het doel optimisme uit te stralen en mensen te motiveren; in die volgorde!
Het orkest is aanmerkelijk kleiner dan de megabezetting van Mahler. De dirigent denkt zo tot de essentie van het stuk door te kunnen dringen. De concertmeester heeft haar bedenkingen. Misschien kun je stellen, – denk ik al kijkend -, dat Mahler zo zijn stelligheid wat heeft verloren en de grootsheid van de natuur iets is teruggebracht tot een vraagteken: is dit wel, met ons gedrag, van een blijvende grootheid?
Wat Warner tegenover elkaar zet, is het leven als dirigent – gelijk Mahler – in de grote stad en het leven als componist in en geïnspireerd door de natuur in onder meer Toblach.

4.
Eenzelfde dichotomie, tussen stad en natuur, speelt ook in de roman Onder buren van Juli Zeh (uitg. Ambo/Anthos).
Eerst is er nog niets aan de hand. De hoofdpersoon, Dora, was gelukkig met haar man Robert, hun hond Jochie, hun huis en haar baan. Tot Greta Thunberg in haar leven kwam. Dat wil zeggen: dat Robert helemaal door haar werd bezeten en haar zelfs achterna reist. Dora besluit hem te verlaten en verhuist naar Bracken, waar 27% van de inwoners op de AfD stemt. Ze trekt op met een neo-nazi, Gote en diens dochtertje Franzi. Een gegeven dat het verschil tussen stad en natuur wat overneemt, met uitzondering van zinnen als: ‘De blauwe hemel schijnt besloten te hebben pas te verdwijnen als alle vegetatie is verwoest’. Een schitterend boek, met of zonder jaarthema.

5.
Nog een boek. Nu een bundel met – zoals de ondertitel luidt – ‘klimaatpoëzie’. Een Vlaamse uitgave; wie deze blog een beetje volgt, weet dat ik wat met de Vlaamse literatuur heb.
Nu heb ik met Zwemlessen voor later (Uitgeverij Vrijdag) mijn hart opgehaald aan gedichten van Maud Vanhauwaert, Lies Van Gasse en Frank Mathay, om slechts drie namen te noemen, maar ook aan de kennismaking met de gedichten van een Nederlandse als Saskia van Kampen was aangenaam. Wat een betrokken talent loopt er toch rond!

Werkelijkheid en waarheid bij Kees van Beijnum

Kees van BeijnumVanavond, 13 januari 2015, is de schrijver Kees van Beijnum (zie foto) te gast bij SLAH (Stichting Literaire Activiteiten Heerenveen), om 20.00 uur in Museum Belvédère.
Zijn werk stond geruime tijd geleden ook centraal bij de boekenclub waar ik lid van was; ik hield toen de inleiding waaruit ik hieronder fragmenten overneem. Het was een boekenclub van het soort dat Marjolein van Herten, docent aan de Open Universiteit Nederland, in haar dissertatie beschreef: een ‘wilde groep’, niet aangesloten bij een bibliotheek o.i.d. Deze groep las overigens niet alleen romans maar ook dichtbundels en de gemiddelde leeftijd was jonger dan zestig jaar. En de club bestond uit evenveel mannen als vrouwen.

De auteur
Kees van Beijnum werd in 1954 geboren. Hij debuteerde in 1991 met Over ’t IJ; de reconstructie van een moord dat door de pers lovend werd ontvangen. In 1994 volgde Het zijn leeuwen, dat gaat over een in een psychiatrische inrichting opgenomen man die terugkijkt op de jaren twintig van de vorige eeuw. Een jaar later verscheen Dichter op de Zeedijk, dat werd genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs. Dit boek gaat over een 12-jarige jongetje dat opgroeit in de rosse buurt van Amsterdam in het café-hotel van zijn grootmoeder. “De dichter” uit de titel slaat op Vondel, die de hoofdpersoon in een koortsdroom verschijnt. In 1998 verscheen De ordening. Tussen dit boek en Dichter op de Zeedijk schreef Van Beijnum nog het script van een televisiefilm van Pieter Verhoeff, De langste reis.
Uit al deze boeken blijkt de achtergrond van de auteur als journalist; het eerste boek gaat over de zogenaamde brievenbusmoord in Amsterdam-Noord, het filmscript is gebaseerd op Van Beijnums krantenknipsels over de in 1987 gepleegde ontvoering en moord op Gerrit-Jan Heijn. Ook uit De ordening blijkt archiefonderzoek. In dit boek is een krantenadvertentie waarin ‘de weduwe’ een medewerkster vraagt om het archief te ordenen ook van doorslaggevend belang, net zoals in Ik heb altijd gelijk van W.F. Hermans een advertentie belangrijk is.
In geen van de gevallen is er echter sprake van nauwgezette reconstructies, maar van gefictionaliseerde verslagen met grote aandacht voor de psychologie van de hoofdpersonen. Wie weet dat Van Beijnum journalist is, zal overal in zijn werk kranten zien zwerven. In Over het IJ liggen op de tafel van de verdachte kranten als De Telegraaf, Nieuws van de Dag en De Echo (ook Telegraaf), maar op die van de pro deo-advocaat daarentegen de Volkskrant

Centrale thema’s
In alle vier hiervoor genoemde boeken is het centrale thema eigenlijk de nuancering van het beeld goed en kwaad, schuld en boete, schijn en wezen; ‘Wie is de mens’ zei Arie Verhoef plechtig voor de EO-microfoon toen De ordening werd besproken.
In Hier zijn leeuwen bijvoorbeeld test een Duitse tropenarts kort na de Eerste Wereldoorlog in Oost-Afrika een nieuw medicijn uit. Hij wijst de hoofdpersoon, Hans Kolk, fijntjes op het neo-kolonialisme van Nederland. Wie is hier nu ‘goed’ en wie is hier nu ‘fout’ lijkt de achterliggende vraag te zijn.
En wie heeft in Over het IJ het fatale schot gelost? Ron of de zwakbegaafde Ferrie? Was het niet zo dat de man die ze vermoordden incest met zijn stiefdochter had gepleegd en daarom onverteerbaar was geworden? Bovendien: het kan ook een wraakactie van Ron zijn geweest, omdat de man die vermoord werd Ron en Ferrie van een inbraak verdacht. Ron maakt Ferrie medeplichtig, zoals Andreas in De ordening Stella. Hoewel de rechter het ten aanzien van Ron en Ferrie precies omdraaide …

De ordening
Dit boek bestaat uit drie delen: voor de weduwe – tijdens de weduwe en na de weduwe. Het is geschreven in de ik-vorm, dat is de 26-jarige Stella Verstarre, die filosofie heeft gestudeerd en haar studie heeft afgesloten met een scriptie over ‘De moraliteit bij Kant’, de vraagstelling dus wat goed en kwaad is.
De titel slaat in de eerste plaats op de ordening van het archief van mevrouw De Heus Verolmen. De cursieve stukjes tekst, die Stella na de dood van de weduwe schreef, zijn niet geordend. Wat wel geordend raakt, is Stella’s leven. Tot op het uur: archief, lunch, wandelen met de weduwe, archiefwerk. Het eigenlijke archief wordt in brand gestoken, omdat de werkelijkheid anders is dan de herinnering. De meest essentiële brieven zijn echter bewaard gebleven, in de la van een eikenhouten kast. Onder andere de brief met betrekking tot de zelfmoord van De Heus Verolmen, waarin hij afstand van zijn ideeën nam. Ordenen is dus ook werken aan de toekomst.

Plaats in de literatuur
De werkelijkheid is anders dan de herinnering. Dat is de kernzin. Rost van Tonningen (want over hem en zijn vrouw gaat het boek) was een notoire antisemiet. In de biografie die David Barnouw over hem schreef (Walburgpers, 1994) heb ik niet kunnen terugvinden dat hij een groot Spinoza-kenner was, zoals Van Beijnum schrijft. Dit heeft wellicht te maken met de nuanceringen van het zwart/wit-beeld, van goed en slecht. Waarom anders Spinoza?
In wezen denk ik dat je De ordening moet zien binnen de traditie van de door Truman Capote ‘uitgevonden’ fictie-roman (In Cool Blood, 1967). Of zoals Huckleberry Finn zegt: ‘Dat boek is van mijnheer Mark Twain en daarin heeft-ie de waarheid verteld, goeddeels. In bepaalde dingen overdrijft-ie, maar toch heeft-ie hoofdzakelijk de waarheid vertelt.’ Waarbij je onder waarheid iets anders moet verstaan dan werkelijkheid.

De kritieken
Arjan Peters heeft Van Beijnum in de Volkskrant denk ik terecht ‘een modern existentialist’ genoemd, ‘die laat zien dat niemand ontkomt aan deelname, aan het vormgeven van zijn eigen biografie.’
Ik ben De ordening gaan lezen na een lovende recensie in Trouw: ‘Het grootste compliment dat waarschijnlijk aan Kees van Beijnum gegeven kan worden, is dat deze roman na lezing met terugwerkende kracht aan diepgang wint. Ze wordt intrigerend, complexer en dus mooier. Pas aan het slot blijkt hoe ingenieus de verschillende verhaallijnen en thema’s met elkaar verweven zijn. Hoe de symbolische verwijzingen als stukjes van een puzzel in elkaar passen, zich langzaam laten ontraadselen, terwijl de lege plekken in het verhaal blijven uitnodigen om ingevuld te worden.’ Waarvan akte.