Verhalen en herinneringen die beklijven

Op de valreep zag ik – gelukkig! – de indrukwekkende overzichtstentoonstelling On this side of the river Elbe van de Roemeense kunstenares Ana Lupas (1940) in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Opvallend muisstil liepen de bezoekers langs onder andere drie series Identity Shirts. Mijn blik bleef hangen op een shirt uit wat zij de tweede generatie (1969) noemt, gemaakt van diverse stoffen, garen en potlood [foto links, EvS]. Het boordje van het shirt valt een beetje open en je ziet de bolling van borsten. Even verderop stuit je op een variant van dit shirt uit de derde generatie (1971, foto rechts, EvS). Ook van papier, maar nu met zweet, ijzerdraad en een kaars die rookt ervoor. Daardoor krijgen de hemden uit deze serie een religieuze lading.
Beide series vormen een protest tegen het communistische regime in Roemenië; elk mens is bij Lupas een individu, zonder uniforme kleding en gelovig of niet. De borsten van elke vrouw zijn immers verschillend. Het zijn risicovolle verwijzingen in een land waarin zowel individualiteit als geloof door het regime waren verboden.

Unseen
Joke de Wolf schreef in een recensie in De Groene Amsterdammer (6 juni 2024) dat de shirts ondanks alles niet aan de lijkwade van Veronica doen denken. Dat doen ze ook niet, maar door die opmerking moet ik bij een officiële afdruk van een foto van de lijkwade in de Dom van Turijn bij galerie Depth of Field (DOF), het antiquariaat in historische foto’s die wordt getoond op de twaalfde editie van de photo fair Unseen in de Westergas Amsterdam, juist híer aan denken [zie foto hierboven, beeld van de deelnemende galerie Unseen].
Het zijn levensgrote, een-op-een koolstofafdrukken (beide 217 x 114 cm) van de foto die de Italiaan Giuseppe Enrie (1886-1961) in 1934 maakte. Het is de periode waar het twee jaar geleden opgerichte DOF zich met name op richt. 1)

Het is ook de periode die kunstcriticus en schrijver John Berger (1926-2017) interesseerde. Zijn essays over fotografie zijn ruim tien jaar geleden in een nieuwe editie en met een voorwoord van Geoff Dyer als Penguin Modern Classic uitgegeven. Ik leg enkele essays hieruit naast mijn bevindingen met de kunstwerken van Lupas en de foto van Enrie. Geen recensie van Unseen dus, maar een stukje essayistiek.

De rol van de beschouwer
In het eerste essay, ‘Image of Imperialism’, vergelijkt Berger ook een foto (van de dode Che Guevara) met een kunstwerk (Rembrandts De anatomische les van dokter Nicolaes Tulp, Mauritshuis Den Haag). Hij gaat in op de overeenkomsten en de functie van beide werken. De foto als politieke waarschuwing (à la Lupas), het schilderij om de vooruitgang van de medische wetenschap te belichten. Het doek van Rembrandt deed de auteur denken aan Mantegna’s schilderij Bewening van de dode Christus (Brera, Milaan). Dat gebeurt door de emotionele overeenkomst tussen de kunstwerken, hoewel er wel degelijk ten diepste verschillen zijn.

In een ander essay, ‘The Suit and the Photograph’, gaat Berger een experiment aan. Hij vraagt of de beschouwer bij een foto die August Sander (1876-1964) maakte van drie mannen in pak met een bolhoed op en een wandelstok in de hand, de gezichten af wil dekken met een stuk papier en alleen naar hun kleding te kijken. Ook bij Lupas ontbreken de hoofden en kijken we alleen naar de torso van in dit geval twee vrouwen. Er is alleen een verschil. Bij Lupas is het papier gevormd naar de verschillende borsten en die geven er zo hun identiteit aan, bij Sander beschermt de kleding de identiteit van de mannen en benadrukt mede hun autoriteit. Er is sprake van semiotiek (Richard Barthes) in de zin van de taal die uit de kleren spreekt.
In weer een ander essay, ‘Appearances’, stelt Berger voorts dat fotografie geen taal van zichzelf heeft, omdat het eerder een citaat is dan – zoals bij beeldende kunst – een vertaling van [vul ik uit een ander essay aan] de waarheid.

In een van de latere essays heeft Berger het over de foto’s die Marc Trivier (1960) maakte van de bekende beelden van Giacometti. Het zijn, schrijft hij, geen ‘reproducties’ zoals in een catalogus, ze leggen niet vast maar gaan een samenspraak met ze aan. De huid van de beelden vormt een interface tussen het fysieke en metafysische.

Conclusie
Wat kunnen we hier nu mee met de twee Identity Shirts van Lupas en de foto van Giuseppe Enrie/DOF in ons achterhoofd?
In de eerste plaats zijn er, ondanks alle verschillen, emotionele overeenkomsten tussen de werken. Je kunt in de betekenis die eraan wordt gehecht, politiek of religieus, ofwel meegaan, ofwel deze afwijzen of zelf aanvullen. Zoals de foto’s van de Vlaming Trivier een samenspraak aangaan met de beelden van Giacometti, zo konden wij als bezoekers van het Stedelijk Museum en kunnen wij in Westergas Amsterdam ook proberen in gesprek te gaan met de daar getoonde werken. Ze nodigen ertoe uit. In wezen maken wij de kunstwerken af, in het geval van Lupas en Enrie respectievelijk de torso’s en een afdruk in de dubbele betekenis van het woord. Immers: ook de rooms-katholieke kerk beschouwt de lijkwade niet als een relikwie maar als een kunstwerk. Zo creëren we in de eerste plaats verhalen achter de kunstwerken en vervolgens ontlenen we er herinneringen aan. Uiteindelijk gaat het volgens Berger om dat laatste. Verhalen en herinneringen die je bijblijven. Die beklijven.

1) Arabella Coebergh van Coebergh Communicatie & PR wees mij op een interessant interview van Wouter van den Eijkel met Joris Jansen (DOF) over deze afdruk: https://galleryviewer.com/en/article/2575/the-shroud-of-turin-one-of-the-most-mysterious-an?event_id=27

Unseen Amsterdam
Westergas Amsterdam
Vrijdag 20 september 2024 11.00-21.00 uur
Zaterdag 21 september 2024 11.00-19.00 uur
Zondag 22 september 2024 11.00-19.00 uur

John Berger
Understanding a Photograph
Ed. and introduced by Geoff Dyer
Penguin Classics, 2013
ISBN 978 0 141 39208 8
Prijs € 14,00

Shakespeare in de Globe (2012)

Vrienden en ik delen een gezamenlijke passie: voor het werk van Shakespeare. In 2020 kreeg ik voor mijn verjaardag het mooie boek This is Shakespeare. How to read the world’s greatest playwritght van Emma Smith (Pelican paperback, 2020). [1] Dit jaar werd ik gefêteerd met een digitaal abonnement voor een jaar kijken naar theatervoorstellingen uit de Globe in Londen. Dat dit een uitermate onvriendelijke interface is, kon niemand weten.

Mijn eerste keus was een zelf benoemd ‘tweeluik’: The Merchant of Venice (opvoering in 2012) door de Habima, sinds 1958 het nationale theatergezelschap van Israël, en Richard II (ook uit 2012) door Ashtar, een in 1991 te Jeruzalem opgericht Palestijns theatergezelschap. Het is een – om de dooddoener maar weer eens van stal te halen – nog steeds een actueel tweeluik. Dat bleek tijdens de opvoering van The Merchant of Venice om daar mee te beginnen: buiten de Globe waren pro Palestijnse betogingen gaande en enkele keren hoorde je duidelijk een helikopter overvliegen. In beeld kwam af en toe de duidelijk aanwezige bewaking. We schrijven 2012 en niet 2023.

The Merchant of Venice
Eerst het stuk zelf. Smith stelt dat Shylock Shakespeares enige centraal staande joodse karakter is (p. 100). Daarnaast is er een prins van Marokko, een moslim (akte 2 scène 1). Het thema van het stuk is ‘the credit economy of Venetian moneylending’ (p. 104). Hierbij is Shylock de zondebok (p. 107). Antonio, een ander personage, haat Shylock ‘for he is a Christian’ (1.13.40), in de voorstelling getooid met een groot kruis op de borst. Hij bespuugt Shylock, zoals nu weer met mensen gebeurt door het oplevend antisemitisme. Letterlijk of op X (voorheen twitter).
In de eerste gedrukte tekst van het stuk (1600) wordt op een gegeven moment de naam Shylock vervangen door ‘Jood’. Smith schrijft dat Shylock zo zijn ‘personal identity’ verloor of ontnomen werd (p. 111). Shylock wordt gedwongen zich tot het christendom te bekeren.

Ik wil het hier wat dit stuk betreft vooral hebben over de wijze waarop de regisseurs Ilan Ronen en Ian Russell de verhouding tussen de jood Shylock (gespeeld door Jacob Cohen) en de christen Antonio (Alon Ophir) vormgaven.
De opvoering begon ermee dat Shylock werd ingesloten door een groepje Venetiaanse carnavalsvierders met maskers. Soms met grote, kromme neuzen. Ze gingen met Shylocks tallit (gebedssjaal) aan de haal als was het de lap voor een stier, schopten en sloegen hem.
De haakneus kwam na de pauze terug in de maskers van de gerechtsdienaars. Ze deden nu denken aan de maskers die ter bescherming tijdens de pest in Venetië werden gedragen. In de neusopening waren dan kruiden aangebracht. De gerechtsdienaars zaten tussen het publiek. Een veelzeggend detail.

Shylock vroeg aan Antonio de rente voor het door hem uitgeleende geld, een pond van zijn vlees. Antonio hing in een tuigje in touwen die gedurende de hele voorstelling vernuftig voor alles en nog wat werden ingezet (zie foto bovenaan, ontleend aan de website van de Globe). Er waren tal van verwijzingen naar de kruisdood van Jezus van Nazareth. Zo werd ook Barabbas genoemd, één van de vele verwijzingen naar Bijbelse figuren. Antonio wilde Shylock bekeren. Hij kreeg een kruis omgehangen en zeulde met een koffer het toneel af.

In één van de recensies die ik las, van Lynn Gardner in The Guardian (29 mei 2012), werd verwezen naar de legende van de Wandelende Jood. Dit is een, gezien de antisemitische connotatie hiervan, weinig kosher. Ik moest eerder denken aan dat schitterende schilderij van Sam Drukker: Man met koffer (zie afb. links). [2] Een man, – een mens van nu en altijd.

Richard II
Dan het tweede stuk: Richard II. Het begin katapulteerde je meteen naar de situatie in Israël en Gaza. Mannen met bivakmutsen (zoals The merchant of Venice begon met maskers), een onderaardse gang of gevangenis (het toneel van de Globe leent zich daartoe), Gloucester die wordt vermoord en de opkomst van Richard II die als een echte dictator vooroverbuigt en handjes schut met het publiek op de eerste rij. Er wordt gespeeld met een enorme drive, met stemverheffing en heftige gebaren. Alleen koningin Isabella, de vrouw van Richard II, houdt zich wat in. En hertog Lancaster, een oom van Richard II.

Richard II is op deze manier niet de slappe koning waar Smith hem voor houdt. Het is een manier van spelen die vermoeiend werkt. Is dat de opzet? Jullie luisteren niet, dus dit is de enige manier? Hoewel je daaraan juist kunt twijfelen.
De vlaggen waarmee op een gegeven moment in Richard II wordt gezwaaid, doen mij denken aan een still uit een video die een van onze medereizigers maakte tijdens een reis door Israël (1990). De camera bewoog langzaam naar boven, tot boven aan een huis waar een zwarte vlag hing die ik zelf niet had gezien. Zoals nu op het flatgebouw waarin ik een appartement huur op de bovenste verdieping een Palestijnse vlag van het balkon wappert. ‘We make Shakespeare mean that we want him to mean’, schrijft Smith (p. 66).
Dat blijkt ook uit een recensie van Kerry Lambeth waarin de vlaggen op het toneel werden geduid als kwamen ze rechtstreeks uit de opstanden van de Arabische Lente, maar dat is andere koek.

Een welkome, wat poëtischer en humoristischer scène was die met de tuinman en hier niet zijn knecht, maar echtgenote. Raak was de improvisatie toen de kroon voor Richards opvolger in de lucht werd gehouden op het moment dat – ook hier – een enkele helikopter overvloog. Want spelen kunnen ze, Ashtar, maar mijn stijl is het niet.
Ik zie dan toch liever de film A House in Jerusalem van de Palestijnse filmmaker Muayad Alayan. Indrukwekkend en verstild. (Nog tot 22 april 2024 te zien via Picl.nl).

 

[1] Momenteel als Pantheon Book in de ramsj.
[2] Zie ook mijn interview met hem: https://8weekly.nl/recensie/kunst/verdwijnpunt-als-horizonversmelting/

Drieluik: ‘Ik ben alles’

1.
Het thema van de Boekenweek 2023 is ‘Ik ben alles’ (11-19 maart). Hiermee wordt, volgens de website van de CPNB, ‘de pluriformiteit van onze identiteit’ gevierd. We vervullen een veelheid aan rollen: ‘die van ouder en kind, van partner en collega, van leerling en mentor’. Zo ‘is iedereen de optelsom van al die componenten’. Het is ‘een boek dat ons in staat stelt om onszelf en anderen beter te leren kennen’. Of zoals CPNB-directeur Eveline Aendekerk zegt: ‘In tijden van polarisatie kunnen boeken voor verbinding zorgen’.

2.
Het thema is vast niet tot het televisieprogramma La grande librarie (TV5Monde) doorgedrongen, maar de uitzending van woensdag 19 oktober 2022 leek ook ‘Ik ben alles’ als onderwerp te hebben. Er waren vijf auteurs te gast: Delphine Horvilleur (auteur van Il n’y a pas de Ajar), Joann Sfar (La synagogue), Paul Audi (Troublante identité) en Polina Panassenko die sprak over haar debuutroman Tenir sa langue. Gespreksleider was Augustin Trapenaral.

Hij begon met de vraag wat de identiteit van de schrijvers is. Horvilleur – tot wie ik mij hier grotendeels beperk – vond het maar een gênante en pijnlijke vraag. ‘Je bent nooit enkel iets. Je bent niet vastgespijkerd’ als ouder, rabbijn. Ze had veel gehad aan de schrijver Romain Gary (1914-1980), die onder meer publiceerde onder het pseudoniem Emile Ajar. ‘Ik blijf een kind van zijn boeken’, zei Horvilleur. Ze vormen pijlers van veerkracht. Ze memoreerde dat de naam Ajar voor haar een link had met Ahar uit de Talmoed. Gary is voor haar als een dibboek, een ziel van een dode die haar in het leven begeleidt.

Een ander antwoord gaf Joann Sfar, die niet wilde wegzinken in particularisme. Dat heeft volgens hem iets wanhopigs. De ellende hiervan begon volgens hem met het gebruik van het woord ‘respect’. Horvilleur viel hem bij en zei dat een enkelvoudige identiteit het begin van fanatisme is.

3.
Het woord ‘respect’ voerde mij naar een column van Theodor Holman in Het Parool, ook op 19 oktober 2022: ‘Iedereen eist respect’.
Hij gaat in op talkshows en uitlatingen waarin dit woord uitentreuren wordt gebezigd. Van Poetin tot Baudet. En besluit met een zogenaamd citaat van Poetin: ‘Thierry Baudet is de grootste vriend van het Kremlin. Zijn mening verdient RESPECT. Ik geef hem straks het verzameld werk van onze filosoof Doegin, die zich liet inspireren door de nazifilosoof Heidegger van wie de term Uil van Minerva is, getiteld Hyperboreale theorie en eveneens een liefhebber is van complottheorieën. Een nazi voor wie ik ook groot RESPECT heb’.
Een woord dat we misschien ook maar eens moeten afstoffen. Daar kwam het op neer.

P.S.
Overigens is in Nederlandse vertaling onlangs bij De Arbeiderspers nog een ander boek van Horvilleur uitgekomen: Leven met onze doden. Een essay over troost. Ze vertelde erover in de op een na laatste uitzending van Jacobine op 2 (23 oktober 2022). Een van de doden die zij heeft begraven, is een slachtoffer van Charlie Hebdo: Elsa Cayat. Een vrouw met veel kanten, waarmee de cirkel rond is en we de Boekenweek in kunnen gaan. (Overigens overweegt diezelfde CPNB het Boekenweekessay niet langer ‘essay’ te noemen: die term zou jongeren afschrikken. Nee toch …).

Abby Chava Stein – Eigenlijk Eva


Eigenlijk Eva : mijn transitie van ultraorthodoxe rabbi tot trans-vrouw / Abby Chava Stein ; vertaling [uit het Engels]: Lette Vos. – Amsterdam : Uitgeverij De Geus, 2022. – 253 pagina’s ; 22 cm. – Vertaling van: Becoming Eve : my journey from ultra-orthodox rabbi to transgender woman. – New York : Seal Press, © 2019. ISBN 978-90-445-4475-6

‘Mijn ouders heb ik helaas niet kunnen raadplegen’, is een zin die door de ziel snijdt, zoveel leed steekt erachter; Abby Chava (Eva) Steins chassidische ouders braken namelijk met hun kind, na de transitie van hun zoon tot vrouw. Zij is een nakomeling van de beroemde Baal Shem Tov, de grondlegger van het chassidisme, een orthodox-joodse stroming waar de segregatie van de seksen groot is. Eigenlijk gaat het boek over twee transities: de ontworsteling aan het ultraorthodoxe geloof en ten tweede: het uit de kast komen als transvrouw. Het zijn waarschijnlijk de eerste memoires in boekvorm waarin beide ervaringen in samenhang worden beschreven. Zij groeide in haar nieuwe zijn mede dank zij de kennismaking met de Kabbala, de joodse mystiek. Wat wordt beschreven, is de aanloop om Eva te worden en de steun die zij daarbij óók kreeg. Voor iedereen die geïnteresseerd is in het joodse geloof, het chassidisme, de kabbalistiek en identiteit. Een voor iedere lezer ten diepste herkenbaar verhaal van iemand die zowel kwetsbare momenten kent als momenten van inzicht en groei.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Deborah Feldman – Exodus

Exodus : mijn leven na Onorthodox / Deborah Feldman ; uit het Engels vertaald door Nadia Ramer. – Amsterdam : De Geus, [2021]. – 349 pagina’s ; 22 cm. – Vertaling van: Exodus, revisited : my unorthodox journey to Berlin. – Blue Rider Press. – Vervolg op: Onorthodox. ISBN 978-90-445-4426-8

Dit boek is een vervolg op het autobiografische Onorthodox (2018) waarmee Deborah Feldman bekend werd. Gaat het eerste boek over haar vlucht uit de chassidische gemeenschap in Brooklyn, dit boek gaat over hoe zij, meer dan tien jaar later, samen met haar zoon Isaac haar leven (‘verhaal’, zoals ze zelf zegt) opnieuw vorm geeft. Beide boeken kunnen los van elkaar worden gelezen, omdat Feldman aan het begin van Exodus kort de voorgeschiedenis herhaalt. De weg die zij gaat, is er een van
pessimisme via voorzichtig optimisme en het idee dat ze uiteindelijk kan bouwen op
zichzelf. De titel slaat op de reis die zij maakt door Europa, in de voetsporen van haar
voorouders, en op weg naar vrijheid. Uiteindelijk verhuist zij met haar zoon naar Berlijn
en begint zij een nieuwe relatie. Een belangrijk boek in een tijd waarin door veel mensen wordt gezocht naar wat hun identiteit uitmaakt.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Literatuur als vrijplaats

Het begint meteen al goed: met omschrijvingen en trefwoorden als: ‘literatuur als uitweg’, ‘meerstemmigheid en identiteit’, ‘vrijheid te kunnen kiezen’. ‘Het’ is het pamflet De ander bestaat niet van Christine Otten (De Geus, 2022).

Otten vervolgt met ‘de eerste “echte” schrijver’ die ze ontmoette: Sal Santen (1915-1998), die ik wel in ‘mijn’ bibliotheekfiliaal zag en die daar met égards werd omgeven. Het filiaal waarin de schrijfster zelf een keer werd geïnterviewd en wat vertelde over een nieuw verschenen boek. Het maakte allebei indruk op me, en leverde een mooie opdracht op in mijn exemplaar van dit nieuwe boek van en door Chrtistine Otten.

Paul Auster
Het zou zomaar een interview en praatje over Ottens debuutroman, Blauw metaal (1995) geweest kunnen zijn. Daarover gaat het tweede hoofdstuk. En over Paul Auster, wiens romans ze in de vijf jaar dat ze aan haar debuut schreef ‘gretig las’. Ik zei een keer in een lezing voor de Nederlandse Vereniging van Muziekbibliotheken, Muziekarchieven en Muziekdocumentatiecentra (NVMB) dat de componist Louis Andriessen Auster al even gretig las. Een musicoloog die na mij een praatje uitsprak, vond dit een volslagen idiote vermelding die nergens op sloeg – maar nu ik Ottens omschrijvingen zo lees, herken ik weer wáárom ik het vermeldde. Voor haar was het ‘het radicale humanisme dat Austers werk ademt en dat mij als lezer én schrijver zo inspireerde’, schrijft ze (p. 22). Zoiets was het mijns inziens ook wat betreft Andriessen.

Stuurloosheid?
In het volgende hoofdstuk vermeldt Otten, dat een van haar volgende boeken in de pers werd afgebrand, ‘voornamelijk vanwege de mengvorm’. Ze is zelfkritisch en denkt dat dit wellicht haar ‘stuurloosheid weerspiegelde’. Niet geheel of geheel niet terecht; een mannelijke schrijver zou dit nooit zo stellen en het zegt mijns inziens ook meer over het hokjesdenken van haar recensenten: fictie, essays, journalistiek – waar brengen we het in onder? Ze schreef alsof ze muziek maakte, zoals Andriessen componeerde alsof hij Auster in noten omzette.

Dáár ligt de kiem van Ottens eigen stijl. In de ontmoeting ook met The Last Poets, Afrikaans-Amerikaanse dichters uit de Black Powertijd, die wachtten ‘tot er iemand langskwam die ontvankelijk genoeg was om zich zijn geschiedenis [met name die van Umar Bin Hassan, EvS] en ervaringen eigen te maken, zodat hij zich er op een bepaalde manier van kon ontdoen’ (p. 32-33). Even verderop schrijft ze: ‘Een identiteit van een ander omarmen is wat anders dan je een identiteit toe-eigenen’ (p. 38). Iedereen die zich wel eens in discussies over het al dan niet mogen zingen van de joodse Psalmen in een christelijke context heeft begeven, zal dit min of meer (h)erkennen.

Schrijfgroep en diepe herkenning
Dan komt Ottens werk ‘als collega-schrijver’ aan de orde bij de schrijfgroep in Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard. Literatuur als vrijplaats. Ook hierover schreef ze, namelijk de roman Een van ons. De schrijfgroep heeft geleid tot ‘een inclusiever en “collectiever” soort schrijverschap’, meent ze.

De titel van het essay komt aan de orde in het volgende hoofdstuk. Eerst stelt Otten, dat ‘de diepe herkenning’ van literatuur ‘vooral in het wit [zit] tussen de woorden en zinnen, (…) in de ruimte die de schrijver laat aan de lezer’ (p. 49). Het doet mij denken aan een uitspraak van mijn blokfluitleraar, Juho Myllylä, die eens bij eens zei: ‘Geniet van de ruimte rond de noten’. Noten die uiteraard een relatie met elkaar hebben, maar elkaar ook de ruimte geven om elk voor zich tot hun recht te komen.

Toni Morrison en mens-zijn
Vervolgens komt Toni Morrison ter sprake, als schrijfster die ‘zich diepgaand bezighield met het begrip “de ander”.’ Ze dichtte een vreemde, een ander ‘allerlei eigenschappen toe waarnaar ze zelf verlangde’ (p. 60). De vreemdeling, de ander is louter een versie van onszelf.

In het zevende en laatste hoofdstuk bezint Otten zich op datgene waarmee ze bezig is. De conclusie is een logische: ‘Ik denk dat de gevestigde literaire wereld zijn voordeel kan doen met (…) andere en niet zelden vernieuwende stemmen en stijlen en verhalen’ (p. 67) – denk aan de kritiek op Blauw metaal! Literatuur zal altijd wel gemarginaliseerd blijven en dat is op zich niet erg, want de werkelijke waarde ervan ‘zit verstopt in en tussen de woorden en zinnen, het “iets” wat je een glimp gunt van het “onzegbare en onbevattelijke” en wat het betekent om mens te zijn’ (p. 68). Schitterend toch?

Ja, het ís een schitterend pamflet, een prachtig essay – en doet in niets denken aan wat Kees ’t Hart bijvoorbeeld in een artikel (in De Groene Amsterdammer, 7 april jl.) naar aanleiding van de shortlist van de Libris Literatuur Prijs 2022 schrijft wat hem tegenstaat ‘overtuigingsdwang’ ten gunste van schoonheid. Daar gaat het bij Otten (die hij niet noemt) niet om, maar over en-en. Het een hoeft niet los te staan van het ander, want voor je het weet kom je weer in hokjesdenken terecht. Dat moet worden voorkomen. En daarvoor is inderdaad moed nodig.

 

Christine Otten: De ander bestaat niet
Pleidooi voor moed in de literatuur
Verschenen in de reeks Publieke werken
Uitgever: De Geus, 2022
ISBN 978 90 445 4574 6
Prijs: € 10,00

Hannah Nathans – Joods worden in Nederland

Joods worden in Nederland / Hannah Nathans ; omslagillustratie en foto’s ; binnenwerk [tenzij
anders vermeld]: Saskia Aukema. – Amsterdam : Stichting Amphora Books, [2021]. – 178 pagina’s :
foto’s ; 24 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-6446-146-0

Joods worden is – hoewel niet gemakkelijk – mogelijk. Hannah Nathans, rabbijn binnen het reconstructionistische jodendom (een progressieve stroming uit de Verenigde Staten), weet dit uit eigen ervaring. Haar grootvader was joods, haar moeder niet en ze groeide op binnen het christendom. Ze ging formeel over naar het jodendom, begeleidt mensen op dezelfde weg en deed promotieonderzoek naar de aard van dit proces dat ‘gioer’ heet. Dit boek is op dit onderzoek gebaseerd. Het bestaat uit drie delen: wat is gioer precies; interviews met zo’n twintig mensen die gioer hebben gedaan; resultaten van het onderzoek en een conclusie. Tezamen vormen ze een hechte eenheid. Het boek geeft voor het eerst binnen Nederland zo diepgaand inzicht in thema’s als joodse identiteit en ‘bekering’ (uitkomen). Op grond hiervan wordt gepleit voor verbeteringen binnen dit proces. Mooi vormgegeven, met portretfoto’s in kleur van Saskia Aukema, voetnoten en een verklarende woordenlijst. Hoewel er meer boeken met interviews met joden verschijnen, is dit boek door de specifieke insteek relevant in een tijd waarin de aandacht voor identiteit en bekering groeiend is.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Mathilde Wantenaar heeft wat te zeggen


Haar naam kende ik wel, uit de tijd dat ze de Donemus’ Aanmoedigingsprijs voor vrouwelijke componisten kreeg (2012), maar op een of andere manier is die niet beklijfd. Om nu, nadat ik steeds meer werken van haar hoor, nooit meer uit mijn geheugen te verdwijnen. Die naam is Mathilde Wantenaar (1993). Een korte zoektocht naar wat ze (mij) wil zeggen.

 

Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken
In 2019 begon er al wat te dagen, nadat ik in het NTR ZaterdagMatinee met haar koorwerk Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken op tekst van Herman Gorter kennismaakte. Uitgevoerd door het Groot Omroepkoor onder leiding van Philipp Ahmann. Frits van der Waa schreef in de Volkskrant (24 maart 2019) dat het een ‘ietwat ouderwets’ werk is. Niets mis mee – het sluit naadloos aan op de tekst.

Meander
Op 2 oktober jl. hoorde ik in datzelfde Matinee de wereldpremière van haar orkestwerk Meander, uitgevoerd door het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder leiding van chef-dirigent Lahav Shani. Ook ietwat ouderwets? Ja, misschien. Deels dan. Zelf spreekt de componiste op haar website over ‘eclectisch en toch authentiek’. Simone Leuven schreef in het programmaboekje dat Meander ‘zowel lyrisch romantische klanken als elementen van minimal music in zich heeft’. Dat eerste deed mij denken aan zowel De Moldau van Smetana als La mer van Debussy, maar die eigen stem is er wel degelijk. Een sterke stem, dat staat buiten kijf.

Prélude à une nuit américaine
Een week later was het weer raak: haar Prélude à une nuit américaine, dat ook is geschreven voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest, werd in het Amsterdamse Concertgebouw uitgevoerd door het Nederlands Philharmonisch Orkest onder leiding van Ludovic Morlot. Dit werk zou je ook eclectisch kunnen noemen: wederom impressionistisch aan de ene kant (de titel verraadt dit al), maar ook jazzy Amerikaans en – zoals ze zelf zegt – bovenal ‘een ongegeneerd groots romantisch gebaar’. Het kan en het mag. Wantenaars leermeester Willem Jeths is haar erin voorgegaan.

Een lied voor de maan
En dan is er de première van Een lied voor de maan, een jeugdopera gebaseerd op het gelijknamige kinderboek van Toon Tellegen. Volgens een persbericht van De Nationale Opera ‘met oogstrelende melodieën en tal van humoristische verwijzingen naar de muziekgeschiedenis, van operaklassiekers tot pophits’. Zelf schreef ze er het volgende over: ‘Het is (…) een stuk over de kracht van muziek.’

Strijkkwartet
Tenslotte zou in de Strijkkwartet Biënnale Amsterdam op 3 februari in het Amsterdamse Muziekgebouw aan het IJ haar Strijkkwartet in première gaan, uitgevoerd door het Calder Quartet, en op 18 februari in de Grote Zaal van TivoliVredenburg in Utrecht een nieuw werk door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van die geweldige dirigent Karina Canellakis; de website van TivoliVredenburg vermeldt in de tekst dat het om een nieuw werk gaat, elders op dezelfde pagina, dat Prélude à une nuit américaine zal worden uitgevoerd. Ook niet te versmaden overigens.
Het kwartet gaat nu in première tijdens een tournee dat het Belinfante Quartet dit voorjaar door Nederland zal maken. Het concert in Utrecht gaat hoop ik, al dan niet met publiek, door en wordt op Radio 4 uitgezonden. Twee concerten om je op te verheugen!

Terug naar de Strijkkwartet Biënnale, die een mooie brochure had uitgegeven. Er staan rake omschrijvingen in van inmiddels al wijd en zijd bekende stukken; ik kom daar nog een keer op terug. Zou het zo kunnen zijn dat wat Wantenaar wil uitdrukken bekende thema’s zijn zoals eenzaamheid en identiteit? Thema’s die iedereen erkent? En dat haar muziek daarom steeds vaker wordt gespeeld? Wat mij betreft niet vaak genoeg. Mathilde Wantenaar: een naam om niet te vergeten!

Foto ontleend aan de website van Mathilde Wantenaar: https://www.mathildewantenaar.com

Gerrit Komrij en Asha Karami

Ze liepen ongeveer gelijk op: een vierdelige cursus van de Poetry Academy over ‘De aanstormende generatie’ en een driedelige, eveneens online-cursus van de Vrije Academie onder de titel ‘Hommage aan dichters’.
Tijdens de eerstgenoemde cursus, door Peter Swanborn, kwam onder meer de bundel Godface van Asha Karami voorbij. Tijdens de cursus van de Vrije Academie, door Liesje Schreuders, lazen en bespraken we enkele gedichten van Gerrit Komrij uit Alle gedichten tot gisteren.
Beide dichters gebruiken het beeld van een masker; actueel in deze tijd, maar met oude papieren.

Gerrit Komrij
Komrij schreef zelfs een gedicht dat ‘Maskers’ heet. Het gaat over een man die hoopte ‘dat ieder masker veilig, zonder pijn/ weer van’ zijn hoofd kon. Dat hij zijn aard niet langer hoefde te verbergen. Op het eind van zijn leven moet hij erkennen, dat het masker niet af gaat.

Het beeld van het masker deed mij denken aan de maskers die werden gebruikt bij toneelstukken uit de Griekse oudheid, maar voor Liesje Schreuders verwees het gedicht eerder naar The picture of Dorian Gray van Oscar Wilde.

Asha Karami
In een ander gedicht van Karami dan die wij bespraken, ‘een lichaam’, staat de volgende strofe:

alles en iedereen praat tegen je
je moet eerst bij jezelf een masker
opdoen en dan pas een ander helpen

Dit doet denken aan de instructies van een stewardess in het vliegtuig ten aanzien van het opzetten van een zuurstofmasker. In een recensie van Jan de Jong die ik over de bundel Godface las, wordt ook verwezen naar de helm van boksers; Karami is onder andere ringarts bij vechtsportgala’s. Genoemd gedicht vervolgt met:

het gelukkigste moment van de dag is wanneer ik
opsta en mijn lichaam nog niet weet wat het is

Identiteit
Op grond van zo’n laatste zin, en van beide gedichten van Komrij en Karami, kun je concluderen, dat die maskers staan voor de identiteit van de dichters, voor seksuele geaardheid en afkomst. En dat je, als je naar interpretaties gaat zoeken, je er soms faliekant naast kunt zitten. Dat kan niet, zei een collega-recensent bij Literair Nederland die zich met poëzie bezighoudt eens tegen mij. Je kunt er gewoon niet naast zitten.
Ik betwijfel het ten zeerste. Karami sterkt mij in ieder geval in de mening om voorzichtigheid bij interpretaties te betrachten; ik denk nu inmiddels bijvoorbeeld zelf dat die Griekse maskers ernaast zaten, want die stonden niet alleen voor iets anders dan wat Komrij bedoelt, maar ik had dan ook eerst uit moeten zoeken, of het een context is die bij Komrij in andere gedichten bijvoorbeeld terugkomt.

In een van Karami’s gedichten die we bij de poëzieclub lazen, komt een vrouw met twee vagina’s voor. Prompt werd dit mythisch uitgelegd, zoals een Hindoëistische godin met meerdere borsten of [mijn voorbeeld, om in Griekse sferen te blijven] Artemis met de vele borsten staan voor vruchtbaarheid. De dichteres schoof even later aan bij de Zoom-sessie en zei dat ze als arts een vrouw was tegengekomen die twee vagina’s had. Weg interpretatie?

Nee, misschien niet, maar je moet er – ik zeg het nog maar een keer – wel uiterst voorzichtig mee zijn en kijken naar de context, andere gedichten van de schrijver enz.. Daarom denk ik op dit moment, twee poëziecursussen rijker: lees, lees en lees het nog eens. Liefst hardop, om de taal en het metrum te proeven. Lezen en even niet meer dan dat. Bewaar het dan in je hart en hoofd, praat en interpreteer er niet teveel op los. Dan maak je uiteindelijk het mysterie kapot. En dat moet blijven. Altijd.

Zoiets als de onlangs overleden Vlaamse dichter Koenraad Goudeseune verwoordt in de laatste strofe van het titelgedicht uit zijn laatste bundel, Vrachtbrief (Uitgeverij Douane):

Een gedicht met in de laatste regel een geschenk
dat onuitgepakt blijft, niet vermeld staat in de vrachtbrief
en dat door de douane niet wordt opgemerkt.

(p.68)

P.S. Ik raakte geïnspireerd door hoe het dynamischer en minder celebraal kan na het volgen van een bijeenkomst (ook weer via Zoom) van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen op 7 december jl. over ‘Perspectieven op literatuur. De toekomst van de letterkunde in Nederland’ met onder meer Geert Buelens, dichter en hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht, meer in het verlengde ook van hoe ik literatuur benaderde in mijn Masterscriptie over Susan Neiman en Philippe Claudel over het thema kwaad in filosofie en literatuur: https://www.knaw.nl/nl/actueel/terugkijken-bijeenkomsten/perspectieven-op-literatuur

De Nieuwe Canon van Nederland

Op YouTube staat een uitvoering van Schuberts Fantasie in f kl.t. voor piano 4-handen, gespeeld door Maria João Pires en Ricardo Castro. De achtergrond, die aldoor in beeld is, wordt gevormd door De rode boom van Mondriaan (1908-1910, zie afb.). Een beeld dat wat mij betreft niet beter gekozen had kunnen worden: een treurwilg die prachtig samenvalt met de melancholieke sfeer van de Fantasie.
Een schilderij uit het Kunstmuseum Den Haag waarin Mondriaan op weg is naar abstractie én evenwicht. Dat laatste wordt wel eens vergeten, maar het is juist dáárin dat het zo mooi samenvalt met de muziek van een classicistisch romanticus als Schubert. Mondriaan schildert de horizontale takken van de boom met als tegenwicht verticale strepen die nauwelijks opvallen, en Schubert laat zijn gevoelens beteugelen door de ratio. Ik herken het, want ik zit zelf geloof en hoop ik ook zo in elkaar.

Mondriaan op weg naar abstractie én evenwichtig, zoals Léon Hanssen de periode na het ontstaan van deze boom beschrijft in zijn biografie van de schilder die verscheen onder de titel De schepping van een aards paradijs. ‘Hij droomde’, zei Hanssen eens in een interview, ‘van een nieuwe fase van harmonie en conflictloosheid in de twintigste eeuw (…). In zijn kunst zocht hij naar een nieuwe beeldtaal om uiting te geven aan dat ideaal.’

Het is, zo beschouwd, niet zo vreemd dat in de Nieuwe Canon van Nederland, die op 22 juni jl. werd gepresenteerd, de evenwichtskunst van De Stijl is vervangen door de verwrongen kunst van Jeroen Bosch; het is de keuze, en de uiting van een tijdsbeeld waarin het evenwicht zoek lijkt, waarin niet wordt gekozen voor een stijl maar voor een individuele stem, waarin een internationaal uitwerkende stroming (Mondriaan werd immers Mondrian) wordt vervangen door een meer regionale, waarbij je je kunt afvragen wie het meest hebben bijgedragen aan onze identiteit en geschiedenis. 1)

Het is met andere woorden voer voor cultuurhistorici. Interessant, maar over tien jaar is er wel weer iemand anders waarvoor Jeroen Bosch op zijn beurt moet wijken. Tijden veranderen en de kijk op de (kunst)geschiedenis ook.

1) Interessant, terecht, en al even tekenend voor de situatie van dit moment, lijkt mij de toevoeging van de naam van Anton de Kom aan de Nieuwe Canon van Nederland, haast op hetzelfde moment dat zijn boek over slavernij, Wij slaven van Suriname, weer opnieuw werd uitgegeven. Als Rainbowpocket, dus voor iedereen betaalbaar. Lezen dus!

 

Begin van deze blog is gebaseerd op een column voor Literair Nederland (11 december 2017).