Schijnbaar lichtvoetig

Mieke Tillema heeft voor haar biografie van Ida Simons (1911-1960) een opmerkelijke insteek gekozen. Ze legt Simons’ autobiografische roman Een dwaze maagd naast het werkelijke leven van de pianiste, schrijfster, overlevende, zoals de ondertitel van haar biografie luidt. Natuurlijk in de wetenschap dat je romanpersonages niet een-op-een kunt vertalen naar het echte leven, maar toch: opmerkelijk is het wel.

Eigenlijk is het dan ook een goed idee om vóór de biografie Een dwaze maagd te (her)lezen. Het boek werd in 2014 herontdekt en gepubliceerd door Uitgeverij Cossee, dezelfde die de biografie uitgaf.
Wanneer Tillema, oud-lerares Nederlands in Haarlem, de roman van Simons loslaat en andere bronnen in haar verhaal betrekt, hoe weinig het er ook zijn, wint het beeld van Ida Simons aan rijkdom: over haar onzekerheid, zwaarmoedigheid, hang naar originaliteit, grote muzikaliteit, eigengereidheid en ontzag voor geleerdheid, maar ook ‘charme, brille en humor (…), stil en schuw’. Opvallend daarbij is Ida’s onzekerheid wat betreft haar taalgebruik. Ze laat haar werk graag door anderen corrigeren, zeker waar het stijl- en spellingkwesties betreft, schrijft Tillema.
Van muziek heeft Ida meer kaas gegeten. Ze heeft les van verschillende pianisten. In 1930 debuteert zij, net negentien jaar oud, in de Circle musical juif in Antwerpen, waar ze als Ida Rosenheimer is geboren. Twee jaar na haar debuut verlooft ze zich met Dagobert (later David) Simons, een jurist. Na haar huwelijk blijft ze optreden onder haar meisjesnaam. In 1937 krijgen ze een zoon: Carel Arthur Jan, roepnaam Jan.

De context van Ida’s leven
Ondertussen is Hitler aan de macht gekomen, een context waar Tillema uitgebreid bij stil staat. Ze roept details op die niet algemeen bekend zijn. Ida heeft een vooruitziende blik en zegt al aan het begin van de oorlog dat Hitler de joden wil uitroeien, ook in Nederland. ‘Uiteindelijk zal hij ons allen naar Polen of God weet waarheen wegsturen’, zegt ze tegen zangeres/verzetsstrijdster en Shoah-overlevende Lin Jaldati (pseudoniem van Rebekka Brilleslijper, 1912-1988). Zij dook onder in de villa ’t Hooge Nest in Naarden, bekend van het gelijknamige boek van Roxane van Iperen. Over haar en haar man Eberhard Rebling (1911-2008) is een boek verschenen onder de titel Lied van verzet.

Soms veronderstelt Simons te veel als bekend of worden ons als lezer details onthouden. Zo is er bijvoorbeeld sprake van de Frederikslijst, een lijst met namen van joden die van maatschappelijke betekenis waren, en van de ‘Barnevelders’, zonder dat meteen duidelijk is, dat de meesten van de lijst werden geïnterneerd op Landgoed Schaffelaar in Barneveld om aan deportatie te ontkomen. Dat geldt ook voor de omschrijving dat Jan mastoïditus had, wat vele pagina’s later pas wordt verklaard als zijnde ‘een uiterst gevaarlijke ontsteking van zijn beide oorbotjes’. En dan: is Judith Belinfante, die enkele malen wordt genoemd, ‘de’ Judith Belinfante, de bekende historica en politica? Uit de context blijkt van wel, maar het wordt als zodanig niet vermeld. Van haar hand zal overigens in november bij M10boeken Uit de onderwereld verschijnen, haar persoonlijke geschiedenis vanaf het moment dat ze in 1943 in de onderduik werd geboren.

Tweede Wereldoorlog
Toch wordt het gezin vanuit Barneveld gedeporteerd naar Westerbork en vervolgens naar Theresienstadt. Simons schrijft erover in haar novelle In memoriam Mizzi; een betrouwbaardere autobiografische bron dan de roman Een dwaze maagd. Door de muziek die Ida zelf speelt en hoort, kan ze het leven volhouden. Op een gegeven moment, in februari 1945, wordt een groep van twaalfhonderd joden uit Theresienstadt op een bijzonder transport naar Zwitserland gesteld.
Op 3 juni 1945 komen ze weer in Nederland aan, op Jan na, die nog in Zwitserland blijft om aan te sterken. Ida treedt weer snel op, met wisselend succes, hoewel ze niet meer terneergeslagen is; nog een karaktertrek die Tillema uitlicht. Wat niet wil zeggen, dat Ida zowel fysiek als psychisch onaangetast is. Ze treedt uiteindelijk steeds minder op en is soms somber en depressief. Ze gaat aquarelleren, componeren en schrijven.
Tillema gaat beknopt in op haar composities die in de nalatenschap van Ida zijn gevonden, maar als je gericht op internet zoekt, kom je ook een stukje in een openbare collectie tegen: La señorita op eigen tekst in de collectie Muziekschatten, het bladmuziekarchief van de Stichting Omroep Muziek (SOM-013058). Het toont de luchtige kant van Ida. Tillema schrijft echter terecht dat Simons’ literaire werk zich ‘op een ander’ (lees: hoger) niveau beweegt dan haar muziek. De humor en lichte toon van haar muziek klinkt er ook in door, maar die ‘laten de grauwheid van het kampbestaan’ waarover ze schrijft ‘niet alleen intact, ze laten die nog scherper uitkomen’, aldus de auteur.

Receptie van Simons’ werk
Toch boort Jan Greshoff Simons’ Slijk en sterren (1956) in Het Vaderland de grond in. Hier had ik ook graag wat meer context gezien. De context is namelijk van de ontvangst van vrouwelijke auteurs door sommige mannelijke recensenten in die tijd; die was vaak negatief en neerbuigend. Die context geeft Erica van Boven in haar proefschrift Een hoofdstuk apart (1992), waarin Greshoff er niet zo goed vanaf komt.
Een uitzondering vormt onder anderen Adriaan van Veen, die in de NRC van 18 april 1959 Een dwaze maagd lovend bespreekt, zoals hij dat later met het postuum verschenen Als water in de woestijn zal doen. Dat is Simons laatst geschreven boek. Ze overlijdt op 27 juni 1960, hoogstwaarschijnlijk door zelfdoding.

Mieke Tillema heeft bergen werk verzet om een contextueel grotendeels sterke biografie te schrijven. Ondanks het weinige bronmateriaal dat tot haar beschikking stond. Dankzij Uitgeverij Cossee komt Ida Simons’ werk de laatste tijd terecht meer in de belangstelling. Het is een mooi geïllustreerde biografie geworden, die al in 2021 verscheen, maar nu weer in een nieuwe oplage beschikbaar is en een ruim lezerspubliek verdient.

Ida Simons
Schrijver: Mieke Tillema
Uitgever: Cossee
Prijs: € 34,99
Bladzijden: 420
ISBN: 978 90 5936 958 0

De oorspronkelijke versie van deze recensie verscheen eerder op de website 8WEEKLY.NL (eindredactie: Priya Wannet) en wordt hier met toestemming herplaatst n.a.v. het verschijnen van de biografie over Simons’ echtgenoot, David Simons (1904-1998) o.d.t. Vergeet de trieste dagen door Hinke Piersma en de presentatie daarvan op 10 september 2024 bij Spui25 in Amsterdam. De alinea’s over Lin Jaldati en Eberhard Rebling, en die over Judith Belinfante werden toegevoegd.

Spannend concept

Afgelopen seizoen toerde het blokfluitensemble The Royal Wind Music met het programma The Orange Tree Courtyard. Renaissance Music in and around the Cathedral of Seville. Een concept van co-artistiek leider Maria Martinez Ayerza. Inmiddels op cd uitgebracht en opgedragen aan de ons onlangs ontvallen blokfluitbouwer Adriana Breukink.

Een bouwer van renaissance-blokfluiten, die in hun soort net wat anders klinken dan de meer bekende (kopieën van) barokinstrumenten of van hedendaagse blokfluiten. Ze zijn bijna cilindrisch van vorm en hebben grotere vingergaten, waardoor de klank wat robuuster is. The Royal Wind Music bespeelt blokfluiten van klein tot zeer groot; de grootste is een subcontrabas van circa drie meter lengte. In het begeleidende boekje bij de cd is een schema opgenomen van wie van de elf musici welk soort blokfluit bespeelt en in welk van de tweeëntwintig stukken.

De Sinaasappelhof
De rondleiding, en de cd begint en eindigt in De Sinaasappelhof. Met fascinerende improvisaties over een lied uit Andalusië dat is gelinkt aan de Arabische muziek. Samen met de joodse invloed vormde dit de zogeheten Mozarabische stijl, die trouwens in de tijd dat de kathedraal werd gebouwd (vanaf 1401) alweer over zijn hoogtepunt heen was. De kathedraal is overigens op de resten van een vroegere moskee gebouwd. De melodie vormt als het ware een ouverture en een coda, een introductie en een afsluiting in de contemplatieve, mystieke stijl. Veel van de stukken ademen en zijn kenmerkend voor veel Spaanse kunst in het algemeen (denk bijvoorbeeld alleen maar aan het werk van de schilder Francisco de Zurbarán!).

Het altaar van Onze Lieve Vrouw
Een ander kenmerk van het Spaanse rooms-katholicisme is de grote verering van Onze Lieve Vrouw, van Maria. In vergelijking tot de concertreeks is bij het altaar – om dit te benadrukken – een stuk toegevoegd: Virgen bendita sin par van Pedro de Escobar (circa 1465-1535), een van origine Portugese componist en zanger. Van dit stuk – en de uitvoering – gaat een grote, weldadige rust uit.

La Giralda
Beroemder nog dan de kathedraal zelf, is de Giralda, van oorsprong een minaret en ouder dan de kerk (1184-1195). De minaret, die thans dienst doet als klokkentoren, is streng én sierlijk tegelijk. Net als de afwisselende muziek die The Royal Wind Music voor dit onderdeel op hun cd speelt: van Juan Vásquez (circa 1500-1560) en Miguel de Fuenllana (1553-1578). Later ontstaan dan de minaret zelf, maar dat mag de pret niet drukken, want het bovenste gedeelte van La Giralda dateert uit dezelfde tijd als deze muziek.

Kapel, graven en kapittelzaal
We vervolgen onze rondleiding in de kathedraal door de kapel en de kapittelzaal. In deze buurt liggen verschillende graven. Van componisten, musici en van Hernando Colón, de zoon van Christoffel Columbus, die een omvangrijke bibliotheek had die deels is ondergebracht in de kathedraal. En overigens ligt er ook het graf van Alfonso de Wijze, maar die was al lang overleden voor de kerk werd gebouwd.

Buitengewoon sterk en verfijnd gespeeld qua articulaties en omspelingen zijn de vier werken van Alonso Mudarra (circa 1510-1580). Hij was een vernieuwend componist en – net als Vivaldi later – tevens priester. Zijn wijding vond in 1546 plaats in de kathedraal van Sevilla en hij was vanaf die tijd tot aan zijn dood lid van het kapittel. Het is een goede zet geweest om aan de twee werken van Mudarra, die tijdens een tournee werden gespeeld, op de cd er nog twee aan toe te voegen.

Het koor
De rondleiding door de kerk eindigt in het koor met een werk van Alonso Lobo (1555-1617) in een al aanmerkelijk modernere stijl vergeleken met de andere stukken op de cd. Ook het stuk van Francisco de Peñalosa (circa 1470-1528) draagt bij aan de mooie afsluiting in het deel dat de kathedraal omkranst.

Het is op deze manier een prachtige rondleiding van ruim een uur met muziek die schitterend wordt uitgevoerd door een topensemble, bestaande uit de fine fleur van blokfluitisten die allemaal een band hebben met het Conservatorium van Amsterdam. Aanbevolen!

Deze recensie verscheen eerder op de website 8WEEKLY.NL (eindredactie: Manu Thodé) en wordt hier met toestemming herplaatst i.v.m. het optreden van The Royal Wind Music met dit programma tijdens het Festival Oude Muziek 2024: https://oudemuziek.nl/festival
(vrijdag 30 augustus,Jacobikerk, 15.00 uur):
De sinaasappelhof.

Wat is geweld?

Deze zomer volgde ik de Summerschool Odysseus’ onvoltooide reis door docent Jabik Veenbaas bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) te Leusden (foto rechts, EvS). We volgden Odysseus zoals Homerus het beschreef, maar ook Vergilius (Aeneis), Dante (Divina Commedia), Shakespeare (Troiles and Cressida) en verder in de tijd tot Margaret Atwood (Penelope).

We begonnen met close reading van fragmenten uit de Odyssee in de vertaling van H.J. de Roy van Zuydewijn (1993). Ik ga hier in op Boek VI, over Nausikaä (afb. linksboven: Frederic Leighton). Waarom wordt straks duidelijk. Nausikaä is de dochter van het koningspaar van de Faiaken. Zij hielp en ontving Odysseus na diens schipbreuk. En we eindigden met hedendaagse versies die de accenten anders leggen: op het kolonialisme, het feminisme enzovoort.

Kamermuziek – Jabik Veenbaas
Ook docent Jabik Veenbaas heeft het epos in zijn recente dichtbundel Kamermuziek (2024) verwerkt. Onder meer in het schitterende gedicht ‘Mythologie II’ dat gaat over het schild van Achilles, de held uit de Trojaanse oorlog met – zoals hij tijdens de cursus zei – ‘menselijke trekken’. Ook W.H. Auden had eerder een gedicht over Achilles’ schild geschreven.1) Veenbaas geeft het schild zelf menselijke, ja persoonlijk trekken, gesmeed als het is

… door een vrouw uit één stuk
(…)
en door een man die kapotging in de oorlog

Overigens werden eeuwen later wapenschilden nog steeds beschilderd; Bart Van Loo meldt in zijn boek over De Bourgondiërs dat Johan Maelwael en Melchior Broederlam dat in 1401 deden ter gelegenheid van het huwelijk van Antoon van Brabant met Johanna van Saint-Pol. Hij vermeldt erbij, dat het Nederlandse werkwoord  ‘schilderen’ hier etymologisch vandaan komt. Maar dit terzijde.

En dan valt mij thuisgekomen (letterlijk, niet in de spirituele zin van Homerus) het boekje Augustus (2023) uit de reeks over de twaalf maanden van uitgeverij Das Mag toe. Geschreven door de Vlaamse dichteres en schrijfster Charlotte Van den Broeck. Daarover gaat het hier verder.

Augustus – Charlotte Van den Broeck
Naast de verhaallijn over June en de ik-figuur op Corfu, volgens de overlevering het mythische eiland van de Faiaken en de plaats waar Odysseus aan land ging en Nausikaä ontmoette. De tweede verhaallijn gaat over haar, maar beide verhalen raken elkaar natuurlijk.

Van den Broeck blijft dicht bij het originele verhaal van Homerus en brengt het, om een frase van Veenbaas te citeren, ook weer verder. Onder meer door het in gesprek te laten gaan met sprookjes, zoals Repelsteeltje. Qua vorm herneemt de auteur, net als haar voorbeeld destijds die binnen het eind van de orale traditie stond, als geheugensteuntje telkens een zin. In haar geval de vraag: ‘Wat is geweld?’
Ook stilistisch doen de vergelijkingen die ze bezigt soms Homerisch aan, zoals ‘De zee slaat haar laken over de simultane slapers op het zand’.

Op het strand speelt een groep mensen voor June en de ik-figuur het verhaal van Homerus na. Hij is trouw aan zijn vrouw (Penelope) en zoon (Telemachos) en keert huiswaarts, Nausikaä achterlatend. Het boekje van Van den Broeck heeft een open eind; de vraag mag je zelf beantwoorden. Een open eind, net als Odysseus’ onvoltooide reis.

1) Joost de Vries schreef in De Groene Amsterdammer (15-8 2024) een artikel over de titel ‘De bruidstaart in de regen’ n.a.v. het verschijnen van Audens verzamelde gedichten (‘Tijdelijke helden’) in een vertaling van Han van der Vegt (uitg. Van Oorschot).

Jabik Veenbaas: Odysseus’ onvoltooide reis – https://nieuwamsterdam.nl/producten/odysseus-onvoltooide-reis-9789046827796
Charlotte Van den Broeck: Augustus https://dasmag.nl/product/augustus/

Een merkwaardig stukje Nederland

Op 10 augustus 2024 is de laatste documentaire te zien van de vijfdelige serie Het vuur van de Friezen (MAX, NPO2, 20.05 uur). Om de Friezen even verder in het zonnetje te zetten, herplaats ik hier een recensie van het boek De Friezen van Flip van Doorn.

Er zijn mensen die nadrukkelijk zeggen dat ze bijvoorbeeld naar ‘Hambourk’ met vakantie gaan en daar overdreven Duits gearticuleerde zinnen aan vastknopen. Flip van Doorn zul je op zulk soort uitlatingen die vermeende talenkennis moet benadrukken niet kunnen betrappen. Hij blijft zichzelf.

Journalist en schrijver Flip van Doorn woont ‘gewoon’ in IJlst en niet in Drylts en heeft het over ‘Fries’ en niet ‘Frysk’. Zo blijft hij toeschouwer en vindt het een wonder dat hij zich thuisvoelt in ‘dat merkwaardige stukje Nederland’. Bovendien laat hij niet na te benadrukken dat zijn kennis van de Friese taal te wensen overlaat en dat hij bij elke poging om zich hierin uit te drukken ook nog steeds wordt uitgelachen …

Elf tochten
Van Doorn, die eerder samen met Jolanda Denekamp Elfstedenpad schreef en ook al eerder het verschijnsel ‘invented tradition’ (in Een verzonnen koninkrijk) onderzocht, onderneemt nu elf tochten om de Friezen en hun mythen te leren kennen. Van Leeuwarden tot Rome (de Friezenkerk!) en weer terug naar de hoofdstad van het heitelân van Van Doorns grootvader en diens voorgeslacht.

De beschrijvingen van de tochten die Van Doorn onderneemt, worden doorspekt met herinneringen aan de paar keer dat zijn broertje en hij als jongens met opa mee werden genomen naar bijvoorbeeld Leeuwarden. Groot was zijn teleurstelling toen hij Us Mem zag; het bleek geen beeld van zijn oma – zoals opa had doen voorkomen – maar van een Friese stamboekkoe. Over een ander beeld, de fontein van Jaume Plensa voor het station, laat hij zich wat ‘sunich’ uit.

Zo’n zuinige opmerking komt des te duidelijker uit, omdat andere beschrijvingen in een poëtische stijl zijn geschreven. Soms zelfs vol superlatieven, die een beetje overdone zijn, zoals: ‘Een van de ruim vijftig kerkgebouwen die de Stichting Alde Fryske Tsjerken onder haar liefdevol beschermende vleugels heeft genomen.’ Maar aan de andere kant benadrukken ze zo al dan niet bewust wél het dubbelzinnige karakter van de Friezen zoals Van Doorn ze beschrijft: tegendraads en tegenstrijdig, creatief en conservatief, onzeker en zelfbewust, open en gesloten.

De vraag is dan: wat bindt toch al die Friezen? Het water? Want ‘met nagenoeg elke stap die ik langs de Waddenkust zet (…) lijken de taal, de tradities, de gebruiken en alles wat een volk verder maar kenmerkt te veranderen.’

Het Friese eigen
Zo mijmert Van Doorn verder. Over de mythe rond Bonifatius, de etymologie van ‘Fries’ (vrij, geliefd), vanuit het verleden naar het heden en weer terug, via hoofdwegen en zijpaden (‘Ik dwaal af’). ‘Neem de tijd’, zegt de Augustijn Père Thomas tegen de auteur wanneer hij op weg naar Rome de abdij van Saint-Maurice bezoekt, maar dat is eigenlijk onnodig, want dit doet hij al, al noemt hij zichzelf nog zo haastig. Hij schrijft op een heerlijke, wat loom overkomende manier.

Hij onderneemt geen pelgrimstocht in de eigenlijke betekenis van het woord, maar de lezer kan met hem meevoelen wanneer hij de sensatie beschrijft over een Romeinse weg te lopen. ‘Deze stenen’, schrijft hij, ‘zijn mijn relieken.’ Of wanneer hij, met een verwijzing naar het beroemde gedicht van Rutger Kopland (‘Jonge sla’), het heeft over de pas gemaaide velden, ‘die helder en fris ogen als jonge sla’. Het is, schrijft hij, ‘van een schoonheid die hebberig maakt. Dit land zou ik willen bezitten.’

De Friese taal
Ook de Friese taal wordt in soortgelijke bewoordingen raak gekarakteriseerd, met z’n zangerige ie-klank die ‘verglijdt van de ene klinker naar de andere en stijgt in toon naar wat in het Fries zo fraai een twalûd heet.’ Het zorgt er zelfs voor, dat de lezer die het Fries (een beetje) machtig is, onwillekeurig soms in het Fries doorleest: ‘In ’t Frysk, fansels’, hoewel er op verschillende plaatsen een taal wordt gesproken die afwijkt van het gangbare Fries: Bildts, Liwwardders en zelfs het Nedersaksische Stellingwerfs. Gerard Reve, over wie Van Doorn enkele interessante pagina’s biedt, inclusief een vergelijking met de schilderijen van Jopie Huisman, noemde het Fries overigens ‘een keelziekte’. Commentaar van Van Doorn: ‘Smaken verschillen.’

Je blijft geboeid doorlezen. Niet kritiekloos, nee – dat nu ook weer niet, want bij het refrein ‘Vooruit naar vroeger’ bijvoorbeeld gaan de wenkbrauwen onwillekeurig toch wat omhoog. ‘Net [niet] slecht’, zullen stadsfriezen over dit boek wellicht zeggen. En dat betekent: verdraaid goed, dit zo rijke boek dat méér is dan een geschiedenis van de Friezen van Leeuwarden tot Rome en weer terug!

De Friezen
Schrijver: Flip van Doorn
Uitgever: Thomas Rap
Prijs: 24,99
Bladzijden: 416
ISBN: 978 94 004 0768 8

Deze recensie verscheen eerder (12 juli 2021) op de website 8WEEKLY.NL.
Foto rechtsboven: Achmeatoren, Leeuwarden (foto EvS).

Klein groot verhaal

Het verhaal zit in de kleine dingen. In details op de schilderijen van de Chinees-Canadese kunstenaar Matthew Wong (1984-2019) die gaandeweg de tentoonstelling Painting as a Last Resort in het Amsterdamse Van Goghmuseum (t/m 1 september 2024) hoofdzaken (b)lijken te zijn.

Het gaat om een klein, eenzaam figuurtje dat opduikt en is ontleend aan het werk van de Chinese schilder Shitao (1642-1707): alleen in een bos, alleen in een bootje. De symboliek laat zich raden. Zeker als je weet hebt van de zelfdoding van Wong, zeker ook in de week waarin de man van een vriendin werd gecremeerd en de dood je nabij is.
Het verhaal – want dat is het voor mij – begint met The Kingdom (Het Koninkrijk, 2017), gaat verder met Night Crossing (Nachtelijke oversteek, 2018) en eindigt met Hideaway (Schuilplaats, 2019).

Op het eerstgenoemde schilderij, The Kingdom [foto EvS], staat het figuurtje in een open plaats in een berkenbos à la David Hockney (1937). Het lijkt of hij in een soortgelijk huisje staat waarin schildwachten voor een paleis de wacht houden, maar het zou net zo goed een doodskist kunnen zijn. Of is het de koning zelf die daar staat? Met een kroontje op zijn hoofd. Alleen heeft hij, – afwijkend voor een schildwacht en een koning -, zijn handen in de zij. Kom maar op, lijkt hij te zeggen. Het is als de aankondiging van de dood in het eerste deel van Bruckners Achtste symfonie.

 

Op het twee schilderij, Night Crossing [foto EvS], staat het figuurtje rechtop in een wit bootje op een rustig stukje water (de Styx?) met om hem heen de woelige baren en boven hem een sterrenhemel à la Vincent van Gogh (1853-1890), met wiens leven, werk en vooral dood Wong zich verwant voelde.

 

En op het laatste schilderij, Hideaway tenslotte [foto EvS] komt een rood bootje aan bij een grot die een vergrote uitgave lijkt van het huisje of de doodskist op The Kingdom. De cirkel is rond. Het is als de overgave aan het eind van het eerste deel uit Bruckners Achtste symfonie.

Ik denk aan een grot zoals Gustav Doré (1832-1883) die schilderde op zijn De begrafenis van Sara. Zij werd begraven in de grot op de akker van Machpela (Genesis 23:19).

Een klein figuurtje in een bos, een bootje, een grot. Dat is de weg die hij ten einde gaat. Zijn naam is Dood:

Slechts één naam legt iets bloot
De eeuwenoude roepnaam Dood.

(Jotie T’Hooft in: Verzamelde gedichten, 1981)

https://www.vangoghmuseum.nl/nl/bezoek/tentoonstellingen/matthew-wong-vincent-van-gogh