De binding van Isaäk verbeeld door Sigmar Polke

Polke_Grossmünster toraal raamAchter in één van de boeken van Willem Zuidema over ‘de binding van Isaäk’ vond ik een uitdraai van een preek die ds. Adriaan Soeting in 2006 in de Amsterdamse Oude Kerk over Genesis 22 hield. Soeting zei toen onder meer dit:

‘Het verhaal van de ‘binding van Isaäc’ heeft een grote rol gespeeld in de geschiedenis van Israël. De joden hebben zich met Isaäc geïdentificeerd, vooral in de Middeleeuwen bij die afschuwelijke vervolgingen … Er zijn toen veel liederen gemaakt die de binding van Isaäc bezongen’.

 

De middeleeuwen zijn de tijd van – zoals Elie Wiesel in een mooi essay over Genesis 22 in zijn Bijbels Eerbetoon : portretten en legenden schrijft – ‘de vernietiging en de ondergang van ontelbare joodse gemeenschappen (…). De pogroms, de kruistochten, de slachtingen, de rampen, de uitroeiing door het zwaard en het uit de weg ruimen door het vuur: iedere keer is ’t weer Abraham die opnieuw zijn zoon naar het altaar voert. Tijdloos als zij is, blijft deze geschiedenis van de hoogste actualiteit’.
Dat blijkt uit het werk van de Pools/Duitse beeldend kunstenaar Sigmar Polke die zich heeft laten inspireren door het verhaal in Genesis 22 én door de middeleeuwen. Door respectievelijk anonieme afbeeldingen, en door een anonieme tekst.

1. De Grossmünster in Zürich
Polke_Grossmünster kerkPolke maakte in 2009 elf ramen, waaronder het raam Isaaks Opferung voor de Grossmünster in Zürich (zie afb). Een kerk die schitterend is gelegen aan de rechteroever van de rivier de Limat, tegenover de Fraumünster met de beroemde ramen van Marc Chagall op de linkeroever. Volgens de overlevering stichtte Karel de Grote begin negende eeuw een kerk op de graven van Felix en Regula, twee Romeinse martelaren. Het paard van Karel de Grote zou geknield hebben bij hun graven.
In 1100 begon men al met de bouw van deze romaans-gotische kerk, maar deze werd pas in de 15de eeuw voltooid. Vanaf de preekstoel van de Grossmünster verspreidde Ulrich Zwingli de Reformatie; een naam die later terug zal komen. In de crypte van de Grossmünster staat een 15de-eeuws standbeeld van Karel de Grote, waarop ik ook terug zal komen.

De kerk is een in oorsprong laat-romaanse basiliekvorm met drie beuken, zonder een dwarsschip. In het hoogkoor zijn ramen aangebracht van Augusto Giacometti. Achter de preekstoel is het gebrandschilderde raam van Polke aangebracht. Aan de andere kant van de kerk heeft Polke ook een serie ramen gemaakt. De ramen corresponderen echter niet met elkaar, zoals vaak gebeurde: aan de ene kant voorstellingen uit Tenach (de koude noordkant), als een voorafschaduwing, en aan de andere kant uit het Nieuwe Testament (de warme oostzijde). Immers, zoals de eerder geciteerde Wiesel schreef: ‘Wat Isaak bedreigde, zou een voorafbeelding van de kruisiging zijn. Behalve dat op de berg Moria de daad niet wordt volvoerd: de vader geeft zijn kind niet prijs, en zeker niet aan de dood. Dat is het verschil tussen Moria en Golgotha’ (p. 64).

2. Sigmar Polke
Sigmar Polke-Ausstellung in ZrichPolke (zie afb.) werd in 1941 in Silezië, Polen geboren en is in 2010 in Keulen overleden. Na de Tweede Wereldoorlog vertrok hij naar Thüringen in West-Duitsland. Van 1959 tot 1960 volgde hij een opleiding glasschilderen bij de firma Kaiserwerth in Düsseldorf. Hij laat zich in zijn werk – ook in het glasraam in Zürich – vaak inspireren door oude afbeeldingen, tijdschriften, reclame e.d.. Onder andere het Stedelijk Museum in Amsterdam heeft enkele kunstwerken (schilderijen, tekeningen, affiches) van hem in de collectie, maar ook De Pont in Tilburg en het Van Abbemuseum in Eindhoven bezitten werk van hem.
De afbeeldingen op het raam (zie afb. boven) zijn gebaseerd op een 11e eeuwse bijbelparafrase van Ælfric van Eynsham (Latijn: Alfricus, Elphricus). Het handschrift berust in de British Library.

3. Het raam
Hoe lees je nu zo’n raam: van boven naar beneden, of van beneden naar boven? … Het antwoord is: van beneden (de aardse werkelijkheid) naar boven (hemelse waarden).
Het raam bestaat uit acht even grote velden, waarvan de vier onderaan en de vier boven samen met het bovenste gedeelte samen het eensluidende ontwerp vormen. Een ontwerp dat Polke met de computer heeft gemaakt.
* links onder, en diagonaal rechts, er schuin boven gespiegeld zien we het offerlam
* rechts onder, en diagonaal links, er schuin boven gespiegeld, staan de arm en hand (paars) van Abraham afgebeeld, alsmede het hoofd (groen) en het haar (geel) van Isaäk
* in de middenpartij zien we een rad als een Grieks kruis met Abrahams geheven zwaard
* daarboven komen we in meer hemelser sferen: links en rechts engelenvleugels en
* helemaal bovenin een rozet waarin het rad en het kruis worden herhaald, als begin en einde.

In deze ramen zijn tal van reminiscenties verwerkt. Om te beginnen verwijzen de diagonale spiegelingen naar Leviticus 16, waarin sprake is van twee zondebokken die dienen te worden geofferd: één voor de Heer en één voor de woestijndemon Asasel.
Abraham draagt bijvoorbeeld geen slachtmes, maar een zwaard. Dit verwijst naar zowel het feit dat de Grossmünster de kerk was van Zwingli, de militante hervormer, als naar het beeld van Karel de Grote met een zwaard in de crypte. Immers: ook hij was hardhandig in zijn bekering: ‘dood of gedoopt’. Karel beschouwde zichzelf als ‘heerser door Gods genade’. Niet toevallig bevindt het raam zich achter de preekstoel waarvan af Zwingli preekte.

Het middendeel van het raam, met Abraham gevangen in een rad, vormt een tegenstelling met het onderste gedeelte. Het is het deel dat het duidelijkst herinnerd aan de afbeelding uit de 11ste eeuwse bijbelparafrase. De tegenstelling ligt erin, dat Polke hier wil verwijzen naar inkeer, het zoeken naar wijsheid en harmonie.
De engelenvleugels erboven, links en rechts, verwijzen uiteraard naar de engel die de dood afwendt (vers 11 en 15 van Genesis 22). Polke beschouwt deze als een beschermengel. Hij ziet dit gedeelte van het raam als de sleutel voor de andere delen.

Bewerking van een gedeelte van een inleiding die ik op 22 mei 2014 hield in de Vredeskerk te Leiden en hier plaats n.a.v. de tentoonstelling Sigmar Polke: Alibis, t/m 5 juli 2015 in Museum Ludwig, Keulen.

Eilt, eilt

Richard EgarrHet openingskoor van Bachs Johannes-Passion, gisteren tijdens de traditionele Palmzondag-uitvoering in het Amsterdamse Concertgebouw, beloofde wat. Ik zat op het puntje van mijn stoel: eerst het Herr, Herr, Herr in crescendo en bij de herhaling hetzelfde Herr, Herr, Herr in diminuendo – respectievelijk de nadruk leggend op de aanroep ervan en op het gebed dat er óók uit spreekt.

Maar laat ik het meteen maar eerlijk zeggen: de rest viel behoorlijk tegen. Natuurlijk, er waren prachtige momenten bij de solisten en in het orkest te bespeuren.En dan denk ik stuk voor stuk aan de solisten. Van tevoren was aangekondigd dat tenor Benjamin Hulett niet helemaal bij stem was, maar daar viel weinig of niets van te merken. Eerder leek de bas Christopher Purves naar het eind toe wat moeite met zijn partij te krijgen. Maar dan nog.

De belofte van het openingskoor werd wat mij betreft dus uiteindelijk verre van waargemaakt. De Evangelist (Michael Schade) en Christus Andrew Foster-Williams lieten hun vibrato ruim wapperen en zette in het eerste geval soms zelfs ongelijk met het continuo in. Dat zijn we in Amsterdam niet gewend.

De koralen werden weliswaar (pluspunt) verschillend qua zeggingskracht gezongen en gespeeld, maar soms slopen er ook maniertjes in, zoals het afremmen of een Luftpause voor een fermate. En dan heb ik het nog niet eens over de enorme snelheid waarmee overigens alle koorgedeelten werden ‘genomen.’ Hulde voor zowel het Nederlands Kamerkoor (instudering Frank Hameleers) als het Koninklijk Concertgebouworkest, die dit allemaal maar bij moesten zien te benen en daar geweldig in slaagden. Dat moet gezegd.

Maar wat deed dat klavecimbel (bespeeld door dirigent Richard Egarr, zie foto) in de begeleiding van gedeelten van de recitatieven, naast het orgel (Menno van Delft)? Dit bracht ons terug naar de tijd waarin een klavecimbel gewoon was. Net als de operadictie van de Evangelist en Christus. In vreemd contrast met de speed waarmee alles voor het voetlicht werd gebracht; het eerste deel was na 35 minuten al voorbij. Eilt, eilt. Maar Warum? Allebei hadden we toch inmiddels achter ons gelaten?

Tekstvoltrekking én muzikale dynamiek

Arleen AugérIn een mooie recensie van het boek Bachs grote Passie van Ad de Keyzer door Martin Hoondert (http://www.debezieling.nl/bachs-grote-passie/) vraagt de auteur zich af of De Keyzer wel gelijk heeft met ‘zijn centrale these dat de “tekstvoltrekking door Bach betekenis genereert bij de hoorder”.’ Heeft dit ‘niet veel meer te maken met de muzikale dynamiek? Worden de luisteraars niet in de eerste plaats gegrepen door de klanken?’
Mij overkwam het dat het één (de tekstvoltrekking) en het ander, de muzikale dynamiek samenvielen. Ik schreef daarover in Bekirbénoe (april 1993) en een gedeelte uit dat artikel herplaats ik hier, in de veertigdagentijd.

Nooit duidelijker dan door toedoen van de Amerikaanse sopraan Arleen Augér (zie foto) heb ik begrepen dat het kernpunt van de Matthäus Passion van Joh. Seb. Bach ligt in de aria Aus Liebe will mein Heiland sterben (tweede deel, nr. 58 volgens het klavieruittreksel in de uitgave van Peters). Een schitterende aria met fluitsolo en begeleiding van twee oboi da caccia. Dus zonder de gebruikelijke basso continuo-basis van bijvoorbeeld een orgel. Hierdoor gaat de muziek als het ware zweven gelijk het lichaam van Jezus van Nazareth op Piëta’s of schilderijen van de graflegging uit de renaissance. Of zoals in de sopraanaria Qui tollis peccata mundi (Gij die de zonden der wereld draagt) uit Bachs Mis in G. De laatste overeenkomst kan geen toeval zijn, want zingt de sopraan in ‘de Matthäus’ vervolgens niet:

Von einer Sünde weiss er nichts,
Das ewige Verderben
Und die Strafe des Gerichts
Nicht auf meiner Seele bliebe?

Wat de interpretatie van Arleen Augér, meer dan welke preek ook, mij duidelijk heeft gemaakt, is dat de aria Aus Liebe de kern van het hele lijdensverhaal is.

Sterker nog: het symmetrische midden van de Matthäus Passion wordt gevormd door drie nummers: het koraal Wie wunderbarlich (nr. 55), het arioso Er hat uns allen wohlgetan (nr. 57) en de aria Aus Liebe will mein Heiland sterben (nr. 58). De vorm ondersteunt zo de inhoud.

Dat is het wat de bezoekers van de uitvoering met Arleen Augér (de laatste waarin ze voor haar overlijden te horen was) ervoeren. Het leek, zoals een vriendin van mij zei, alsof iedereen een paar centimeters boven de stoel zweefde. Inclusief de solofluitist uit het Concertgebouworkest die van emotie uitschoot. De tekst had zich in alle dynamiek voltrokken.

Wijsheden bij het afscheid van Mariss Jansons

Mariss JansonsOnlangs werd ik, op weg naar de metro in station Zuid WTC in Amsterdam, staande gehouden door een verkoper van de Volkskrant. Hij vroeg of ik de krant kende en wat ik ervan vond. Ik antwoordde dat ik er een abonnement op heb gehad, maar dit had opgezegd omdat de zure toon me niet langer beviel. ‘O’, zei hij, ‘u bent een kritische lezer. Dat is mooi. Mag ik u een aanbod doen: wilt u in het weekend de krant lezen en dan uw mening erover aan ons doorgeven?’ Dat leek me wel wat – tot er telkens meer kosten aan bleken te zijn verbonden, tot een aandeel in de bezorgkosten aan toe. Toen heb ik voor de eer bedankt.

Dat neemt niet weg dat ik best gratis een keertje wat wil zeggen over een in dit geval recensie die mij in het verkeerde keelgat is geschoten. Een recensie n.a.v. het afscheid van Mariss Jansons: http://www.volkskrant.nl/muziek/mariss-jansons-is-toegewijd-tot-de-laatste-noten~a3918751/

Met name het gedeelte over wat naar buiten kwam – dat blijkt te zijn gebaseerd op uitlatingen van fluitist Kersten McCall in NRC Handelsblad (19 maart 2015). Dit heeft niets met een recensie te maken, maar eerder met een artikel of – nog beter – een hoor- en wederhoor in een interview. Ik ga hier verder niet op door (de eerste steen, de balk …), maar moest er wel aan denken toen ik op dezelfde dag in het mooie boekje Op weg naar Pasen (eindredactie Leen Bosgra) een wijze les las, opgetekend door Marie-Claire Vandooren. Een les over de drie zeven van Socrates. Ik parafraseer er een gedeelte uit.

Socrates kwam in Athene een man tegen die hem iets wilde vertellen over een vriend. De wijsgeer onderbrak de man en vroeg of wat hij wilde gaan vertellen wel door de drie zeven was gegaan. ‘De drie zeven?’ vroeg de man. ‘Ja’, zei Socrates. De eerste is die van de waarheid: is het waar wat je me wil vertellen? De man bloosde. De tweede zeef, zei Socrates, is die van het goede. De man aarzelde. En de derde zeef tenslotte is die van de noodzakelijkheid. Is het echt nodig dat je dit aan me wilt vertellen? Ook dat moest de man ontkennen. ‘Vergeet het dan’ zei Socrates tenslotte.

Zo wil ik de recensie van Guido van Oorschot vergeten en het op één na laatste concert van Mariss Jansons als chefdirigent (ik hoorde het concert in de AAA-serie op donderdag 19 maart) in mijn hart bewaren.

Schönberg en Jansons

Schoenberg_zelfportret_bruinMariss Jansons gaf bij zijn afscheid als vaste dirigent van het Koninklijk Concertgebouw-orkest (KCO) te kennen, dat hij graag de Gurrelieder van Arnold Schönberg (zie zelfportret links) had willen dirigeren. Directeur Jan Raes van het KCO heeft inmiddels bekend gemaakt dat dit er zeker van komt; Jansons komt als conductor emeritus terug. Mét de Gurrelieder, dit laatromantische werk van Schönberg uit 1900/1911. Reden genoeg, nu de aandacht even naar deze componist uitgaat, om een gedeelte uit een artikel in Quadraatschrift (december 1998) hieronder opnieuw te publiceren.

Volgens Tom van Dorp en Eveline Nikkels heeft Schönberg in zijn opera Moses und Aron in muzikaal opzicht ‘een stap terug gemaakt, van de absolute positie die Schönberg – ook op gezag van Schopenhauer – haar toekende als belichaming in zichzelf van de Taal der Wereld, naar een medium via welk gestreefd wordt uitdrukking te geven aan het Absolute – een streven dat intrinsiek onvolkomen is.’ Au, dat doet pijn!
Wat Schönberg deed, is het verwerpen van de idealistische filosofie, net als de filosoof Franz Rosenzweig. Dat is geen stap terug, maar een stap vooruit.

Ik werd in deze opvatting van het ‘nieuwe’ bevestigd door de tentoonstelling Joden in Wenen rond 1900: een cultuur van contrasten die in 1998-1999 was te zien in het Joods Historisch Museum (JHM) te Amsterdam. Het doel van die tentoonstelling was namelijk dat de bezoeker zich bewust zou worden ‘van een constructie van de werkelijkheid.’ In die opzet was het JHM en het Jüdisches Museum Wien, waarmee werd samengewerkt, wat mij betreft geslaagd.

Desondanks. Want de cadeaus die Arnold Schönberg meenam naar een geënsceneerde avond in de harmonieuze, classicistische woning van het echtpaar Paula en Richard Beer-Hofmann aan de Hasenauerstrasse 59 in Noordwest Wenen, ver van de buitenproportionele gebouwen in de binnenstad, ademen nog niets van de omslag die zijn werk ademt na 1933, toen Schönberg in een synagoge van Parijs terugkeerde tot het jodendom. Het kernwoord na deze omkeer is ‘ethiek.’ Een woord dat op vele, uitgebreide – en soms op onmogelijke hoogten bevestigde – tekstbordjes op de tentoonstelling terugkwam.

Wat Schönberg voor de muziek betekende, was Alfred Loos met zijn zuivere vormen voor de architectuur (onder andere in het ontwerp van een villa voor Alexander Moissi, 1923) en Karl Kraus voor de taal. Omgekeerd respecteerde Kraus Beer-Hofmann vanwege diens ethische beginselen, integriteit, anti-nationalistische gevoelens en de openheid waarmee hij voor zijn joodse identiteit uitkwam.

De Wiener Moderne boden met andere woorden niet louter een esthetische kijk op de wereld, maar mijns inziens vooral een ethische. Dat was hun bijdrage aan de (Weense) kunst aan het begin van de vorige eeuw.

 

De Bazel en het jodendom

Synagoge Enschede_Enschede in ansichtenK.P.C. (Karel) de Bazel werd in 1869 in Den Helder geboren in een rooms-katholiek gezin. Rond 1890 brak hij met de kerk. In 1894 sloot hij zich aan bij de Theosophische Vereeniging. De theosofie gaat ervan uit dat alle godsdiensten voortkomen uit één bron. In dit verband worden andere, ook oosterse culturen onderzocht. Vanaf dat moment komt de nadruk op frontaliteit in het werk van De Bazel naar voren. A.W. Reinink noemt in zijn biografie van De Bazel als voorbeeld daarvan een vroeg, niet uitgevoerd ontwerp voor een ‘Algemeen Bibliotheekgebouw’ (1895).

Een ander, laat voorbeeld is de villa die De Bazel in 1923 – het jaar van zijn overlijden – ontwierp voor de Enschedese textielfabrikant M. I. (Miljan) Menko, jongere broer van S.N. (Sig) Menko, voor wie De Bazel al eerder, in 1914 een stadsvilla had ontworpen. De horizontale lijn van het platte dak van de asymmetrisch opgezette villa uit 1923 – de enige woning van De Bazel met een plat dak – wordt versterkt door in natuursteen uitgevoerde banden.

Miljan Menko was voorzitter van de joodse gemeente in Enschede en degene die contact legde met Karel de Bazel. Dit contact moet al in 1917 zijn ontstaan, want in de collectie Meijer (Jaap Meijer, 1912-1933) in het Stadsarchief Amsterdam berust een niet gecatalogiseerde (kopie van een) brief die Karel de Bazel op 27 september 1917 schreef aan – zoals er met pen bij is geschreven – Hillesum. Dit is ongetwijfeld Jaap Hillesum, een buurman van Jaap Meijer. Hierin verzoekt De Bazel om ‘kort begrip van symbolen, ritueel, en ceremonieel der Joodschen kerk (…) dat ik kan gebruiken als uitgangspunt voor het bouwen van een synagoge.’ De Bazel had de naam van Hillesum gekregen van opperrabbijn S.J.S. Hirsch (Zwolle), die de synagoge in Enschede (zie afb.) later zal inwijden. In het archief van het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam is geen antwoord van Hillesum teruggevonde evenmin als in de ‘vier stukken’ in het Stadsarchief Amsterdam (1914-1929) van Hillesum.

Belangrijk in dit verband is de constatering van Piet Cohen, ontwerper, oud-docent aan de Gerrit Rietveld Academie en betrokken bij de restauratie van verschillende synagogen, dat De Bazel zich als niet-jood bij het ontwerpen van een synagoge voorzichtiger toonde, en zich meer aan de gebruiken gebonden voelde dan een joodse architect als H. Elte Phzn. (1880-1944).

Dit neemt niet weg dat De Bazel op met name het meubilair, het verlichtingsarmatuur en de eiken lambrisering die hij voor de kerkenraadskamer van de synagoge in Enschede ontwierp zijn stempel heeft gedrukt. In de kerkenraadskamer van de synagoge in Enschede ligt een tapijt, met een mandalapatroon dat is ontleend aan de Borobudur op Java. Dit patroon valt ook op andere plaatsen in de synagoge terug te vinden, zoals in muurdecoraties. Het is een rustig, geometrisch patroon dat raadsleden gelegenheid geeft hun aandacht bij het gebed te houden. Sober als de Art Deco-stijl uit die tijd, maar evenzeer uitdrukking gevend aan de overtuiging dat een sobere, maar fraaie vormgeving gepast was voor een gebouw dat zowel ter ere van God als ter bevordering van een betere samenleving was neergezet.

Dit laatste krijgt de nadruk in de kunst-fenomenologische beschouwing die de beeldhouwer, psycholoog en publicist F. de Miranda aan het werk van De Bazel wijdde. De Miranda beschrijft de frontaliteit als gericht op de mens, ‘als een weg voor de van buiten aankomende en binnentredende gelovige, die mede door de frontaliteit van de bouwkundige ordening ook zelf tot frontaliteit, dat wil zeggen tot presentie-in-de-ontmoeting werd geleid.’

Dat kan ook worden gezegd van de twee vóór de hoofdingang van de synagoge in Enschede symmetrisch uitstekende delen: de dagsjoel (rechts) en de kerkenraadskamer (links). Men kan er van binnen naar buiten kijken, en van buiten naar binnen. Dat is ook de bedoeling, zeker nu in de dagsjoel voor de glas-in-loodramen onlangs een chanoekia (een achtarmige kandelaar) is neergezet (niet origineel uit ca. 1928). Hiervan moet volgens de traditie het licht namelijk naar buiten schijnen.

De Miranda concludeert, dat De Bazel ‘tussen oost en west’ ondanks het feit dat hij geen jood was, voldoende verwantschap voelde om de opdracht voor het bouwen van de synagoge in Enschede te kunnen aannemen.

Gedeelte uit een werkstuk dat ik voor de Open Universiteit Nederland schreef over de synagoge in Enschede, en dat ik hier herplaats met het oog op de tentoonstelling over ‘De Bazel in de Bazel’ (overzicht van het vernieuwende glaswerk van Karel de Bazel) en een gesprek daarover op 22 maart 2015 om 15.00 uur in het Stadsarchief Amsterdam (Vijzelstraat 32) tussen Marty Th. Bax en Job Meihuizen, samensteller van de tentoonstelling.

Bob Hanf: een menacheen

Bob HanfAchter de onderduiknaam Christiaan Philippus Spinhoven gaat Bob Hanf (1894-1944), schrijver en componist schuil. Én menacheen (vertrooster van de mensheid), ‘brenger van licht. Levend licht in de schaduwzijde van het bestaan, omdat alleen in duisternis het licht waarneembaar is’ (Toke van Helmond in: De Engelbewaarder, okt. 1981, p. 8).
Misschien zijn we pas de laatste tijd in staat dit gewaar te worden.

Heette het bij de première van Hanfs Vioolsonate (in 1939) in een recensie van J.K. (John Kasander?) in De Vooruit (29 april 1939) nog: ‘Het stuk is een eenvoudig speelstuk’, nu wordt meer de nadruk gelegd op een stijl die sterk zou doen ‘denken aan het sombere wereldbeeld dat door de teksten van Kafka wordt opgeroepen’ (Huib Ramaer in het programmaboekje van een concert op 20 oktober 1997 in de Uilenburger Synagoge, Amsterdam).

Opvallend is dat Hanfs Vioolsonate in première ging tijdens een ISCM-concert door Willem Boeken en Anny van Rossem ten huize van zijn neef Frits Spanjaard en diens vrouw in Den Haag. Dit zou kunnen wijzen op het feit dat men een zeker modernisme in Hanfs muziek meende te bespeuren. Maar in de hiervoor geciteerde recensie in De Vooruit is sprake van het feit dat Hanf ‘zich geheel een romanticus [toont], zowel naar de techniek als naar mentaliteit.’ De keuze zegt dan ook even veel over de politiek van de International Society for Contemporary Music, die tot op de dag van vandaag een esthetische en stilistische diversiteit voorstaat.

De omschrijving ‘romantisch’ had dezelfde J.K. een maand eerder ook gebezigd na het beluisteren van de Nuit phantastique (1936) voor tenor en strijkkwartet op tekst van Louis Bertrand. Behalve dat hij het werk wederom ‘romantisch en sterk melodisch’ noemt, is hij niet zo tevreden over de instrumentatie die hij als ‘eentonig’ bestempelt, ‘zonder noemenswaardige contrastwerkingen en zonder climaxen van enige betekenis.’

Romantisch – dat klopt. Maar met de dubbelheid die Hanf als bewonderaar van Heinrich Heine eigen was: Hanf was aan de ene kant iemand die geloofde in geluk, zonder daar overigens de politieke connotaties aan te verbinden die de ‘Ziener naar de toekomst’, de dichter E.A. van Collem (1858-1933) eraan verbond. Van hem heeft Hanf een lied voor alt en piano getoonzet. Aan de andere kant ervaar ik de prachtige stilte van twee maten die valt in het eerste deel van de Kleine suite voor viool en piano ‘niet, zoals het niets, een voorwerp van angst’ uit de pen van een sombere romanticus, maar eerder ‘als een toevluchtsoord van stille overpeinzing en innerlijke rust’ (Jankélévitch) van een evenwichtig, beschouwend man zoals Joop Sjollema hem schilderde (zie afb., Joods Historisch Museum).

Gedeelte uit een artikel over Bob Hanf dat ik schreef voor Mens en melodie (nr. 6/2005) en dat ik hier herplaats n.a.v. de première van diens Strijkkwartet in C (1934) door het Utrecht String Quartet in het kader van de Uilenburger Concerten in het Amsterdamse Bethaniënklooster, 16 maart 2015 20.15 uur. Zie: www.leosmit.org.

Rigoletto en anderen

RigolettoGiuseppe Verdi wilde in de tijd van het naturalisme en realisme wel eens iemand met een handicap in zijn opera’s ten tonele voeren: de blinde grootinquisiteur in Don Carlos en de gebochelde Rigoletto in de gelijknamige opera op een tekst van Victor Hugo, als bekend tevens de auteur van De klokkenluider van de Notre Dame, waarvan de hoofdpersoon is gebaseerd op iemand die scoliose had.

Wie op cd-hoesjes en in operaboeken zoekt, treft verschillende outfits van Rigoletto, de nar aan het hof van de Gonzaga’s in Mantua aan; inderdaad vaak gebochelde mensen, zoals Clare Colvin ze ook in haar roman De pracht van de Gonzaga’s beschrijft. Zwaar aangezet is bijvoorbeeld de Rigoletto in de enscenering van David McVicar (Covent Garden, 2001/2002), die door Paolo Gavanelli werd gezongen, terwijl anderen meer als een soort commedia dell’arte figuur zijn neergezet. Wat op zich ook niet zó verwonderlijk is, omdat Pulcinella vanaf de 18e eeuw vaak een bochel – en, logischerwijs, vanwege verslapte spieren – een dikke buik heeft, zoals onder andere op kunstwerken van Giovanni Domenico Tiepolo valt waar te nemen.

Nooit echter heb ik echter diepgaander een rol van een toneelfiguur met een bochel (letterlijk) vorm zien geven als in de bewerking die Ditte Pelgrom en Czeslaw de Wijs onder de titel Hoofd zonder wereld II voor het gezelschap ’t Barre Land maakten van het tweede deel van Het Martyrium (Die Blendung) van Elias Canetti. Geen gestileerde bochel van een al dan niet aanzienlijke omvang zoals in sommige regieopvattingen van Rigoletto van Verdi of, om nog een voorbeeld te noemen, Richard III van Shakespeare. Ook geen enorme spiermassa, zoals de bochel van Vulcanus die Goltzius à la Spranger vorm gaf in een beeld uit 1585 (Venus en Mars betrapt door Vulcanus) dat in het Rijksmuseum te Amsterdam viel te zien, maar een boekentas die als bochel dienst deed.

Dat is heel toepasselijk voor Fischerle, de tegenspeler van de bibliofiele hoofdpersoon sinoloog Kien. De oplichter Fischerle drong het leven van deze kamergeleerde binnen en liet hem kennismaken met iets dat in het geheel niet beantwoordde aan de trits het schone – het ware – het goede dat Kien uit zijn boeken kende. Maar omdat Fischerle een boekentas “als bochel” had, stelde hij het automatisme van het omgekeerde (een mismaakt lichaam als symbool voor het lelijke – de leugen – het slechte) dat aan zijn rol – en die van een Richard III – kleeft mijns inziens daarmee automatisch ter discussie. En terecht!

N.a.v. de uitvoering van Rigoletto op 14 maart 2015 in het Amsterdamse Concertgebouw, herplaats ik hier met toestemming een deel uit een column die eerder verscheen in Wervelingen. 
De uitvoerenden zijn:
het Radio Filharmonisch Orkest en Groot Omroepkoor
Dirigent: James Gaffigan
Solisten: Dimitri Platanias, Arnold Rutkowski, Lisette Oropesa, Carlo Lepore, J’nai Bridges, e.a.

Boodschappenbriefje voor de oude dag

boodschappenbriefjeWMO – thuiszorg/hulpmiddelen
alarm
mobile – magnetron
boodschappen – netje
dokter – CIZ – reserveren plaats
vaker bellen
gehoorapparaat
vrijwilligerswerk tegemoet. De Tol
bridge+? zondagen

Zomaar, een briefje dat uit het bibliotheekboek valt dat ik zit te lezen. Van – stel ik me zo voor – een oudere heer die aan het eind van een ziekenhuisopname van een transferverpleegkundige, of thuis na een val samen met een praktisch ingestelde huisarts een ‘boodschappenbriefje’ heeft zitten maken. Je kunt de trefwoorden zo aaneenrijgen tot wat nodig is om het eind van een levensweg te verlichten. En het gesprek reconstrueren.

“Om te beginnen kunt u via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning thuiszorg en hulpmiddelen aanvragen. Want het is wél de bedoeling dat u zo lang mogelijk thuis blijft wonen natuurlijk.

Verder is er een alarm nodig dat u om uw nek hangt, zodat u daar altijd op kunt drukken. Niet in de was doen, hoor! Een valalarm, een seniorenalarm of wat dan ook. Er zijn verschillende mogelijkheden.

Een ‘mobile’, ik bedoel: mobiele telefoon is de volgende stap. Die kunt u ook overal mee naar toe nemen, naar het toilet, de badkamer en als u naar buiten gaat. Want dat moet u wel blijven doen hoor, elke dag even naar buiten! Koopt u maar een boodschappen netje, voor kleine boodschappen altijd handig om bij u te hebben.

Als u een magnetron hebt, kunt u daar diepvriesmaaltijden in opwarmen. Die u zelf heeft gekocht, of, als dat niet meer lukt, die u kunt afnemen bij Tafeltje Dekje, Apetito of zo. Niet zo smakelijk? U mag blij zijn dat het bestaat!

Dan komt het serieuzere werk. U kunt wellicht op korte termijn al zorg krijgen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) onderzoekt de mogelijkheden daartoe. Het kan nooit kwaad overigens nu al een plaats te reserveren in een zorginstelling (dit briefje dateert dus uit de tijd dat dit nog niet zo moeilijk was. Het boek ook: uit 1992).

U moet niet zo op uzelf blijven en vaker bellen als er wat is. O, u bent wat eigenwijs en achterdochtig! Dat komt vast omdat u slechthorend bent. Maar daar zijn tegenwoordig goede gehoorapparaten voor. Let u maar op de reclame ’s avonds op de televisie.

Om u nog meer te helpen kunt u de hulp van vrijwilligers inroepen via De Tol. Zij staan altijd voor u klaar om klusjes in en om het huis te doen die wat te zwaar worden. Of om met u naar de audicien te gaan.

En om tenslotte wat aan de vereenzaming te doen: heeft u er wel eens aan gedacht te gaan bridgen? Bijvoorbeeld op zondagmiddag? Een heerlijke tijdpassering, en u ziet ook nog eens andere mensen. (De rest (+?) verstond de mijnheer helaas niet).

Is er iemand met wie u het lijstje samen kunt gaan afwerken? Als er wat is hoor ik het wel.”

Willen

Arendt_WillenWillen : het leven van de geest / Hannah Arendt ; vertaald [uit het Engels] door Dirk De Schutter en Remi Peeters. – Zoetermeer : Klement, [2014]. – 299 pagina’s ; 22 cm. – Vertaling van: Willing. – New York : Harcourt Brace Jovanovich, 1978. – (The life of the mind ; volume 2). – Met literatuuropgave, register. ISBN 978-90-868714-2-1

Tweede deel van Arendts trilogie Het leven van de geest: ‘Denken’, ‘Willen’ en ‘Oordelen’. In dit los te lezen deel valt de aandacht op de (vrije) wil, één van de grote thema’s uit de filosofie en politicologie tot op de dag van vandaag. De Duitse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) volgt het denken hierover vanaf Epictetus en Paulus’ Brief aan de Romeinen, tot en met Heidegger en Nietzsche. Zelf spreekt zij een voorkeur uit voor de positie van Augustinus: niet ‘ik-wil’ maar: ‘ik-kan-en-ik-doe’, een actieve stellingname met andere woorden. Bovendien verbonden Paulus en Augustinus de vraag naar de vrije wil net als Arendt met het probleem van het kwaad, een ander groot thema. Helder geschreven, inventieve vertaling, ontsierd door enkele germanismen. Door de vertalers van een – helaas nogal hermetische – inleiding voorzien. Met uitgebreide eindnoten en een register op persoonsnamen. Fraai omslagontwerp.

Copyright NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen. Geplaatst in week 34 (2014).