De naakte perenboom

Rudi_Rotthier_Op_reis_met_SpinozaDe zogenaamde zwarte bladzijden van Spinoza, over de vrouw die geen rol heeft in het democratisch bestuur (slot van de Tractatus Politicus), komen een paar keer terug in het mooie boek De naakte perenboom van Rudi Rotthier. De auteur zelf biedt een charmante interpretatie. Spinoza zou hebben gedacht: “Laat ik in onzin eindigen. Laat ik het domste voor het laatst houden, zodat eenieder die zich op mij beroept, verplicht wordt het gedeeltelijk met mij oneens te zijn. Zodat eenieder weet: kijk uit!” [caute] (p. 196). Zoiets als islamitische wevers van een tapijt bewust een foutje maken om te benadrukken dat ze niet feilloos zijn zoals Allah.

Even verderop bespreekt de Vlaming Rotthier de passage met Fokke Akkerman. Hij beschouwt het standpunt vanuit het overwinnen van de affecten, zoals die in de Ethica worden beschreven: “De steile weg van het overwinnen van de affecten door de ratio” (p. 284). Rotthier werpt tegen dat Spinoza niet zegt: “Over driehonderd jaar zal men wel zover zijn dat kiesrecht voor vrouwen mogelijk is”. Dat hoeft ook niet, antwoordt Akkerman, want Spinoza “schrijft over de affecten van mannen (…). Het affectleven van de man maakt dat het niet kan”.
Miriam van Reijen is het daarmee eens, getuige haar uitspraak dat Spinoza “op allerlei plaatsen zegt dat mannen juist meer door hun passies gedreven worden dan vrouwen en daarom het vernuft van de vrouwen niet zien, maar alleen het uiterlijk. Het man-vrouwprobleem ziet hij eerder als een probleem van de man” (p. 313).

Maar er is nog een denkbeeld uit de Ethica dat bij mij boven komt drijven. Niet uit het derde deel (de affecten), maar uit het vijfde. Hierin heeft Spinoza het over de geest die “niet in absolute zin vernietigd kan worden.” Een ziel die niet voortleeft in een hiernamaals, maar een werkzaam bestanddeel blijft in God of de natuur.
Ik moet denken aan het slot van de requiemroman Tonio van A.F.Th. van der Heijden, waarin een vriendin van Tonio na diens overlijden aan zijn kamerdeur staat. Ze voelt, zegt ze, zijn energie, die doorgaat. En al zou ik, om misverstanden te voorkomen, een ander woord gebruiken: het is in ieder geval wel iets dat des Spinoza’s is.

Multatuli heeft er de draak mee gestoken. Rotthier citeert: “Stel dat Sinte Clara likdoorns geneest (…). Mag dan de pedicure die pleisters geeft in plaats van de heilige, die pleisters Santa Clara noemen? Is dat niet ’n deurtje openzetten voor hen die de heilige Clara willen laten voort-fungeren?” (p. 370). Net zo’n deur als in Tonio. Maar net even anders.

Een feessie

oranje_2010Ik heb de gewoonte om afwisselend twee ongelijksoortige boeken te lezen. Op dit moment is dat Tonio, een requiemroman van A.F.Th. van der Heijden en De naakte perenboom, op reis met Spinoza van Rudi Rotthier. Ik pak dát boek op naar gelang m’n pet staat. En soms lijken ze elkaar ook nog eens aan te vullen of uit te leggen.

 

Neem de observatie van de ik-persoon in Tonio, naar aanleiding van het Oranjefeestje bij de tweede (!) plaats van het nationale elftal bij de Wereldkampioenschappen voetbal in 2010: “Als het gepeupel zin heeft in een feessie, dan verwrikt het gewoon massaal iets aan de feiten, net zo lang tot er reden is voor een feessie” (p. 602).

Want daar mag het in Nederland niet aan ontbreken, vindt ook Rotthier, die steeds minder van ons land snapt. Een jaar na het Oranjefeestje arriveert de Vlaming voor onderzoek in Nederland. Feilloos hanteert hij het fileermes, om te concluderen: “In talloze tv-optredens hoorde je minister van Financiën Jan Kees de Jager glunderend de voor anderen moeilijke maatregelen decreteren. Misschien was dat een vrolijker versie van het stuurs opgeheven vingertje van weleer: het eigen gelijk, met glimmend genoegen verkondigd” (p. 132). We hadden eerste moeten zijn, maar eigenlijk zijn we dat ook. Toch.

Rotthier twijfelt eraan of er nog wel zoveel verband bestaat tussen de filosoof Spinoza en het land waar hij werd geboren. Of dat het land nog wat van hem kan leren, racistisch van aard zoals de politiek volgens de Nationale ombudsman Alex Brenninkmeijer is verworden (in: Buitenhof, 20 oktober 2013). Dansen boven een afgrond is het, dat feessie van ons.

Malevitsj en Badiou

Malevich_Breed wit kruis op grijsHet zijn in de visie van de filosoof Alain Badiou allemaal oevers van één rivier: politiek, kunst, wetenschap en liefde. Ze worden bijeen gehouden door wat Badiou evenement, waarheid en trouw noemt.

 

 

Er is in het denken van Badiou vooral plaats voor iets revolutionairs, iets adembenemend nieuws (een evenement). De waarheid voltrekt zich ná het evenement, na de revolutie. Als een proces. Het voltrekt zich in de manier waarop degene die het evenement overkwam er trouw aan blijft, zich opnieuw verhoudt tot de wereld, in de weg die hij/zij vervolgens gaat.

Wat de kunst betreft wees Badiou op het eerste volledig geometrisch-abstracte schilderij: Het zwarte vierkant van de Russische schilder en theoreticus Kazimier Malevitsj. Hij heeft er ten tijde van de Russische revolutie (een evenement!) verschillende versies van gemaakt en schilderde (in 1921) ook een Zwart kruis. Nog later heeft hij een Wit vierkant op witte achtergrond geschilderd (zie afb.).
Badiou gaat hier op een utopische wijze op in in zijn boek De twintigste eeuw (2005): “het verschil tussen achtergrond en vorm en vooral het ontbrekende verschil van wit tot wit, het verschil van Hetzelfde, dat we het vervagende verschil kunnen noemen” (p. 78). Het wit op wit staat voor Badiou voor het minimale verschil dat een antwoord kan zijn op het gevaarlijke ideaal van een gedeelde identiteit die mensen uitsluit. Of – zoals Badiou in hetzelfde boek zegt: “de menselijkheid is meerduidig, de bovenmenselijkheid is eenduidig” (p. 206).
De aandacht voor verschillen, voor anders-zijn leidt er volgens Badiou alleen maar toe dat we de waarheidsvraag (die als gezegd na het evenement komt) en het universalisme van de waarheid uit het oog dreigen te verliezen.

Dat wij dit met Badiou de komende tijd mogen overwegen bij de grote Malevitsj-tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. En wie weet nog zoveel meer.

Gebaseerd op een lezing over Alain Badiou die ik op 13 mei 2008 hield in de Thomaskerk te Amsterdam. 

 

De omgekeerde wereld

Meyer-de-haans-autoportrait-circa-1889--91De schilder Meijer de Haan (zie afb.) was klein van stuk. Hij bekeek alles vanaf een lager gezichtspunt dan langer uitgevallen mensen. De vraag is of dat terug is te vinden in het perspectief van zijn schilderijen. Het antwoord luidt: ja, maar dat had u al verwacht. De vraag is natuurlijk of dit kunsthistorisch interessant is. Ik denk het wel.

Daarvoor hoeven we niet alleen naar de schilderijen van Meijer de Haan te kijken (bijvoorbeeld op de website van het Joods Historisch Museum, www.jhm.nl of naar Le Pouldu op die van het Kröller-Müller Museum, www.kmm.nl), maar kunnen we ook te rade gaan bij de schilderijen van een andere kleine, grote schilder: Henri de Toulouse Lautrec. Neem zijn De wasvrouw, een vroeg werk (privébezit, Parijs) waarop een vrouw voor een dakraam staat en van onderaf is weergegeven waardoor ze extra struis lijkt.

Of neem het werk van een andere Nederlander, Dick Ket. Kunsthistoricus Pierre Janssen vertelde in de televisie-uitzending Buch (1986) dat Ket, omdat hij leed aan een aangeboren hartafwijking, bij het schilderen zat. Dat is ook aan het perspectief van Kets schilderijen te zien. Kijk maar eens naar Kets Stilleven met rode lap in het Gemeentemuseum van Arnhem. Ket beeldde een tafel af, met tijdschriften erop. En een viool. Aan de tafel staat een stoel met een ronde rugleuning waarover een rode doek hangt. Op de zitting liggen wat boeken. Naast de tafel staat een koker waar je, door het hoge perspectief, in kijkt.

Hoe dan ook: schilderen konden ze, die Meijer de Haan, Henri de Toulouse Lautrec en Dick Ket! In een vernieuwend perspectief. Al kostte ze dat fysiek moeite.

Dit stukje verscheen in uitgebreider vorm in Wervelingen, zomer 2013 (p. 25) van de Vereniging van scoliosepatiënten (www.scoliose.nl) en wordt hier herplaatst n.a.v. de aandacht die aan de uitzendingen van Pierre Janssen wordt geschonken in het kader van het 90-jarig bestaan van de AVRO.

Het heldere licht van de leegte

abramovicLuise Rinser haalt in haar dagboek 1967-1988 dat is uitgegeven onder de titel Bij de tijd een spreuk aan van Lao-tse die diepe indruk op haar had gemaakt: “Dertig spaken treffen de naaf: de leegte daartussen maakt het rad: het zichtbare maakt de vorm van iets uit, het niet-zichtbare zijn waarde”.

 

Ik moest aan deze spreuk denken bij het zien van de bijdrage die Marina Abramovic (zie afb.) had geleverd aan de tentoonstelling Fuente; Juan de la Cruz 1591-1991 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk (14-12 1991-12-1 1992). Haar bijdrage bestond uit als het ware vier torens met een leeg vierkant, de volmaakte maat daartussen in. Die leegte maakte het kunstwerk en de waarde ervan uit.

Op het ene moment vormden stralen een kruisvorm op de grond. Op een ander moment was het de schaduw van een mens die de aandacht trok. De bron van het licht (de zon, een lamp?) en de schaduw (waar stond die persoon?) was onduidelijk. Het duidelijkst zou je dit volgens Marina Abramovic allemaal ervaren als je onder één van de met een steen afgedekte torentjes ging staan. Ik heb dat niet gedaan, maar stel me er net zo’n ervaring bij voor als wanneer je staat onder de koepel in de kruisbeuk van bijvoorbeeld de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen.

De hele sfeer maakte dat het kunstwerk iets mysterieus kreeg – en uiteindelijk kon worden ervaren als de treffendste verbeelding op de hele tentoonstelling van een bepaald aspect van de mystiek van Juan de la Cruz (“De duistere nacht van de ziel”) in het bijzonder.

Mystiek in de zin van Lao-tse en de Tibetaanse boeddhisten die spraken over het “heldere licht van de Leegte” (sunyata). Een licht wat je volgens zowel Lao-tse, het Tibetaanse boeddhisme als Juan de la Cruz bereikt door van binnen leeg te worden. Net zo ‘leeg’ als de binnenkant van het kunstwerk van Marina Abramovic. Zodat je met de Israëlische dichter Yehuda Amichai kunt zeggen:

En ik leeg mijn lichaam en zeg:
Kom, vrede, in mijn hart.

Dit stukje verscheen eerder in In formatie, voor en uit de hervormde wijkgemeente rondom de Weerenkapel, nr. 537, dec. 1992/jan. 1993, p. 11 en wordt hier herplaatst n.a.v. het televisieprogramma Close Up op 15 oktober 2013, dat geheel is gewijd aan Marina Abramovic (23.00 uur, Nederland 2).

Beschermengel van alle kinderen

Niki de Saint Phalle_ZürichJaren lang kwam ik er elke morgen langs: een grote engel op een pilaar naast wat eens een klooster(kerk) moet zijn geweest: het hoofd geneigd en de vleugels gespreid als waren het adelaarsvleugels. Het is een beschermengel uit het rijke roomse verleden. Heel anders dan de beschermengel die de reizigers uitgeleide doet op het station van Zürich: een fel gekleurde vrouw die zich onmiskenbaar laat herkennen als een Niki de Saint Phalle: geen frêle engel als op een 15de eeuws Italiaans schilderij, maar eerder een gestolde figuur uit het dikke-mensen-ballet. Maar toch, zag ik afgelopen zomer, kleiner dan ik in mijn geheugen had (zie afb.)

Ik moest hieraan denken, toen mijn ogen in een recensie van een jazz-cd vielen op de zin: “An angel’s work is never done, een verstilde, verrassend gevoelige melodie” van jazztrompettist Angelo Verploegen (op een gelijknamige compact disc van het trio Toïs, uitgebracht op het label Via Jazz 9920312). Volgens het boekje bij de cd gaat het hier om een ballad die is “opgedragen aan het harde en nooit eindigende werk van de beschermengelen van alle kinderen.”

Hier is dus een beschermengel aan het woord, maar dan één die het spiegelbeeld vormt van de engel uit het verhaal van Jakob/Israël: uit het wezen van je naam zal je leven en er je opdracht, je mitswa, aan ontlenen. Zó heeft Angelo Verploegen zijn voornaam opgevat. Het is een opdracht die nooit af is.

Zelden heb ik een stukje jazzmuziek gehoord waarin abstractie en het verhaal zo’n hechte eenheid vormen. Of misschien toch: ook een trompetsolo, in een weliswaar wat conservatievere stijl maar van eenzelfde ingetogenheid. De titel luidde: A child is born …

Dit stukje is eerder verschenen in Qudraatschrift, april 1998, p. 11, en wordt hier herplaatst n.a.v. het overlijden van de trompettist waaraan in de laatste alinea wordt gerefereerd: Jelle Buising. Hij overleed op 10 september 2013.

Familie

CuriouserIn het beeldessay ‘Familie’ van Kunstbeeld (nr. 10/2013) staat een intrigerend schilderij afgedrukt (zie afb.): Little Curious (2007) van Lise Haller Baggesen  (geb. 1969, Aarhus). Je kunt er uren naar kijken en ontdekt telkens weer iets nieuws.

Omdat het schilderij in het  essay ‘Familie’ is opgenomen, ga ik ervan uit dat de twee jongens rechts met hun ‘geraamtepakjes’ broertjes zijn. Maar het is vooral het kleine kind links dat intrigeert. Met twee vleugels op de rug schijnt het in de serre, tussen binnen en buiten, te zweven. Insectenvleugels lijken het. Of zijn het engelenvleugels? Mijn gedachten gaan naar schilderijen van Vlaamse primitieven, waar overleden kinderen tussen de familie zijn opgenomen als waren ze nog onder de levenden. Soms wordt er, zoals bij Hans Memlings Moreelsetriptiek, nog een dochter of zoon tussen gepropt, over het landschap heen. Ze horen er allemaal bij.

Maar wacht even: wanneer je op de website van de kunstenares de afbeelding opzoekt, zie je dat in Kunstbeeld een belangrijk detail ontbreekt: een hand linksboven! Is het pa of ma die het kind, dat op het punt staat het ‘spel’ van de broertjes met de dolgedraaide wereld(bol) te stoppen, naar binnen wil trekken, of is het God, die – om in termen uit de tijd van de Vlaamse primitieven te blijven – de zielenpop mee naar de hemel neemt, zodat het kind gewichtloos blijft zweven? En de verantwoordelijkheid voor de wereld, de natuur en de mensen om ons heen nu ook bij ons, mensen als de broertjes, legt?

Het kindje is even gewichtloos als de aria Aus Liebe uit Bachs Matthäuspassion, waaraan de gangbare basso continuo, het fundament, ontbreekt, zodat de instrumenten en de zangstem lijken te zweven? En als het goed is zweven ook de luisteraar in zaal of kerk, wanneer de aria wordt gezongen een stukje boven hun stoel. Is het kind misschien Jezus, de doeken waarin hij werd gewikkeld op de lattenbank onder hem? Of is de lattenbank een draagbaar en liggen de windsels al klaar? Zoals Bach in het Weihnachtsoratorium een passiekoraal inlast, als voorafschaduwing van wat komen gaat?

De website van Kunstbeeld belooft uitsluitsel te geven (http://www.kunstbeeld.nl/links). Maar zelf vast goed kijken en je verbeelding laten spreken, is óók goed!