Hanna Kulenty en Spinoza

Onlangs gaf Anne Woodward voor de Amsterdamse Spinoza Kring een cursus over Spinoza en Kunst. Dit bracht mij weer te binnen, dat ik in 2013 voor de Volksuniversiteit Amsterdam samen met Robert Snel een cursus gaf over Spinoza en Muziek. Hij over Spinoza, ik over muziek. Op deze blog publiceer ik daar nu de teksten van. Als eerste was die over Joep Franssens te lezen. Nu volgt Hanna Kulenty (foto ontleend aan de website van haar Poolse uitgever, PWM).

Inleiding
In een foldertje van de Donderdagavondserie, Muziek die nu geschiedenis maakt, van het Muziekgebouw aan ’t IJ werd een concert aangekondigd onder de titel Oost en West; op 6 maart 2014, door het ASKO|Schönberg en Slagwerk Den Haag. Tijdens dit concert ging een Altvioolconcert van Hanna Kulenty in première. Er valt te lezen dat ‘de Poolse componiste Hanna Kulenty nu al twintig jaar in Nederland woont. Maar haar muziek heeft echter nog steeds een sterk Oost-Europese inslag’.

De vraag is dan: wat wordt onder ‘een sterk Oost-Europese inslag’ verstaan? Is haar muziek, zoals een musicologe in een essay op de website van Kulenty schrijft (http://www.hannakulenty.com) verwant aan die van haar landgenoot, de Poolse componist Penderecki, – maar ook met de Griek Xenakis en – overigens net als bij Franssens – de Hongaar Ligeti? Maar dan niet de Ligeti van Franssens, wiens muziek je, om een recensie van een CD door Frederike Berntsen in Trouw (20 september 2013) te citeren ‘je besluipt, muziek die prikt, een trage swing’ maar de Ligeti die wild om zich heen slaat. In die zin is ook Kulenty, net als Galina Oestvolskaja, een ‘vrouw met een hamer’. Of komt het door haar gevoel voor zowel ‘drama, expressieve intensiteit, dik en snel heen-en-weer schietend klankweefsel, als een harde en ongenadige sonoriteit’? Zo’n opmerking ontkent Kulenty’s onmiskenbaar eigen klankwereld, die wordt gekenmerkt door een ritmische drive die meteen al aan het begin van haar Tweede Symfonie onmiskenbaar is. Het woord dat bij de musicologe naar boven komt, is ‘subliem’ in de filosofische betekenis van het woord: groots, indrukwekkend, majestueus.

Waar ik zelf meteen aan moet denken, is wat Jan Knol in zijn Spinoza’s intuïtie schrijft. Namelijk dat er ‘onder de spinozisten (…) de meer rationalistische richting aan de ene kant [bestaat] en de meer mystieke richting aan de andere kant’ (p. 113); de term ‘subliem’ slaat natuurlijk op dit laatste. Knol voegde hier gelukkig even verderop aan toe dat ‘de rede (…) in mystiek en intuïtie volop intact [wordt] gelaten’ (p. 118). Zowel bij Spinoza als Kulenty. Haar muziek wordt omschreven als ‘de klinkende geometrie van het hart’. Het zou evengoed een omschrijving van Spinoza’s denken kunnen zijn …

Biografie
Kulenty werd in 1961 in Bialystok geboren. Ze studeerde piano en later ook compositie in Warschau. In 1986 kwam ze naar Nederland om verder te studeren bij Louis Andriessen (zie foto). Toen had ze al een paar prachtige orkestwerken op haar naam staan, zoals haar afstudeerwerk Ad unum dat via YouTube te beluisteren valt. Zij won hier ook een prijs mee. Orkest is het medium dat Kulenty’s voorkeur heeft. Andriessen heeft hier minder mee; zijn eerste orkestwerk, Mysteriën op teksten van Thomas à Kempis is op 3 november 2013 in première gegaan bij het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. Andriessen heeft over Kulenty gezegd: ‘Zij is geniaal. Ik kon haar niets meer leren’. En Kulenty zei over Andriessen: ‘Echt les was het niet. Ik schrijf mijn muziek en hij de zijne’.

In 1984 en 1988 nam Kulenty deel aan de beroemde Internationale zomercursussen voor hedendaagse muziek in Darmstadt. Vanaf 1989 werkt ze als zelfstandig componist en ontvangt tal van opdrachten en beurzen. Ze woont sinds 1992 afwisselend in Polen (Warschau) en Nederland (Arnhem). Zowel in 2008 als in 2009 werden haar composities gekozen bij de beste tien composities van Nederland tijdens het Toonzettersevenement in Amsterdam.

Tweede symfonie
Haar tweede symfonie werd ook in opdracht geschreven, van de Duitse radio. Het werd uitgevoerd door het koor van de NDR Hamburg en het Radio Symfonieorkest van Berlijn o.l.v. Peter Hirsch. Let wel: het werk dateert uit 1987, toen ze net in Nederland was en een vervolgcursus compositie bij Louis Andriessen volgde.

Ik zou het willen zien als een brug tussen Polen en Nederland, en ik denk daarbij aan de drie Grosse Geister, een beeldengroep van drie aluminium filosofen die de Oost-Duitse beeldhouwer Thomas Schütte maakte en die te zien zijn in De Pont in Tilburg, maar dan zonder de ironie van Schütte. Voor Kulenty ís en blíjft Spinoza een grote geest en een anker in haar denken, voor de Oost-Duitser Schütte niet langer.

De affiniteit van Kulenty met Spinoza kun je denk ik vinden in het eerder genoemde begrip intuïtie. In een interview heeft ze eens gezegd dat ze een intuïtief componist is, in die zin dat ze een werk in één keer hoort, alsof de chronologische tijd niet meer bestaat. Ze hoopt dat de luisteraar ook een totaalindruk overhoudt, zich meer toelegt op het ondergaan van de verschillende lagen, luisterend gaat van tekstuur naar tekstuur en zich minder gelegen laat liggen aan het volgen van een toonhoogteverloop, zo dit al mogelijk is.

Je kunt dit vergelijken met een opmerking die de Israëlische kunstenaar Zvi Lachman eens maakte. Wanneer je bij het maken van beeldende kunst beide ogen openhoudt, ontstaat er volgens hem een totaalblik. Wanneer je één oog dichtdoet, als kijk je door de lens van een camera, dan komen er details en nuances naar voren. Kulenty is een componist die beide ogen openhoudt, en naar buiten kijkt. En niet zoals een andere beeldhouwer, Henk Visch, met gesloten ogen zijn ideeën oproept, als herinneringen aan (letterlijk) beelden die hij eerder zag. Bij Kulenty zal je nooit citaten, fragmenten horen die je bekend in de oren zullen klinken.

Leo Vroman
De tekst die Kulenty getoonzet heeft, zijn de eerste vijftien stellingen uit de Ethica, over Gods essentie. Ik kies ervoor een gedicht te citeren van Leo Vroman, Dierbare ondeelbaarheid dat Herman De Dijn, mijns inziens één van de grote Spinozakenners uit onze tijd (al werd hij tijdens bovengenoemde Spinozacursus door een van de deelnemers onheus de grond ingeboord), regelmatig voorleest vanwege het al dan niet vermeende spinozistische karakter ervan (uit: Gedichten, uitg. Querido, 1989):

Als ik de grens aanraak van mijn vermogen
worden mijn zolen even grondig plat
kriebelt er iets boven mijn ellebogen
en begrijp ik: nu begrijp ik wat.

            Dan krijg ik wel eens tranen in mijn ogen
niet van het begrepene maar doordat
ik merk hoe kinderachtig opgetogen
ik weer ben met wat ik nooit bezat.

            Lieve natuur door de natuur bedrogen
omhels ik de natuur en blijf ik pogen
in haar te baden die ik al aanbad.

Denkers en dwalers


In juli 2019 volgde ik met vijf andere cursisten de week ‘Filosofie in de Lage Landen’ bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden. De docent was dr. Erno Eskens, die vertelde dat hij werkte aan een boek over de ‘geschiedenis van de filosofie in de Lage Landen’. Dat boek is er inmiddels. Reden te meer om het te vergelijken met mijn (uitgebreide) aantekeningen uit 2019 en aan te vullen met recente bevindingen na lezing van het mooi uitgegeven boek, waarvan ik onder dank een recensie-exemplaar ontving.

 

Inleiding
Om te beginnen is de inleiding tot de uitgave uitgebreider dan die tot de cursus. Ik zou zeggen: uiteraard wordt hier de methodologie diepgaander uit de doeken gedaan. Eskens legt de nadruk op denkers die ‘naar de marges’ zijn geduwd: uit de voormalige koloniën, vrouwen, autodidacten en literaire denkers. Een loffelijk streven, al heeft hij uit de ene categorie meer namen op kunnen duikelen dan uit de andere. De nadruk ligt ‘op ideeën over het goede leven, over de ideale samenleving, schoonheid, zin, zelfontplooiing, rechtvaardigheid’. Het gaat Eskens niet alleen om de hoofdlijnen, maar ook om de breuklijnen, want die zijn vaak op zijn minst zo interessant. Met als beperking overleden denkers, op enkele uitzonderingen na.
Ik ga na wat hij vertelde en schreef over enkele van mijn geliefde filosofen/denkers: Jan van Ruusbroec, Coornhert en Spinoza. En nog enkele zaken meer.

Jan van Ruusbroec
Het boek lijkt me nog zorgvuldiger qua formuleringen dan de colleges in Leusden; zo verliet Jan van Ruusbroec (1293-1381) niet de kerk, zoals ik het althans noteerde, maar de St.-Goedelekathedraal in Brussel ‘(niet de Kerk’ voegt Eskens er tussen haakjes voor de duidelijkheid nog aan toe).
Opvallend is, dat de auteur Ruusbroec niet – in weerwil van een van zijn uitgangspunten – en in tegenstelling tot Frits van Oostrom (Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400) binnen de literatuur trekt, maar wel net als Van Oostrom het emancipatoire karakter van diens werk (als aankondiger van de latere Reformatie) benadrukt.

Coornhert en Spinoza
En dan zijn we al op weg naar het humanisme en de Renaissance, onder meer met Coornhert (1522-1590, afb. rechts). Zoals Eskens diens werk tijdens de cursus in Leusden uitlegde, moest ik vaak aan Spinoza (1632-1677) denken. Volgens hem is Spinoza echter niet zozeer het startsein voor de Verlichting, want dat was eerder Francis Bacon (1561-1626). Al toont Eskens zich geen groot kenner en liefhebber van het werk van Spinoza, toch werd hij onlangs benoemd tot voorzitter van de Vereniging Het Spinozahuis, vooral om zijn grote netwerk.[1]
Spinoza draaide zich volgens Eskens ‘in de soep’ met zijn idee van God of de Natuur: een in plaats van twee substanties. Het overdenken waard, maar we gaan verder en maken een sprong in de tijd.

ISVW
Met een opmerking die eigenlijk in het verlengde van het voorgaande ligt en waar ik in mijn dictaat een streep bij heb gezet: de controverse tussen de oprichters van de ISVW (1916, zie foto EvS links). Het is volgens Eskens mede aan deze dialectiek te denken, dat de ISVW nog steeds bestaat. In het boek komt deze episode in dat licht bezien wat minder uit de verf dan tijdens de cursus. Een van de cursisten én docenten van het eerste uur aan de ISVW was Clara Wichmann (1885-1922), een interessante vrouw die denk ik terecht vond dat een sociaal contract een fictie is.

De moderne tijd in
Hoewel Eskens in haar ook een mede-dierenactivist zal herkennen, is hij niet eenkennig. Zo behandelt hij ook het denken van Herman Dooyeweerd (1894-1977), een rechtsfilosoof van gereformeerde snit, en J.H. van den Berg (1914-2012) van de omstreden metabletica.

In de cursus te Leusden ging Eskens iets verder de moderne tijd in dan in het boek; hij beperkt zich in het laatste geval immers ‘zoveel mogelijk tot overleden denkers’. Dat dit heel veel oplevert, maar dat veel ook nog onbesproken blijft, moge duidelijk zijn. Het wachten is ongetwijfeld op een aangevulde herdruk, waarin dan misschien meteen ook een wat ordentelijker personenregister kan worden opgenomen, waarin achternamen niet langer op ‘de’ en ‘van’ zijn gerubriceerd. Maar dat is een kleinigheid bij een tour de force die de samenstelling en het schrijven van dit boek moet zijn geweest. Dat het een work in progress is, blijkt al uit de aankondiging van de nieuwe opzet van de hiervoor genoemde, eerder door mij gevolgde Summerschool bij de ISVW. Nu van 15 t/m 19 augustus 2022.[2]


Erno Eskens: Denkers en dwalers. Een geschiedenis van de filosofie in de Lage Landen

Uitgever: ISVW Uitgevers, 2022
ISBN 978-90-831215-9-8
Prijs: € 29,95

Link naar de podcast van Erno Eskens over zijn boek: https://isvw.nl/podcast/

[1] Zie ook een eerdere blog: https://elsvanswol.nl/ietsje-meer/
[2] Zie: https://isvw.nl/activiteit/denkers-dwalers-summerschool/

Joke J. Hermsen – Rosa en Hannah

Rosa & Hannah : de (on)mogelijke revolutie / Joke J. Hermsen ; eindredactie: Mark Van Steenkiste. Tweede druk. – [Antwerpen] : Bebuquin, september 2021. – 69 pagina’s ; 20 cm. – Uitgave in samenwerking met Victoria Deluxe en Vermeylenfonds. – 1e druk: 2021. ISBN 978-90-75175-90-5

In deze fictieve theaterdialoog discussiëren de filosofen Rosa Luxemburg en Hannah Arendt met elkaar in een hiernamaals. Een raak uitgangspunt, dat de actualiteit van hun denken benadrukt. De schrijfster en filosofe Joke Hermsen schreef eerder over beide filosofen, in Het tij keren met Rosa Luxemburg en Hannah Arendt (2019). Dit essay vormde het uitgangspunt voor deze dialoog over hun leven en werk, of – zoals de titels van de vijf scènes, als in een klassiek toneelstuk luiden: De aandacht; Waarheid en leugen; De schaduw van Marx; De tien geboden; Ein Tritte im Bunde (i.c. Simone Weil). Alleen een auteur die al lang vertrouwd is met het denken van Luxemburg en Arendt is in staat zo’n rake dialoog te schrijven. Lezers die hun werk nog niet goed kennen, komen in deze speelse vorm meer over hen aan de weet. En overigens ook over Walter Benjamin, over wie veel wordt gezegd dat de moeite waard is.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Joep Franssens en Spinoza

Onlangs gaf Anne Woodward voor de Amsterdamse Spinoza Kring een cursus over Spinoza en Kunst. Dit bracht mij weer te binnen, dat ik in 2013 voor de Volksuniversiteit Amsterdam samen met Robert Snel een cursus gaf over Spinoza en Muziek; hij over Spinoza, ik over muziek. Op deze blog publiceer ik nu de teksten van mijn aandeel. Als eerste die over Joep Franssens.

Joep Franssens
Joep Franssens werd in 1955 in Groningen geboren. Net als Hanna Kulenty en Yannis Kyriakides – de twee andere componisten die in 2013 aan bod kwamen – studeerde hij compositie bij Louis Andriessen aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag om na twee jaar te switchen naar Klaas de Vries, die doceerde aan het Rotterdams Conservatorium. Hij heeft dus zowel geroken aan de zogenaamde Haagse als de Rotterdamse School.

Ik wil, voor ik verder ga, even stilstaan bij de figuur van Louis Andriessen die niet alleen zo’n grote invloed heeft gehad op het hedendaagse componeren, wereldwijd, maar van wie soms ook een eenzijdig beeld bestaat, het zogenaamde Haags Hakkuh (naar de titel van een stuk van hem). Ik doe dat aan de hand van een zeer rake karakteristiek die Bas van Putten heeft geschreven voor de Groene Amsterdammer (3 maart 2011). ‘Neem je zijn oeuvre door, dan blijkt Andriessen zachter dan je denkt. Tegenover dat rumoer staat veel geconcentreerde koele stilte die bij Andriessen gek genoeg nimmer naar meditatie taalt. Traag is hier denken in een andere, maar niet per definitie tragere versnelling. Zo “oort” de stilstaande beweging van De Tijd. De licht-getinte, donker gestemde serenitieit van Dances. De introvertie van Zilver, zoals zo vaak bij Andriessen een spel met koralen.’  Andriessen ‘ontwikkelt een hardboiled variant op de minimal music van Terry Riley, [Philip] Glass en [Steve] Reich’. En weer een maar, wanneer Van Putten de componist zelf citeert: de ‘echte extase wil bij mij niet komen. Het lukt steeds niet, zelfs als ik denk dat ik er ben. Daar kwam ik achter toen ik het derde deel van Writing to Vermeer op piano voorspeelde aan een Russische musicologe die naar Nederland was gekomen, iemand die alles wist (…). Hoor, zei ik, Skriabin. Nee, zei ze. Er is geen extase, dit is expressie. Zo is het dus. Zelfs als het bij mij tot tranen toe mooi is, blijft het gereserveerd’.

Joep Franssens heeft meer met Andriessen gemeen dan hij wellicht zelf zal willen toegeven. Maar er zijn ook opmerkelijke verschillen. Zijn stilte is niet koel, maar warm en meditatief. Zijn muziek is donker-getint en licht gestemd. Zijn minimal music is niet hardboiled, maar spiritueel en behalve met Steve Reich toch eerder verwant aan Arvo Pärt, Henryk Gorecki, Gya Kancheli  en andere Baltische en Oost-Europese componisten. Zijn muziek is extatisch. Maar net als bij Andriessen, en net als bij Spinoza, beredeneerd. En voor alles traag in de gebruikelijke betekenis van het woord.

Franssens ontdekte Spinoza toen hij achttien jaar was. Hij heeft daarover het volgende gezegd (geciteerd in een dissertatie van David Andrew Hobson, Louisiania, 2010): ‘Toen ik de eerste pagina’s las [de Ethica], wist ik niet wat er met me gebeurde, maar ik had het gevoel dat ik iets compleet nieuws aan het lezen was, compleet anders. Ook had ik meteen het gevoel dat er een samenvallen was tussen mij en de tekst’. Op latere leeftijd keerde Franssens naar Spinoza terug. Wat hem volgens Hobson toen aansprak, was de tijdloosheid van zijn denken.
Daarin sluit hij aan bij het laatste, vijfde en kortste deel van de Ethica. Hierin plaatst Spinoza de hele wereld ‘sub specie aeternitatis’ (in het licht der eeuwigheid). Nadat Spinoza in het eerste deel de verbeelding (imaginatio) en de rede (ratio) heeft besproken, komt hij in het laatste deel uit bij de intuïtie (intuitio) in de zin van intellectuele liefde voor God (amor Dei intellectualis). Godskennis die zin en samenhang geeft die weer tot gemoedsrust leidt en alle verstand te boven gaat. Dáár komt Franssens ook op uit in zijn compositie Harmony of the Spheres.

Harmony of Spheres
De titel van het uit 2001 daterende werk refereert aan het verhaal over de harmonie der sferen, een verhaal over de krachtige werking die muziek kan hebben. We lezen er bijvoorbeeld over bij Jamblichus (ca. tweede helft van de derde eeuw na Chr.):

Gebruik makend van een onzegbaar en moeilijk te vatten goddelijk vermogen concentreerde Pythagoras zijn gehoor en zijn geest op de hemelse akkoorden van het heelal. Hij alleen hoorde en verstond, volgens zijn zeggen, de allesomvattende harmonische samenzang van de sferen en van de sterren die zich daarlangs bewogen, een melodie, voller en vollediger dan de aardse.

Deze compositie, Franssens belangrijkste werk, bestaat uit vijf delen – net als de Ethica – en is symmetrisch opgezet. De delen 1 en 5, het begin en het slot, gaan over de mens in relatie tot een ander. De delen 2 en 4 gaan over autonomie en vrijheid. Het middendeel gaat over God of de Natuur (Deus sive Natura). De delen 1 en 2, 4 en 5 zijn geschreven voor a capella 8-stemmig koor, met in het derde deel een strijkorkest dat er, zoals in de accompagnato-recitatieven (begeleide recitatieven) in Bachs Matthäuspassion, een soort aureool aan toevoegt.

De keuze van zowel de tekst als de noten is tot een minimum beperkt. De bedoeling daarvan is dat er meer ruimte overblijft voor de verbeelding, voor het intellect en de emotie van de luisteraar. Waarbij ik dus niet voor niets drie Spinozistische woorden gebruik …
Maar er wordt ook gespeeld met de ruimte waarin het stuk wordt uitgevoerd. Zoals je bij Kyriakides kunt zeggen dat hij speelt met de parallellie, of gelijktijdigheid, van lichaam en geest, zo kun je bij Franssens wijzen op de parallellie tussen klank en ruimte in de Pythagoreïsche zin van Harmonie der sferen. Dit wordt gesymboliseerd door het in tweeën splitsen van de koorstemmen (twee maal vier stemmen), waarbij de ruimte (de akoestiek) als het ware mee zingt, mee vibreert. Maar niet, zoals in de muziek van Kyriakides, oplicht door het rondzingen van in zijn geval elektronisch gegenereerde klanken. Vertragingen werken bij Franssens als een omgevingsklank uit, terwijl ze bij Kyriakides meer van binnenuit, structureel sturen. Franssens gaat uit van de stabiliteit van drieklanken (harmonieën!) in plaats van, zoals Kyriakides, van modaliteit, van kerktoonsoorten. In zijn geval een logisch gevolg van de lineaire lijn van de definities uit het derde deel die hij volgt.
Franssens toonzet niet alleen enkele definities (in deel 2 en 3), zoals Kyriakides, of proposities (stellingen), zoals Kulenty, maar met name enkele frases uit het Aanhangsel bij het vierde deel van de Ethica. Er is wel op gewezen, onder anderen door Herman Berger in een recente handleiding bij de Ethica (uitgave Garant, het eerste deel in de serie Omtrent filosofie), dat Spinoza zich in die aanhangsels ‘zelf aan de geometrische benadering heeft onttrokken’.  Een opmerking waarop ik verder niet inga, maar die goed is om bij het beluisteren van Franssens Harmony of the Spheres in het achterhoofd te houden.

De vijf delen van het totale werk, dat ruim een uur duurt, kunnen afzonderlijk worden uitgevoerd. Begin 2013 klonk bijvoorbeeld het eerste deel door het kamerkoor Vocoza o.l.v. Sanne Nieuwenhuijse tijdens een zaterdagmiddagconcert in de Amsterdamse Noorderkerk. In het programmaboekje van dit concert werd dit deel gekarakteriseerd als een ’traag golvende klankenzee’. Er is ook een opname van dit deel, opgenomen in 1999 in de Beurs van Berlage en uitgebracht op de CD Joep Franssens – Works for Orchestra & Choir (Et’cetera KTC 1321). Het koor is het onvolprezen Nederlands Kamerkoor o.l.v. de uit Estland afkomstige dirigent Tõnu Kaljuste. In deze uitvoering duur dit deel 9”58’’.

Harmony of the Spheres: deel 1
Een paar jaar later zette het koor o.l.v. dezelfde dirigent het complete werk op CD. Een opname die werd gemaakt in de Augustinuskerk aan de Nieuwendammerdijk in Amsterdam, een monument van Tepe waar veel CD’s worden opgenomen. De uitvoering is zelfs nog iets langzamer (10’12’’), wat ruimtelijker, heeft meer diepte en is homogener qua klank. Deze wil ik u dus laten horen.
De tekst van dit eerste deel, uit het aanhangsel van het vierde deel van Spinoza’s Ethica, luidt in de Nederlandse vertaling van Nico van Suchtelen (uitg. Wereldbibliotheek) aldus:
Het is voor de mensen van het hoogste belang met elkaar om te gaan, zich zodanig bij elkaar aan te sluiten, dat zij steeds meer samen één eenheid vormen en in het algemeen alles te doen wat tot versterking van vriendschap strekt.

Tot slot terug naar de opmerking van Herman Berger in zijn recente handleiding bij de Ethica, namelijk dat Spinoza zich in die aanhangsels ‘zelf aan de geometrische benadering heeft onttrokken’. Hoe verhoudt zich dit nu tot de muziek?
[Misschien net zo als het toneelstuk in het toneelstuk in Shakespeare’s Hamlet. Hamlet laat voor zijn moeder en Claudius, zijn stiefvader, door zijn vrienden een toneelstuk opvoeren  om datgene dat hij niet kan uitspreken over te brengen. Een van de functies van theater, en van muziek, is om toegang te bieden tot iets dat niet of nauwelijks in normale gesproken taal, of in geometrische bewijzen, kan worden overgebracht. Het is dan ook niet raar, dat de tekst van Spinoza bij Franssens niet goed valt te verstaan. Het gaat hem in wezen om iets anders. N.B.: er zit zelfs één woordloos onderdeel in dit werk: nr. 4b].

CDs

 

Ademende kunst, adembenemende kunst

…. De stilte stil laten.
Niets dan zwijgen.

Zo eindigt het gedicht ‘Zwijgen’ van Pierre H. Dubois. Ik moet er altijd aan denken als ik door die heerlijke beeldentuin van het Kröller-Müllermuseum in Otterlo loop en de Two vertical, three horizontal lines (1965-1966, zie foto) zie van George Rickey (1907-2002). Statig staan ze daar, de aluminium en roestvrij stalen staken die door de luchtcirculatie geluidloos bewegen. De stilte laten ze stil, en van ons wordt verwacht dat we niets anders doen dan er zwijgend naar kijken. In bewondering voor zoveel schoons.

Axel Vervoordt Gallery
Het is niet het enige werk van Rickey dat in de beeldentuin staat. Er is ook een later werk op een sokkel, uit 1981: L’s One up one down excentric II. Nederland is gezegend met de mogelijkheid al dan niet kinetische (bewegende) kunst van Rickey te zien. Ook in de openbare ruimte. In België is dat minder. Tot nu toe dan, want de Axel Vervoordt Gallery in Wijnegem (provincie Antwerpen) biedt t/m 16 juli een expositie van zijn werk.
Ik werd op het spoor daarvan gezet door kunsthistoricus Sander Bortier, die een recensie van mij over Alexander Calder op 8WEEKLY had gelezen.
Rickey gaat namelijk enerzijds verder waar Calder ophield, en laat anderzijds elementen van diens werk, zoals kleur, meestal helemaal los. Wat ze gemeen hebben is de rol van lucht die in beider werk een rol speelt. Maar er is meer.

Henk Peeters
In 1966 nodigde galeriehouder Henk Peeters verschillende kunstenaars uit om deel te nemen aan het project ZERO on Sea. Samen met Yves Klein, Lucio Fontana en Günther Uecker. Het project is echter nooit van de grond gekomen. Peeters en Rickey hielden contact en zo realiseerde Peeters onder meer een werk Zonder titel (1965) van Rickey dat berust in de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam.[1]
Terwijl ik hierover lees in het tentoonstellingsessay dat de expositie in Wijnegem vergezelt, doemt geen gedicht op maar een ongeschreven, mogelijke bijdrage van Rudi Fuchs aan De Groene Amsterdammer. Ik stel me voor dat hij hierin werk van Lucio Fontana vergelijkt met dat van George Rickey, op een manier zoals hij dat vaak doet.

Germaine Kruip – Column untitled
Laat ik een poging wagen om hierbij in de buurt te komen. Alleen doe ik het dan niet tussen het werk van Rickey en Fontana, maar tussen dat van Rickey en Germaine Kruip (1970), die afwisselend in Amsterdam en Brussel woont. Ik werd daartoe zowel op het idee gebracht door een afbeelding in genoemd tentoonstellingsessay (Column of Eight Triangles with Spirals) als het feit dat de Axel Vervoordt Gallery óók de Belgische vertegenwoordiger is van haar werk.

Vierkanten en cirkels vormen eveneens de basis van haar kunst. Een mooi voorbeeld is een oorspronkelijk uit 2011 daterende, minimalistische zuil, Column untitled die ze voor een tentoonstelling in de Amsterdamse Oude Kerk uitgebouwde tot achttien meter hoogte, opgetrokken uit zeven maal zeven gestapelde ronde en vierkante blokjes van wit/grijs carrara-marmer (zie foto hierboven rechts, van Wim Hanenberg). 750 kilo tussen een stellage op de zolder en de zerkenvloer. Het idee is ontleend aan een zuil in een tempel in Hampi (India). Zeven maal zeven roept herinneringen op aan een ritueel, en aan – daar hebben we het weer – een gedicht. Ditmaal van Ida Gerhardt, dat eindigt met: ‘Zeven maal, om met zijn tweeën te staan’. In licht en donker, dat je zowel profaan als religieus kunt duiden, en in de ruimte, van bijvoorbeeld een nagenoeg leeg kerkinterieur à la Saenredam, een schilder die Kruip bewondert.

Licht en een cirkel vormen het wezen van een ouder, uit 2010 daterend ‘mentaal kinetisch werk’ zoals Kruip het tijdens de perspresentatie  in november 2015 omschreef. Dát is wat zij weer toevoegt aan het kinetische, bewegende van Calder en Rickey. Het viel te zien in de collegekamer van de Oude Kerk en bestond uit een gaslampvormige daglichtlamp die in één etmaal een cirkel draait. Denk aan Rickey, die beïnvloed was door het werk van zijn grootvader, een klokkenmaker.

Mentaal wil in dit verband zeggen: je ziet de lamp niet bewegen, maar je voelt wel aan dat dit gebeurt. En als je wegkijkt, en na een poosje weer kijkt, zíe je ook dat het is gebeurd. Het licht schijnt in de kamer, en reflecteert door de ramen op straat. Dit doet denken aan de zeven draaiende spiegels die in hetzelfde jaar als het ontstaan van dit werk waren te zien in Museum De Paviljoens te Almere. Spiegels voor een raam, met een matzwarte en een reflecterende kant. Het werd licht en donker. Adembenemend mooi. Dat is het, het werk van zowel Calder, Rickey als Kruip.

 

www.axel-vervoordt.com

Link naar mijn recensie over Alexander Calder op 8WEEKLY: https://8weekly.nl/recensie/kunst/horen-zien-en-ruiken/
Link naar column over Calder op dezelfde cultuurwebsite: https://8weekly.nl/special/zo-fragiel-en-breekbaar-als-een-reiger/
Gedeelte over Germaine Kruip is gebaseerd op een recensie voor 8WEEKLY van de genoemde tentoonstelling in de Amsterdamse Oude Kerk.

[1] Zie: https://www.stedelijk.nl/nl/collectie/74849-george-rickey-zonder-titel

Deborah Feldman – Exodus

Exodus : mijn leven na Onorthodox / Deborah Feldman ; uit het Engels vertaald door Nadia Ramer. – Amsterdam : De Geus, [2021]. – 349 pagina’s ; 22 cm. – Vertaling van: Exodus, revisited : my unorthodox journey to Berlin. – Blue Rider Press. – Vervolg op: Onorthodox. ISBN 978-90-445-4426-8

Dit boek is een vervolg op het autobiografische Onorthodox (2018) waarmee Deborah Feldman bekend werd. Gaat het eerste boek over haar vlucht uit de chassidische gemeenschap in Brooklyn, dit boek gaat over hoe zij, meer dan tien jaar later, samen met haar zoon Isaac haar leven (‘verhaal’, zoals ze zelf zegt) opnieuw vorm geeft. Beide boeken kunnen los van elkaar worden gelezen, omdat Feldman aan het begin van Exodus kort de voorgeschiedenis herhaalt. De weg die zij gaat, is er een van
pessimisme via voorzichtig optimisme en het idee dat ze uiteindelijk kan bouwen op
zichzelf. De titel slaat op de reis die zij maakt door Europa, in de voetsporen van haar
voorouders, en op weg naar vrijheid. Uiteindelijk verhuist zij met haar zoon naar Berlijn
en begint zij een nieuwe relatie. Een belangrijk boek in een tijd waarin door veel mensen wordt gezocht naar wat hun identiteit uitmaakt.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.