Wij en zij – samen leren en leven

TalmoedEen paar staaltjes van hoe je kunt ‘lernen’ en ‘lehren’ vielen onlangs te lezen in het december-januarinummer van De Brug (SIVMO) en in een brief van het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LAT&E). Over hoe je over ‘zij’ en ‘wij’ kunt spreken óók.

Om maar met het laatste te beginnen, wijs ik op het interview dat Max Arian voor De Brug had met de Israëlische journaliste Amira Hass. Daarin zegt zij op een gegeven moment: “Ze zijn heel slim, de Israëli’s, al die jaren van Talmoedstudie zijn niet voor niets geweest”. Ze – daar hoor ik niet bij. Het oude denken, zal ik maar zeggen.

Daar staan uitlatingen van twee jonge activisten van All that’s Left in een gesprek met Rick Meulensteen tegenover. Deze jonge mensen lezen de parasja of sidra van de week (gedeelte uit de Torah dat wordt gelezen) op een alternatieve manier, zodat de tekst levend wordt gehouden en een weg ten leven wijst. Zij willen een gesprek erover aangaan. Het nieuwe denken, zal ik maar zeggen.

Samen lernen en lehren, elkaar op weg helpen en scherpen. Want “elke sjoel, elke kerk (en ik vermoed ook) elke moskee heeft een leerhuis nodig, waar we de woorden leren spellen, met het oog op de eredienst maar meer nog met het oog op het leven”, zoals Wilken Veen aan het eind van zijn brief van LAT&E schreef. Over alle grenzen, in verbondenheid heen.

Lees de genoemde artikelen uit De Brug online: http://www.sivmo.nl/de-brug/

 

Tussen kerst en oud en nieuw

Delaere_KoenHet Licht is uitgezaaid
en niet door weer en wind te doven.
Hoe diep het donker ook,
wij zullen in zijn kracht geloven.
Want ook de langste nachten gloeit
dit Licht als Morgenster te boven.

Dit tweede couplet van een gedicht van Sytze de Vries stond handgeschreven op een verlate kerstgroet die ik bij thuiskomst van een orgelconcert in de Amsterdamse Westerkerk op mijn deurmat vond. Het zet in woorden om wat ik zojuist tijdens dat concert door Jos van der Kooy had gehoord: de Toccata en Fuga in F gr.t. BWV 540, als antwoord op het orgelkoraal Das alte Jahr vergangen ist uit het Orgelbüchlein, allebei van Joh. Seb. Bach.

Immers: het orgelkoraal is één en al melancholie, zo op het eind van het jaar aan de vooravond van een jaar waarvan je nog niet weet wat het je brengen moge. En ook de toccata begint somber en zwaar, maar opeens lijkt het alsof het licht doorbreekt: na de machtige akkoordblokken komt een trio tevoorschijn, zoals Van der Kooy aan het begin er ook één op het grote orgel speelde (Vivace uit de Sonate nr. 6 in G gr.t. BWV 530). Het licht liet zich door die akkoorden niet doven, maar helemaal tot volle bloei kwam het nog niet. Dat kwam pas in het tweede gedeelte, dat openging en gloeide als licht van boven, uit de gewelven van de kerk.

Na die toccata volgt nog een dubbelfuga, als twee lagen op de schilderijen van Koen Delaere (1970, Brugge, zie afb.). Niet als de tijd die voorbij vliedt, maar zoals ons leven, zoals wijzelf voorbij gaan. Maar soms is er opeens een gedicht, een concert, een schilderij dat je even stilzet als een stil-leven in de tijd.

Werk van Koen Delaere is t/m 25 januari 2014 te zien in Galerie Gerhard Hofland te Amsterdam.

“Een sneeuw ligt in den morgen vroeg” (Leopold)

willem_jan_ottenHet werk van de schrijver Willem Jan Otten (zie afb.) is de meest intrigerende mengeling van Grieks en christelijk denken die ik in de recente Nederlandstalige literatuur ken. Hier is een auteur aan het woord die bij beide te rade gaat. Hij is zich bewust van het Griekse noodlot en de Bijbelse vrijheid.

 

Al op de eerste pagina van zijn boek De letterenpiloot (1994) heet het: “Juist als het verloop van iets onafwendbaar is, volharden mensen in de voltooiing ervan”. Zoals Willem Jan Otten als kind tot 100 door bleef tellen, al riep zijn moeder hem steeds dwingender en voelde hij wel degelijk dat er iets dreigde (p. 232), namelijk de op handen zijnde scheiding van zijn ouders, zodat hij verder zou moeten leven “bij de gratie van een kofferklik” (De nachttrein, 1988).

Toch zijn de situaties die Willem Jan Otten in zijn werk beschrijft niet door een anoniem lot of Griekse god opgelegd, maar veroorzaakt door de vrijheid van handelen van de mens. Of door het niet-handelen, zoals in de roman Ons mankeert niets (1994). Hierin beschrijft Otten dat huisarts Justus Loef de zelfdoding van zijn voorganger, Berend Daan, wellicht had kunnen voorkomen. Loef is gevraagd om de volgende dag om half 4 bij dr. Daan op huisbezoek te gaan, maar voelt waarom er in een (aristotelisch!) etmaal tussen moet zitten. Toch komt hij niet in actie, en kijkt telkens naast de klok aan de muur van zijn spreekkamer. “Net als de ster die pas zichtbaar wordt wanneer ernaast wordt gekeken” (Een mens van horen zeggen, p. 29). Zo ontkomt hij eraan dat het onvermijdelijke tot zijn bewustzijn doordringt.

‘Bewustzijn’ dient bij Willem Jan Otten te worden opgevat in de betekenis van het gericht-zijn op de wereld van de Ideeën in de zin van Plato, die “aan ons denken, en dus aan ons leven richting en zin geeft” (De letterenpiloot, p. 242). Hierbij moeten we beseffen, dat in de visie van Otten en andere filosofen de Idee voor ‘God’ staat.
Bij het bewustzijn gaat het om zien en horen, gezien en gehoord worden. Vanuit dat besef moet dan ook de titel van Ottens toneelstuk Lichaam & Blik (1986) worden opgevat. Ook kan het geen toeval zijn, dat de eend in zijn sterk aan Nijhoff herinnerende epische gedicht De eend (1975) alleen al door te zien is veranderd, “zoals ook een kind / Na het zien, voor het eerst, van de sneeuw”. Het bewustzijn is met andere woorden verinnerlijkte verbeelding, zoals Desdemona in haar hart het ware voorkomen van Othello waarnam.

In de roman De wijde blik (1992) gaat het zelfs om een blinde vrouw, terwijl de hoofdpersoon in het toneelstuk Een sneeuw (1983) na een operatie niet langer kan praten. In dit familiedrama komen in verhevigde mate alle hiervoor genoemde elementen terug: de zelfdoding van de hoofdpersoon, Panda, die het niet kan verwerken dat kamparts Heinrich Schmidt uit Majdanek van oorlogsmisdaden is vrijgesproken, het feit dat de naoorlogse Thomas náást het krantenbericht daarover leest en het zo niet tot zich door laat dringen, de sneeuw die samen met de entree van Bibi, die het Jappenkamp overleefde, een dramatische wending aan het verloop geeft.

Zo is er in zowel Ottens gedichten, romans, essays en toneelstukken sprake van een schitterende eenheid tussen vorm en inhoud, gedragen door de Griekse tragedieschrijvers en de oudtestamentische verhalenvertellers. Het is terecht dat hij de P.C. Hooftprijs 2014 ontvangt!

Boekbespreking zoals gepubliceerd in: Quadraatschrift februari 1997, p. 12-13.

Eenzaamheid en twee-zaamheid bij Helman/Lichtveld

Regen_IvensHij worstelde ermee en stond er middenin: Albert Helman/Lou Lichtveld en het modernisme. Kenmerkend in dat verband is de filmmuziek die hij componeerde: Philips radio (1931), één van de eerste (en weinige) partituren ter begeleiding van een zwijgende film, en de een jaar later geschreven muziek bij een andere Ivens’ film: Regen (1929). Lichtveld maakte hierin gebruik van vernieuwende technieken, zoals kwarttonen. De muziek verklankt op poëtische wijze een dag uit het leven van een regenbui (zie afb.). Met name de weersveranderingen – van zonnige Amsterdamse straten via regendruppels in de grachten en regen op de ramen tot het weer doorbreken van de zon.

Weer om binnen te zitten, “in een huecksken met een buecksken” zoals Helman in Zuid-Zuid-West Thomas à Kempis citeert. Zo heeft hij John Leefmans, voorzitter van de stichting Surinaams Muziek Collectief, eens toevertrouwd dat hij in zijn leven niets liever heeft gedaan dan componeren: “dan ben je helemaal van de aarde …”. Eenzaamheid was voor Helman een schouwen naar binnen – twee-zaamheid “het zien van alles buiten Ik” (p. 81).

Het “twee-zaam” zijn is kenmerkend voor het dubbeltalent Helman/Lichtveld: schrijver en componist. Maar ook van de communicatieve waarde van zijn werk, van zender en ontvanger (musicus en luisteraar, schrijver en lezer), van “ziel tot ziel” als “creatie van het wij-besef” als schepper van een “l’art pour tous” (Wij en de literatuur, p. 26-27 en 55-56). Zaken die eerst uit elkaar leken te liggen, “eternal objects” zoals de filosoof Alfred Whitehead (1861-1947), door wie Lichtveld/Helman is beïnvloed het noemde, blijken één brandpunt, één “event” (Whitehead) te hebben. Dat brandpunt valt te omschrijven als “liefde”. Liefde die samenvalt met het brandpunt van de geschiedenis op het moment dat Lichtveld/Helman er vertoefde: Spanje ten tijde van de burgeroorlog, Mexico ten tijde van Lázaro Cárdenas, Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog en Suriname in de onafhankelijkheidsstrijd. Lichtvelds/Helmans hart balanceert tussen het één of het ander, maar vindt rust in de liefde voor het één (muziek) én het ander (literatuur).

Het is goed dat de film Regen door de tentoonstelling De melancholieke metropool in het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem weer aan de vergetelheid is ontrukt (t/m 23 februari 2014). Zoals uit de tentoonstelling ook blijkt dat het werk van de getoonde schilders, zoals Carel Willink, Pyke Koch en Joop Moesmans net zomin anti-modernistisch en conservatief is dat van Lichtveld/Helman, maar overeenkomsten vertoont met Franse kunst (Debussy, Ravel, Milhaud) uit hun tijd die voor modern doorging.

Zie voor de film Regen YouTube: http://www.youtube.com/watch?v=oPD2C0K38jY
Column is gebaseerd op een gedeelte uit een artikel over Albert Helman/Lou Lichtveld o.d.t. Mon coeur balance … dat ik schreef voor Mens en melodie, jrg. 61 nr. 2 (2006), p. 24-27.

Tussen Advent en Nieuwjaar van de bomen

Aleph“Er bestaat een boom”, schreef Andreas Burnier in haar roman De wereld is van glas, “waarvan de wortels onzichtbaar zijn verborgen in de onpeilbare diepten van de hemel en waarvan de takken en de kruin zijn gericht op de aarde” (p. 111). Het is dezelfde vergelijking waarover rabbijn Yehuda Aschkenasy schreef: “Zoals de Tora vanuit de hemel zijn takken naar de aarde strekt, zo zoekt de mens [adam, vS] vanuit de aarde [adama, vS] zijn wortels in de hemel” (in: Tenachon, Over de joodse feesten, p. 162).

Het is als de kleine installatie Verstärker (1993) van Walter Dahn (geb. 1954) die ik eens in het Stedelijk Museum in Amsterdam zag: een mini-hoorn van een 78-toeren platenspeler waarop een klein boompje was gemonteerd, dat het uit leek te schreeuwen, de nagenoeg kale takken als armen naar de hemel gericht. Zo is het beeld van de boom klank geworden, zoals de mensen op het doopvont van Beukelman in de Laurenskerk in Rotterdam (1960).

Misschien geeft de letter ‘alef’, de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet (zie afb.) de verbinding tussen die boom van Burnier en Aschkenasy en die van Dahn: één been stevig op de grond en één arm naar de hemel gericht, de kruin in de aarde en de wortel in de hemel? Hoopvol de Messias tegemoet, zonder te verzaken dat je het – zoals op het doopvont in Rotterdam? – moet uitschreeuwen vanwege de nood van de wereld. Zoals Jacob Lekkerkerker op tweede adventszondag in de Oude Kerk van Amsterdam de dienst besloot met het orgelkoraal Nun komm’ der Heiden Heiland van Buxtehude, en Jos van der Kooy het Braambosgebed aan de vooravond ervan met Bachs orgelkoraal Ich ruf’ zu dir, Herr Jesu Christ BWV 629.

De Leugenaar

Leugenaar“Ariel, kijk, dáár” zegt Prospero met de wat hese stem van toneelspeler Peter De Graef in een opvoering van De Storm van Shakespeare door De Toneelmakerij & Firma Rieks Swarte, die op het moment wordt hernomen. Ariel, het bovennatuurlijke wezen, is in deze enscenering een pop. Geen levensgrote, zoals Lot Hulshof ze bijvoorbeeld maakt, maar een kleine. Tovenaar Prospero torent uit boven een witte doos en wijst Ariel op een punt in die (kijk)doos. Zou dáár de hoop verstopt zitten? Net zoals misschien uiteindelijk zelfs, op z’n tijd in de zwarte doos, de televisie van Nam June Paik (Stedelijk Museum Amsterdam)?

Aan het eind van de Shakespearevoorstelling gaat de doos met alle eruit ontsnapte ellende dicht, net als in het Griekse verhaal De doos van Pandora. Maar de hoop blijft. Soms zie je het even gebeuren, zoals in het beeld van keramiek De Leugenaar van Monique Vermeulen op de tentoonstelling Memento (Oude Kerk, Amsterdam). Of, zoals het bijschrift luidt: “Wat je ziet dat is er niet en wat er is, kan je niet zien”. Zei Prospero niet net zoiets? De beeldhouwster/fotografe ging in haar verwarring torens boetseren (zie afb.) die tot de verbeelding spreken. De werkelijkheid deed er voor haar niet meer zo toe. Hoop en vertrouwen na een verbroken relatie des te meer.

Gebaseerd op een stukje in de Zondagsbrief van de Oude Kerk in Amsterdam (nr. 462, 23 januari 2011) na het zien van genoemde Shakespearevoorstelling.
Zie ook: http://www.toneelmakerij.nl voor data van de herneming hiervan.
En: http://www.oudekerk.nl voor gegevens over genoemde tentoonstelling.