Karl Jaspers bij de HOVO Amsterdam (III)

Het gebeurde tijdens het zesde college in de HOVO-cursus over Karl Jaspers. De docent gebruikt liever de term ‘narratief’ in plaats van ‘transcendentie’. Eén van de deelnemers vraagt, of het narratief bij Jaspers niet eerder in de verhalen uit de Bijbel ligt. De docent antwoordt, dat daar binnen de Protestantse Kerk Nederland (PKN) een naam voor is, maar het is haar ontschoten welke [later bleek  eigenlijk tussen de regels door, dat iemand haar ‘liberaal christendom’ heeft ingefluisterd]. Ik suggereer tijdens het college in de chat ‘Amsterdamse School’ wat bij enkele andere deelnemers herkenning oproept. Eén zegt dat dit al lang achterhaald is, een ander verwijst naar het Parabelproject. Blogs over vroegchristelijke en vroeg-rabbijnse parabels. Niet zo gek, want ook Jaspers zocht het in die richting. Al met al reden genoeg om mijn aantekeningen van een studiemiddag op 25 juni 2018 in De Nieuwe Poort Amsterdam er weer eens bij te pakken; een studiemiddag onder de titel De Amsterdamse School in debat.

De essentie
De eerste inleider was Ad van Nieuwpoort, predikant in Den Haag en voorman van de Nieuwe Bijbelschool. Hij begon met het citeren van een uitlating van de vader van de Amsterdamse School, Frans Breukelman: ‘Hou nou toch eens op met die Amsterdamse School!’ Van Nieuwpoort ging erop in, dat de Schrift zelf het raam is waarbinnen de Schrift wordt uitgelegd, en dat de exodus daarbij het uitgangspunt is. Voor zowel Tenach als het Nieuwe Testament. ‘Het tot verstaan komen kan niet zonder een verhaal (exodus)’ schreef mijn wijkpredikant recent – en zij is niet grootgebracht binnen de Amsterdamse Schooltraditie, dus dit is geen uitgangspunt dat door deze traditie kan worden geclaimd.

Tijdens de aansluitende discussie, werden sommige essenties nader aan- en ingevuld. Eén ervan was (Jaspers zou ook dit (h)erkennen), dat de aanhangers hiervan Tenach serieus nemen. F.J. Hoogewoud, oud-bibliothecaris van de Rosenthaliana in Amsterdam, heeft eens de volgende kenmerken van het Amsterdamse School-denken samengevat: aandacht voor de literaire kanten van de Bijbel, voor de historisch-kritische (zoals bij E.L. Smelik), voor de Bijbels-theologische én voor de liturgische (Dirk Monshouwer, predikant aan De Eshof in Hoevelaken, zie foto).

Joodse en christelijke Schriftuitleg
De tweede spreker was Marcel Poorthuis, een kenner van zowel de joodse als de christelijke exegese. Hij stelde terecht, dat je de joodse wijze van Bijbeluitleg als christenen niet zonder meer mag overnemen. Zij staan in een asymmetrische verhouding tot elkaar. Monshouwer zag, in tegenstelling tot Karel Deurloo, niet Exodus maar Leviticus als de kern waarom alles draait: ethisch-joods en universalistisch-christelijk. Beide gestalten zijn, aldus Franz Rosenzweig, noodzakelijk voor de ene waarheid. De Schrift die de Schrift uitlegt, kwam bij Poorthuis terug in Genesis 1 en Spreuken 8. Dit zouden we nu intertekstualiteit noemen. Een waaier aan betekenissen (narratieven zou de HOVO-docent zeggen), dat wat je met Jaspers transcendentie zou kunnen noemen: ‘Een verhaal is nooit uitputtend verklaard en gaat boven zichzelf uit’, waarbij je de hermeneutiek niet zomaar terzijde kunt schuiven.

Do’s and dont’s
Na de theepauze kwam Peter-Ben Smit aan het woord. Hij is hoogleraar contextuele Bijbelinterpretatie aan de Vrije Universiteit (Amsterdam), bijzonder hoogleraar vanwege het Oud-Katholiek Seminarie aan de Universiteit Utrecht. Hij formuleerde wat de aanhangers van de Amsterdamse School wel en niet zouden moeten doen. Tot het eerste hoort onder meer de nadruk op het literaire van de Bijbel, zoals hij dat ziet bij rabbijn J.L. Palache en hoogleraar M.A. Beek en op de verbinding tussen Tenach en Evangelie. Tot de don’ts behoren volgens Smit de polarisatie en elitevorming zoals hij die ziet in de kritiek die is geuit op de Nieuwe Bijbelvertaling, en die hij niet verheffend vindt, het idiolect vertalen, wat soms wringt, en het negeren van de lezer en de context (de tekst mag het zeggen, niet: moet het zeggen). Er zit niet alleen een wereld vóór de tekst, maar ook een wereld áchter de tekst en die krijgt volgens hem te weinig aandacht.

Kortom: de Amsterdamse School is alive and kicking, met alle kanttekeningen die je erbij kunt plaatsen.

Lees ook: https://leerhuisamsterdam.org/verslagen/verslagen-2020/de-tekst-mag-het-zeggen/

Doorvragen

In hetzelfde nummer (oktober 2019) van het tijdschrift Ophef (omslagtekening De Amstelkerk in Amsterdam, gezien door Karel Fr. Wenckebach, rechts) waarin Hans Schravesande een recensie publiceerde over mijn boekje Mythe, mysterie, mystiek over Henk Vreekamp, verscheen ook een artikel van Marcel Poorthuis onder de titel De Hebreeuwse mythe, een contradictio in terminis? Misschien komt dit aan de ene kant deels tegemoet aan de wens van Schravesande om ‘door te vragen, zowel naar de bedoelingen van Vreekamp als van Van Swol’, hoewel het aan de andere kant duidelijk is, dat Vreekamp het niet over de Hebreeuwse mythe had.

Mythe
Het begint er al mee, dat Schravesande constateert dat Vreekamp ‘weinig definieert, of verschillende, uiteenlopende beschrijvingen heeft van begrippen en ideeën’, terwijl Poorthuis tamelijk aan het begin van zijn stuk zich – zoals hij zelf zegt – waagt aan een definitie: mythe is ‘een narratief, gesitueerd in een oertijd, betrekking hebbend op de verhouding tussen mens en het goddelijke, waarin op de wijze van een verklaring (die niet causaal moet worden opgevat) actuele menselijke ervaringen over dood en leven, schuld en heil, in een oerbegin wordt gesitueerd, maar met universele en paradigmatische pretentie’. Een definitie die ook opgaat voor de mythes die Vreekamp beschrijft, en die hij met de filosoof Hermann Cohen ‘als het domein van de heidenen beschouwde’ (Poorthuis).
Vreekamp had er weet van dat de heiden verbonden was met zijn land, met de woorden van Schravesande ‘het Veluwse heidendom verkende door daar blootsvoets de zandpaden te volgen’. Zandpaden die bij hem overigens pars pro toto stonden voor de zandgronden in Israël. ‘De aarde trouw blijven’, zou hij met de door Poorthuis geciteerde woorden van Nietzsches Zarathustra gezegd kunnen hebben. En ook hier zou dan doorgevraagd kunnen worden, op de manier die Rinse Reeling Brouwer in een artikel in hetzelfde nummer van Ophef doet: ‘We zijn geschapen in de gelijkenis van het zaad, dat in de donkere akker valt, bestemd om dicht te blijven bij de aarde, waar de graven zijn. We zijn betrokken op de pijn van wie verdwenen, vervolgd, weggerukt zijn, maar we aanvaarden dat, voorbij alle zonde en geweld, het sterven tot de goede schepping behoort’ (p. 22-23), waaraan Reeling Brouwer de sterfelijkheid van de aarde koppelt, waarvan Vreekamp ook getuigde in zijn laatste preek, een dag voor zijn dood, die in mijn boek is opgenomen en waaraan Schravesande ook refereert.

Mystiek
Dan komt in Poorthuis’ artikel een link met de mystiek, zoals ook in mijn boekje. Poorthuis haalt Martin Buber aan en definieert met hem de mystiek als ‘de ontmoeting met het goddelijke’. Poorthuis vervolgt met de joodse rationalisten, die ‘de kabbala als groteske getallengoochelarij zagen’, terwijl Vreekamp in zijn latere werk – volgens Schravesande, maar ook al eerder – ‘aandacht en sympathie (…) heeft voor de Kabbala, die hij als onmisbaar ziet voor een volwassen joods-christelijke ontmoeting’.
Hier zou je inderdaad mogen doorvragen – wellicht was je dan met Poorthuis uitgekomen op het gegeven dat zowel Buber als Vreekamp ‘zich veeleer aan de Romantiek verplicht wist[en]  dan aan de Verlichting’. Met als kanttekening dat het geheim van Vreekamp eerder in beide lag; hij was zowel een alfa- als een bèta-man. 1)
Schravesande duidt zijn theologie aan als ‘biografische theologie’. Als je hierover doordenkt, en een ander artikel in Ophef erbij betrekt, namelijk dat van Jaco Zuurmond (‘Onze verantwoordelijkheid zou ons zwaar moeten wegen’), dan stuit je op de vraag of Vreekamp wat had met de zogenaamde George-Kreis. Leden die in navolging van de dichter Stephan George breken met het ‘doorgeslagen rationalisme’ met historisch onderzoek en ‘hun vertaal- en interpretatiewerk verbinden met de authentieke en charismatische kracht van de historische auteurs’.

Mysterie
Misschien kunnen we ook concluderen, dat zijn geheim lag in zijn bevindelijke orthodoxie, ‘met soms baanbrekende vergezichten’ (Schravesande). De vraag is dan tenslotte of ‘het “mysterie” Henk Vreekamp nog kan en zal blijven aanspreken’ (idem)? Ik heb er gezien reacties op en gesprekken over mijn boekje goede hoop op!


1) In dit verband denk ik aan een interview met Jos Kessels in Filosofie Magazine (okt. 2019). Hij heeft het over muziek, de kunstvorm die Henk Vreekamp ook zo na aan het hart lag. Kessels zegt op een gegeven moment: ‘Muziek heeft geen verwijzing, maar wel gedachte-inhoud, die bestaat uit mythen [vet EvS], fantasiebeelden (…). Het is een soort wiskunde van het gevoel’. Over doordenken gesproken …