Filosoof van de vrijheid

Staat een mevrouw bij de boekenstand op de Spinozadag op 3 november 2024 in de OBA Oosterdok. Ze ziet dat ik Spinoza. Filosoof van de vrijheid koop. Een boek van Ian Buruma in de vertaling van Alexander van Kesteren (Uitgeverij Atlas Contact). Ze kijkt me vragend aan en ik zeg dat dit boek nieuw is en ik de boeken van Buruma graag mag lezen. Ze besluit in een split second deze studie ook te kopen. Ik hoop niet dat ze dit, wanneer ze het gaat lezen, zich een beetje bekocht en teleurgesteld voelt, zoals ik.

Voor mensen die nog niet zoveel over Spinoza in de kast hebben staan, valt het boek zeker aan te bevelen, maar deze mevrouw leek me, met wat andere uitgaven in de hand, iemand die – net als ik – grossiert in studies over Spinoza en dan biedt dit nieuwe boek niet zo héél veel nieuws.
Sterker nog: er staan wat schuivers en een handjevol schoonheidsfoutjes in. De schuivers zitten in de verklaring van kernbegrippen als conatus en intuïtie.

Conatus en intuïtie
Conatus wordt eerst uitgelegd als ‘verlangens najagen’ (p. 168). Later heet het ‘drang (…) om voor het eigen overleven te vechten’ (p. 205), wat beide niet adequaat is. Spinoza zelf omschreef het als ‘proberen om in het bestaan te volharden (in suo esse persevare conatun)’. Hier ligt een link met het begrip vrijheid uit de titel van Buruma’s studie op de manier zoals Timothy Snyder het – overigens niet in verband met Spinoza – uitlegt in zijn boek Over vrijheid (Uitgeverij Balans) : ‘Als we vrij willen zijn, zullen we ook dingen moeten verwezenlijken’ (p. 14). Of, een stukje verderop: vrijheid om is een ‘programma voor zelfverwezenlijking’ (p. 61).

Wat het begrip intuïtie bij Spinoza betreft, draait het om het direct doorzien van dingen, zoals je een wiskundesom opeens door kunt hebben. Het is bij Spinoza de derde vorm van kennis, na verbeelding en ratio. Het is zeker niet wat we er in het huidige taalgebruik onder verstaan en wat Buruma omschrijft als het op ‘instinctieve wij begrijpen van de natuur’ (p. 91). Wie dat goed heeft uitgelegd, is Jan Knol in zijn boek Spinoza’s intuïtie (Uitgeverij Wereldbibliotheek, 2009).

Schoonheidsfoutjes
Dit zijn, ondanks alle meelezers, jammerlijke missers. Jammer, van een andere orde, zijn de schoonheidsfoutjes. De Stopera huisvest bijvoorbeeld niet allen de opera, maar ook het ballet (p. 22-23): de Nationale Opera & Ballet, David speelde geen Griekse lier maar een harp (p. 37). En waarom worden mensen kleinerend omschreven als ‘een tragisch geval’ (Juan de Prado, p. 75) en ‘een zonderling’ (Levi de Barrios, p. 76)?
En dan hebben we nog omschrijvingen richting protestanten, die bijvoorbeeld niet zozeer aan een zondagse avondmaaltijd gaan maar aan het Avondmaal (p. 215).

Ontbreken van nieuwe accenten
Zijn er dan geen nieuwe accenten meer te leggen? Die zijn er wel degelijk, zoals mij onlangs bleek tijdens een rondleiding door de Ets Haim bibliotheek van de Portugese synagoge in Amsterdam (2 december 2024). Curator Heide Warmcke vertelde dat de bibliotheek van origine een schoolbibliotheek uit 1616 was en dat de collectie dus veel meer omvat dan joodse studieboeken.
De synagoge werd in 1639 opgericht als fusie van drie eerdere gemeentes van joden uit Spanje en Portugal. Zij waren gevlucht voor de inquisitie en de kennis van het Sefardische geloof kwijtgeraakt. Ook in het geheim werd het geloof niet beleden, want ouders waren bang dat kinderen er op school wat over zouden loslaten. De joodse schoolbibliotheek was er dus voor om de joden zoveel mogelijk weer over het geloof der V/vaderen te leren.
En dan kwam er opeens een Sefardische jood die heel andere dingen beweerde. Dat riep onrust op en kon men in die fase niet gebruiken. Dat is een voor mij nieuwe context rond de ban van Spinoza in 1656.

Ik was graag zulke, of andere nieuwe accenten tegengekomen in de studie van Buruma en een wat strakkere uitwerking van het begrip vrijheid. Op grond van eerdere boeken stelt dit dan ook wat teleur.

Foto linksboven: Spinoza (1944) door John Rädecker (1885-1956). Gezien in de galerie van Lighthart op de PAN Amsterdam 2024. Foto EvS.

Op 19 april 2025 zal Buruma na de ALV van de Vereniging Spinozahuis een bijdrage verzorgen. De locatie is nog niet bekend.

 

Ian Buruma
Spinoza. Filosoof van de vrijheid
Vert. Alexander van Kesteren
Uitgeverij Atlas Contact
Prijs: € 24,99
Bladzijden: 250
ISBN: 978 90 450 5111 6

 

Twee boeken die met elkaar in gesprek gaan

Tijdens een cursus kregen de deelnemers de opdracht een essay te schrijven n.a.v. drie punten in twee romans. Hieronder mijn uitwerking met tussen vierkante haken twee aanvullingen van de docent.

‘Boeken kunnen met elkaar praten’, zei Arnon Grunberg tot slot van zijn uitleg van de schrijfopdracht bij de cursus Grunbergs favorieten (HOVO/VU Amsterdam, november 2024). Die opdracht moet gaan over verlangen, hartstocht en overgave in twee romans: Langzame man van J.M. Coetzee (uitg. Cossee, 2005 in een vertaling van Peter Bergsma) en De pianiste van Elfriede Jelinek (uitg. Van Gennep, 1987 in een vertaling van Tineke Davids).
Omdat in beide boeken lichaam en lichamelijkheid centraal staan, heb ik ervoor gekozen om deze drie elementen te analyseren vanuit een verbindend uitgangspunt, namelijk het concept ‘lichaam’ in het denken van de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty (1908-1961). Daar Jelinek naar mijn idee verder gaat in het doordenken van de drie begrippen, begin ik daarna telkens met Coetzee.

De betekenis die ik aan de drie kernbegrippen in verband met de romans hecht, is volgens de Van Dale respectievelijk begeerte, wens (verlangen), sterke drang, drift der (zinnelijke) natuur, passie, vervoering die het verstand soms afkeurt (hartstocht) en toewijding (overgave).

Verlangen
Merleau-Ponty beschouwt het lichaam als iets dat ambigu is, meerduidig: als een lichaam, een ding, en als een lijf, iets dat wordt beleefd. In het eerste geval bestaat er een zekere afstand.

Die afstand kan Paul Rayment, het hoofdpersonage in Langzame man, niet opbrengen. Hij wenst geen prothese na een auto-ongeluk ten gevolge waarvan een been is geamputeerd, maar verlangt naar de tijd vóór het ongeluk. Er is een breuk in de tijd, een vóór en na het ongeluk, een ‘ongewoon scherpe grens tussen heden en verleden’ (p. 33). Toch zou het hebben van een kunstbeen ook een voordeel kunnen hebben: het bevrijdt de armen, zodat Rayment zonder op krukken te hoeven leunen zijn hulp Marijana – naar wie hij verlangt – zou kunnen omhelzen (p. 88).

Het verlangen bij Jelinek uit zich op een andere manier. Het hoofdpersonage in haar boek, Erika Kohut, verlangt primair naar haar moeder en naar haar jeugd, de tijd vóór haar volwassenheid. ‘Zij is ooit een kind geweest en zal dat nooit meer zijn’ (p. 231), zoals Paul Rayment eens een man met twee benen was.
Maar er speelt nog iets anders. Merleau-Ponty wees in zijn boek Fenomenologie van de waarneming op pianospelen. Op zo’n moment valt het lichaam samen met de piano. Erika’s leerling Walter Klemmer gaat een stap verder, staat boven de noten en maakt echt muziek; hij heeft ‘de geest van Schubert ontmoet (…), voorbij het benoembare’ (p. 126). Een musicus verlangt altijd naar zulke momenten. Het is de vraag of Erika die kan bereiken. Zij stelt de techniek boven de expressie (p. 199), de rede boven het gevoel (p. 204). Het zou een opluchting zijn als ze alleen lichaam was (p. 231). De woorden ‘de techniek’ worden vier maal herhaald. Woordherhalingen zijn een kenmerkend (Bijbels?) stijlelement in het werk van Jelinek. [Vraag van Arnon Grunberg: ‘Zou je het ziel, of persoonlijkheid kunnen noemen?’]

Hartstocht
Hartstocht heeft alles te maken met begeerte, maar is een sterkere, onstuimiger emotie. Je kunt het met Merleau-Ponty opvatten als de overtreffende trap daarvan (dépassement). Hij brengt het begrip vooral in verband met kunst. In die zin kun je het ook bij Coetzee vinden. De auteur vraagt zich af, of schoonheid de katalysator van liefde is (p. 164) of dat het juist omgekeerd is. Misschien is het een vertaling van elkaar.

Ook in het boek van Jelinek speelt hartstocht een grote rol. De kijk op kunst die blijkt uit het gesprek tussen Erika en Walter (p. 199) kun je ook hier direct vertalen naar lichamelijke hartstocht.

Overgave
Overgave kun je eveneens in de voetsporen van Merleau-Ponty beschouwen als de overtreffing van verlangen en hartstocht. Er ontstaat iets nieuws; het beeld van de geboorte komt zowel bij Coetzee als Jelinek voor. In letterlijke en figuurlijke zin, zoals nataliteit bij Hannah Arendt. Alleen ‘bestaat er niet zoiets als een nieuw leven. We hebben maar één leven’ (p. 265 Coetzee), al verlang je met lichaam en geest (Coetzee is wars van het cartesiaanse dualisme) nog zo naar een leven vóór en na een ongeluk, al verlang je zoals Erika er nog zo naar om terug te keren in de buik van de moeder. [Reactie Arnon Grunberg: en dat we ‘toch weer ziel of iets wat daarop lijkt en lichaam van elkaar scheiden is misschien onvermijdelijk’].

Erika zou uiteindelijk haar moeder willen opeten, zoals de profeet Ezechiël een boekrol moest opeten die zo zoet bleek als honing (Ez. 3:1-15). Alleen zijn het bij Erika niet zozeer letters als wel muzieknoten. Schreef ook Coetzee niet een boek over een pianist: De Pool (uitg. Cossee, [2023], vert. Peter Bergsma)?
Boeken over elementen die in het verlengde van elkaar (b)lijken te liggen: het benoembare en onbenoembare, leven en kunst, lichaam en geest, droom en werkelijkheid, rede en gevoel. De twee boeken gaan niet alleen een gesprek met elkaar aan, maar ook met de Franse filosoof Merleau-Ponty én uiteindelijk met de lezer.

Vrees

Een predikant lichtte eens in een preek de aankondiging door aartsengel Gabriël toe (de Annunciatie). Hij plaatste Maria’s schrik in de context van die tijd, waarin verkrachting aan de orde van de dag was. #MeToo avant la lettre dus. Hij verwees naar een tekening van pen en inkt door Rembrandt, die deze schrik duidelijk heeft weergegeven: Maria deinst terug, de remsporen van de engel zijn duidelijk zichtbaar.

Nu gaat het me niet om het feit of dit wel klopt en of Maria niet eerder van zijn woorden dan van de engel zelf schrok (Lucas 1:29) [1], maar om iets soortgelijks dat ik ervoer tijdens het beluisteren van een uitvoering van de eerste drie cantates uit het Weihnachtsoratorium van Joh. Seb. Bach door de Nederlandse Bachvereniging onder leiding van Shunske Sato.

Het draait om het begin van de tweede cantate, waarin de evangelist de tekst uit Lucas 2 zingt: ‘En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze.’

Sato zag in – net als Rembrandt wellicht – dat die schrik in eerste instantie donkerte bracht. Het was ook nog eens nacht. En Sato liet uit het midden van het orkest een fagot, een laag blaasinstrument, dit nog eens extra benadrukken. Het instrument dat in de muziek immers vaak symbool staat voor hel en verdoemenis. De helderheid, de ochtend komt pas later, in het koraal dat op dat recitatief (verhalende gedeelte) volgt:

Breek aan, o prachtig ochtendlicht
en laat de hemel licht worden!
O herders, schrik niet,
want de engelen vertellen u
dat dit zwakke knaapje
onze troost en onze vreugde zal zijn,
dat hij bovendien de satan zal bedwingen
en ten slotte vrede zal brengen!

 

[1] ‘Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. Maar de engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen.’

Verscheen in het Kerstnummer 2024 van Drieluik (dec. 2024/jan. 2025, p. 5), een uitgave van de protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord. Wordt hier met toestemming overgenomen.

Op vrijdag 13 december 2024 zijn de cantates 1, 4, 5 en 6 uit het Weihnachtsoratorium van Joh. Seb. Bach op NPO Klassiek te beluisteren in een uitvoering door – wederom – de Nederlandse Bachvereniging, nu o.l.v. Lars Ulrik Mortensen. Rechtstreeks vanuit de Grote Zaal van TivoliVredenburg in Utrecht.

‘De heiligheid van het wereldse’

Het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) voert in de seizoenen 2023-2025 alle symfonieën uit van Anton Bruckner 1824-1896). Met uitzondering van de Nulde. Twee theologen, Edward van ’t Slot en Jan Bruin, schrijven daarover in het tijdschrift In de Waagschaal (12 oktober 2024) naar aanleiding van de eerste drie concerten.

Van ’t Slot heeft het over ‘een ontroerende uitvoering van de Derde o.l.v. Iván Fischer en over het langzame deel van de Zevende, die werd uitgevoerd o.l.v. Myung-Whun Chung’.
‘Minutenlang borduurt Bruckner daar voort op een regel uit zijn Te Deum: non confundar in aeternum. Laat mij in eeuwigheid niet beschaamd worden (vergelijk Psalm 25:2). De muziek ademt een diep vertrouwen. Ik zál in eeuwigheid niet beschaamd staan’.

De Vijfde symfonie
Jan Bruin richt zijn aandacht vooral op de Vijfde, die werd uitgevoerd o.l.v. Klaus Mäkelä. Bruin omschrijft de Finale van deze symfonie aldus:

Die Finale begint met de expositie van twee thema’s, één als octaafsprong verticaal gericht, en één horizontaal gericht, ritmisch voortgestuwd. Als je ze op elkaar zou leggen krijg je de figuur van een kruis. Daar komt dan nog een derde motief bij, en dat is een koraal. De eerste twee thema’s gaan een complexe doorwerking aan, en het koraalmotief ontwikkelt zich ook fugatisch. Gaandeweg naar het einde zwepen de twee thema’s elkaar op, en het gaat lijken op een wervelend geordende chaos. Waar gaat dit eindigen, denk je. Komt dit nog goed? En als die werveling modulerend naar een climax is gevoerd klinkt opeens boven de “chaos” uit dat koraal in volle en strakke glorie. “Choral fff bis zum Ende” schrijft Bruckner er in de partituur bij.

Het is voor de auteur zijn ‘muzikale en geloofscredo geworden’. En: ‘het leven van de wereld – heidens en christelijk – wordt gesymboliseerd in dat “kruis”, die figuur van de twee thema’s die in gevecht zijn (…). Wordt het ooit licht? (…). Dat licht zie ik dan in de stralende klank van het koraal dat de koperblazers laten horen.’

De Tweede symfonie
En dan hadden we de Tweede nog niet gehad, die op 27 september 2024 werd uitgevoerd o.l.v. Andrew Manze. Een relatief onbekende symfonie. Het tweede deel is – in ieder geval voor mij -, het hoogtepunt. Diep, verstild, lyrisch. En gespeeld op een manier die ongeëvenaard is.

Laat dat Adagio nu met een octaafsprong beginnen! Volgens Harry Mulisch omvat een octaaf hemel en aarde. Bruin zegt het hem dat in andere woorden na. De violen openen met een octaafsprong naar beneden (eerste thema). Dit komt later in een omkering (naar boven) terug. Het tweede thema (hoorns) is een citaat uit de Mis in f, In nomine Domini (Benedictus).

John A.T. Robinson
In dezelfde tijd dat ik net als Van ’t Slot en Bruin deze symfonieën én de Tweede hoor, leen ik van een vriend Eerlijk voor God (uitg. Ten Have, 1964) van John A.T. Robinson, destijds een bestseller. Het kruis bij Bruckner, de figuur van hemels en wereld, is bij Robinson als het ware het lied Mitten wir im Leben sind (Luther), ‘het transcendente in ons midden’ (p. 93). Het vindt zijn brandpunt ‘in de liturgie (…), de verkondiging, erkenning, aanvaarding, aanbidding van het heilige in, met en onder het gewone’ (p. 94); als het koraal bij Bruckner. Het roept met andere woorden – in de woorden van Eric James – ‘een visioen op van de heiligheid van het wereldse’ (p. 96). Bruckner had er al weet van.

 

Volgende concerten in de Brucknerserie van het KCO:
zondag 8 december 2024 14.15 uur o.l.v. Vladimir Jurowski: Symfonie nr. 1
vrijdag 17 januari 2025 20.15 uur o.l.v. Simone Young: Symfonie nr. 6
donderdag 6 februari 2025 20.15 uur o.l.v. Riccardo Chailly: Symfonie nr. 9

 

Een plek waar je niet mag komen


Je hebt weleens wat van en over haar gelezen. ’t Laatst in
Politiek zonder partijen van Alicja Gescinska. De filosoof en theoloog Rico Sneller, bij wie ik al eerder (onder meer bij de ISVW in Leusden) cursussen volgde, zoomde een hele middag bij de Vrije Academie op haar in, ‘tussen mystiek en filosofie’ zoals de ondertitel van de cursus luidde. Dat wil zeggen: hij ging in op leven en werk van Simone Weil (1909-1943). Hij opende daarmee de deur verder, maar sloeg die voor mij aan het eind van de middag ook weer met een klap dicht. Over dat laatste wil ik het in deze blog hebben.

 

Simone Weil
Er viel veel wetenswaardigs te horen. Over haar verwantschap met Spinoza en Camus bijvoorbeeld, waarover ook detailstudies zijn verschenen. Telkens een uurtje met 10 minuten pauze ertussen. Aan het eind van de middag loodste Sneller ons in een sneltreinvaart door een opvatting in het verlengde van het denken van Weil. Of – om Sinan Çankaya (November, uitg. Das Mag, 2022) te parafraseren –: Sneller vertaalde haar en ‘zichzelf, waardoor stukjes van hun karakters onbereikbaar bleven voor de ander’ (p. 43), al hoopte de spreker nog dat ik ‘misschien kan aanvoelen’ wat hij bedoelde. Zo word je min of meer uitgenodigd om te reageren, nadat een en ander wat is bezonken.

Ostjuden
Sneller vroeg zich af hoe het kan dat met name de Ostjuden, die volgens hem de meest vrome joden zijn geweest, in de Tweede Wereldoorlog ‘aan de meest grote gruwelijkheden zijn blootgesteld (…), als het ware onder de goddelijke toorn terecht zijn gekomen (…), zijn vergaan in de vlammen van de toorn van het geweld’. Er gingen bij het horen van deze woorden twee dingen door mij heen: de boektitel Als ’t kwaad goede mensen treft van de verleden jaar overleden H.S. Kushner (die tot het masorti-jodendom behoorde, het conservatieve jodendom) en een opvatting die ik eens tijdens een Talmoedgroep uit de mond van een niet-joodse deelnemer hoorde, die zich beriep op een denker wiens naam mij helaas is ontschoten: de Shoah is Gods toorn, Gods straf voor reformjoden omdat ze afstand hebben genomen van de orthodoxie. (Ik noem hier expliciet niet het woord Holocaust, dat brandoffer betekent). De groep verwierp deze opvatting terecht. Hoe poëtisch je het ook wilt verhullen wat de Ostjuden betreft, zoals Sneller het verwoordde: ‘Dichter bij God betekent ook dichter bij de vlammen van de zon’.

Plekken waar je niet mag komen
Daar moest hij aan denken als hij Simone Weil leest: ‘Misschien is het juist de beminde van God die het meest te verduren heeft’. Hij vroeg zich af of onder alle leed niet ‘toch een lichtende kern zit die niet kan worden gezien’ en erkent dat je met zulke ideeën ‘ontzettend voorzichtig moet zijn’. Ik denk echter meer dan dat. Camus (foto rechts), die ik hiervoor al noemde, is de denker van het absurde die er terecht voor waarschuwde om via een achterdeur niet toch betekenis aan iets binnen te laten. ‘Er zijn’, zei Arnon Grunberg tijdens een cursus die ik onlangs volgde, ‘plekken waar je niet mag komen’, zoals de kamers in Blauwbaards Burcht van Béla Bartók. [1]

Het Bijbelboek Job
In de chat konden we als cursisten van de Vrije Academie commentaar leveren of vragen stellen. Iemand schreef dat de gedachten van Weil/Sneller haar aan het Bijbelboek over de vrome Job deden denken. Die associatie had ik ook, maar dan eerder aan de theologie die de vrienden van Job te berde brachten.

Dit brengt mij tenslotte naar een preek op de zondag na deze ZOOM- en Grunbergcursus. Daar ging het namelijk onder meer over Job. En over een beroemde uitspraak van wis- en natuurkundige Blaise Pascal (1623-1662) die me naar een conclusie voert. Het was in een dienst in de Nieuwendammerkerk met ds. Annemarie van Wijngaarden, die ik achteraf als stream bekeek.[2]
Job is alles ontnomen en zijn vrienden maken het eigenlijk nog erger door te zeggen dat hij het allemaal wel aan zichzelf te danken zal hebben omdat God nu eenmaal rechtvaardig is. Een woord dat Sneller ook gebruikte: de rechtvaardigheid van God en die van de mens, en waar ik hier als niet-theoloog niet verder op in zal gaan. Maar er komt in het verhaal een keerpunt bij Job, wanneer hij zegt te weten dat zijn Redder leeft. Een mystieke ervaring, uit ander hout gesneden dan bij Weil en Sneller. Een die mij doet denken aan de joden (Ostjuden?) die in de kampen wilden sterven op het moment dat ze het woord ‘èchad’ (één, uit het Sjema, Deuteronomium 6:4) uitspraken, zodat hun laatste ademtocht samenviel met de adem die God ze had ingeblazen en nu weer ontneemt. Iets dat leidt naar een gedicht van Willem Jan Otten:

Aanvaard haar laatste adem uit,
geduldige, en adem haar dan in.[3]

Blaise Pascal
Daarna ging Annemarie van Wijngaarden verder over een geloofservaring van Blaise Pascal. Op 23 november 1654 schreef deze: ‘VUUR. God van Abraham, God van Isaac, God van Jacob. Niet de God van filosofen en geleerden’. Bij VUUR moest ik weer denken aan dichtregels (de filosofen verdwijnen steeds meer naar de achtergrond …) van Erik Lindner.[4] Over een put in de grond, over

een trein die bijna is
aangekomen waarvan
de slag over de bielzen
vertraagt

 

vuur loeit manhoog op uit de
put
vlammen slaan om elkaar naar
de lucht

Want misschien is het zo – om met zowel een uitdrukking van Sneller als met een personage uit Çankaya’s al eerder genoemde boek November te spreken – dat ‘alleen gedichten en verhalen ons kunnen redden’ (p. 83). Redden van het betreden van plekken, het binnengaan in kamers waar je verre van moet blijven.


Met dank aan meelezer ds. G.J. Venema (Leiden).

[1] Arnon Grunberg, Grunbergs favorieten, eerste van vier HOVO-colleges in de VU te Amsterdam (7 november 2024). Toevoeging m.b.t. Blauwbaards Burcht is van schrijfster dezes.
[2] https://kerkdienstgemist.nl/stations/2194/events/recording/173062440002194
[3] Willem Jan Otten: ‘Gebedje aan sterfbed’ in: Septemberzee. Uitg. Van Oorschot, 2024. [4] Erik Lindner: ‘Klei fluit’ in: Hout. Uitg. Van Oorschot, 2024.

Kracht in zwakte

Soms lees je recensies over boeken van filosofen, theologen, schrijvers en dichters waarvan je denkt: Hé, dat zou wel eens iets voor mij kunnen zijn. Dat overkwam mij nu bij het lezen van – om te beginnen – het artikel ‘Dialectiek als hoopvolle realiteit’ van Hetty Boersma in het tijdschrift In de Waagschaal (jrg. 53 nr. 8, augustus 2024). ‘Over de ecclesiologie van Andrew Root’, zoals de ondertitel luidt. Root (1974) is – schrijft Boersma – ‘praktisch theoloog, lutheraan en Amerikaan’. De dialectiek die hij voorstaat, is ‘als licht in het duister, leven in sterven, kracht in zwakte, oneindigheid in eindigheid, genade in dood, leven in dood’. In een wachten op God. Actief wachten, alert zijn.

Andrew Root: Wachten op God
Zo heet de titel van het enige tot nu toe in het Nederlands vertaalde boek van Root: Wachten op God (KokBoekencentrum, 2024). Een titel die doet denken aan Samuel Becketts toneelstuk Wachten op Godot, wat vaak wordt ingevuld als Wachten op God, maar – zegt Beckett – als ik dat bedoelde, dan had ik dat wel geschreven. Ook Rüdiger Safranski doet het weer, in zijn recente boek over Franz Kafka (Atlas Contact, 20240.[1]

Kafka lezen in het donker
De naam Kafka brengt mij bij een gedicht van Erwin Steyaert (1959, ‘Kafka lezen in het donker’) in de bundel Daar begint de poëzie (Van Gennep, 2014) dat ik onlangs cadeau kreeg van een oud-medestudent en bibliothecaris. Steyaert – ja: een Vlaming. Iedereen die deze blog een beetje volgt, weet dat ik mijn hart heb verpand aan Vlaamse dichters. Weer een naam waarvan ik denk: Iets voor mij.

Genoemd gedicht ging een gesprek aan met wat ik over Root las in In de Waagschaal en over Kafka bij Safranksi. Steyaert heeft het over

 …………………….……………….. licht
dat je kunt zien bij dag.

Je kunt ziende worden in het duister. Kafka

………………… schrijft op een vel

van licht.

Rüdiger Safranski: Kafka
‘Schrijven voor zijn leven’ luidt de ondertitel van het boek van Safranksi. Kafka schreef volgens hem door een innerlijke noodzaak gedreven. In de roman Het proces ziet de Duitse filosoof en historicus Safranski ‘de inhoudsloze transcendentie van de geseculariseerde wereld’, maar later in zijn boek meent hij dat die leegte volloopt. Zo raakt hij aan wat Boersma over Root schrijft (het duister wordt gevuld met licht, de dood met genade) en Steyaert over Kafka. Of – in een paar gedichten later in genoemde bundel Daar begint de poëzie (‘Monnik’):

Tot zijn zang het raadsel echoot

dat hem uitholt. Als een glasraam
licht zijn lichaam op.

Kracht in zwakte. Dat is het.

[1] Zie mijn recensie: https://8weekly.nl/recensie/door-innerlijke-noodzaak-gedreven/
En zie wat Andrew Root betreft dit recente verslag: https://www.pthu.nl/actueel/nieuws/2024/11/wachten-op-god-een-middag-met-andrew-root/

Claus Sluter en Hans Arp

In een van de toespraken tijdens een crematie wees de spreekster, een buurvrouw van de overledene, op het boek De Bourgondiërs van Bart Van Loo. Het was zijn lievelingsboek geweest over de regio waar hij en zijn vrouw, een vriendin van mij, jaarlijks met de caravan naar toe gingen. Aanleiding genoeg om de pocketuitgave van deze bestseller eindelijk eens te kopen en te gaan lezen. Met mede in mijn achterhoofd, dat mijn ouders ook iets hadden met de ’tere schoonheid van de late middeleeuwen’ (p. 233), met de Bourgondiërs (ca. 1384-1482) en hun kunstuitingen[1]
En ik loop alweer achter, want van Van Loo verscheen recent
Stoute schoenen (De Bezige Bij). ‘Meer dan een historische variant van een Michelingids’ schreef Marc Boone. Dus misschien ga ik wel eens delen nareizen, zoals ik eerder met andere boeken deed (o.a. een boek van Henk Vreekamp en een studie over Gerrit Achterberg).

In het hoofdstuk ‘Schoonheid en waanzin’ uit De Bourgondiërs lees ik, dat ‘mensen begonnen (…) massaal kruisbeelden op te hangen in hoekjes waar ze af en toe een kaars lieten branden’ (p. 226). Het ging in de tijd van Philips de Stoute verder met het plaatsen van heiligenbeeldjes, gemaakt door mensen als diens hof beeldhouwer, de Haarlemmer Claus Sluter (1350-1406, zie afb. van de website van het Rijksmuseum Amsterdam).[2]

Ik maak een grote sprong, die mij brengt bij de tentoonstelling A Petrified Forest (t/m 15 december 2024 in Museum Beelden aan Zee, Den Haag). Een expositie met werk van Hans Arp (1886-1966) dat het museum ontving uit de nalatenschap van deze beeldhouwer die ik ook eerder in blogs vermeldde.[3]
Collega Lisa Spooren schreef er een recensie over.[4] Hierin maakt zij melding van het feit dat Arps beroemde Human Lunar Spectrale (1960) is geplaatst in een ‘onopvallende hoek’, hoewel het de toon voor de expositie zet. Niet – dunkt mij – als een kers op de taart, maar als het alfa en omega ervan.

Volgens een website die ik over dit bronzen beeld raadpleegde, ademt deze menselijke figuur de geest van Auguste Rodin. Sterker nog: het doet denken aan een persoon in gebed.[5] Dat brengt mij terug bij de hoekjes in de Bourgondische huiskamers met hun beelden van Sluter en anderen.

Wat een rake opstelling, daar in Beelden aan Zee! Zomaar vanuit de tijd van Philips de Stoute in Dijon – waar zowel Sluter als de man van mijn vriendin overleden – worden we gekatapulteerd naar de jaren zestig van de vorige eeuw. En naar de huiskamer van mijn ouders, waar kleine ready mades stonden die mijn moeder in de stijl van Arp maakte. Niet in een hoek overigens, maar dat doet aan de schoonheid ervan niets af.

[1] Ik schreef daar eerder een blog over: https://elsvanswol.nl/de-eeuw-van-de-bourgondiers/
[2] Zie ook: https://www.rijksmuseum.nl/nl/pers/persberichten/rijksmuseum-schrijft-nieuwe-aanwinst-toe-aan-meester-nederlandse-beeldhouwkunst–claus-sluter
In een interview met Van Loo (in: Het Parool, 31 augustus 2024) zei de auteur dat deze ‘Michelangelo van de Lage Landen’ in Haarlem ‘volstrekt is vergeten. Alhoewel daar verandering in schijnt te komen’.
[3] Zie ook een recensie van een eerdere expositie op 8WEEKLY.NL: https://8weekly.nl/recensie/ingetogen-hans-arp/
[4] Zie: https://8weekly.nl/recensie/een-naadloze-verbinding-tussen-kunst-en-natuur/
[5] Zie: https://www.tremainefoundation.org/tc-arp-evocation-of-a-form-human-lunar-spectral.html

Drieluik: Sacred and Profane

Het is weer eens tijd voor een Drieluik. Drie ervaringen van afgelopen weekend: een concert – inclusief toelichtingen – in het Amsterdamse Concertgebouw, een recensie van de nieuwe dichtbundel van Maria de Groot in de Nieuwsbrief van Meander en de tentoonstelling Unravel in het Amsterdamse Stedelijk Museum.

1. Het Zondagochtend Concert
Het concert waarom het hier gaat, was een coproductie tussen AVROTROS en Het Concertgebouw. Het ging in iets uitgebreidere vorm vrijdagavond 4 oktober in TivoliVredenburg in Utrecht. En op zondagochtend 6 oktober dus in Amsterdam.
De redactie van de VPRO Gids had dit waarschijnlijk niet door en vroeg twee verschillende redacteuren, Mark van der Voort en Martin Kaaij, om voor twee edities (week 39 en 40) een voorbeschouwing te schrijven over deze concerten door het Groot Omroepkoor o.l.v. Benjamin Goodson en m.m.v. de pianiste Nino Gvetadze.

Op het programma stond werk van Françis Poulenc (foto), Johannes Brahms, Franz Schubert en Benjamin Britten. ‘Zowel Britten als Poulenc’, schreef Van der Voort, ‘verenigden wereldse muziek-verlokkingen met een diep doorvoelde religieuze houding’. Kaaij tapte uit een ander vaatje en begint met een ervaring van Simone Weil in het New York van 1942. Hij omschreef haar als filosoof, maar ze was ook activiste en mystica. Waarom dat belangrijk is om te vermelden, kom ik straks terug.

Het meeste hout sneed de toelichting in het programmablad bij het concert van de hand van Alexander Klapwijk, bekend als concertinleider in onder meer Utrecht en Rotterdam. Hij schrijft dat Britten ‘erg gecharmeerd [was] van het seculiere christendom dat de Anglicaanse bisschop van Woolwich, John A. T. Robinson, in zijn boek Honest to God beschreef’.

2. Maria de Groot
Vervolgens de recensie van psycholoog en freelance schrijver Ivan Sacharov van de dichtbundel Klokkenstoel (Uitg. Elikser, 2024) van Maria de Groot.[1] Sacharov begint met wat achtergrondinformatie over haar, waarin hij het een ‘aparte combinatie’ vindt dat de schrijfster, theologe en emeritus-predikante ook ‘actief [was] als feministe’. Dat voert ons terug naar Simone Weil, met wiens mystieke kant De Groot verwant is, net als – meer nog – met Theresa van Avila. Dus zo vreemd is die combinatie zeker niet.

Hierna vermeldt de recensent dat Maria de Groot ‘door de gevestigde orde van literaire critici vooral [wordt] genegeerd’. Dat klinkt negatiever dan hoe Gerrit Komrij haar werk eens karakteriseerde: het is jammer, vond hij, dat ze een religieuze inborst heeft, want ze is een groot dichteres.
Dit gezegd hebbend, citeert Sacharov het gedicht Klokkenstoel. Daarin is onder andere sprake van een

Stoel van stro, bouwsel van gras.

De seculiere pendant van de klokkenstoel bij een kerk; Sacred and Profane heette de cyclus van Britten die het Groot Omroepkoor uitvoerde. Eigenlijk vindt Sacharov het ‘gewoon een goed gedicht’, al zijn ‘de toespelingen op het christelijk geloof (…) in deze tijd niet in alle kringen bevorderlijk om je poëzie over de streep te krijgen’.

3. Unravel
Op de een of andere manier ligt dit bij beeldende kunst anders. Neem als voorbeeld de installatie Gebedswolke van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Igshaan Adams die valt te zien op de tentoonstelling Unravel in het Amsterdamse Stedelijk Museum [foto EvS]. Het werk is geïnspireerd door opstuivende stofwolken door dansende en stampende voeten. Weer die dubbelheid die we al ettelijke keren tegenkwamen.

De expositie laat textielkunst zien. Kunst die bijvoorbeeld tijdens workshops in de kerk in Chili onder Pinochet werd gemaakt. Als protest, maar omdat het binnen de context van de kerk was ontstaan, werd het niet als zodanig (h)erkend. De verlokking van het aaibare materiaal gaat samen met een religieuze houding, net als de werken die het Groot Omroepkoor zong. Activistisch werk als van feministen gelijk Simone Weil en Maria de Groot is het. Uitgerekend in een vorm (textiel) die door mannelijke kunstenaars niet vaak is toegepast of voor vol wordt aangezien.
Of, zoals op het eerste tekstbordje op de tentoonstelling staat – en waarin ook een boek wordt genoemd –: ‘In haar boek The Subversive Stitch (De rebelse steek) uit 1984 beschrijft Rozsika Parker hoe textiel in de westerse geschiedenis onterecht als vrouwenwerk is bestempeld. Ze belicht ook hoe naaien en borduren voor vrouwen zowel een symbool van onderdrukking als een middel voor zelfexpressie zijn geworden.’

Het is gewoon goede kunst, – net zoals dat gedicht van De Groot -, die daar in de kelder van het Stedelijk Museum wordt getoond (nog t/m 5 januari 2025). Luisteren, lezen en kijken dus. Goed luisteren, lezen en kijken. Al dicht zij


omdat ik niet luisteren kan
– ieder is doof

Toch maar proberen.

 

[1] Zie: https://www.bol.com/nl/nl/p/klokkenstoel/9300000179472446/?bltgh=uu-ZrH-WMQPzlNnLLApAbQ.2_6.7.ProductTitle

Geef vrede, Heer, geef vrede

Een oud-collega bezigde graag en veelvuldig de uitdrukking ‘Voortschrijdend inzicht’. Zo’n uitdrukking kan onder meer worden gebruikt om nuanceringen aan te brengen in eerdere denkbeelden. Zoiets ga ik nu ook doen, aan de vooravond van de jubileumviering van Kerk & Vrede op zaterdag 5 oktober 2024 in Utrecht.

Het nieuwe lied dat Andries Govaart en Frans Bullens schreven en van muziek voorzien ter gelegenheid van dat 100-jarig bestaan (Dona nobis pacem) vormt de aanleiding. Het refrein klinkt als een proclamatie:

Die dag zal komen, verhaast de tijd:
de nieuwe aarde waar wij van dromen,
waar wij aan werken, die Gij bereidt.[1]

De vier coupletten cirkelen rond vrede tussen mensen, met de aarde, op de markt en tussen volken. De melodie is eerst vertellend, dan dansant en tot slot dus proclamerend. Te zingen door solozang, zanggroep (bijvoorbeeld een cantorij) en allen (refrein). Het lied roept bij mij herinneringen op aan met name Franse orgelmuziek.

Jehan Alains Litanies
Ik denk om te beginnen terug aan een orgelconcert door Jos van der Kooy dat hij afsloot met een toegift: Litanies JA 119 van Jehan Alain (1911-1940, foto linksboven). Ik schrok; een toegift associeer ik toch eerder met een vrolijke noot als uitsmijter. Zoals pianiste Maria Joã Pires eens een concert in het Amsterdamse Concertgebouw afsloot en er grandioos naast sloeg, tot grote hilariteit van niet alleen de zaal maar ook, – alle spanning van het concert achter zich latend -, de pianiste zelf. Dát is een encore.
Maar zoveel jaar later, te midden van oorlogen die worden gevoerd en dreigen, ga ik twijfelen. Zó een concert afsluiten als Van der Kooy deed, is ook een oproep, een gebed om vrede in optima forma.

Een kerkorganist werd door Litanies geïnspireerd en gaf onlangs tijdens een kerkdienst het voorspel van Gezang 1010 (‘Geef vrede, Heer, geef vrede’) vorm met dezelfde soort korte, herhaalde melodiefragmenten als waarmee ook Alain zijn standaardwerk (een smeekbede) had opgebouwd. Hoe treffend was dat.

Overigens begón Van der Kooy later ook wel (eens) een concert met Alains indrukwekkende stuk (18 augustus 2020, Grote of St. Bavokerk in Haarlem, foto hierboven) als was het een Kyrie, om toen in Haarlem af te sluiten met een deel (‘Transports de joie’) uit L’Ascension van Olivier Messiaen (1908-1992), een componist die Alain duidelijk heeft beïnvloed. Als was het een Gloria.

Da pacem domine
Nog zo’n schrikmoment. Tijdens een ander orgelconcert, in de Utrechtse Dom (10 augustus 2024) improviseerde Jan Jansen op de melodie Da pacem domine. Het klonk mij eerder als een slagveld vol oorlogsgeweld dan een roep om vrede. Of legde de organist – die volgens een inleidend praatje niet zo blij was met deze opdracht – het geweld neer aan de voeten van de Heer? Bidden is immers ook dingen in vertrouwen bij God neerleggen. Ook hier bleek bij nader inzien een andere uitleg mogelijk, zoals Jeroen Hopster in een artikel in Filosofie Magazine (10/2024, p. 18 e.v.) twee verschillende opvattingen van Vladimir Nabokovs roman Lolita gaf. Aan de ene kant citeerde hij een criticus die schreef dat ‘pedofilie geen onderwerp [is] dat met poëzie zou moeten worden gelinkt’ en aan de andere kant ‘kun je het ook juist opvatten als een aanklacht’.

Aus tiefer Not schrei ich zu Dir
Wat me ook is bijgebleven, is dat ik aan het begin van de Golfoorlog (1990) samen met orgel in een kapel in Amsterdam op hobo het koraal Aus tiefer Not schrei ich zu Dir van Jean Langlais (1907-1991, foto rechtsboven) speelde; nog zo’n grote Franse componist/organist die ik eens in de Kruiskerk in Amstelveen heb horen spelen. Ik had al een tijdje geen hobo gespeeld en het kostte me een beetje moeite. De lading van de muziek én van die moeite kwam dankzij de context van de Golfoorlog extra binnen.[2]
Het was zoiets als de foto’s die Annie Leibovitz maakte van de generale repetitie van Samuel Becketts Wachten op Godot in de regie van haar geliefde Susan Sontag in Serajevo. Arthur Japin schreef er in zijn roman Het Stravinsky-spel (Uitg. De Arbeiderspers, 2024) het volgende over: ‘Het resultaat is nogal korrelig, alsof haar lens het gruis dat ons omringde zichtbaar had gemaakt’ (p. 248).

Marjan Slob
Terug naar het lied waarmee ik begon. Wij dromen van een nieuwe aarde en werken er volgens de dichter ook aan. Het voert mij naar een mooie column van Marjan Slob, momenteel Denker des Vaderlands (in: Filosofie Magazine, 10/2024, p. 17). Zij heeft het hierin onder meer over engelen, ‘die volgens de Schrift hun ogen bedekken met hun vleugels’. Slob vraagt zich af waarom: ‘Willen ze misschien niet kijken? Vinden ze het te erg wat ze zouden zien?’
Zulke beelden komen we in de Psalmen ook tegen met betrekking tot God (bijvoorbeeld Psalm 27:9). Zodat wij Hem opnieuw gaan zoeken en misschien nóg harder werken aan vrede. En dan schrijft Slob: ‘Gebruik je gemankeerde vleugels om te vliegen’. Op de vleugels van een lied. Kyrie en Gloria. Zoals in het ballet Dona nobis pacem van John Neumeier op de Hohe Messe van Joh. Seb. Bach, dat zaterdag 5 oktober wordt uitgezonden op NPO2 Extra (6.05 – 8.10 uur). Dezelfde dag als de jubileumviering van Kerk & Vrede in Utrecht.

           

[1] Zie: https://kerkenvrede.nl/file/kerkenvrede/36d541f9db825369f8fef661d6d1324a/
[2] Zie ook: https://elsvanswol.nl/art-and-enlightenment/
Luister naar een mooie opname van dit werk van Langlais door Mark Busscher (trompet) en Christine Kamp (orgel): https://www.youtube.com/watch?v=WQfEteBHV2k
Christine Kamp legde ook Litanies vast: https://www.youtube.com/watch?v=65mbFtnO1Eg
En een ander toepasselijk werk van Langlais: Chant de paix (1942): https://www.youtube.com/watch?v=1bgIL2peZE8
Met dank aan Fons Brouwer die mij hierop wees.

Psalms Electrified

Wiek Hijmans (elektrische gitaar) gaf in een kleine oplage een kleinood uit: Psalms Electrified (2022). Op een cd legde hij eigen composities vast bij twaalf nieuwe Psalmvertalingen van Sytze de Vries. Twee daarvan speelde hij samen met andere musici: met zijn levensgezellin Tjakina Oosting op cello (Ps. 15) en Jan Erik van Regteren Altena op viool (Ps. 8). De teksten, afgedrukt in het mooi vormgegeven, begeleidende boekje, zijn een voorproefje van de bundel Tegen het donker, laten we zingen! die mede ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Sytze de Vries zal worden gepresenteerd tijdens het Oecumenisch Liedfestival op 15 juni 2025 in de Dom te Utrecht.

Ik kies hier voor twee Psalmen (37 en 8). In de eerste plaats omdat ze zich laten lezen met preken die De Vries eens over die Psalmen hield (respectievelijk op 30 januari 2011 in de Oude Kerk in Amsterdam en op 10 juni 2012 in de Hervormde Gemeente van Schalkwijk). Zó kan duidelijk worden hoe zijn exegese zich verhoudt tot die vertalingen. In de tweede plaats zijn het mooie voorbeelden om te ontdekken wat Hijmans c.s. er muzikaal uit halen; welke aspecten uit de tekst worden bijvoorbeeld benadrukt en hoe?

Psalm 37
Eerst Psalm 37, die De Vries de titel ‘Erger je niet’ meegaf. In zijn hiervoor genoemde preek had hij het over het woord ‘ootmoed’, dat in de nieuwe vertaling ‘nederig’ is geworden. Hij gaat hierop in zijn preek door: wat wordt er precies bedoeld? Dat wil zeggen … met het woord ‘ootmoed’ en met ‘ootmoedig’. In zijn vertaling kiest De Vries voor nederigen, want het gaat bij hem altijd over mensen en niet om het woord ‘nederig’ dat volgens hem ‘de filosoof Nietzsche deed uitroepen, dat het Christendom een slavenmoraal heeft’.

Meteen het begin al (‘Erger je niet’) heeft iets milds in vergelijking tot wat dr. C.A. Tukker (1938-2007) in Tekst voor tekst schrijft: ‘Beter is: ontsteek niet in toorn’, waarbij hij de vertaling van Sytze de Vries uiteraard nog niet kende, maar het vergelijkt met de NBG-vertaling ‘wees niet afgunstig’. [1] Het ‘Erger je niet’ is overigens ook de aanhef van de Hebreeuwse tekst en de NBV.[2]
De insteek van De Vries’ vertaling is een draad die verschillende kleuren krijgt: van een hedendaags ‘erger je niet’ naar een meer gedragen taalgebruik (ENIGE), dat wat Huub Oosterhuis eens ‘de tweede taal’ noemde. Overigens gaat deze Godsbenaming terug op de joodse traditie. Het woord is een andere vertaling dan ENE/EEN (vergelijk met Sjema Israël, Adonai elohenoe, Adonai echad, Deut. 6:4) en opent op die manier andere inzichten die hier verder buiten beschouwing blijven.

Het is het dubbele karakter dat Wiek Hijmans benadrukt: korte riffjes, gebaseerd op toonherhalingen van de oude melodie (Lyon 1547/Genève 1551) worden afgewisseld door flarden van deze melodie. Een tweeslag die ook de tekst zelf aanreikt: mensen die God vertrouwen aan de ene kant en mensen die dat niet doen. De nederigen tegenover de boosdoeners.

Psalm 8
Het tweede, en tevens laatste voorbeeld uit Psalms Electrified is Psalm 8. Een bekende Psalm. Sytze de Vries preekte er als gezegd over in Schalkwijk. Op een moment dat er veel kinderen in de kerk waren, omdat er een kinderkoor aan de dienst meewerkte. Dat kwam mooi uit, want in de Psalm én in de vertaling ligt de nadruk op kinderen. ‘Op de kindermond, / de klanken van de kleinsten’, op ‘het mensje’ en ‘dat mensenkind’. Niet op de Mensenzoon of Zoon des mensen. Nee: ‘het zijn niet de menselijke machten en krachten die Gods lof bezingen, maar het is de kindermond!’. Aldus De Vries in Taal die zingt.[3]

Mooi is ook het vers

Hem laat Gij het werk van uw handen
beheren en legt aan zijn voeten

Niet onder [beide onderstrepingen zijn van mij, EvS] zijn voeten, zoals in de Statenvertaling (vers 7), maar aan zoals ook de NBV vertaalt. Een leerling, zoals Paulus, zit aan de voeten van zijn leermeester Gamaliël (Handelingen 22:3), Maria aan de voeten van Jezus (Lucas 10:39).
De vertaling begint en eindigt met hetzelfde distichon, twee regels:

Breeduit staat uw Naam geschreven
over de wijde wereld.

Dáár ging de preek ook over: de Naam, de heilige Naam. Weer met zo’n kenmerkende zin: ‘Als hij [Mozes, EvS] met God in gesprek gaat, dan probeert hij juist voor zijn mensen er uit te halen wat er in zit’.

Toon Hagen [foto links] maakte een prachtige orgelcompositie over Psalm 8 (Domine, Dominus noster).[4] Het is – zei hij ter toelichting – een Psalm van verwondering. Van kinderen. Het stuk culmineert in de vorm van een dans, waarbij Hagen – die korte tijd als kerkorganist was verbonden aan de Amsterdamse Oude Kerk – aan zijn twee neefjes moest denken.

Wiek Hijmans en Jan Erik van Regteren Altena zoeken het in een rustige verwondering die vragend overkomt. De viool beweegt zich in lange lijnen, op de elektrische gitaar klinken er gebroken akkoorden onder.

In het begeleidende boekje bij de cd zijn de vertalingen opgenomen, alsmede een uitgebreid interview met Hijmans door Remco Takken, een voor- en dankwoord en biografieën van alle medewerkers. Een uitgave die van harte wordt aanbevolen. En een mooi voorproefje voor de bundel die volgend jaar verschijnt.

Psalms Electrified
muziek: Wiek Hijmans
vert. Psalmen: Sytze de Vries
ISBN 9789090367392
www.psalmselectrified.com

Foto rechtsboven gemaakt door Nori Rutgers-Dekker: Wiek Hijmans in gesprek met de schrijfster dezes.
Foto Toon Hagen ontleend aan diens website.

[1] C.A. Tukker: Tekst voor tekst. De Heilige Schrift verklaard en toegelicht. ’s-Gravenhage, Uitgeverij Boekencentrum, 1987, p. 303.
[2] Respectievelijk Tehilliem: Psalm 37 – een joodse uitleg. https://mens-en-samenleving.infonu.nl (geraadpleegd 31 augustus 2024) en: NBV: debijbel.nl (idem).
[3] Taal die zingt. Sytze de Vries 75 jaar. Schalkwijk, Stichting De Vertaalslag, 2022, p. 110. Met dank aan Sytze de Vries die mij deze bundel toestuurde.
Zie ook zijn mooie essay o.d.t. ‘Dat is andere taal…’ in de bundel Liturgie, stelt het iets voor? Red. Dick de Zeeuw en Ranfar Kouwijzer, Amsterdam CLV/Delft, Uitgeverij Eburon, 2000, p. 71-83. En een mooi artikel van Cok den Hertog o.d.t. ‘De onvertaalbare Naam’ in: Quadraatschrift jrg. 3 (1999) nr. 11 (nov.), p. 13-17.
[4] Gehoord op 24 augustus 2024 in de Dominicanerkerk te Zwolle. Uitgevoerd door de componist zelf.