Geef vrede, Heer, geef vrede

Een oud-collega bezigde graag en veelvuldig de uitdrukking ‘Voortschrijdend inzicht’. Zo’n uitdrukking kan onder meer worden gebruikt om nuanceringen aan te brengen in eerdere denkbeelden. Zoiets ga ik nu ook doen, aan de vooravond van de jubileumviering van Kerk & Vrede op zaterdag 5 oktober 2024 in Utrecht.

Het nieuwe lied dat Andries Govaart en Frans Bullens schreven en van muziek voorzien ter gelegenheid van dat 100-jarig bestaan (Dona nobis pacem) vormt de aanleiding. Het refrein klinkt als een proclamatie:

Die dag zal komen, verhaast de tijd:
de nieuwe aarde waar wij van dromen,
waar wij aan werken, die Gij bereidt.[1]

De vier coupletten cirkelen rond vrede tussen mensen, met de aarde, op de markt en tussen volken. De melodie is eerst vertellend, dan dansant en tot slot dus proclamerend. Te zingen door solozang, zanggroep (bijvoorbeeld een cantorij) en allen (refrein). Het lied roept bij mij herinneringen op aan met name Franse orgelmuziek.

Jehan Alains Litanies
Ik denk om te beginnen terug aan een orgelconcert door Jos van der Kooy dat hij afsloot met een toegift: Litanies JA 119 van Jehan Alain (1911-1940, foto linksboven). Ik schrok; een toegift associeer ik toch eerder met een vrolijke noot als uitsmijter. Zoals pianiste Maria Joã Pires eens een concert in het Amsterdamse Concertgebouw afsloot en er grandioos naast sloeg, tot grote hilariteit van niet alleen de zaal maar ook, – alle spanning van het concert achter zich latend -, de pianiste zelf. Dát is een encore.
Maar zoveel jaar later, te midden van oorlogen die worden gevoerd en dreigen, ga ik twijfelen. Zó een concert afsluiten als Van der Kooy deed, is ook een oproep, een gebed om vrede in optima forma.

Een kerkorganist werd door Litanies geïnspireerd en gaf onlangs tijdens een kerkdienst het voorspel van Gezang 1010 (‘Geef vrede, Heer, geef vrede’) vorm met dezelfde soort korte, herhaalde melodiefragmenten als waarmee ook Alain zijn standaardwerk (een smeekbede) had opgebouwd. Hoe treffend was dat.

Overigens begón Van der Kooy later ook wel (eens) een concert met Alains indrukwekkende stuk (18 augustus 2020, Grote of St. Bavokerk in Haarlem, foto hierboven) als was het een Kyrie, om toen in Haarlem af te sluiten met een deel (‘Transports de joie’) uit L’Ascension van Olivier Messiaen (1908-1992), een componist die Alain duidelijk heeft beïnvloed. Als was het een Gloria.

Da pacem domine
Nog zo’n schrikmoment. Tijdens een ander orgelconcert, in de Utrechtse Dom (10 augustus 2024) improviseerde Jan Jansen op de melodie Da pacem domine. Het klonk mij eerder als een slagveld vol oorlogsgeweld dan een roep om vrede. Of legde de organist – die volgens een inleidend praatje niet zo blij was met deze opdracht – het geweld neer aan de voeten van de Heer? Bidden is immers ook dingen in vertrouwen bij God neerleggen. Ook hier bleek bij nader inzien een andere uitleg mogelijk, zoals Jeroen Hopster in een artikel in Filosofie Magazine (10/2024, p. 18 e.v.) twee verschillende opvattingen van Vladimir Nabokovs roman Lolita gaf. Aan de ene kant citeerde hij een criticus die schreef dat ‘pedofilie geen onderwerp [is] dat met poëzie zou moeten worden gelinkt’ en aan de andere kant ‘kun je het ook juist opvatten als een aanklacht’.

Aus tiefer Not schrei ich zu Dir
Wat me ook is bijgebleven, is dat ik aan het begin van de Golfoorlog (1990) samen met orgel in een kapel in Amsterdam op hobo het koraal Aus tiefer Not schrei ich zu Dir van Jean Langlais (1907-1991, foto rechtsboven) speelde; nog zo’n grote Franse componist/organist die ik eens in de Kruiskerk in Amstelveen heb horen spelen. Ik had al een tijdje geen hobo gespeeld en het kostte me een beetje moeite. De lading van de muziek én van die moeite kwam dankzij de context van de Golfoorlog extra binnen.[2]
Het was zoiets als de foto’s die Annie Leibovitz maakte van de generale repetitie van Samuel Becketts Wachten op Godot in de regie van haar geliefde Susan Sontag in Serajevo. Arthur Japin schreef er in zijn roman Het Stravinsky-spel (Uitg. De Arbeiderspers, 2024) het volgende over: ‘Het resultaat is nogal korrelig, alsof haar lens het gruis dat ons omringde zichtbaar had gemaakt’ (p. 248).

Marjan Slob
Terug naar het lied waarmee ik begon. Wij dromen van een nieuwe aarde en werken er volgens de dichter ook aan. Het voert mij naar een mooie column van Marjan Slob, momenteel Denker des Vaderlands (in: Filosofie Magazine, 10/2024, p. 17). Zij heeft het hierin onder meer over engelen, ‘die volgens de Schrift hun ogen bedekken met hun vleugels’. Slob vraagt zich af waarom: ‘Willen ze misschien niet kijken? Vinden ze het te erg wat ze zouden zien?’
Zulke beelden komen we in de Psalmen ook tegen met betrekking tot God (bijvoorbeeld Psalm 27:9). Zodat wij Hem opnieuw gaan zoeken en misschien nóg harder werken aan vrede. En dan schrijft Slob: ‘Gebruik je gemankeerde vleugels om te vliegen’. Op de vleugels van een lied. Kyrie en Gloria. Zoals in het ballet Dona nobis pacem van John Neumeier op de Hohe Messe van Joh. Seb. Bach, dat zaterdag 5 oktober wordt uitgezonden op NPO2 Extra (6.05 – 8.10 uur). Dezelfde dag als de jubileumviering van Kerk & Vrede in Utrecht.

           

[1] Zie: https://kerkenvrede.nl/file/kerkenvrede/36d541f9db825369f8fef661d6d1324a/
[2] Zie ook: https://elsvanswol.nl/art-and-enlightenment/
Luister naar een mooie opname van dit werk van Langlais door Mark Busscher (trompet) en Christine Kamp (orgel): https://www.youtube.com/watch?v=WQfEteBHV2k
Christine Kamp legde ook Litanies vast: https://www.youtube.com/watch?v=65mbFtnO1Eg
En een ander toepasselijk werk van Langlais: Chant de paix (1942): https://www.youtube.com/watch?v=1bgIL2peZE8
Met dank aan Fons Brouwer die mij hierop wees.

Jaarthema 2023 – Emoties (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. In 2018 waren dat de oude Grieken, in 2019 was dat de negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur, in 2020 waren dat de middeleeuwen, in 2021 was het Indonesië en in 2022 kunst en klimaat. Dit jaar is het thema emoties. Samengevoegd tot een drieluik. Vandaag deel 1; losse mozaïekstukjes die op het eind in elkaar vallen.

1. Anna Clyne
Het begon ermee dat ik een artikel uit Het Parool van 4 januari opstuurde naar een oud-collega. Het betrof een artikel over de Britse componiste Anna Clyne (1980, zie foto hierboven). Als reactie kreeg ik een artikel van haar in de NRC. Joep Stapel schreef daarin aan het eind dat Clyne ‘altijd een directe emotionaliteit zoekt in haar werk en ook het hart heeft het in onze wereld zwaar te verduren, van corona-eenzaamheid tot klimaatstress. Het slotdeel van het werk [Weathered, Verweerd, EvS], gewijd aan de aarde, eindigt [lees: begint, EvS] met “fanfares” aldus Clyne. Kunnen we het interpreteren als een optimistische noot? Clyne kijkt alsof ze iets heel vreemds heeft gehoord: “Ehm, well, no”.’

Een conclusie die mij terugvoerde naar een artikel in Filosofie Magazine (nr. 1/2023) dat ik ’s ochtends las. Een interview van Th. Velvis met de filosoof en theoloog Ralf Baudelier (1961). Eerst kende Baudelier ‘niet anders dan een onbegrensd optimisme’, maar in zijn recente boek Lang leve de mens (Gompel & Svacina) maakte hij ‘een scheiding tussen een romantisch hart en een verlicht hoofd’. De auteur is niet optimistisch meer, maar gaat ook niet uit van een alarmerend verhaal over klimaat, mijn vorige jaarthema. In blog 3 zal ik dit mild optimistisch of mild pessimistisch noemen. Eigenlijk denkt hij net als Jane Goodall die op de maandagavond ervoor in een tv-interview met Janine Abbring (VPRO Wintergasten, 2 januari) zei dat het haar ‘missie is om de mensen hoop te geven zodat ze actie ondernemen’.
Misschien wil die fanfare van Clyne ook net als Goodall oproepen om in actie te komen.

2. Herinneringen
Herinneringen zijn affectief en emotioneel, aldus Luc Rasson (zie foto) tijdens een interview met Herman Simissen, de examinator van mijn MA-scriptie. Rasson is de auteur van het boek Donker toerisme. Reizen naar plaatsen met een donker verleden: dood, vernietiging. ‘Donkere toeristen’ zijn intellectuelen die zich niet beperken tot boekenwijsheid. Ze zoeken de historische sensatie, een gevoel van onmiddellijk contact met het verleden, een sfeer waarin je wordt geprojecteerd.
Ik heb dat zelf ervaren tijdens reizen naar de Normandische stranden en het voormalige concentratiekamp Majdanek. Ervaringen die je altijd bijblijven. En ook een oproep zijn om in actie te komen op elk moment dat bijvoorbeeld antisemitisme zijn donkere kop opsteekt, in welke vorm dan ook.

3. Eric Whitacre
Na het NTR ZaterdagMatinee op 25 februari, waarin de Nederlandse première werd gebracht van The Sacred Veil van Eric Whitacre (zie foto), overkwam me iets raars. Ik ging blij het Amsterdamse Concertgebouw uit, terwijl het stuk toch ging over de dood van de vrouw van een van Whitacre’s vrienden, Julie Silvestri, en ik aan de compositie zelf dubbele gevoelens had overgehouden, die ik verwoordde in een recensie op de website van 8WEEKLY.[1]

Een mevrouw naast mij pinkte een traantje weg. Om de tekst, om de muziek, om allebei? Misschien ligt het antwoord in de gelukzaligheid van ‘een simpele ziel’ (Marguerite Porete) tot wie het doordringt hoe mooi het is dat je mag leven, samen met anderen kunt genieten van een concert in een van de mooiste zalen ter wereld. In dankbaarheid dat het leven na de dood doorgaat. In die zin dat de geest van Julie voortleeft in de gedichten van haar man, Charles Anthony, in de muziek van Whitacre en in de oren van de mij onbekende buurvrouw die tot tranen was geroerd en in die van mij die er anders mee omging.
Het is zoals Shakespeare dichtte:

Jij leeft nog voort, door wat mijn pen vermacht;
waar adem is, troon jij op iedere ademtocht.
(Sonnet 81).

4. Handen bij Rembrandt
Op 22 maart nam ik deel aan een excursie van Helikon naar de Légertentoonstelling in het Kröller-Müller museum in Otterlo. Als gids was Hans van der Gaarden mee. Hij verzorgde op de heenweg in de minibus, tijdens de lunch, even voor en nadat we de expositie hadden bezocht ‘blokjes’ inleiding.
Op de terugweg vertelde hij iets over wat – gezien de passie waarmee hij het deed en zijn eigen blog – wel een stokpaardje van hem moet zijn: de emoties die de handen op het werk van Rembrandt uitdrukken.

Op zijn blog (www.manvantaal.com) staat de volledige registratie van een lezing die hij hier eens over hield. Daarom ontleen ik het volgende in relatie tot een tekening die verleden jaar Pasen in de Nieuwendammerkerk in Amsterdam was te zien en waarop je een derde hand ontwaarde.

Op de ets Het ledikant zie je de liefdesdaad (links). De vrouw heeft drie handen en is daardoor volgens Van der Gaarden buitengewoon actief. Op De Nachtwacht zien we Banning Cocq wiens hand zegt: Vooruit, mannen! Er is een slagschaduw te zien, een soort extra hand die een verhaal vertelt en het wapen van Amsterdam als het ware omkranst; ze beschermen de stad, die handen. Handen die beschermen én actie ondernemen; een mooie tweeslag als vervolg op wat Goodall zei.

En zoals dat gaat: nu zie ik opeens meer schilderijen met drie handen. Zoals On them van Sanya Kantarovsky (1982, foto rechts) op de tentoonstelling ‘Brave New World’ in de Fundatie te Zwolle.

5. Luister van Sacha Bronwasser
De schitterende roman Luister van Sacha Bronwasser (uitg. Ambo|Athos, 2023) gaat onder meer over een bepaalde emotie: angst. De hoofdpersoon, Philippe Lambert, lijdt eraan. Vóór zijn huwelijk met Laurence en, wederom, ná de geboorte van hun zoontje Nicolas en bij de aanblik van een van de au pairs, Eloïse Schiller.
Dit alles tegen de achtergrond van de aanslagen die Parijs in de jaren tachtig teisterden. Niet dat Philippe daar, in tegenstelling tot Laurence, bang voor is. Nee, dat is hij als gezegd voor Eloïse. ‘Hij moet luisteren, er is geen andere optie, hij moet luisteren (…) om erger te voorkomen’. Dit spiegelt zich in Marie die ook moet luisteren, zoals er veel spiegelingen in de roman zitten. De auteur wilde Marie naar eigen zeggen een schop onder de kont gevel. ‘Maar ze luisterde niet’. In het laatste hoofdstuk staat een zin die veel verklaart en ook weer niet: ‘Hij wist het gewoon allemaal’. Elders zegt hij: ‘Er zijn dingen die ik zie’. En voorvoel, zoals een aanslag die nog plaats moet vinden. ‘Een vloek’, meent hij. ‘Het is gezien, het is verteld, en nu bestaat het’.

 

[1] Zie: https://8weekly.nl/recensie/ntr-zaterdagmatinee-eric-whitacre-toek-numan/

Rijk weekend met hedendaagse muziek

Het afgelopen weekend was een rijk weekend voor liefhebbers van hedendaagse muziek waarvan de noten nog nat waren. Bijna dan, in het geval van Sfera voor groot orkest van de Nederlandse componist Robin de Raaff (1968). Er zijn een paar overeenkomsten tussen de drie stukken die ik hoorde: een verhalend element, klankschoonheid, een emotionele laag en een grote rol voor de vrouw c.q. vrouwen.

Sfera van Robin de Raaff
Het eerste stuk was het al genoemde Sfera. De première hiervan was oorspronkelijk gepland voor 21 november 2020, maar werd ten gevolge van de toen geldende coronamaatregelen uitgesteld. Nu was het dan zo ver: op 14 januari in de NTR ZaterdagMatinee in het Amsterdamse Concertgebouw door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van chef-dirigent Karina Canellakis.

De titel Sfera slaat op bolvormige tijd, waarin verleden – heden – toekomst als expressies van het nu samenvallen of – in de klankeruptie van het begin van het stuk – als facetten uit elkaar spatten. Tijd als distentio animi, uitzetting van de geest zoals Augustinus (354-430) het beschreef. Dan weer zijn het vluchtige, ijle glinsteringen en dan weer voortdurende, donkere tonen, onderbroken door stiltes.
De Raaff had bij het componeren drie vrouwen in zijn hoofd: zijn moeder, vrouw en dochter.

Het op zijn stuk volgende Vioolconcert van de Canadese componiste Helen Grime (1981) laat ik binnen de context (verhalen, klank, emotie) van deze blog rusten; ik wil door naar het volgende werk dat mij gedurende het rijke muziekweekend trof:

L’élue van Bram Kortekaas
Dit stuk (De Uitverkorene) is een prelude voor orkest dat voorafgaand aan de zonder onderbreking uitgevoerde Le sacre du printemps van Stravinsky werd gespeeld en inhoudelijk ook als zodanig fungeerde. Deze compositie van Bram Kortekaas (1989) stond onder meer geprogrammeerd tijdens het Zondagochtend concert in het Amsterdamse Concertgebouw van 15 januari en werd uitgevoerd door het Nationaal Jeugdorkest onder leiding van Antony Hermus.

Ook dit werk was gebaseerd op een verhalend element, een verhaal dat vooraf gaat aan het ballet over de lentewijding van Stravinsky. Kortekaas richt zich op de emoties van de vrouw die dreigt geofferd te gaan worden.
Kortekaas’ compositie begint met een impressie van de donkerte, de nacht. De vrouw (verbeeld door de altfluit) ziet de zon opkomen en ervaart de naderende lente. In een visioen ziet zij zichzelf als de Uitverkorene, maar dat idee verwaait wanneer Le sacre start.

Aino van Jimmy López Bellido
Het derde en laatste werk waarop ik hier kort inga, is Aino van de Peruaanse componist Jimmy López Bellido (1978) dat dezelfde zondag ’s middags op de radio werd uitgezonden; een live opname van de première die op donderdag 12 januari jl. ook plaatsvond in het Amsterdamse Concertgebouw.

Ik hoorde het voor het eerst, want tijdens de generale repetitie op de ochtend van 12 januari, die de Vrienden van het Concertgebouw en het Concertgebouworkest tegen een vriendenprijs konden bijwonen, werd het stuk door het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van Klaus Mäkelä niet doorgenomen.[1]

Het gaat hier om een symfonisch gedicht; hoe romantisch wil je de insteek hebben! Ook hier gaat het, net als bij Kortekaas, om het verhaal over een vrouw, Aino, die de verdrinkingsdood sterft, zo wordt verteld in het vierde gedicht van de Kalevala, het Finse nationale epos. Wat je in de compositie verklankt hoort, zijn de snikken van Aino, de haas die door het bos rent om het verdrietige nieuws aan de bewoonde wereld te gaan vertellen, Aino’s huilende moeder, de watervallen en drie (!) koekoeken die klaaglijk zingen in de bomen.
Ook hier spelen drie vrouwen, meisjes eigenlijk een rol, hetgeen wordt verklankt door twee violen en een altviool.

Alle drie de componisten, De Raaff, Kortekaas en López Bellido vertellen kortom een verhaal. Op hun eigen manier, in hun eigen klankidioom. De een meer geworteld in de romantiek (López Bellido), de ander met een been in het modernisme (De Raaff) of met knipogen naar Stravinsky (Kortekaas). Wat een rijk weekend en wat een rijkdom, die hedendaagse muziek!

 

De foto’s bovenaan deze blog (links De Raaff en rechts Kortekaas, Malou Kranen) zijn net als die van Jimmy López Bellido (foto van Franciel Braga) ontleend aan de websites van de respectievelijke componisten.

[1] Zie voor een impressie: https://8weekly.nl/special/verhalende-muziek/
Zie voor een recensie van het concert o.a.: https://bachtrack.com/de_DE/kritik-strauss-bloch-makela-gabetta-concertgebouw-amsterdam-januar-2023

Kunst en klimaat (II)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s, een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Vandaag het laatste deel van een tweedelige serie over kunst en klimaat.

6.
In Allard Pierson was t/m 30 oktober de tentoonstelling Zeur niet! te zien over de musicals van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink. Eén musical past duidelijk binnen dit jaarthema: Wat een planeet (1973). Koningin Juliana, misschien niet een kenner pur sang, vond dit Schmidts beste musical, lezen we. In ieder geval is het haar meest geëngageerde. Het gaat over ons thema en is nog steeds opvallend actueel, geïnspireerd door het Rapport van de Club van Rome. In een van de videostatements over deze musical wordt de vraag gesteld, of het de bedoeling is dat de bezoekers na thuiskomst de kachel een graadje lager zetten. Nee, is het antwoord, het is een heilig moeten van de schrijfster, maar inmiddels wel een algemeen geldende aanbeveling.

7.
Tijdens een weekend in Brugge, waar ik uitvoeringen bijwoonde in het Concertgebouw, bezocht ik vóór het eerste concert de expositie Le Monde Végétal van de Zwitserse fotograaf Mario Del Curto. Een reeks schitterende foto’s over tuinen in allerlei soorten en maten. Foto’s die de vraag stellen, wat hun toekomst is. Een ervan is van de zandbank in het Vavilov-instituut in Sint-Petersburg. De vraag komt op hoe dat er nu mee staat, met dat planteninstituut. En met de toekomst van die tuinen? Die is groot. Kijk maar naar de Zuidas in Amsterdam, waar de meeste daken en soms ook gevels met beplanting zijn bedekt.

8.
Niet lang na dat concertweekend in Brugge ging ik samen met een vriendin naar de documenta in Kassel. Een editie die het Westen terecht vragen stelt: wat hebben jullie ervan gemaakt?. Niet zozeer aan de hand van esthetische kunst als wel in de vorm van een ethisch appèl. De bedoeling van de samenstellers (ruangrupa) was niet zozeer om de kunst van Oost en Zuid in gesprek te laten gaan met die van het dominante Westen, maar er wat tegenover te stellen. Het gesprek zat niet in de kunst, maar in ontmoetingen en discussies tussen mensen, kunstenaars en bezoekers (zie foto, EvS). En die discussie stokte soms, op momenten dat ruangrupa antisemitisme werd verweten.

9.
Ook de tentoonstelling Tenminste Houdbaar Tot in het Museum Arnhem drukte je met de neus op de feiten, maar dat niet alleen. Het zijn bomen die, al dan niet in bloei staand, ook een sprankje hoop geven. Zo maakte Alexandra Kchayoglou in 2021 een wandtapijt onder de titel The tree trunk (zie foto, EvS). Ze focuste op distels, termieten en andere insecten die sporen van leven laten zien op een boomstam in Argentinië. Die kunnen volgens haar ‘helpen om ecologisch bewustzijn te vergroten’.
Rob Voerman maakte een panorama onder de titel Pressure (2012), een landschap ‘na de ramp’. Gebouwen smeulen, maar tussen de puinhopen en de rookpluimen staat een boom in bloei, al zag iemand in de zaal er een ontploffing in, een bal van vuur.
Ambigue. Zo is de natuur, liet de expositie in Arnhem zien. Al heeft de architect van de nieuwbouw (Benthem Crouwel Architecten) de prachtige grote glazen wand van weleer in een van de nieuwe zalen vervangen door een paar kleine ramen met zicht op de Rijn en de brug naar Oosterbeek. Moet de natuur dan wijken door beknotting door de mens? Ik wil er niet aan.

10.
Nummer 10 – het laatste item van dit jaarthema in twee afdelingen: Florida van Lauren Groff. Elf verhalen (uitg. De Bezige Bij, 2019) waarin niet alleen Florida, maar ook de klimaatverandering een grote rol speelt. ‘Als mijn zoons overdag op school zijn, kan ik niet ophouden te lezen over de rampzalige toestand van de wereld, de gletsjers die sterven als levende wezens, de plastic soep in de Stille Oceaan, de honderden soorten die uitsterven zonder dat het ergens wordt vastgelegd, duizenden jaren die worden uitgedoofd alsof ze niet kostbaar waren’ (p. 15).

 

P.S. Klimaatklevers
Toen ik dit jaarthema koos, kon ik niet vermoeden dat aan het eind van het jaar tussen kunst en klimaat wel een heel ander verband werd gelegd: activisten die zich aan een talkshowtafel of schilderijlijst vastlijmen, de verstoring van een uitvoering het Requiem van Verdi in het Amsterdamse Concertgebouw. Die activisten hebben uitgerekend een bondgenoot uitgekozen om zich op te storten. Dat is mij na dit jaar wel duidelijk.
Ik denk aan de laatste documentaire die De Groene in de filmclub van dit jaar toonde: Rebellion (2021) van Maia Kenworthy en Elena Sanchez Bellot. Geweldloze activisten van Extension Rebellion, waaronder toen de bekende juriste Farhana Yarmin lijmen zich in 2019 vast aan de grond voor en de ramen van het gebouw van Shell in Londen. Op een plaats dus waar het logisch is.

Mathilde Wantenaar heeft wat te zeggen


Haar naam kende ik wel, uit de tijd dat ze de Donemus’ Aanmoedigingsprijs voor vrouwelijke componisten kreeg (2012), maar op een of andere manier is die niet beklijfd. Om nu, nadat ik steeds meer werken van haar hoor, nooit meer uit mijn geheugen te verdwijnen. Die naam is Mathilde Wantenaar (1993). Een korte zoektocht naar wat ze (mij) wil zeggen.

 

Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken
In 2019 begon er al wat te dagen, nadat ik in het NTR ZaterdagMatinee met haar koorwerk Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken op tekst van Herman Gorter kennismaakte. Uitgevoerd door het Groot Omroepkoor onder leiding van Philipp Ahmann. Frits van der Waa schreef in de Volkskrant (24 maart 2019) dat het een ‘ietwat ouderwets’ werk is. Niets mis mee – het sluit naadloos aan op de tekst.

Meander
Op 2 oktober jl. hoorde ik in datzelfde Matinee de wereldpremière van haar orkestwerk Meander, uitgevoerd door het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder leiding van chef-dirigent Lahav Shani. Ook ietwat ouderwets? Ja, misschien. Deels dan. Zelf spreekt de componiste op haar website over ‘eclectisch en toch authentiek’. Simone Leuven schreef in het programmaboekje dat Meander ‘zowel lyrisch romantische klanken als elementen van minimal music in zich heeft’. Dat eerste deed mij denken aan zowel De Moldau van Smetana als La mer van Debussy, maar die eigen stem is er wel degelijk. Een sterke stem, dat staat buiten kijf.

Prélude à une nuit américaine
Een week later was het weer raak: haar Prélude à une nuit américaine, dat ook is geschreven voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest, werd in het Amsterdamse Concertgebouw uitgevoerd door het Nederlands Philharmonisch Orkest onder leiding van Ludovic Morlot. Dit werk zou je ook eclectisch kunnen noemen: wederom impressionistisch aan de ene kant (de titel verraadt dit al), maar ook jazzy Amerikaans en – zoals ze zelf zegt – bovenal ‘een ongegeneerd groots romantisch gebaar’. Het kan en het mag. Wantenaars leermeester Willem Jeths is haar erin voorgegaan.

Een lied voor de maan
En dan is er de première van Een lied voor de maan, een jeugdopera gebaseerd op het gelijknamige kinderboek van Toon Tellegen. Volgens een persbericht van De Nationale Opera ‘met oogstrelende melodieën en tal van humoristische verwijzingen naar de muziekgeschiedenis, van operaklassiekers tot pophits’. Zelf schreef ze er het volgende over: ‘Het is (…) een stuk over de kracht van muziek.’

Strijkkwartet
Tenslotte zou in de Strijkkwartet Biënnale Amsterdam op 3 februari in het Amsterdamse Muziekgebouw aan het IJ haar Strijkkwartet in première gaan, uitgevoerd door het Calder Quartet, en op 18 februari in de Grote Zaal van TivoliVredenburg in Utrecht een nieuw werk door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van die geweldige dirigent Karina Canellakis; de website van TivoliVredenburg vermeldt in de tekst dat het om een nieuw werk gaat, elders op dezelfde pagina, dat Prélude à une nuit américaine zal worden uitgevoerd. Ook niet te versmaden overigens.
Het kwartet gaat nu in première tijdens een tournee dat het Belinfante Quartet dit voorjaar door Nederland zal maken. Het concert in Utrecht gaat hoop ik, al dan niet met publiek, door en wordt op Radio 4 uitgezonden. Twee concerten om je op te verheugen!

Terug naar de Strijkkwartet Biënnale, die een mooie brochure had uitgegeven. Er staan rake omschrijvingen in van inmiddels al wijd en zijd bekende stukken; ik kom daar nog een keer op terug. Zou het zo kunnen zijn dat wat Wantenaar wil uitdrukken bekende thema’s zijn zoals eenzaamheid en identiteit? Thema’s die iedereen erkent? En dat haar muziek daarom steeds vaker wordt gespeeld? Wat mij betreft niet vaak genoeg. Mathilde Wantenaar: een naam om niet te vergeten!

Foto ontleend aan de website van Mathilde Wantenaar: https://www.mathildewantenaar.com

Drieluik – wonderen

1.
Dinsdag 12 oktober was ik sinds lange tijd weer in (de kleine zaal van) het Amsterdamse Concertgebouw. Bij een concert door bariton George Nigl en Olga Pashchenko (piano/fortepiano). ‘Een oubollig programma’, zei iemand. Wat heet: Schubert – Beethoven – Rihm (!) – Schubert. Als zij een kenner is, jarenlang vaste bezoeker van de Vocale Serie, dan ben ik een liefhebber, minder thuis in het vocale repertoire voor zangstem en piano(forte). Eentje die haar adem inhield toen Nigl en Pashchenko zelf even inhielden op een komma in het lied ‘Auf dem Hügel sitz ich spährd’ van Beethoven:

Und die Seufzer, sie verwehen
In dem Raume, der uns teilt.

Een kiertje licht kwam er doorheen, gedragen door een fluisterzachte begeleiding op fortepiano met demper. ‘Een nieuwe standaard’ zei een recensent naar aanleiding van de CD met dit programma en door deze uitvoerenden, Vanitas (Alpha).

2.
Zondag 17 oktober. Ik lees in de Bijbelse Dagkalender 2021, die ik cadeau kreeg. Bij deze dag staat een citaat van Etty Hillesum: ‘Dat er dus iets van “God” in je komt, zoals er in de Negende van Beethoven iets van “God” is.’ En, voeg ik toe, ook in dit eerste lied uit de cyclus An die ferne Geliebte. In deze uitvoering.

Ik lees meer die dag. In De Groene Amsterdammer (14 oktober 2021) een artikel van Bas van Putten naar aanleiding van het Sweelinckjaar ter ere van diens vierhonderdste sterfdag. Opeens snap ik waarom ik met veel van diens werk weinig of niets heb. 1) ‘Wat je nu ook nog in Sweelinck hoort – geen wonderen. Zijn meesterschap houdt op hoog peil altijd maat. Nergens een ontwrichtende chromatische ontsporing, en nimmer breekt een lijdend, woedend ego door het fraaie stuc- en metselwerk.’ Zoals bij Rihm tijdens voornoemd recital. ‘Kwarten en septiemen’ zei dezelfde bezoeker die ik aanhaalde. Het zij zo. Van mij mag het schuren. Zeker als het gaat over ziekte en dood, over vanitas.

Bij Sweelinck ‘zweeft de heilige geest er een beetje boven, nog niet in. Hij kan de sweelinckse techniek niet tot mysterie transcenderen’ aldus Van Putten. Al is dat voor iedereen natuurlijk anders; dirigent Patrick van der Linden bijvoorbeeld zegt in het programma ‘Allegro’ ’s middags op NPO2 dat Sweelincks Psalm 38 hem altijd diep raakt door de ruimte die hij erin ervaart.

3.
’s Ochtends had ik, zoals te doen gebruikelijk op zondag, gekeken naar het interview van Annemiek Schrijver met op die dag de ‘poëtisch socioloog’ Shervih Nekuee. Hij kwam ook dicht bij het mysterie in zijn verwoording van wat ik in het recital hoorde en bij Sweelinck (tot nu toe?) niet heb ervaren: ‘In het wonderbaarlijke huist ons hart’. Bij Beethoven zat het met andere woorden, bij Sweelinck niet. Nekuee zei het in het programma ‘De verwondering’.
En hij zei meer. Over poëzie die ruimte maakt, over een reis naar de Himalaya met z’n stilte en ruimte, over de ‘dansende dichter’ Rūmi, die volgens Schrijver gaandeweg zijn leven ‘naar zijn hart zakte’, over het wonderbaarlijke dat zich uit in de taal van dat hart. Waardoor ‘binnen en buiten licht ontstaat (…), uitzonderlijk licht dat met gemis te maken heeft en troost brengt’. Ik hoor er Rūmi in:

Luister naar de fluisteringen van het riet,
luister hoe het weeklaagt over de scheiding.

Maar ook

Und die Seufzer, sie verwehen
In dem Raume, der uns teilt.

 

1) Een uitzondering vormt onder meer Mein junges leben hat ein End. Hier uitgevoerd door Matthias Havinga op het orgel van de Amsterdamse Westerkerk:
ttps://www.youtube.com/watch?v=mSxoD_aDQpE

Na na na na

Op 10 juni jl. publiceerde Het Parool een artikel van Erik Voermans, een oud-collega bibliothecaris en muziekredacteur, over de terugkeer naar de concertzaal, waarin hij zegt er zo naar uit te kijken om zich weer aan medeconcertgangers te kunnen ergeren. Aan de man naast hem die door steeds zachter wordende noten van Mahler begint heen te hoesten, aan de zangeres pal achter hem die door de openingsakkoorden van een opera heen blijft praten, aan het oplichtende venstertje van een mobieltje en ga zo maar door. Niet dat hij zelf ook niet onbewust geluiden maakt, of liever: zijn tikkende horloge, of met zijn geschrijf op de blocnote op zijn schoot. In coronatijd begon hij opeens al die mensen in de zaal te missen. ‘De gedeelde ervaring, al dan niet met neuspiepen en ritselende potterdoosjes. Het contact. De collectieve ontroering, verbazing en ergernis. Het delen van schoonheid, gemaakt door mensen, gehoord en gevoeld door mensen’.
Het is een artikel dat mij deed denken aan een column die ik schreef voor
Literair Nederland (2 februari 2017), die ik als feest der herkenning hier in iets aangepaste vorm herneem.[i]

Na na na na
Vriendelijk vroeg ik de oudere heer een paar stoelen op te schuiven, omdat hij op ‘mijn’ plaats zat. Morrend deed hij dit: ‘Dat zei die mevrouw daarachter net ook al’, antwoordde hij.
Het voorprogramma begon inmiddels en terwijl hij de Filmladder nauwkeurig bestudeerde, stampte hij met één voet het aanstekende ritme van Ne na na na van Christel Samson mee. Ik hoorde twee dames achter me overleggen wat ze met hem aan moesten, als hij dit onder de voorstelling ook bleef doen. Ze slaakten een zucht van verlichting toen hij pal voor de film begon, aankondigde dat hij verkeerd zat en weg beende. Maar zo vroeg op de ochtend draait er nog geen andere film, zodat hij binnen een mum van tijd, nog steeds even kwiek, weer terugkeerde.

Frantz
De film begon. Frantz was het. Ik hield mijn hart vast, want de film opent met een muziekkorps dat door de straten marcheert. Gelukkig, zullen ook de twee dames achter me hebben gedacht, stampte hij de maat niet met zijn voet mee. Sterker nog: kort daarna hoorde ik gesnurk rechts van me. Dat was opgelost. Tot hij op een gegeven moment wakker schrok en moest lachen om een bepaalde scène. En klikte met de tong om uiting te geven aan zijn empathie. De dames achter me hielden zich gelukkig stil.
Want het is eigenlijk best wel leuk zo’n meelevende bioscoopbezoeker. Voer voor sociologen. En dan niet als in een film een hondje of zo doodgaat, want dat brengt een hele zaal altijd in beroering, maar gewoon – bij andere dingen die niemand koud kunnen laten.

Queen Lear
Ik moest denken aan een openbare repetitie twee jaar geleden van de adaptie van Shakespeares King Lear door Tom Lanoye tot Queen Lear voor Toneelgroep Amsterdam. Het was interessant om een stuk vorm te zien krijgen, en een ster als Gijs Scholten van Aschat in een setting als deze te zien zoeken hoe het nóg beter zou kunnen.
Twee mensen voor ons voorzagen het gebeuren op het toneel, waar we met ons neus opzaten, van commentaar. Degene met wie ik de repetitie bezocht, vroeg op een gegeven moment expres nogal hard: ‘Stoor jij je aan dat gepraat?’ [Lees: in plaats van ‘Ik stoor me aan dat gepraat’]. Waarop ik – recalcitrant als ik soms ben – al even hard én gemeend antwoordde: ‘Nee, ik vind het juist leuk om te horen wat mensen ervan vinden.’ Ze hield prompt haar mond, en de bezoekers voor ons gingen gelukkig onverstoorbaar verder.

Glaasje op een tafeltje
Waarschijnlijk had ik het niet meer leuk gevonden als ze dat commentaar onder een ‘echte’ voorstelling hadden gegeven. Al schijnt dat authentiek te zijn; ik hoorde regisseur Nina de la Parra – onder meer assistent bij Toneelgroep Amsterdam – eens zeggen dat dit in de tijd van Shakespeare heel gewoon was. En bij concerten was dat natuurlijk ook lang zo; er stonden in het Amsterdamse Concertgebouw zelfs tafeltjes, zoals nu, met de weinige bezoekers die door de coronamaatregelen vooralsnog in de zaal mogen. Tafeltjes met ons eigen glaasje of kopje erop. Een met zijn voet stampende, met zijn tong klikkende en op z’n tijd hardop lachende meneer tijdens een film, en commentaar leverende mensen tijdens een openbare toneelrepetitie zijn op z’n tijd leuk, maar ik verlang in dit verband wel weer een beetje naar het oude ‘normaal’, waarin iedereen probeert zo stil mogelijk te zijn. Een beetje, want iemand die tijdens een concert bijna in een hoestbui blijft en mij verontschuldigend aankijkt, zal ik alleen maar inlevend toeknikken. Maar dat heb ik altijd al gedaan.

 

Link naar het artikel van Erik Voermans: https://www.parool.nl/kunst-media/terug-naar-de-concertzaal-recensent-erik-voermans-kijkt-er-zo-naar-uit-om-zich-weer-aan-u-te-ergeren~bc8d3ddae/

[i] Het is niet toevallig, dat juist nu er wéér een column op de website van Literair Nederland verschijnt met herinneringen aan een voorstelling. In dit geval een van Eric de Rooij over die van dezelfde Tom Lanoye, in dit geval in ‘t Spant (zoals het toen nog heette) in Bussum: ‘Die lege plek naast me bleek een zegen. De voorstelling zoog me op, tilde me op, niemand leidde me af. Na het applaus, het doek dat sloot, de lichten die aansprongen, huppelde ik langs de rijen met grijze koppen het theater uit, de koude avond in en ik bleef huppelen tot aan station Bussum–Zuid. Dat doet theater, dat doet literatuur. Zo voelt het dus, dacht ik: vrijheid.’ Zie: https://www.literairnederland.nl/vrijheidsdans/

 

 

‘Er gaan hele horizonten open’

Als ‘huiswerk’ voor de laatste Zoombijeenkomst met prof. dr. Anton Wessels in het kader van zijn cursus Koran lezen met Tenach en Evangelie (15 mei 2021) werd ons ‘aangeraden (…) de hoofdstukken Exodus 14 en 15 volledig na elkaar te lezen’. Als motto boven de handout citeerde Wessels vers 20-21:

En Mirjam, de profetes, een zuster van Aäron, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en spelend op de tamboerijn. Mirjam zong het refrein: Zing voor de HEER, want Hij is de hoogste; paard en berijder dreef Hij in zee.

1.
Ter inleiding las ik Exodus 14 en 15 en de uitleg ervan die dr. N.A. van Uchelen ervan gaf in de bekende reeks ‘Verklaring van een Bijbelgedeelte’ (Uitgeversmaatschappij Kok, z.j.). Net als Wessels stelde Van Uchelen dat je het geheel moet lezen ‘als een verhaal uit één stuk’ (p. 49). Het vers waarmee hoofdstuk 15 opent, sluit bijvoorbeeld prachtig aan op het laatste vers van hoofdstuk 14: het volk ‘geloofde’ in de Heer; een woord dat Van Uchelen tussen aanhalingstekens zet, en waar Wessels ook op inging. Hier staat volgens hem niet ‘geloven’ maar ‘vertrouwen’ hebben in de HEER (JHWH). En ik hoor prof. Bert ter Schegget in – als ik het goed heb onthouden – de enige preek die ik hem ooit heb horen geven, en waarin dit woord in de Griekse vertaling haast een refrein in zijn preek was: dáár draait het allemaal om: pistis. Wessels benadrukte, dat het ook in de Romeinenbrief om dit woord gaat: vertrouwen en niet geloof in Jezus. ‘Niet in abstracto, maar concreet. Vertrouwen in recht en gerechtigheid’.

Hoofdstuk 15 (de lofzang van Mirjam) begint met een refrein:

‘Ik wil de Heer zingen,
want Hij is hoog verheven:
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee’.

Om te besluiten met:

‘De Heer regeert voor altijd en eeuwig’.

Messiaans, aldus Wessels. Het verwijst daarbij naar de geboorte van de Messias. Een auteur als Amos N. Wilder beschouwt dit in de essays die zijn gebundeld onder de titel Jesus’ Parables and the War of Myths (1982) als een kerstverhaal. Wessels verwees eveneens naar de verwantschap met Vergilius’ vierde Ekloga: ‘Nu breekt de eindtijd aan’. Het is het lied van een nieuwgeboren Israël.
Hoofdstuk 14 is – samenvattend – proza, aldus zowel Wessels als Van Uchelen, hoofdstuk 15 is poëzie. De taal en de stijl is haast archaïsch.

2.
’s Middags werd in het kader van het NTR ZaterdagMatinee het oratorium Israel in Egypt (1739) van Georg Friedrich Händel uitgevoerd door het Balthasar-Neumann-Chor en Balthasar-Neumann-Ensemble met solisten uit de gelederen van het koor en onder leiding van Thomas Hengelbrock. Zonder publiek, vanuit het Concertgebouw in Amsterdam rechtstreeks te volgen op NPO Radio4.
Het kon niet anders, dan dat ik dit, haast aansluitend aan de morgen met Anton Wessels, beluisterde met diens (en Van Uchelens) uitleg van Exodus in het achterhoofd.

Laat ik om te beginnen constateren, dat Händel een groot theoloog was. Dit wordt altijd primair van Joh. Seb. Bach gezegd, maar vergeet Händel in dat verband niet! Er is geen librettist bezig geweest, maar Händel heeft zelf zijn teksten gekozen en ‘uitgelegd’. In het eerste deel van Israel in Egypt putte hij uit de Psalmen en het gedeelte over de plagen in Exodus, het tweede deel bestaat uit de Lofzang van Mirjam (Exodus 15). En – het viel nu des te duidelijker op – het eerste deel is verhalend, het tweede poëtisch!

In het eerste deel overheersen fugatische koren (hoe archaïsch!) en klankschilderingen; bijvoorbeeld van de muggen (Psalm 105) in ‘kriebelende’ strijkersfiguren en van het onweer door de pauken (idem en Exodus 9). Het eerste deel eindigt met een prachtig uitgesponnen, rust ademend koor waarin werd bezongen dat

Toen het tot hen doordrong hoe krachtig de Heer tegen Egypte was opgetreden, ze ontzag kregen voor de Heer en hun vertrouwen stelden in zijn dienaar Mozes.

Ook hier valt het woord ‘vertrouwen’ weer op, waar in de Engelse tekst (King James vertaling?) ‘believed’ (geloofden) staat.

Dirigent Thomas Hengelbrock wist een mooie eenheid tussen het eerste- en tweede deel te bereiken, door soms enkele instrumentele passages uit te lichten. Bijvoorbeeld die van de fagot. In het eerste deel kleurt die de donkerte waar in Exodus 10:21 sprake van is extra in, in deel twee ‘Zijn Naam is Heer, hij is een krijgsheld’; God als krijgsheld, – daar moeten de mensen niet aan beginnen en zich niet aan wagen. Zou dat de betekenis van het gewraakte geweld in het Oude Testament zijn (alsof het in het Nieuwe Testament niet voor komt!)?

Tegen het slot van Händels oratorium komt ook de hiervoor geciteerde slotpassage uit Exodus (15:18) terug. Drie maal; let op, lijkt theoloog Händel te willen zeggen: het is een kernpassage! Tot als inlas in het hiervoor geciteerde refrein (‘Ik wil de Heer zingen’) aan toe.

Het was concluderend een prachtige zaterdag, waarop alles wonderwel op elkaar aansloot. Niet alleen Exodus 15 op 14, maar werkelijk alles. Tot een ronduit fenomenale uitvoering van Händels Israel in Egypt aan toe.

Een oude bekende

Een oude bekende, King Arthur van Henry Purcell. Je kunt deze grandioze semiopera op een libretto van John Dryden, waarbij je soms denkt in een Anglicaanse kerkdienst te zijn beland en dan weer bij een tragikomisch toneelstuk van Shakespeare, niet vaak genoeg horen. Zelfs op de radio, zoals gisteren in de rechtstreekse uitzending van het NTR ZaterdagMatinee uit het Amsterdamse Concertgebouw. Het was anders, – wat soms doorklonk -, dan voor de lock down. Bijvoorbeeld in de koren van de geesten van Philidel en Grimbald in de eerste akte, die akoestisch erg hol klonken. Wat wil je ook, met een weliswaar uitverkochte zaal, maar dan nog met zo weinig publiek in deze coronatijd.

Los daarvan: het was een uitvoering om door een ringetje te halen: Vox Luminis, een in 2004 opgericht vocaal ensemble dat ook de solisten van gistermiddag leverde, en het orkest van de Nederlandse Bachvereniging (concertmeester Shunske Sato) onder leiding van Lionel Meunier. Met alle respect voor acteur Simon Robson (zie foto), die de verbindende teksten sprak en er ook werkelijk alles uithaalde wat erin zat, waren Vox Luminis en de Nederlandse Bachvereniging voor mij toch de hoofdrolspelers van de middag.

Soms wist ik namelijk niet wat ik met de gesproken tekst aan moest. Aan het begin bijvoorbeeld doorbrak deze tekst lelijk de ijle strijkers die qua sfeer de komende tekst ‘a milk-white steed’ neerzetten. Maar ik moet bekennen dat de tekst die pal voor de vijfde akte werd gedeclameerd wél weer heel mooi aansloot op tekst en muziek; in de vierde akte komen namelijk drie nimfen (Shakespeare!) en drie mannen ten tonele. Waarbij tussen twee haakjes de drie nimfen qua stemtype heel goed waren gecast. Hier sprak Robson over ‘What would darkness be without light?’ En daar ging het in deze dialectische scène in optima forma over.

Nu we het toch over een goede casting en dialectiek hebben: in dat opzicht mocht de derde akte er zeker en vooral zijn, met zijn Cupido (een topzangeres) en Genius (een ijzing zingende zanger). Ook in deze scène liet het orkest, dat overigens de héle middag als een kameleon op de tekstexpressie aansloot, zich van zijn beste kant horen; de overgang tussen het koor van de koude mensen en Cupido (‘tis I that have warm’d ye’) was wonderschoon.

Heerlijk was tenslotte het slot, met zijn volgens de regels van de historische uitvoeringspraktijk haast ouderwets ‘buikende’ koperblazers. Ze zijn het nog niet verleerd en passen het beeldend toe waar muziek en tekst (over Saint George, ‘a soldier and a saint’) erom vragen. Heerlijk!

Een breuk die een brug is geworden?

Tijdens een muziekmiddag in een verzorgingshuis besprak en draaide ik delen uit Schuberts Winterreise. Uit een opmerking dat het romantische aan de uitvoering hiervan door bariton Dietrich Fischer Dieskau typerend was voor de tijd na de Tweede Wereldoorlog, om de ellende te vergeten, ontstond een gesprek, waarin werd geconcludeerd dat dit één van de twee visies is die de achtergrond vormen voor de tijdgeest en ook de gecomponeerde muziek van na de oorlog; de andere is degene die volkomen wilde breken met die tijdgeest en een nieuw élan voorstond.
Door de coronacrisis én het feit dat ik het onderwerp toch te dicht op de huid van de ouder(re) bewoners vond zitten, heb ik het thema uiteindelijk niet voor een muziekmiddag maar hierbij als blog uitgewerkt.

Continuïteit
Ik wil eerst op die eerste lijn, die van de continuïteit ingaan, waarbij niet alleen in de stijl van componeren de draad van voor de oorlog weer wordt opgepakt, maar waarin ook wordt uitgegaan van het feit dat de ellende die de Tweede Wereldoorlog bracht, zoals het antisemitisme, nog steeds kan gebeuren.
Dat kon je eens op 4 mei horen, toen in het Concertgebouw een nieuwe passie werd uitgevoerd die dirigent-componist Iván Fischer had samengesteld, en die aansloot bij Bachs Matthäus Passion. Of, zoals hij in een aankondiging zei: ‘Wij willen het leed van Christus vertalen naar algemeen leed. Er was onvoorstelbaar veel leed tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar wij willen ook stilstaan bij het leed van de mensen in Syrië en het grove onrecht dat sommige landen of etnische groepen tot op de dag van vandaag ondervinden.’
En dat zou je op of rond 5 mei kunnen horen, althans als het aan Marius Flothuis, een inmiddels overleden artistiek leider van het (inmiddels Koninklijk) Concertgebouworkest zou hebben gelegen, die in een artikel in De Gids van 1954 schreef dat het ‘logisch zou zijn geweest als men Beethovens Fidelio – een werk waarin op verheven en aangrijpende wijze alles is samengevat, dat wij zelf in de jaren 1940-1945 doorstonden – telkenjare in de Meidagen op het repertoire had genomen!’
Het is goed te weten, dat de trompet in de Fidelio een grote rol speelt, de trompet die voor de gevangen als een signaal geldt, als die van het Laatste Oordeel, maar ook – voor de filosoof Ernst Bloch – doorgaat als het teken van hoop.
Deze dubbele symboliek is tijdloos. Ik zal twee Nederlandse voorbeelden noemen.

Twee Nederlandse componisten
Het eerste voorbeeld is het beroemde Musique pour l’esprit en deuil (Muziek voor de rouwende geest) van Rudolf Escher uit 1943. Hierin klinkt net als in het tweede stuk een mars én een Spaans flamenco-thema in de trompet, te midden van de mars. Aan het eind van dit stuk klinkt de trompet wéér, als teken van ongebroken kracht gelijk bij Beethoven.

Het tweede voorbeeld is een werk van een andere Nederlandse componist, Tera de Marez Oyens: Litany of the Victims of War uit 1985, een anti-oorlogs manifest waarin je zowel de processie van gevangen hoort, zoals je die in Fidelio van Beethoven op het toneel ziet, en waarin op het eind ook hoop wordt verklankt gelijk bij Escher.

Marius Flothuis
Ik noemde al de naam van Marius Flothuis, die ook als componist werkzaam was. In zijn werk treffen we dezelfde continuïteit aan als waarover hij zich in het artikel in De Gids uitte. Als voorbeeld noem ik zijn Sonata da camera opus 42 voor fluit en harp uit 1951. Flothuis heeft hier zelf de volgende toelichting bij geschreven: ‘De Sonata bestaat uit vier delen, waarvan de tempo-opeenvolging doet denken aan die van de 18e eeuwse kerksonate: langzaam, snel, langzaam, snel. Tussen het eerste en het tweede deel is geen onderbreking. Ik koos de benaming Sonata da camera omdat de delen voornamelijk op dans-metra gebaseerd zijn: sarabande in I, afwisselend polka en wals in II, habanera in III. Het vierde deel is een licht rondo, waarvan het ritme aan de contradans van het einde der achttiende eeuw doet denken. Dit zijn slechts enkele uiterlijke kenmerken; melodiek en harmoniek van het stuk hebben uiteraard niets met de achttiende eeuw te maken.’

Nieuw élan
Tegenover die continuïteit in de muziek, tegenover de speelmuziek van bijvoorbeeld Flothuis’ Sonata da camera, staat de jonge garde die met deze stijl niets te maken wilde hebben. Die jonge garde bestond uit de compositieleerlingen van Kees van Baaren aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, zoals Peter Schat, Louis Andriessen en Reinbert de Leeuw. Op maandagochtend analyseerden ze daar onder leiding van Van Baaren composities van modernisten als Pierre Boulez en Karlheinz Stockhausen. Niet omdat het bon ton was, maar omdat ze wilden breken met de vooroorlogse stijl.

Het heet dat Louis Andriessen niet voor orkest maar voor ‘groot ensemble’ componeert, maar vergeet ondanks die Notenkrakersactie (1969, zie foto) niet, dat in 1964 door het Concertgebouworkest een werk van hem werd uitgevoerd onder leiding van Bernard Haitink en met de sopraan Liesbeth Lugt: Nocturnen, een stuk dat ik een keer tijdens een bijeenkomst van het muziekclubje draaide toen we de hele familie Andriessen langs gingen. Wie het archief van het KCO raadpleegt, zal zien dat dit zo door is gegaan, met als een van de laatste stukken Louis Andriessens Mysteriën, dat na de première in 2013 al vijf keer op de lessenaars stond, een uitzondering voor veel hedendaagse muziek. Het kan verkeren …. Flothuis zal het goed hebben gedaan, dat is een ding dat zeker is. De breuken zijn misschien een brug geworden.