De emanciperende kracht van waarheid

In Filosofie Magazine (nr. 10/2023) staat een interessant interview van Alexandra van Ditmars met Rob Wijnberg, filosoof en hoofdredacteur van De Correspondent (p. 8-12). Al lezend intervenieerde het bij mij met ‘De gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard’ (Mattheüs 20: 1-16). Deze blog verschijnt n.a.v. de plaatsing van het boek van Wijnberg op de longlist van de Socratesbeker 2024 in het kader van de Maand van de Filosofie.

‘Waarheid is een weefsel’
Eerst het interview onder de titel ‘Waarheid is een weefsel’. Het werd afgenomen naar aanleiding van Wijnbergs boek Voor ieder wat waars (uitg. De Correspondent, 2023). De auteur van het interview stelt dat ‘waarheid de bril is, waardoor de samenleving naar de wereld kijkt’. Waarheid hangt nauw samen met tijdgeest. Waarheid is volgens Wijnberg een verhaal.

Hij schetst de geschiedenis van hoe tegen waarheid wordt aangekeken. Vanaf de premoderne en moderne naar de postmoderne tijd. Hij voegt daar nog de consumptietijd aan toe.
In de eerste periode zou de mens hopen op een hiernamaals waarin alles beter wordt, in de laatste zouden we worden verlost van onder andere kerkelijke onderdrukking. In de huidige consumptietijd, de tijd van het neoliberalisme en de markteconomie, gaat ‘de emanciperende kracht van waarheid verloren’. Waarheid is iets individueels geworden en verloor haar verbindende, sociale kracht. Maar dat levert mythes op, die niet kloppen, aldus Wijnberg.

Het autonome individu heeft zijn/haar succes niet louter aan zichzelf te danken. Daarmee blijft het feit dat mensen afhankelijk van elkaar zijn buiten beeld. Waarheid is volgens Wijnberg dan ook een weefsel. De mens is ‘in zijn meest basale zijn een extreem sociaal, empathisch wezen’. We hebben gemeenschapszin nodig, willen we bijvoorbeeld de klimaatcrisis te boven komen. Dat betekent kiezen voor de waarheid.

De gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard
Dan de gelijkenis. Een heer des huizes stuurt zijn arbeiders de wijngaard, de wereld in. Ook degenen die hij later nog werkloos op de markt ziet staan. Zoals in de schitterende film Revoir Paris illegale werknemers zich bij een telefooncel aanbieden voor werk, onder andere voor het restaurant L’étoille d’or, waar in 2015 een aanslag wordt gepleegd. In het Bijbelverhaal zoekt de heer tot drie keer toe naar mensen, tot de werkers van het elfde uur ook aan de slag zijn. Tegen de avond betaalt de opzichter alle arbeiders uit. Iedereen hetzelfde bedrag. Dat valt niet in goede aarde, maar de boodschap van de gelijkenis is: ‘Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn’ (vs. 16).

Ik volg de loop van het interview. Waarheid is volgens Wijnberg een verhaal; een gelijkenis zou ik in dit verband geneigd zijn te zeggen. Verhalen in de Bijbel zijn waar, stelt Karel Deurloo (Waar gebeurd, uitg. Ten Have, 1981).
Ze schetsen een wereld waarin alles is omgekeerd, waarin de eerste de laatste wordt en de laatste de eerste. Waarin iemand die niet mee kan komen, om wat voor reden dan ook (lichamelijk, verstandelijk, financieel, tekort gedaan) rechtop wordt gezet: ‘Je kunt het!’ Niet in het hiernamaals, maar hier, in het Koninkrijk Gods waarvan zo wat zichtbaar wordt. Dát is de emanciperende kracht van waarheid.

Kerkelijke onderdrukking, seksueel en ander machtsmisbruik wordt aan de kaak gesteld. Geheel volgens de geest van de tijd. Je kunt ervoor kiezen om onrecht te verdoezelen, onjuiste informatie te geven of je ogen te sluiten voor alle onrecht om ons heen, of om voor de waarheid te kiezen. Niet alleen, maar samen. Zoals deelnemers aan bijvoorbeeld broodfondsen en solidariteitskassen doen. Samen sterk.

https://www.maandvandefilosofie.nl/socratesbeker

Shakespeare in de Globe (2012)

Vrienden en ik delen een gezamenlijke passie: voor het werk van Shakespeare. In 2020 kreeg ik voor mijn verjaardag het mooie boek This is Shakespeare. How to read the world’s greatest playwritght van Emma Smith (Pelican paperback, 2020). [1] Dit jaar werd ik gefêteerd met een digitaal abonnement voor een jaar kijken naar theatervoorstellingen uit de Globe in Londen. Dat dit een uitermate onvriendelijke interface is, kon niemand weten.

Mijn eerste keus was een zelf benoemd ‘tweeluik’: The Merchant of Venice (opvoering in 2012) door de Habima, sinds 1958 het nationale theatergezelschap van Israël, en Richard II (ook uit 2012) door Ashtar, een in 1991 te Jeruzalem opgericht Palestijns theatergezelschap. Het is een – om de dooddoener maar weer eens van stal te halen – nog steeds een actueel tweeluik. Dat bleek tijdens de opvoering van The Merchant of Venice om daar mee te beginnen: buiten de Globe waren pro Palestijnse betogingen gaande en enkele keren hoorde je duidelijk een helikopter overvliegen. In beeld kwam af en toe de duidelijk aanwezige bewaking. We schrijven 2012 en niet 2023.

The Merchant of Venice
Eerst het stuk zelf. Smith stelt dat Shylock Shakespeares enige centraal staande joodse karakter is (p. 100). Daarnaast is er een prins van Marokko, een moslim (akte 2 scène 1). Het thema van het stuk is ‘the credit economy of Venetian moneylending’ (p. 104). Hierbij is Shylock de zondebok (p. 107). Antonio, een ander personage, haat Shylock ‘for he is a Christian’ (1.13.40), in de voorstelling getooid met een groot kruis op de borst. Hij bespuugt Shylock, zoals nu weer met mensen gebeurt door het oplevend antisemitisme. Letterlijk of op X (voorheen twitter).
In de eerste gedrukte tekst van het stuk (1600) wordt op een gegeven moment de naam Shylock vervangen door ‘Jood’. Smith schrijft dat Shylock zo zijn ‘personal identity’ verloor of ontnomen werd (p. 111). Shylock wordt gedwongen zich tot het christendom te bekeren.

Ik wil het hier wat dit stuk betreft vooral hebben over de wijze waarop de regisseurs Ilan Ronen en Ian Russell de verhouding tussen de jood Shylock (gespeeld door Jacob Cohen) en de christen Antonio (Alon Ophir) vormgaven.
De opvoering begon ermee dat Shylock werd ingesloten door een groepje Venetiaanse carnavalsvierders met maskers. Soms met grote, kromme neuzen. Ze gingen met Shylocks tallit (gebedssjaal) aan de haal als was het de lap voor een stier, schopten en sloegen hem.
De haakneus kwam na de pauze terug in de maskers van de gerechtsdienaars. Ze deden nu denken aan de maskers die ter bescherming tijdens de pest in Venetië werden gedragen. In de neusopening waren dan kruiden aangebracht. De gerechtsdienaars zaten tussen het publiek. Een veelzeggend detail.

Shylock vroeg aan Antonio de rente voor het door hem uitgeleende geld, een pond van zijn vlees. Antonio hing in een tuigje in touwen die gedurende de hele voorstelling vernuftig voor alles en nog wat werden ingezet (zie foto bovenaan, ontleend aan de website van de Globe). Er waren tal van verwijzingen naar de kruisdood van Jezus van Nazareth. Zo werd ook Barabbas genoemd, één van de vele verwijzingen naar Bijbelse figuren. Antonio wilde Shylock bekeren. Hij kreeg een kruis omgehangen en zeulde met een koffer het toneel af.

In één van de recensies die ik las, van Lynn Gardner in The Guardian (29 mei 2012), werd verwezen naar de legende van de Wandelende Jood. Dit is een, gezien de antisemitische connotatie hiervan, weinig kosher. Ik moest eerder denken aan dat schitterende schilderij van Sam Drukker: Man met koffer (zie afb. links). [2] Een man, – een mens van nu en altijd.

Richard II
Dan het tweede stuk: Richard II. Het begin katapulteerde je meteen naar de situatie in Israël en Gaza. Mannen met bivakmutsen (zoals The merchant of Venice begon met maskers), een onderaardse gang of gevangenis (het toneel van de Globe leent zich daartoe), Gloucester die wordt vermoord en de opkomst van Richard II die als een echte dictator vooroverbuigt en handjes schut met het publiek op de eerste rij. Er wordt gespeeld met een enorme drive, met stemverheffing en heftige gebaren. Alleen koningin Isabella, de vrouw van Richard II, houdt zich wat in. En hertog Lancaster, een oom van Richard II.

Richard II is op deze manier niet de slappe koning waar Smith hem voor houdt. Het is een manier van spelen die vermoeiend werkt. Is dat de opzet? Jullie luisteren niet, dus dit is de enige manier? Hoewel je daaraan juist kunt twijfelen.
De vlaggen waarmee op een gegeven moment in Richard II wordt gezwaaid, doen mij denken aan een still uit een video die een van onze medereizigers maakte tijdens een reis door Israël (1990). De camera bewoog langzaam naar boven, tot boven aan een huis waar een zwarte vlag hing die ik zelf niet had gezien. Zoals nu op het flatgebouw waarin ik een appartement huur op de bovenste verdieping een Palestijnse vlag van het balkon wappert. ‘We make Shakespeare mean that we want him to mean’, schrijft Smith (p. 66).
Dat blijkt ook uit een recensie van Kerry Lambeth waarin de vlaggen op het toneel werden geduid als kwamen ze rechtstreeks uit de opstanden van de Arabische Lente, maar dat is andere koek.

Een welkome, wat poëtischer en humoristischer scène was die met de tuinman en hier niet zijn knecht, maar echtgenote. Raak was de improvisatie toen de kroon voor Richards opvolger in de lucht werd gehouden op het moment dat – ook hier – een enkele helikopter overvloog. Want spelen kunnen ze, Ashtar, maar mijn stijl is het niet.
Ik zie dan toch liever de film A House in Jerusalem van de Palestijnse filmmaker Muayad Alayan. Indrukwekkend en verstild. (Nog tot 22 april 2024 te zien via Picl.nl).

 

[1] Momenteel als Pantheon Book in de ramsj.
[2] Zie ook mijn interview met hem: https://8weekly.nl/recensie/kunst/verdwijnpunt-als-horizonversmelting/

Jaarthema 2023 – Emoties (II)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het thema emotie. Samengevoegd tot een drieluik. Vandaag deel 2; losse mozaïekstukjes die op het eind, in deel 3 in elkaar vallen.

6. Donatello
In de prachtig uitgevoerde catalogus bij de tentoonstelling met werk van Donatello (ca. 1386-1466) in het Victoria and Albert Museum in Londen, Donatello Sculpting the renaissance – die ik afgelopen lente zag -, is een hoofdstuk opgenomen van de hand van Timothy Verdon over ‘Devotion and emotion’. Donatello was in staat om beide tot uitdrukking te brengen. Als toeschouwer worden we gevraagd ‘te huilen met hen die huilen, te lachen met hen die lachen en te treuren met hen die treuren’ (Leon Battista Alberti). Al is het wat moeilijk om dat met het late, wat al te exorbitante werk van Donatello te doen, zoals de Lamentatie (V & A Museum: 8552-1863, zie afb.).
Verdon heeft het in dit verband over ‘groepshysterie’. Wel invoelbaar is de schitterende uitdrukking op het gezicht van de treurende Maria Magdalena in het Museo dell’ Opera del Duomo in Florence: de mond, de ogen. Volgens recent wetenschappelijk inzicht zou dit beeld echter eerder een icoon van de hoop zijn (‘Surrexit Christus spes mea’, Christus, mijn hoop). De half open mond zou dan woorden van lof zingen, de verzonken ogen staan voor het wonder en ingekeerde vreugde.

7. The quiet girl
Wanneer je het over bepaalde emoties hebt, kun je niet om een van de mooiste films van het afgelopen jaar heen: The quiet girl van regisseur Colm Bairéad. Een Ierse film over – aldus Gerhard Busch in de VPRO Gids (15-21 april 2023) – ‘de stilte van angst, schaamte, rouw, maar ook de stilte van liefde’. Schitterend, ingetogen geuit via merendeels gebaren in plaats van woorden. Zelfs het licht en de natuur doen mee: een donker huis en een donkere lucht voor het huis van Cáit, een stil meisje, en een licht huis en zon voor het huis van het echtpaar, familie die haar opvangt wanneer een zesde kind bij haar ouders op komst is. Een film met emoties die worden aangeduid en met een open eind.

8. ‘De grote Telemann’
Een heel concert met werk van Georg Ph. Telemann, die al jong mijn hart heeft gestolen. Kom daar maar eens om! Het Muziekgebouw aan het IJ durft het aan. Met een topensemble (Akademie für Alte Musik Berlin) en een topsoliste (violiste Isabelle Faust).
Telemann was een barokcomponist, maar zijn muziek raakt aan de Empfindsame (emotionerende) stijl. Dat bleek maar weer uit de Vioolconcerten die deze avond werden gespeeld. Er ligt een donkere waas over de langzame delen die qua toonsoort heen-en-weer bewegen. Mozart en Schubert zijn niet meer zo ver weg …

9. MAS
In het MAS, het Antwerpse museum aan de Schelde (ontworpen door Neutelings Riedijk Architecten) stuitte ik tussen de objecten in het Kijkdepot op een lichaamsmasker van de Makonde (Afrika, zie foto EvS). Jongens dragen dit tijdens de initiatie: een dikbuikig masker om zich in te leren leven in een zwangere, jonge vrouw. Emotie staat hier voor empathie: je haast letterlijk in iemand inleven.

 


10.
Verstild voorjaar
De schrijfster Rachel Carson gaat in Verstild voorjaar (uitg. Athenaeum) een stap verder: ze leeft zich in in de hele natuur. ‘Het boek beroerde en bewoog’, schrijft Jetske Brouwer in haar recensie in de Nederlandse Boekengids (aug./sept. 2023, p. 8).
In andere kritieken die na publicatie van het boek verschenen, wordt Carson emotionaliteit verweten. Dat is volgens Brouwer ‘niet alleen fantasieloos misogyn, het getuigt ook van bijzonder slordig lezen’. Zij concludeert dat het boek geen hoop biedt, maar handelingsperspectief. Net zoiets als in de eerder beschreven compositie van Anna Clyne, al gaat hoop daar bij haar mee samen, is er als het ware het voorstadium van. Zoals violist/dirigent Johannes Leertouwer in het tv-programma De verwondering naar aanleiding van Händels Messiah zei: ‘Hoop houden én kijken wat je beter kunt doen’, leven vanuit het ‘visioen waar we naar moeten blijven streven’ (3 december 2023).

Ik moet denken aan Spinoza, die niet in hoop maar wel in troost geloofde – heel onjoods eigenlijk, want binnen het jodendom is tikva (hoop) een centraal begrip – en aan wat de Amerikaans-Nederlandse schrijfster Meredith Greer in een interview met Dieuwertje Mertens (in: Het Parool, 25 november 2023) zei over een bewerking die zij maakte van Psalm 139:

Kan ik me iets als deze God voorstellen
omsluitend, omringend, omhelzend
een die ik niets uit zou hoeven leggen.

‘Psalm 139 is voor mij’, zegt Greer, ‘heel troostrijk omdat God je kent en weet wat je intenties zijn. Hij zou nooit veroordelen. Het zou prachtig zijn als je die troost kon hebben’.

Vangen wat er te vangen valt

Ze zeggen dat het leven soms aan je voorbij trekt als een film. Het gebeurde mij tijdens een kort orgelconcert door de Japanse organiste Yu Nagayama in de St.-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch (29 juli 2023).
De duiding las ik een dag later in een indrukwekkend artikel van filosofe en schrijfster Eva Meijer (NRC, 28 juli 2023, zie foto Bowie Verschuuren op haar website, rechtsboven) en tijdens de eerste lezing (een gedicht van Rutger Kopland, zie link onderaan) tijdens een kerkdienst in de Bethelkerk in Amsterdam.

Het orgelconcert in de St.-Jan
Tijdens het orgelconcert werden wij in verschillende talen welkom geheten door een zogeheten ‘zwarte Franciscaan’, een minoriet in een zwarte in plaats van bruine pij met een wit koord om zijn middel: ‘Vrede en alle goeds’. Daar begon het mee, want toen mijn moeder van mij in verwachting was, nam haar oudste broer boeken over Franciscus van Assisi (afb.: Cimabue) voor haar mee. Zij heeft er iets van meegekregen en op mij overgedragen.

Het koord begon zich verder te ontrollen tijdens het eerste muziekstuk: The Queenes Alman van William Byrd. Ik ken het van opnamen en/of concerten van Gustav Leonhardt en ik heb de melodie ongetwijfeld in bewerkingen voor blokfluit zelf ook gespeeld.
Net zoals ik het volgende stuk kende: het Largo uit Bachs hoboconcert BWV 1056, hier in een bewerking door Dick Koomans. Van blokfluit was ik namelijk overgestapt op hobo – en inmiddels weer terug, omdat het hobospel me te zwaar werd.
Vervolgens speelde Nagayama een koraal uit de cantate Herz und Mund und Tat und Leben BWV 147, eveneens van Bach, beter bekend als Jesu joy of man’s desiring in de bewerking van Myra Hess. Een andere broer van mijn moeder had de opname hiervan op 78-toerenplaat. Hij heeft hem veel gedraaid toen zijn moeder, mijn oma overleed. Als troost voor zijn zus. Ik heb deze en andere platen van hem geërfd.
De organiste sloot af met Bachs Prelude en Fuga in G BWV 541, een ideaal stuk om ons weer opgeruimd de straat op te sturen.

Het artikel van Eva Meijer
Ik lees de volgende dag het genoemde artikel van Eva Meijer, die is getroffen door long covid. Dat is mij gespaard gebleven, hoewel ik vermoed dat de verergering van mijn astma ook te wijten is aan een verder overigens milde covidbesmetting rond Pasen. Een fysiotherapeut helpt mij tussen twee haakjes inmiddels met ademhalingsoefeningen, zodat ik een fout ingesleten, hoge ademhaling weer loslaat en blokfluit kan blijven spelen.
Meijer zoekt haar toevlucht bij de doden, in haar geval geen componisten en herinneringen aan haar moeder en ooms, maar bij filosofen. Ze schrijft – en dat ervoer ik ook in de St.-Jan – ‘dat de nabijheid van de doden ook laat zien dat je eigen leven niet gescheiden is van de dood, dat de tijd zich kan inrollen en uitrollen’. Als in een film, als het koord om het middel van de minoriet.
Het einde van dat koord, van die draad zoals Meijer schrijft, ‘is jouw einde (dat geen einde is). Dat ligt al op je te wachten. En jezelf van vroeger is al een geest in je leven, iemand [of iets, EvS] die [dat, EvS] nog in de tijd bestaat maar er niet meer bij is’.
Ze vervolgt met een alinea over de memoires M-Train van Patti Smith: ‘Kunst is echter dan het leven, zowel haar werk als dat van anderen, maar het vangt alleen wat er was, het brengt het niet terug. Doorleven is altijd een kwestie van loslaten en vasthouden’. Als je adem.
Vasthouden ook op de manier zoals in het slotstuk van het concert dat mij in gedachten terugvoerde naar de talloze zomerorgelconcerten die ik hoorde en voor de Leeuwarder Courant recenseerde. Iets dat ik nog steeds doe, recenseren.

Het gedicht van Rutger Kopland
De verschillende orgelwerken van Bach komen symbolisch terug in de drie strofen van het gedicht Het dorp II van Rutger Kopland. Je ziet om te beginnen uit over een kloof (BWV 1056): loopt het pad in gedachten af en kijkt wat rond.
De helling is kaal en voert dieper, naar een dal, maar er is water dat je lest (BWV 147), er is een overkant. Uiteindelijk voert de weg, het (levens)pad weer omhoog (BWV 541).

 

Link naar artikel van Eva Meijer: https://www.nrc.nl/nieuws/2023/07/28/geef-mij-maar-dode-filosofen-die-geven-nog-altijd-antwoord-a4170575?utm_campaign=share&utm_medium=social&utm_source=twitter&utm_term=in-sidebar
Link naar gedicht van Rutger Kopland: https://www.dbnl.org/tekst/_tir001198801_01/_tir001198801_01_0014.php (Het dorp II).

Kijken, lezen en luisteren (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s, een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. In 2018 waren dat de oude Grieken, in 2019 de negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur, vorig jaar de middeleeuwen en dit jaar is het Indonesië. Samengevoegd tot een ‘Top-10’ in twee delen. Vandaag deel 1.

Mijn grootvader van vaderskant was een groot fantast. Zo zou hij tijdens de Watersnoodramp (1916) in Waterland burgemeester van Nieuwendam zijn geweest; maar al bij een klein archiefonderzoek bleek mij, dat dit H.J. Calkoen was. Ook zou Christoffel van Swol (1663-1718), gouverneur generaal van de VOC in Nederlands Indië, een voorvader van ons zijn geweest. Het zou kunnen, maar wat belangrijker is: ik vond bij dat onderzoekje wél een foto van mijn grootvader, – hellebaardier bij het Entrepotdok in Amsterdam -, die in een bootje mensen in veiligheid bracht. Heel wat meer om trots op te zijn!

 

Om het thema Indonesië heb ik altijd een beetje heen gedraaid. Dat kan na het verschijnen van Revolusi van nota bene een Vlaamse auteur niet meer. Daarom besloot ik als jaarthema voor 2021 Indonesië te kiezen, waarbij ik meteen aanteken dat ik – net als iedereen – niet helemáál een onbeschreven blad ben wat dit betreft. Ik had op de middelbare school een geschiedenisdocent, J. de Rek (1911-1976) die de geschiedenis van Indonesië uitgebreid behandelde aan de hand van de bekende boekjes van H. van Galen Last.
En begin jaren tachtig van de vorige eeuw maakte ik een reis naar Engeland, waarbij ’s avonds een mevrouw uit het gezelschap haar herinneringen aan een Jappenkamp met ons deelde, avond aan avond, wat – hoewel niet iedereen het daar mee eens was – op mij een overweldigende indruk maakte. Tot op de dag van vandaag.

1.
Ik kreeg het boek Revolusi van David Van Reybrouck van vrienden voor kerst 2020 – het startsein voor mijn jaarthema. Twee weken voor kerst organiseerden Framer Framed, Read My World en Beyond Walls een online programma rond dit boek, dat de moderator een ‘verrijking van kennis’ noemde. Er werd op een uitgave als dit gewacht. Soms is de tijd er rijp voor, waarbij niet mag worden vergeten dat het hier om wereldgeschiedenis (dekolonisatie) ging.
Er waren verschillende sprekers, naast Van Reybrouck zelf. Zoals Goenawan Mohamad, een van de grote wetenschappers uit Indonesië, tevens dichter en letterkundige, Sadiah Boonstra, een historicus uit Leiden die nu in Jakarta woont, en Amanda Pinatih, curator van onder meer het Amsterdamse Stedelijk Museum, waar ik in de volgende blog over dit jaarthema op terug kom.

2.
Dan, na dit online programma, het boek zelf.  De auteur luisterde, net als ik in het Engelse hotel, naar de mensen zelf, wiens/wier verhalen hem mateloos interesseerden. ‘Ze vertelden een universeel verhaal van hoop, angst en hunkering’, schrijft hij.

In het eerste deel van de documentaireserie naar dit boek, Revolutie in Indonesië (januari-februari 2021) legt één van de ondervraagden, Purbo S. Suwando uit, dat Europeanen Japanners als een minder-waardig volk zag, met korte en kromme benen. Het was niet nodig om bang voor ze te zijn. Of, zoals Felix Jans in het boek zegt: ‘Wij weten alles beter, wij doen alles beter. (…) Onze fout is onze suprematie. En onze vergeetachtigheid; wat de Indonesische verzetsstrijders deden, is ‘uit het nationale geheugen geschrapt’.
Het boek werd in recensies ruimschoots geprezen, maar er zijn uitzonderingen. Zo heeft Alfred Birney het in een longread over ‘Kuifje op Java’ (www.de-lage-landen.com, 16 februari 2021).

3.
Birney dus op drie. Het zijn soms tot nadenken stemmende opmerkingen die schrijnen. Neem de brandweerman in het verhaal ‘Drie benen’ van Birney (in de bundel De fenomenale meerval), die de jongen ‘zijn littekens liet zien. Uit de oorlog in Nederlands-Indië’, zegt hij. ‘Het maakt niet uit of hij een Indische Nederlander of een Nederlander is; in beide gevallen is het een uiting van trots. Ongepaste trots. Neem alleen al het woordje “oorlog” – geen “politionele acties” of andere verbloemende taal, nee: oorlog. Zoals Pa in Judith Koelemeijers Het zwijgen van Maria Zachea het ‘een beetje helpen van de politie’ noemt …

Misschien zou Birney zich met Simon Ririhena, die rector was van het Moluks Seminarie, een ‘grensbewaker’ noemen: ‘Als de grens fluïde is, heb je geen grens. En ook geen houvast, dan weet je niet waar het begin en het einde is’. Dit is een uitspraak van hem die werd geciteerd op de website Nieuw Wij (11 januari 2021).
Ik heb me altijd meer verwant gevoeld met juist die fluïditeit, en eerder met grensgangers dan met grensbewakers. Misschien heel goed verwoord door Stephen Enter in zijn roman Pastorale, dat speelt in twee naast elkaar gelegen wijken in Breverdal (Barneveld): een gereformeerde en een Molukse. De spanning zit in dit boek wellicht niet zozeer in zo’n zinnetje als bij Birney, maar in ogenschijnlijk kleine gebeurtenissen. Allebei schudden ze je wakker. Barneveld komt even verderop in deze blog overigens ook nog terug.

4.
De zondag begint bij mij meestal met het kijken naar het interviewprogramma De verwondering van Annemiek Schrijver op NPO2. Op 31 januari 2021 was dichteres Ellen Deckwitz te gast. In 2019 had ik al haar bundel Hogere natuurkunde gekocht, gebaseerd op het levensverhaal van haar Indische grootmoeder.
Ze vertelt dat ze heel verdrietig was toen deze overleed, maar dat het niets was vergeleken met de depressies waar ze zelf doorheen ging, want toen waren alle vonkjes weg. Totale lethargie. ‘Is depressie ook trouw  aan je grootmoeder? Mag je gelukkig zijn?’ vraagt Schrijver. Het is een wrede vraag, omdat er een verband is, zegt Deckwitz. Het zet je in een bankschroef.

5.
Het moet toch niet gekker worden: ik heb het monument van drie mannen, dat staat voor de kerk in Barneveld, altijd versleten als een beeld van drie verzetshelden. Heb ik dan nooit de tekst erop gelezen? Natuurlijk, Lotta Blokker – Kunstenaar van het jaar 2022 – sloot met haar ‘Oh Molukkers’ aan bij de stijl van de beelden die we zo goed kennen, maar toch … Het is een manier van kijken, die senior conservator Eveline Sint Nicolaas van het Rijksmuseum benoemt, terwijl ze voor de ‘Schutters van Wijk VIII’ van Van der Helst staat (in de documentaire Nieuw licht van Ida Does, 18 mei 2021 op 2Doc van de NTR): ‘Een heel raar iets, dat je iets niet kunt zien, en je nu eigenlijk niet meer kan stellen dat dat zo is’: de Zwarte jongen die op genoemd schilderij wegvalt in plaats van opvalt voor met name witte kijkers. Zoiets moet het zijn, terwijl ik langs dat beeld liep.

Zeventig jaar nadat de eerste Molukkers onder valse voorwendselen in 1951 voet aan Nederlandse wal zetten, is het tijd om hier ook wat meer van aan de weet te komen dan de anekdotes die ik op kan dissen. Over een achterneef en -nicht die de pers over de vloer hadden, omdat ze een goed uitzicht hadden op de school die de Molukkers in 1977 in Amsterdam hadden gegijzeld. Over de straaljager die ik vanaf vliegbasis Leeuwarden, waar ik pal bij woonde, hoorde vertrekken richting De Punt. Over de gekaapte trein waarin een oud-docent aan de Frederik Muller Academie zat, en een collega niet, omdat ze de trein had gemist.

In die week waarop het zeventig jaar geleden was dat de Molukkers aankwamen, waren er op televisie enkele documentaires te zien. Op zondag 21 maart 2021 een van de NOS, waarin de film De Oost werd aangekondigd, waarin verschillende perspectieven zullen worden getoond zodat wellicht een completer beeld ontstaat.
Er was ook een monument te zien. In Westerbork: een installatie met fragmenten van een barak in Schattenberg. Een keukenraam, een kist waaruit lang werd geleefd met het idee: ‘We gaan toch snel weer terug naar een vrij Molukken’. Heb ik me gerealiseerd, toen ik in Westerbork was, dat dit na de oorlog wéér een kamp werd, een opvangkamp dit keer (Schattenberg) voor Molukkers (1951-1971)? Zoals er ook een kamp was in Friesland: Wyldemerk, voor een moslimminderheid onder de Molukkers. Anne van Slageren maakte er voor Fryslân dok een documentaire over, die op 4 december 2021 werd uitgezonden op NPO2. Maar eerst gaan we in de tweede blog rond dit jaarthema nog terug in 2021.

Laat de levenden opstaan

Het is altijd leerzaam om twee personages met elkaar te vergelijken. Harold Bloom bijvoorbeeld vergelijkt Falstaff en Hamlet van Shakespeare met elkaar. De Russische schrijver Toergenjev deed hetzelfde met Hamlet en Don Quichotte. Het desbetreffende boek van de eerstgenoemde auteur (Falstaff. Give me life, uitg. Scribner, 2017) lag in de uitverkoop en kon ik niet aan me voorbij laten gaan, het boekje van de tweede schrijver, een Nestor Mini-pocket (Hamlet en Don Quichot. Egoïsme en idealisme, uitg. Scriptio, 2008) werd me aanbevolen. Wat leveren die vergelijkingen, die antitheses op?

Harold Bloom
Eerst Bloom: ‘Falstaff is even intelligent als Hamlet, maar Hamlet is de afgevaardigde van de dood terwijl Falstaff de gezant is van het leven’ (p. 2). Dat constateert de in 2019 overleden grote Shakespearekenner al in de Prelude van zijn boek. De essentie, schrijft Bloom in de voetsporen van zijn vriend Anthony Burgess is dat Falstaff niet moraliseert. Bloom schrijft het niet met zoveel woorden, maar je zou kunnen zeggen, dat Hamlet dat dus wél doet. Het ene leidt ten leven, de andere instelling naar de dood. Is dat het? Het ligt in ieder geval in het verlengde van een zinsnede uit Balzacs novelle Louis Lambert die Bloom aanhaalt (p. 29): ‘Opstanding is het gevolg van een hemelse wind die over de wereld strijkt. De engel die door de wind wordt gedragen, zegt niet: Sta op gij doden! Hij zegt: Laat de levenden opstaan!’

Je kunt stellen – en ik parafraseer Bloom – dat Falstaff Shakespeares tweede carrière in het theater schiep, toen hij opstond als toneelschrijver na eerst acteur te zijn geweest. Je zou zelfs kunnen beweren, dat Falstaff na Henry IV zijn opstanding beleefde in The merry wives of Windsor, maar Bloom beschouwt dit als een onacceptabele travestie van Falstaff (p. 53). Dat past Falstaff niet, want hij staat volgens de auteur weliswaar voor het leven, maar dan voor de donkere kanten ervan, wat op deze manier een nadere invulling van ‘leven’ is zoals hij dat eerder als kenmerkend voor Falstaff omschreef. Leven dat met andere woorden weet heeft van de dood.

Na Falstaff komt Hamlet en dan – schrijft Bloom – Jago, Lear, Macbeth en Cleopatra (p. 74). Falstaff dwingt ons om na te denken; hoe traag en oud van beweging hij ook is, zijn geest is vlug.[1] Falstaffs neergang is volgens Bloom opdat Hamlet [Lear en Othello] opstaan, leven in de vreugde er te zijn (p. 137):

give me life: which if I can save, so (5.3.60-61).

Ivan Toergenjev
Over naar Toergenjev en Hamlet. Staat bij Bloom Hamlet voor de dood, bij de Russische schrijver en dichter Ivan Toergenjev (1818-1883) is hij een egoïst, een kille analyticus en – zoals vaker te doen gebruikelijk – een twijfelaar. Kenmerken die je overigens zo op Toergenjev, de analyticus en de scepticus zelf zou kunnen plakken … Of op andere personages in zijn werk, die hij antithetisch tegenover anderen plaatst, maar dit terzijde (zie: https://elsvanswol.nl/telkens-een-trapje-hoger/).

Don Quichot daarentegen is volgens Toergenjev een idealist, wereldverbeteraar en doener. De denker en de doener staan met andere woorden tegenover elkaar. Toergenjev gaat nog een stapje verder: ook respectievelijk, en mijns inziens nogal sjabloonmatig, voor de Noordeling (zwaar, somber) en de Zuiderling (vrolijk, niet al te diep gravend). Uiteindelijk komt de Rus uit bij het idee dat de basis en het doel van het bestaan ‘ofwel buiten hemzelf bestaat ofwel in hemzelf leeft’ (p. 15 vert. Emmanuel Wagemans), transcendentie of immanentie. Tot een synthese als bij Bloom komt Toergenjev niet.

Antithese en synthese
Je zou wel Don Quichot, zoals Toergenjev hem neerzet, kunnen vergelijken met Falstaff als komische figuur. Zijn lach is verzoenend en verlossend. Met Hamlet lach je niet, met Falstaff en Don Quichot kun je dat wel doen. Daarin ligt hun verlossing, zou je Toergenjevs opmerking over Hamlet (‘precies daarin ligt zijn veroordeling’, p. 24) kunnen omdraaien. Hamlet heeft niets te bieden, omdat hij passief is en geen richting heeft. Anders dan, zoals Bloom al zei de dood. Hij verzinkt in de afgrond, heeft geen grond om op te staan, zoals Falstaff. Hij laat bij Toergenjev geen sporen achter. Hamlet leeft in de visie van Toergenjev niet voort. Hij doet er het zwijgen toe: ‘The rest is silence’ (5.2.17).

Conclusie
Je mag concluderend hopen, dat mensen in het algemeen net als Falstaff leren vreugde te ervaren in het leven, weet hebbend van de dood, niet in antitheses blijven hangen maar actief doener én denker ineen zijn en grond vinden om op te staan. Letterlijk en figuurlijk.

 

[1] ‘I know thee not, old man’ (Henry V, 5.5.47). Schitterend verfilmd met Orson Welles (Chimes at midnight, 1965).

Links en rechts, boven en beneden

Metz

N.a.v. de start van een nieuwe televisieserie van Jeroen Krabbé waarin een kunstenaar centraal staat – dit keer Marc Chagall  –, plaats ik hier een verslagje over één dag van een busreis in 2003 langs Chagalls gebrand-schilderde ramen (Frankrijk, Zwitserland, Duitsland). F = de chauffeur, P = de reisleider, W = zijn vrouw.

Eerst stond de bus bij het instappen in Mainz rechts van de weg, maar door toeteren en tinkelen van achterop komend verkeer, moest hij uiteindelijk links parkeren. Rechts en links – het zou ons de hele dag in Mainz, Sarrebourg en Metz vergezellen.

Sarrebourg
Ín de bus, als altijd safe gereden door F, kregen we alvast uitleg over het raam in de kapel in Sarrebourg. Het vredesraam met in het midden Adam en Eva, vertelde P. Of was het algemener: man en vrouw? Komt dat niet op hetzelfde neer; in Genesis staan immers twee scheppingsverhalen? In het eerste schiep God een man en een manin (isj en isja) en pas in het tweede kregen ze een naam: Adam en Eva. Daarmee viel voor mij de vraag of het raam nu wel of niet een universele of particuliere, religieuze of niet-religieuze duiding heeft eigenlijk een beetje weg, zoals waarschijnlijk ook bij een goed Chassidische schilder als Chagall het geval zal zijn geweest.

De, zoals P het beschreef ‘drollerige beeldjes’ van Monique Mol in de kapel in Sarrebourg moesten we maar links laten liggen. Figuurlijk dan, al stootte bijna iemand er één van zijn sokkel… Terug in de bus kregen we de vermaning te horen de keramiek van Picasso óók maar links te laten liggen, want dat zou ‘bagger’ zijn. Maar … dat schitterend-artistieke stuk keramiek in Museum Beyeler in Bazel dan? [Dan is Jeroen Krabbé milder, die Picasso in een interview zijn Vredesduif, zie afb rechtsboven. vergaf].

Mainz
Terug naar Chagall, en verder richting de volgende kerk, de Stefanskirche in Mainz. Moesten we in Metz (zie afb. linksboven) de ramen met hun ‘zwiep’ van links naar rechts ‘lezen’ (nu ja, liever: op ons in laten werken, want het ging P niet zozeer om wat hij noemde ‘de verhaaltjes’ en ‘de plaatjes’), en dat in Sarrebourg van beneden naar boven, – de ramen in Mainz lieten zich zowel van boven naar beneden (de middelste ramen) als van beneden naar boven (de later gemaakte zijramen) bekijken.
Werd voor mij het midden van de ramen, als de waterput in de laatgotische kloostergang, respectievelijk gevormd door het kruis (Reims), door de wereldbol (Metz) of de Tien Woorden (Sarrebourg) – in Mainz bleven mijn ogen aan de benedenkant rusten, daar waar Abraham met de drie vreemdelingen eet. Rustpunten die allemaal worden gekenmerkt door grisaille-werk en daardoor oplichtend als de bijbel in de handen van een oude vrouw op een schilderij van Rembrandt. Voor mij bevestigde de vorm op deze manier de inhoud, een samengaan dat ik in de inleidingen van P wel eens heb gemist.

Niet alleen Abraham, maar ook wij gingen eten. Maar niet nadat wij een film hadden bekeken. Een film over onder andere het atelier waar Chagall in Parijs heeft gewerkt, omgeven door bomen die net als de schilder zelf ‘zijn vruchten geven op hun tijd’, de ene keer meer dan anders, zoals we van P leerde [c.q. straks van Krabbé zullen horen]. Verder deed de kunstenaar het boek van zijn ziel in de film niet echt open.
Het is aan ons om er in alle bescheidenheid op zijn tijd in tijd in te bladeren en ons aan zijn bron te laven. [Zoals Jeroen Krabbé dat op zijn manier zal doen. We zullen het beleven. Vanaf 17 maart, 20.30 uur op NPO2].

Overdonderende onderdompeling

Vierde Adventszondag. De Dorpskerk in Bloemendaal. Een Festival of Lessons and Carols. De kerk is afgeladen vol. Er worden stoelen bijgezet, mensen wijken uit naar de galerij. Het Kleinkoor zingt onder leiding van Peter Folstar en met een zelfstandige orgelpartij, gespeeld door Agnes van Bekkum, een kort stuk van de Duitse organist en componist André Heberling (1975):

Das Volk das noch im Finstern wandelt, bald sieht es Licht, ein grosses Licht!
Und über denen die da wohnen im Finstern Lande scheint es hell!

Het is een tekst uit Jesaja 9:1-2. Het begint in de donkere diepte van de stemmen en culmineert met een uitbarsting op ‘Licht!’.
Agnes van Bekkum speelt verderop in de dienst het orgelkoraal Nun komm der Heiden Heiland van Joh. Seb. Bach. Ook nu begint het in de donkere diepten. Niet dat het daarbij bleef, want het koor had even tevoren als laatste bijdrage aan deze dienst het O magnum mysterium van de Zwitserse componist Ivo Antognini (1963) gezongen – bedoeld als een opmaat naar kerst, zoals het laatste, schrijnende akkoord in Bachs Matthäus Passion oplost met de blik richting Pasen.

Ik moet eraan terugdenken, terwijl ik – nog net in de Adventstijd – in de Amsterdamse Oude Kerk loop door de installatie Poems for Earthlings van de Argentijn Adrián Villar Rojas (1980). Niet dat daar op de acht uur durende soundscape iets van Heberling, Bach of Antognini klinkt. Nee, het is de sfeer die de installatie oproept: donker, vooral donker, onder meer door de geblindeerde ramen. Hoe zou je dat als kerkganger ervaren op kerstmorgen? En de rest van het kerkelijk jaar, tot en met 21 april 2020?

Wat je ziet zijn vooral houten schotten en zandzakken. Sommige zakken zijn overigens gevuld met piepschuim om het niet al te zwaar te maken. Zij moeten herinneren aan de zandzakken die in de Tweede Wereldoorlog de schatten in kerken, zoals de kathedraal van Reims, beschermden tegen het oorlogsgeweld. Ds. Marcel Barnard refereerde in zijn preek op derde Adventszondag (na te lezen op de website https://oudekerk.amsterdam) ook aan een andere bedoeling ervan: het buiten sluiten van het ‘economische en toeristische en wellustige geweld van deze buurt’.
De kerk als een naar binnen gekeerde schuilplaats en niet openstaand naar buiten, open voor bijvoorbeeld asielzoekers. Dat laatste is eerder indrukwekkend verbeeld door Sarah van Sonsbeeck (2017, zie: https://8weekly.nl/recensie/gelaagde-mylar-dekens-havenkerk/). Daar ging het om beschermende dekentjes voor bootvluchtelingen.
Een verwijzing naar de loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog, had ik in eerste instantie niet, maar na het zien van de film 1917 kan ik dat inmiddels beamen.

Wat je ziet zijn vervolgens kroonluchters die, op staketsels leunend, laag bij de grond hangen. Ze verlichten de donkere kerk spaarzaam. Wat je hoort is geen kerkmuziek, maar – in de tijd dat ik er rond liep – het geschrei van een baby (toch een beetje kerst!) en het gegrom van een aap.
In die zin is het toch niet helemaal een site specifiek werk, zoals de Stichting Oude Kerk aankondigt, maar een conceptueel kunstwerk waartoe je je als bezoeker moet verhouden.

Dat gebeurt alom. Aan de heftige meningsverschillen die dit helaas oplevert, ga ik hier voorbij; het valt allemaal na te lezen op een webpagina waarop de kerkelijke gemeente tal van reacties bij elkaar heeft gezet: https://oudekerk.amsterdam/nieuws/het-kunstwerk-in-de-oude-kerk-discussie/ Waaraan trouwens (nog?) het mooie stuk ‘Collectief’ van Niña Weijers (in: de Groene Amsterdammer, 12 december jl.) ontbreekt; zij heeft het over ‘een kunstervaring die (…) overdonderend was’. Over een ‘onderdompeling’ waarvan ze hoopt dat iedereen hem zo zou kunnen beleven. Over de inhoud van de installatie heeft ze het niet. Sterker nog: wil ze het niet hebben. En dat ligt in het verlengde van de abstractie die Villar Rojas voorop stelt.

Ik moest wat dit laatste betreft tenslotte denken aan wat iemand mij vertelde over een Artist talk waar ik zelf niet bij ben geweest. Volgens haar kwam er niet helemaal uit naar voren wat Adrián Villar Rojas nu precies met het kunstwerk bedoelde. Zij weet dat aan zijn gebrekkige Engels, maar misschien wilde hij, net als Weijers, het gewoon open laten en niet, zoals nu een beetje gebeurt, dicht timmeren met woorden; het kunstwerk vraagt om er stil doorheen te slenteren. Dan kun je niet anders dan Weijers beamen, alle nuanceringen die je er ook bij kunt bedenken ten spijt.

Foto (Jörg Baumann) bovenaan deze blog is ontleend aan een Nieuwsbrief van de Oude Kerkgemeente in Amsterdam.

https://oudekerk.nl 

Eenzaam en alleen

Wytske Versteeg krijgt de Kellendonkprijs 2020 omdat zij, volgens de jury (Maarten Asscher, Manon Uphoff en Esther Op de Beek), de kwetsbaarheid en de complexiteit van alle menselijk leven op de lezer kan overbrengen. Reden om haar boek Quarantaine (2015) uit de kast te pakken.

In dit boek is de ik-figuur een plastisch chirurg die ‘wegens omstandigheden’ niet naar buiten kan en vierentwintig uur per dag televisie kijkt. Op de televisie gaat het over ‘de ziekte’ die uit Afrika was overgewaaid, maar nooit over ‘het enige woord dat er werkelijk toe doet: liefde’. Liefde die de ziekte overbrengt én liefde tussen mensen.

Lelijk als de nacht
Tomas (zonder h), de ik-figuur- houdt van de veel jongere Maria, – een devote naam -, en was getrouwd met Leanne. Hij verstopt zich, omdat hij ‘zo lelijk [is] als de nacht’ sinds zijn gezicht als kind ernstig is verbrand toen hij warme thee over zich heen kreeg, waardoor de linkerhelft ‘nu nog het meest lijkt op een masker van klei’. Door een te klein oog kijkt hij de wereld in. Ongevaarlijk, volgens de echtgenoten van zijn patiënten.
We lezen over zijn jeugd, aan de minder rijke kant van de straat met een moeder die bij de beter gesitueerde Josef aan de overkant werkt. De man met rijen en rijen vleesetende planten in plaats van boeken. En een dochter, Leanne.

Schrijnende passages
Plotseling, met een klap haast, volgt een gedeelte over plunderingen, gebroken ruiten en half afgebrande winkels. Terwijl het zichzelf niet dramatisch ontplooide. Geen pats, boem, paukenslag.
Wat zich ontvouwt, is een moraliteit over een nagenoeg alleen overgebleven man waar iedereen omheen aan de ziekte uit Afrika is gestorven of sterft. Komen zij ooit helpen, uit Afrika? Of komen ze alleen als bootvluchtelingen aan land? ‘Iemand’, denkt de ik-figuur, ‘zou daar misschien een toneelstuk over moeten maken, een ballet misschien als hier ooit nog gedanst wordt’. Dergelijke korte, schrijnende passages als deze snijden óók door de ziel! Ze zijn als korte, beeldende shots in een film. Of op het televisiejournaal. Of hebben het karakter van korte reminiscenties aan de grote literatuur, zoals de opmerking dat ‘het twijfelachtig is of Leanne (…) het überhaupt zou hebben gemerkt als ik van de ene op de andere dag in een kakkerlak zou zijn veranderd’ of in de kever bij Kafka.
Stuk voor stuk aanklachten tegen een maatschappij waarin het mogelijk is dat ‘een verpleger door de menigte’ wordt aangevallen. De focus verandert op die manier telkens, zoals Maria ‘van het ene op het andere moment veranderde van een femme fatale in een feeks, van radicale activiste in hysterica’.

Gezichtsloze zieken
Alleen vliegtuigen komen nog over. Quarantaine, veertig dagen opsluiting, ‘een hoopvolle termijn’ in Bijbelse zin. Het is van een beklemmende surrealiteit die doet denken aan De kelner en de levenden van Simon Vestdijk.
De ik-figuur heeft schuldgevoelens omdat de ziekte hem lijkt over te slaan, terwijl zijn vrouw eraan bezwijkt. Hij stort zich op bespiegelingen, al even korte essayistische passages over bijvoorbeeld de slaap.

Babyhuidje
Maria vraagt of het geen gevoel van macht geeft, ‘om zo een heel nieuw mens te maken?’ Josef verwijt hem ‘geen mensen-mens’ te zijn, maar het wordt alleen maar verwarrender wanneer Tomas onverwacht ‘door iets of iemand wordt gezien, gekend’. Het lijkt of hij vervelt, zijn pantser heeft afgeworpen en een babyhuidje tevoorschijn komt. Synchroon hieraan verdwijnt Maria, die hij niet mooier heeft durven maken. Dan is Tomas pas echt alleen. Of was zij een fantoom?
Hij heeft even, heel even, kunnen proeven aan wat mens-zijn inhoudt. En Wytske Versteeg heeft dit weten over te brengen. De jury heeft meer dan gelijk om haar de Kellendonkprijs 2020 toe te kennen.


Foto van de auteur (Lionne Hietberg) is van haar website overgenomen.

Quarantaine – Wytske Versteeg
Prometheus, 2015
ISBN 978 90 446 2691 9
178 pagina’s

Tijd en ruimte

Een tentoonstelling in het Stedelijk Museum Alkmaar en een recente cd van de Mark Haanstra en Oene van Geel deden mij weer een keer grijpen naar het schitterende boekje De sabbat. Zijn betekenis voor de moderne mens van Abraham Joshua Heschel.

Dat zit zo. In Alkmaar vallen schilderijen van onder meer Salomon van Ruysdael van de Grote of St. Laurenskerk te zien (zie afb.). Onder meer, want er vallen ook al even mooie foto’s en een film van die kerk van Hans van der Meer te bewonderen.
Van der Meer heeft het er over dat de kerk in de tijd van Ruysdael in de ruimte was gezet, terwijl we de kerk nu meer in de tijd plaatsen. Dat wil zeggen: de kerk was in de tijd van Ruysdael (ca. 1664) een landmark, terwijl het gebouw nu kan worden getoond, zoals in de film, met verstrijkend licht – door de dag en de seizoenen heen verschietend van licht naar donker en van intensiteit.

‘Het grote probleem [voor rabbijn Shimeon, ca. 130, EvS] was’, schrijft Heschel, ‘tijd en niet ruimte; de opdracht was hoe tijd in eeuwigheid te veranderen en niet hoe de ruimte te vullen met gebouwen, bruggen en wegen; en de oplossing van het probleem ligt eerder in studie en gebed dan in meetkunde en techniek’ (p. 42).

En daar komt de nieuwe cd Shapes of Time van Haanstra & Van Geel (Zennes Records) om de hoek kijken. Muziek van grote klasse. Jazz of geïmproviseerde modern-klassieke muziek, dat is mij om het even. Als je de cd opzet, klinkt de muziek in het hier-en-nu. Terwijl je ernaar luistert verstrijkt de tijd, als bij een film van Van der Meer. En ook weer niet: er gebeurt iets met je, en het lijkt of tijdloosheid je overvalt. Of er sprake is van een eeuwigheid in de zin van Heschel.
Bassist Haanstra (die ik nog niet kende) en altviolist Van Geel (wiens werk ik al geruime tijd bewonder) lieten zich inspireren door een andere fotograaf: Udo Prinsen. Op de omslagfoto van het boekje bij de cd verschijnt niet zozeer een landschap zoals dat bij een Ruysdael op de voorgrond van zijn schilderij prijkt, maar de verstrijkende tijd. Dat hoor je terug in de muziek, met kleine verschillen in ritmiek; Haanstra met zijn ‘lopende bas’ (bij barokmuziek spreken we van een basso continuo) en Van Geel die er, de jazzmuziek eigen, net even een fractie daarna komt. Prachtig – die muziek, die schilderijen in Alkmaar. En nog steeds dat boekje van Heschel dat ik eens in de zoveel tijd móet herlezen.