De rebbe van Krakow komt de kamer binnen waar zijn zoon zit te bidden. In de hoek staat een wieg waarin een kind ligt te huilen. “Hoor je dat niet?” vraagt de rebbe aan zijn zoon. Deze antwoordt: “Nee, want ik heb mij in God verloren.” Waarop de rebbe zegt: “Zelfs – of zei hij: juist? – als je je in God hebt verloren, hoor je een blad van de boom vallen, zie je een vlieg op de muur.”
Een wijsheid die mij de installatie Gevallen bladeren van Menashe Kadishman (1999) op het netvlies tevoorschijn tovert: zo’n 10.000 losse bladeren van staal, als gezichten, op de vloer van het Joods Museum in Berlijn (zie afb.). Een neus, twee starende ogen en een open mond. Meer is het niet, als een vlieg zo nietig. Alleen als je eroverheen loopt, fluisteren of schreeuwen de monden het uit.
Toch ademt de installatie ook hoop, als zijn het (ook) stemmen uit de hemel die zingen van een leefbare wereld, als in Das himmlische Leben uit de vierde symfonie van Mahler. Maar het kan niet anders – het mag niet anders, dat één strofe daaruit door de wijsheid van de rebbe, de installatie van Kadishman in een ander daglicht komt te staan:
Herodes, de slager, brengt nood! We brengen een geduldig, onschuldig geduldig, een lieflijk lammetje ter dood!
Op dit moment zijn er veel herhalingen te zien op de televisie. Soms tref je het met programma’s die je om één of andere reden hebt gemist, en die je wel degelijk iets te zeggen blijken te hebben.
Het begon met de documentaire Cees Dam – Vrijheid van morgen van Ingeborg Brunt en Eric Blom (AVRO, 7 juli 2013). De architect Dam sprak over de dubbele zuilen die zijn werk kenmerken (zie afb. Stopera, Amsterdam). Zij leveren, meer dan een enkele zuil, volgens hem spanning op, leiden tot een ruimtelijk effect waar licht en schaduw hun spel kunnen spelen.
En het eindigde met een mooi interview van Annemiek Schrijver met de veelzijdige Dominicaan Henk Jongerius (IKON, 20 juli 2013). Jongerius las het gedicht De eenzame van Martinus Nijhoff voor en wees op de chute tussen de twee kwatrijnen en de twee terzinen van het sonnet: “Het besef wordt niet verwoord”:
Ik ben een stille man waar God mee speelt, Zoodat ik ’t leven als een waanzin zie –
Maar soms is alles schoon en alles goed:
Ik sta voor ’t raam, en hoor een melodie Die in me dringt en mijn hart bersten doet:
Hoor hoe hiernaast een kind piano speelt –
In de witregel ontstaat ruimte, kracht ook. Zoals Maarten den Dulk het verwoordde (http://www.tijdschriftschrift.nl, nr. 238, download) met betrekking tot de lege ruimte tussen Leviticus 13 (de patiënt) en 14 (het herstel van de communicatie). Den Dulk schreef over een lege ruimte waarin te leven valt. Want met alle waanzin is er soms een besef van schoonheid, waarheid en goedheid. In het licht dat valt tussen een dubbele zuil of in een melodie die binnendringt bijvoorbeeld.
Het boek ‘Zwijgen bij volle maan’ van Hendrik Vreekamp kan als reisgids dienen. Letterlijk, vanwege de ondertitel: Veluwse verkenningen. En figuurlijk, als een innerlijke reis, vanwege het vervolg: van Edda, Evangelie en Tora.
Verkenningen Zoals het bij elke reisgids gaat, is het goed toch bij elke verkenning eerst het VVV binnen te lopen. Dit kan (het boek dateert uit 2003) tot mooie aanvullingen leiden: de synagoge van Elburg is inmiddels een klein museum, de voormalige synagoge van Hattem niet langer een kantoor maar een toegankelijke winkel waar de eigenares zich van de oorspronkelijke bestemming bewust is en – o grote vreugde! – de synagoge in Dieren is niet langer een kerk maar krijgt de oorspronkelijke bestemming terug. Het huis van de familie Hamburger, Holkerstraat 9 in Nijkerk tenslotte is inmiddels een winkel, maar ook dáár kom je gaandeweg wel achter.
Kuieren Gaandeweg wil zeggen: al kuierend, zoals Anne van der Meiden het vanuit zijn Twentse achtergrond zou noemen. En – gebiedt de eerlijkheid te zeggen – in ons geval ook veel met de auto. Met een rooms-katholieke vriendin probeerde ik in de loop van een vakantie op het spoor te komen van wat de schrijver wil zeggen. Al kuierend van gedachten wisselen en alles van verschillende kanten proberen te bekijken, zoals Van der Meiden het woord ‘kuieren’ – dat méér is dan wandelen – invult. Met enkele waardevolle ‘uitstapjes’ buiten het boek om, zoals Het Verscholen (of Verborgen) Dorp, enkele gereconstrueerde ondergrondse hutten zoals ze in 1943-1944 aan in het totaal zo’n 100 onderduikers in de buurt van Vierhouten onderdak gaven.
De reis werkte uiteindelijk op twee fronten door: van het midden naar de rand en van het einde naar het begin.
In het midden In het midden van de Veluwe ligt het Kootwijkerzand. Niet alleen als een Heilige der heiligen, als een plaats die ons niet is gegeven (p. 267), maar ook als het lege midden zoals beschreven in het boek ‘Het geheim van het lege midden’ van Theo Witvliet: waar de dialoog tussen Edda (Miskotte!), Evangelie en Tora, heiden, christen en jood plaatsvindt, zonder de stokken en zwaarden van de kruistochten en in (letterlijk) alle openheid.
Dat wij tussen twee haakjes het Kootwijkerzand alleen in een glimp door het autoraam zagen, en er verder omheen zijn gereden, zoals Jelle Brandt Corstius eens beschreef de Merapinvulkaan tot op een paar kilometer te zijn genaderd en zonder bezichtiging terugkeerde, is haast symbolisch.
Aan de rand Wonderlijk genoeg ligt de kerk in Hattem – in tegenstelling tot wat Vreekamp meent (p. 148) – net als die in Elburg níet in het midden maar aan de rand, wat het verhaal nog spannender maakt. Want dáár hoort de kerk: aan wat cultuurwetenschapper en econoom David Hamers in zijn boek ‘Niemandsland’ de rafelranden van de stad noemt, tussen stad en platteland, legaal en illegaal, formeel en informeel.
Ook Hamers vraagt ons mee te kuieren op zijn tochten, van het midden waar politiek (en kerk) het voor het zeggen denken te hebben, naar de rand, en terug naar het (lege) midden dat daardoor is veranderd en tot bescheidenheid maant.
Vanuit het einde naar het begin De tweede beweging is het denken ‘vanuit het einde, vanuit een houvast achter de horizon’ (p. 267). Vanuit Pinksteren. En daarmee haalt Vreekamp de pneuma-theologie aan, die uitgaat van de geest en niet – zoals de logos-theologie – vanuit Christus.
Is het verwonderlijk dat ook het denken van iemand als Dorothee Sölle, die altijd te vinden was aan de rafelranden van de samenleving, zich juist ná haar diepgaandere kennismaking met het jodendom ook in deze richting begon te bewegen?
Als je het boek van Hendrik Vreekamp uit hebt, en het weer opnieuw begint te lezen, zoals in de synagoge tijdens het Slotfeest/Simchath Tora (Vreugde van de Leer) waarmee het Loofhuttenfeest wordt afgesloten wordt gedaan, begin je weer met (het hoofdstuk over) Genesis 1. Bij de tweede keer lezen wordt dan duidelijk dat de schepping en de natuur van de Veluwe niet mogen worden verwisseld.
De overweldigend mooie natuur hebben wij ervaren, na Pinksteren, zoals Vreekamp dat vooral in de tijd van het Loofhuttenfeest heeft gedaan. Naar de barensweeën van de schepping moet vooral worden geluisterd, als een opdracht haar niet te vernietigen maar te helpen voltooien. Zoals de christen naar de heiden en jood moet luisteren.
Zó rijk is het boek, dat dit gaandeweg allemaal wordt opgeroepen. Een boek om te lezen en te herlezen. En al keuvelend na te reizen. Fysiek en figuurlijk. En op z’n tijd ook weten te zwijgen, want
Diep in het Heidens gat, begraven ligt een schat. Wie hem bij volle maan weet uit te spitten en daarbij zwijgen kan, zal hem bezitten (p. 117).
Aan de vooravond van het verschijnen van het derde deel uit de “Veluwe-trilogie” van Hendrik Vreekamp.
Bert Keizer, verpleeghuisarts en filosoof, schrijft in Filosofie Magazine (juli-augustus 2013) een column over de wijze waarop managers met professionals omgaan: “Het probleem met managers is dat zij ervan uitgaan dat je naar je werk komt om de boel daar zo beroerd mogelijk aan te pakken, zodat je klant niks aan je heeft. En omdat jij zo in elkaar zit, zijn zij gedwongen controlesystemen te ontwerpen die er toe moeten leiden dat je goed voor je klant bent.”
Even verderop in hetzelfde zomernummer komen in een interview met filosoof en organisatiedeskundige René ten Bos niet zogeheten incompetente professionals maar sjoemelende managers voorbij, en de manier waarop dat weer in de hand valt te houden: met ethische codes en wat dies meer zij. Maar “procedures en regels staan managers juist in de weg om echt ethisch zelfonderzoek te doen”, meent Ten Bos. “Alle morele beslissingen worden achtervolgd door onzekerheid en onvolledigheid. De Franse filosoof Jacques Derrida zegt dat morele beslissingen blijven knagen. Het knagende geweten voel je in je buik. Moraliteit heeft daarom altijd ook iets met het lichaam van doen.”
Filosoof Bert van den Bergh beschouwt in dit nummer van Filosofie Magazine, in de rubriek Kunst zo’n lichaam: Lothar III (zie afb.) van beeldhouwer Alberto Giacometti (Kunsthaus Zürich). Sinds een ervaring tijdens een bioscoopgezoek in Montparnasse, waar Giacometti opeens alleen maar lijnen, vlekken en kleuren zag in plaats van een samenhangend geheel, kijkt de beeldhouwer “bij het maken van kunst niet meer naar een schema.” Zijn werk is er “meer waar, in de zin van rijker, vollediger” door geworden.
Annette van der Elst tenslotte bespreekt een nieuw boek van Wilhelm Schmid, filosoof van de levenskunst: Ongelukkig zijn. Zoals Ten Bos ethiek boven leiderschap stelt, en Giacometti waarheid boven esthetiek, zo stelt Schmid zin boven geluk. Hoe was het ook al weer?
Hij gaat u voor in wolk en vuur,
gunt aan uw leven rust en duur,
en geeft het zin en samenhang.
Zingt dan de Heer een nieuw gezang! (Gez. 225, Liedboek voor de Kerken 1973).
Bij de afwijzing van een artikel kreeg ik eens de vraag voorgelegd of ik misschien holist was. Of het de reden van de afwijzing was, of een nieuwsgierige vraag naar iets dat eigenlijk toch wel interessant is, bleef in het midden. En dat heb ik ook maar zo gelaten. Het vraagteken staarde me wel aan, en het antwoord weet ik eigenlijk zelf ook nog steeds niet.
De vraag komt weer bovendrijven in de week waarin zanger Maarten van Roozendaal (zie afb.) overlijdt. Hij wordt geprezen omdat hij met zijn tekst en muziek zowel het hart als de hersens aanspreekt.
De vraag komt weer boven wanneer ik lees hoe Sofie Messeman (in: Trouw, 6 juli 2013) probeert een verklaring te vinden voor het succes van Scandinavische thrillers: “Misschien vormt de afwisseling tussen het knusse binnen en het gure buiten (…) wel een bijkomstige aantrekkingskracht van het genre.”
De vraag komt boven wanneer ik in dezelfde bijdrage van Trouw een interview lees met de filosoof Jan-Hendrik Bakker. “Stad en land horen elkaar aan te vullen”, meent hij. En de vraag is op de achtergrond aanwezig, wanneer ik tenslotte een statement van filosoof Ad Verbrugge lees (in: Filosofie Magazine, juli-augustus 2013, p. 59): “lichaam en ziel [moeten] in hun samenhang worden begrepen.” Het is mooi als dit gebeurt in “een spirituele confrontatie” met “de wijsheid van het Oosten.”
Het antwoord op de vraag van de redacteur die mijn artikel afwees, geven de artikelen niet. Wel geven ze een richting aan. Of, zoals iemand laatst tegen mij zei: “Blijf jij maar lekker geïnteresseerd in dialectiek. Daar is niets mis mee.” Maar zelfs dat weet ik niet zeker. En dat is misschien maar goed ook; zo mag het vraagteken nog even blijven staan (!).