Wat is geweld?

Deze zomer volgde ik de Summerschool Odysseus’ onvoltooide reis door docent Jabik Veenbaas bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) te Leusden (foto rechts, EvS). We volgden Odysseus zoals Homerus het beschreef, maar ook Vergilius (Aeneis), Dante (Divina Commedia), Shakespeare (Troiles and Cressida) en verder in de tijd tot Margaret Atwood (Penelope).

We begonnen met close reading van fragmenten uit de Odyssee in de vertaling van H.J. de Roy van Zuydewijn (1993). Ik ga hier in op Boek VI, over Nausikaä (afb. linksboven: Frederic Leighton). Waarom wordt straks duidelijk. Nausikaä is de dochter van het koningspaar van de Faiaken. Zij hielp en ontving Odysseus na diens schipbreuk. En we eindigden met hedendaagse versies die de accenten anders leggen: op het kolonialisme, het feminisme enzovoort.

Kamermuziek – Jabik Veenbaas
Ook docent Jabik Veenbaas heeft het epos in zijn recente dichtbundel Kamermuziek (2024) verwerkt. Onder meer in het schitterende gedicht ‘Mythologie II’ dat gaat over het schild van Achilles, de held uit de Trojaanse oorlog met – zoals hij tijdens de cursus zei – ‘menselijke trekken’. Ook W.H. Auden had eerder een gedicht over Achilles’ schild geschreven.1) Veenbaas geeft het schild zelf menselijke, ja persoonlijk trekken, gesmeed als het is

… door een vrouw uit één stuk
(…)
en door een man die kapotging in de oorlog

Overigens werden eeuwen later wapenschilden nog steeds beschilderd; Bart Van Loo meldt in zijn boek over De Bourgondiërs dat Johan Maelwael en Melchior Broederlam dat in 1401 deden ter gelegenheid van het huwelijk van Antoon van Brabant met Johanna van Saint-Pol. Hij vermeldt erbij, dat het Nederlandse werkwoord  ‘schilderen’ hier etymologisch vandaan komt. Maar dit terzijde.

En dan valt mij thuisgekomen (letterlijk, niet in de spirituele zin van Homerus) het boekje Augustus (2023) uit de reeks over de twaalf maanden van uitgeverij Das Mag toe. Geschreven door de Vlaamse dichteres en schrijfster Charlotte Van den Broeck. Daarover gaat het hier verder.

Augustus – Charlotte Van den Broeck
Naast de verhaallijn over June en de ik-figuur op Corfu, volgens de overlevering het mythische eiland van de Faiaken en de plaats waar Odysseus aan land ging en Nausikaä ontmoette. De tweede verhaallijn gaat over haar, maar beide verhalen raken elkaar natuurlijk.

Van den Broeck blijft dicht bij het originele verhaal van Homerus en brengt het, om een frase van Veenbaas te citeren, ook weer verder. Onder meer door het in gesprek te laten gaan met sprookjes, zoals Repelsteeltje. Qua vorm herneemt de auteur, net als haar voorbeeld destijds die binnen het eind van de orale traditie stond, als geheugensteuntje telkens een zin. In haar geval de vraag: ‘Wat is geweld?’
Ook stilistisch doen de vergelijkingen die ze bezigt soms Homerisch aan, zoals ‘De zee slaat haar laken over de simultane slapers op het zand’.

Op het strand speelt een groep mensen voor June en de ik-figuur het verhaal van Homerus na. Hij is trouw aan zijn vrouw (Penelope) en zoon (Telemachos) en keert huiswaarts, Nausikaä achterlatend. Het boekje van Van den Broeck heeft een open eind; de vraag mag je zelf beantwoorden. Een open eind, net als Odysseus’ onvoltooide reis.

1) Joost de Vries schreef in De Groene Amsterdammer (15-8 2024) een artikel over de titel ‘De bruidstaart in de regen’ n.a.v. het verschijnen van Audens verzamelde gedichten (‘Tijdelijke helden’) in een vertaling van Han van der Vegt (uitg. Van Oorschot).

Jabik Veenbaas: Odysseus’ onvoltooide reis – https://nieuwamsterdam.nl/producten/odysseus-onvoltooide-reis-9789046827796
Charlotte Van den Broeck: Augustus https://dasmag.nl/product/augustus/

Bram Bogart en Immanuel Kant

Ik weet niet of beeldend kunstenaar Bram Bogart (1921-2012) is beïnvloed door het denken van de Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant (1724-1804), maar je kunt Bogarts latere werk wél inzichtelijk maken met behulp van het late, abstracte werk – in een andere betekenis van het woord – van Kant.

Bram Bogart begon als figuratief materieschilder van stillevens en landschappen die hij in dikke verflagen neerzette, en eindigde met grote abstracte werken die haast een sculptuur naderen. Op de overzichtstentoonstelling Bram Bogart. Schilder van formaat in Museum Prinsenhof Delft hangt een van zijn laatste schilderijen alleen op een wand, met een bankje ervoor. Je kunt er, als je wilt, mediterend voor gaan zitten. Of in ieder geval: goed naar kijken.

Kant begon als een filosoof binnen de dogmatisch-rationalistische traditie à la Leibniz, maar zette zich daar onder invloed van David Hume al snel vanaf.[1] Uiteindelijk kostte het Kant ‘meer dan tien jaar lang om zijn nieuwe metafysica gestalte te geven’ (p. 22): de Kritik der reinen Vernunft, de Kritiek van de zuivere rede (1781).
Hume kwam uit bij een idee, – en niet zozeer bij een essentie, want het woord ‘essentie’ uit de titel van het boekje over Kant van Jabik Veenbaas is ingegeven door de reeks waarin het verschijnt, want Kant was geen essentialistisch denker. Voor Hume was ‘niet alleen de lichamelijke, ook de geestelijke substantie (…) een illusie’ (p. 35).

In verband met Bogart zou je het woord ‘substantie’ kunnen vervangen door ‘materie’. Uiteindelijk is het ook voor Bogart een open vraag, een leeg vlak; een leegte die gevuld kan worden, zoals een cursist in Leusden zei, waarschijnlijk met een verwijzing naar Kants agnosticisme of Hegels opvatting dat Kants categorische imperatief nog wat formeel, leeg is. Daarom is de foto die in het museum in Delft op de grond staat (zie hierboven, foto EvS]  tekenend: de schilder zit op een stoel en kijkt nadenkend naar het lege vlak voor hem. Is de materie nu maatgevend? Is liefde bijvoorbeeld alleen een kwestie van hormonen of toch méér dan dat?

Kant schoof verder op, richting het denken van Jean-Jacques Rousseau, die ‘met een volstrekt materieel geworden natuur geen genoegen kon nemen. Daarom mystificeerde en vergoddelijkte hij de natuur’ (p. 40). Zowel Rousseau en Kant probeerden voor de impasse ‘een remedie te vinden’ (p. 41).

Ook Bogart ging een stap verder dan de materiekunst van zijn stillevens en land-schappen. Zowel Kant als Bogart zochten ‘de basisvoorwaarden voor ons kennen van de natuur niet in de dingen buiten ons, maar in onszelf’ (p. 44). Ook dáárom is die foto in Delft zo tekenend.
Kant komt uit bij het transcendentale, dat wat vooraf gaat (a priori) aan de empirie, de ervaring. De ervaring van de natuur, de menselijke ziel en God. ‘Bovenaards’ noemt een tekstbordje in Delft het. Dat dekt in zoverre de lading, dat het woord aards er wel in bewaard moet blijven, want transcendentaal is niet transcendent. Misschien is het beter te spreken van ‘bovenzintuiglijk’ (p. 70 e.v.).

Voor zowel Kant als Bogart lijkt het alsof ‘de ziel een nieuwe betekenis [krijgt] als idee (…), als beginsel dat ons denken richting geeft’. De menselijke ziel en de ziel van een kunstwerk, die niet absoluut zijn, maar buiten de werkelijkheid toch kunnen bestaan.

Kant heeft het tenslotte over twee werelden Dit doet denken aan Bogarts respectievelijk figuratieve en abstracte kunst: zintuiglijke indrukken (uiterlijk) en een spiritueel niveau (innerlijk). Het bankje in Delft staat er niet voor niets! Dat late werk van Bogart én Kant plaatst beiden binnen een ‘innerlijke revolutie (…), morele bekering’ (p. 107) als cumulatiepunt van zowel de tentoonstelling als van het denken.

[1] Gegevens m.b.t. leven en denken van Kant ontleen ik zowel aan het boek De essentie van Kant (ISVW Uitgevers, 2022) als aan een cursus over hem bij de ISVW in Leusden (25- 29 juli 2022) van de hand van en door Jabik Veenbaas.
Een interview met hem, na afloop van deze cursus, valt te lezen op: https://8weekly.nl/special/aardse-hunkering/

In je hart bewaren

In een foldertje van de supermarkt die bekend is door de tv-reclame ‘Natuurlijk wel’ stond een mooie foto van een gedekte tafel. Het perspectief deed denken aan een tafel zoals de kunstenaars Dick Ket of Mommie Schwarz ze wel schilderden, met een bovenaanzicht. Er stond een doosje eieren op, een schaaltje met drie kleine appelflappen en een kommetje nootjes.
Toen ik het hoofdkantoor van de supermarkt mailde, of ik ook een foto van deze reclame-uiting kon krijgen, werd er enthousiast gereageerd: ‘Wat leuk dat je iets wilt schrijven over een product van xxxx.’ Het enthousiasme werd minder, toen bleek dat het me niet zozeer om een product ging, als wel om de foto zelf. Die afbeelding heb ik nooit gekregen.

Eigenlijk hoeft dat achteraf eerlijk gezegd ook niet. Ik zou zo’n tafel van Ket of Schwarz kunnen laten zien, maar ik blijf bij mijn oorspronkelijke idee over wat ik eigenlijk wilde zeggen, en kies uiteindelijk voor een prachtig schilderij van de Spaanse schilder Francisco de Zurbarán (1598-1664), dat enkele jaren geleden te zien was op een overzichtstentoonstelling in het Amsterdamse Rijksmuseum: Beker water en roos (foto EvS).
Ik moest eraan denken, toen ds. Paula de Jong het in haar kerstpreek van 2020 had over ‘het alledaagse dat het leven heilig maakt’. Alledaags en buitengewoon om de titel van een boek aan te halen.

Het kleine schilderij is namelijk zowel het een als het ander: alledaags én buitengewoon en ook nog eens spiritueel. Ga maar na: het tafereeltje is op het eerste gezicht zo alledaags als het maar kan zijn: een beker water op een zilveren schoteltje, waarop ook een roos ligt. Alles op een ruw houten tafel en niet, zoals op de reclamefoto, op een met een damasten tafelkleed overdekte, nette tafel.
Die alledaagse voorwerpen zijn christelijke symbolen, wat het schilderijtje buitengewoon én spiritueel maakt. De roos zonder doorns staat voor Maria, de kelk op het zilveren bordje voor Christus en het water ín die kelk is het water van de doop. Het zou me niet verbazen, als die oren van de kelk óók een betekenis hebben.

Je kunt een poosje naar het schilderij kijken, er bij blijven stilstaan en het overdenken. Dat is wat De Zurbarán ongetwijfeld ook wilde. Een folder gooi je meestal weg, maar dit schilderij valt te zien (National Gallery in Londen) en – als je het eenmaal hebt gezien -, kun je het op je netvlies en in je hart bewaren.

Verscheen eerder in Drieluik van de Protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord (december 2021) en wordt hier met toestemming overgenomen.

Koning en kind

 

Van ’t vroeglicht van de dageraad
tot waar de zon weer ondergaat
zingt elk de koning Christus eer
het kind der maagd is onze Heer.

 

 

Deze eerste strofe van Lied 516 uit het Liedboek (O solis irsus cardine) is voor mij de samenvatting van het Christmas Oratorio (2019) van de Schotse componist Sir James MacMillan, dat afgelopen zaterdag zijn première beleefde in het NTR Zaterdagmatinee. Gespeeld en gezongen door twee solisten, Mary Bevan (sopraan) en Christopher Maltman (bariton) op een, getuige de presentator van de ratio-uitzending ver in de zaal uitgebouwd podium, met de rug naar het Radio Filharmonisch Orkest en Groot Omroepkoor met een scherm voor zich waarop componist/dirigent James MacMillan was te volgen.

Koning Christus en het kind, of – om de titel van een boek van Karl Barth in een vertaling van Nico T. Bakker te parafraseren – Het koninklijke kind. Zo heb ik het ervaren. Zoals Barth telkens twee kanten laat zien, zo doet MacMillan dat ook.
Het begint er al mee, dat zijn oratorium uit twee delen bestaat, elk verdeeld in zeven segmenten en symmetrisch opgebouwd, als een palindroom, gespiegeld. Als zeg maar de gelaagdheid van een boven- en een benedenkerk. Volgens een interview dat mijn oud-collega Anthony Fiumara met de componist had, en dat werd gepubliceerd in het bij het Zaterdagmatinee behorende digitale boekje, is het MacMillans bedoeling ‘bij de ziel te komen en de relatie tussen het menselijke en het goddelijke op een krachtige, mysterieuze manier aan de orde te stellen’.
De componist zet zich duidelijk af tegen het wat hij ‘monodimensionele’ van een Arvo Pärt noemt. Enige nuancering is daarbij op zijn plaats: hij bedoelt hier de late(re), spirituele Pärt, want in met name in diens niet-vocale, vroege(re) werken horen we wel degelijk, maar dan veelal subtieler, eenzelfde conflict als MacMillan ten tonele voert.

Koning Christus
Laat ik de twee uitersten, de koning Christus en het kind, tot uitgangspunt nemen en zo bij wat hij ‘de ziel’ noemt uitkomen. Dat kan alleen, als je MacMillan ziet zoals Fiumara zijn stijl beschrijft: als uiting van een ‘retrospectief modernist’. Als een rooms-katholiek componist die ‘zijn plek begrijpt vanuit het verleden’, vanuit die traditie, maar dan voorwaarts gericht.

Het koninklijke wordt verklankt zoals we dat door de eeuwen heen gewend zijn te horen: met veel koperblazers, zoals in het ‘in unum Dominum’ in het eerste deel, en bij het woord ‘king’ in een koorgedeelte. Niet dat MacMillan voor de makkelijkste oplossing kiest, want waar je koninklijk koper zou verwachten, klinkt soms opeens een tedere woordschildering. Het andere uiterste van het spectrum.

Het kind 
Het kinderlijke klinkt meteen in de Sinfonia I waarmee het oratorium opent: een Schots dansje, met xylofoon en hobo (het pastorale instrument bij uitstek). De dreiging van gaat gebeuren (de kindermoord, de kruisdood) is echter niet ver weg, zoals de pauken aan het slot van het eerder genoemde ‘In unum Dominum’ bewijzen. Soms meende ik zelfs een vleugje blokachtige akkoorden à la Louis Andriessen te horen, zoals in het koor ‘But when Herod died, behold, an angel of God appeared in a dream to Joseph in Egypt’. Zoals er ook werd getapt uit vaatjes die de componist als dirigent kent: Sjostakovitsj (Sinfonia 3, het begin van het tweede deel), de Benjamin Britten van diens Christmas Carols (‘Today Christ is born’) en Bartók (slaan met de strijkstok op de snaren van de viool).

De ziel
En dan komen we tenslotte uit bij de ziel, die bij MacMillan als bij Joh. Seb. Bach wordt gespeeld door een vioolsolo, in dit geval Elisabeth Perry. Zij ging gelijk bij Bach de samenspraak aan met één van de solisten, zoals met de bariton in ‘Seest thou, my soul’. Ze had zelfs het laatste woord van dit stuk, een Schots kerstliedje van grote eenvoud waarin ook de celesta (caelestis, hemels, goddelijk) een grote rol speelde.

Zo mag ik het horen – heel doordacht qua opbouw en uitwerking aan de ene kant, en vol emoties aan de andere kant. ‘Spirituele genezing’ noemt MacMillan het, maar dat gaat mij iets te ver, al proef ik er wel iets van heel-making in. In een uitvoering om door een ringetje te halen, voor zover je dat via de radio helemaal kunt beoordelen.
Midden in coronatijd een lichtpuntje om in je hart en hoofd te bewaren. Of misschien, om de omschrijving van het werk van Paul Klee aan te halen waarvan het gezicht het omslag siert van het eerder genoemde boek van Barth/Bakker: ‘Hat Kopf, Hand, Fuss und Herz’. Het een wat meer dan het ander, maar dat is de persoonlijke insteek van zowel componist als luisteraar.

Kubussen en kistjes

De ontmoeting liep synchroon en beide gingen met elkaar en met mij in gesprek in de week rond Allerzielen.
Om te beginnen had ik voor een klein interview in Kerk in Mokum contact gezocht met Bart Niek van de Zedde, geestelijk verzorger van De Die (Amsterdam-Noord) en Torendael (Amsterdam-Zuid), en vervolgens wees een kennis van mij op haar inzending voor het project Art Rocks 2020, muziek geïnspireerd op een kunstwerk van in dit geval Louise Nevelson (zie foto).

1.
De eerste keer dat ik Bart Niek van de Zedde ontmoette, was enkele jaren geleden in De Die. Hier liet hij me het stiltecentrum zien, waar hij iets over vertelde om me daarna alleen te laten. Het is een ruimte voor bezinning, herdenking en contact.
Er hangen – om me daartoe te beperken – onder meer zestien kubussen. Hierin liggen voorwerpen die bewoners of nabestaanden achterlieten. Memorabilia. Ook wanneer een bewoner is overleden, rest er altijd een tastbare herinnering aan hem of haar die kan worden gedeeld en waarbij je even stil kunt staan. Dat kan een foto zijn, maar ook een flesje parfum.

2.
Raye Milford maakte een mooi liedje bij Sky Cathedral III in het Kröller-Müller museum. Het zijn ook allemaal kubussen, samengebracht en tot een geheel gesmeed door de kunstenares Louise Nevelson (1899-1988).
Ook hier gaat het om een wandsculptuur, een assemblage, van verschillende kratten en kistjes waarin allerlei afval is samengebracht dat de kunstenares in Manhattan op straat vond. Of misschien kun je hier ook zeggen: memorabilia die mensen op straat achterlieten, zoals ze dat minder achteloos in De Die deden. In beide gevallen wordt het nieuw leven ingeblazen, krijgt het een tweede leven.
Dit kunstwerk ademt net als Het groeiende geheugen in De Die een sfeer die je spiritueel of religieus zou kunnen noemen, in alle ruimte en openheid die dit biedt.

Beide, zowel Het groeiende geheugen in De Die als Sky Cathedral van Louise Nevelson en het liedje daarop van Rae Milford maken indruk. Zeker als je ze bekijkt en beluistert rond Allerzielen, wanneer de overledenen van afgelopen jaar worden herdacht in de hoop dat hun nalatenschap in ons doorleeft en doorwerkt.

Overigens: op het liedje van Rae Milford kan tot 22 november a.s. worden gestemd (zie link hieronder). Doen!

https://vgvz.nl/wp-content/uploads/2018/05/6-73-Het-groeiende-geheugen.pdf

https://artrocks.nl/competitie/inzendingen/sky-cathedral-rae-milford

Stemmen kan via deze link: https://edu.nl/gg4hf

Transcendent en immanent

 

 

‘”Het gebeurde allemaal op een en hetzelfde moment, haast exact gelijk”. Deze eerste zin uit de Het huis met de kersenbloesem van Sun-mi Hwang, zou zomaar in aanmerking kunnen komen voor de mooiste openingszin van 2020. Het is een lichte zin, maar ook een die een geweldige diepte verraadt door de zekere dreiging die ervan uitgaat en door de ongelijktijdige gelijktijdigheid die erin zit.’
Zo begon ik een recensie van genoemd boek voor de website Literair Nederland. Het leverde wat heen-en-weer ge-email met mijn eindredacteur op, over wat ik precies bedoelde met dat ‘een en hetzelfde moment’, met die ‘ongelijktijdige gelijktijdigheid’, en wát er dan precies gebeurde.

Ik moest eraan denken toen op hetzelfde moment dat ik twee items voor twee nieuwe rubrieken voor een andere website, 8weekly.nl af had, een mailtje van Galerie Ron Mandos in mijn mailbox viel. ‘Haast exact gelijk’, maar dat niet alleen – ook de titel van de online tentoonstelling van Levi van Veluw voor deze Amsterdamse galerie, in samenwerking met Changez! Art Brussels in Amsterdam, gaf te denken: Transcending the Tangible (Het tastbare overstijgend). Het gaf te denken, omdat op de website van Galerie Ron Mandos staat, dat elk kunstwerk van de door mij zeer bewonderde Van Veluw voortbouwt op zijn vorige. Het is werk – zo las ik – dat gaat over de diepte van de aarde, en – vul ik aan – de hoogte van de lucht.

In een flits drong tot me door, dat de twee items die ik recent voor 8weekly.nl  had geschreven, feitelijk hetzelfde deden. In de een gaat het over een mobile van Alexander Calder, die mijn moeder en ik eens bovenaan de trap van het Stedelijk Museum in Amsterdam zagen; ik schreef er op deze blog al eens eerder over. ‘Een immanent én transcendent kunstwerk, wat je ziet én wat daar bovenuit stijgt, vorm en inhoud, materie als idee ineen aan het hoge plafond en wij met beide benen op de grond, pogend, zo naar boven reikend, om zelf ook ons evenwicht te bewaren, bijna figuurlijk omver geblazen door dat lichte kunstwerk.’

In de andere bijdrage voor 8weekly gaat het over een nieuwe essaybundel van Roel Bentz van den Berg, die Uitgeverij Atlas Contact voor september aankondigt: De straatwaarde van de ziel. ‘Zijn columns zijn zo goed, vind ik, omdat ze, – net als de roman Het naderen van de brug, die hij eerder schreef -, vol verbeeldingskracht zitten.’ En – kan ik nu dank zij Van Veluw aanvullen – ook over transcendentie en immanentie.

De twee stukjes vullen elkaar zo op eenzelfde manier aan als de kunstwerken van Levi van Veluw. Kunstwerken die een relatie leggen tussen het spirituele, transcendente en het immateriële, het immanente. Ze hebben de bedoeling het geloof tastbaar te maken, tot werkelijkheid of waarachtigheid te brengen.
Op de virtuele tentoonstelling kun je zo de lijn van zijn kunst volgen, werk voor werk. Van Covered circle, een altaarstuk met een doek erover, via Circular Persuasion (zie afb.), Relief square, Grid for rituals naar Infinite. Het is fascinerend om te doen. Kijk wat er gebeurt!

 

Link naar de virtuele tentoonstelling van Levi van Veluw bij Galerie Ron Mandos: https://mailings.artlogic.net/readonline/cb4cfc7379fa4f34af0526da4d1c6495

Link naar mijn recensie van het boek Het naderen van een brug van Roel Bentz van den Berg op de site van Literair Nederland: https://www.literairnederland.nl/recensie-roel-bentz-van-den-berg-het-naderen-van-een-brug/

Links naar de twee bijdragen op de webste 8weekly.nl:
https://8weekly.nl/special/zo-fragiel-en-breekbaar-als-een-reiger/
https://8weekly.nl/special/8weekly-staat-te-trappelen-3/

Drieluik uit Noorwegen

Dit wordt weer eens een drieluik Dit keer naar aanleiding van drie dingen die mij tijdens een vakantie in Noorwegen afgelopen week aan het denken zetten. Het eerste was een opmerking van de rooms-katholieke voorganger David Earl Cooper tijdens een van de missen aan boord van de Koningsdam (foto Els van Swol), het lezen van het boekje Bron in je brein van de vrijzinnig protestantse theoloog Wim Jansen (uitg. Meinema) en een bezoek aan Kube, het kunstmuseum van Ålesund, waar in Fire Martyr (2014) van Bill Viola zag.

1.
David Cooper zei, in het verlengde van de Bijbeltekst die op een dag centraal stond (Mattheus 23), dat het hem primair gaat om het altaar en pas daarna om het brood en de wijn die erop staan, want ‘die komen eruit voort’. Het brood en de wijn zijn in eerste instantie voor hem ook ‘spiritual food’ en dan pas het lichaam en het bloed van Christus – of, voor protestanten, het brood uit de hemel en de wijn van het Koninkrijk.
Misschien vermoedde Cooper hetzelfde als Jansen in zijn boek verwoordde: ‘Een stil licht achter de dingen’. Of, even verder, ‘een diepe eerbied voor die geheimzinnige, verborgen aanwezigheid’.
Ik kan me dat zomaar voorstellen, als ik aan het mooiste altaar denk dat ik ooit zag: de eenvoudige stenen tafel (!), zonder welke opsmuk dan ook die Donatello maakte en die staat in de Pazzi-kapel in Florence. ‘God’, zegt Jansen, ‘is ook een afgeleide, net als ikzelf’, net als het brood en de wijn voor Cooper.

2.
Zoals het altaar vooraf gaat, gaat voor Jansen ook het ‘bidden vooraf aan religie en ligt eraan voorbij’. Of, even verder, zoals meditatie door hem wordt gezien als ‘een noodzakelijke fase die aan bidden vooraf gaat’.
Toegepast op het altaar met de brood en de wijn, kun je dit vergelijken met een citaat van de Noorse schrijver/avonturier Erling Kagge dat Jansen geeft: ‘Ik stond op het punt om mijn eten te verslinden, maar Börge stelde voor om niet alles in één keer op te eten en te wachten. Om even in stilte naar het eten te kijken’. Dat is het moment waarop het laken van het brood wordt gehaald en het servet van de beker met wijn: om in stilte naar het eten en drinken te kijken en er dan ook maar één hapje en één slokje van te nemen. Als voorsmaak.
Als Jansen zegt, dat het moment waarop hij de zee ziet, ‘een gebed op zich is’, dan denk ik aan het moment waarop ik het altaar van Donatello zie: ‘Mijn hart springt ervan op’. Telkens weer. Een moment dat je de kapel anders doet verlaten dan dat je er binnen ging, omdat je van binnenuit werd bewogen, geraakt. ‘Al deze dingen’, concludeert Jansen, ‘vormen niet alleen een opmaat tot, maar zijn ook al bidden’.

3.
Het is ook een boekje dat verwarring schept, wellicht omdat het niet altijd even consistent in zijn denken overkomt wanneer je uitgaat van de ondertitel: Bidden tot de God in wie je niet gelooft. Verwarring schept ook het kunstwerk van Viola dat ik zag, meerdere keren achter elkaar. Een zwarte man zit op een stoel te mediteren of te bidden. Eerst valt er één vlammetje op de grond, en dan nog eentje dat meteen weer dooft. Steeds vallen er meer. Alles om de man heen, de hele wereld, staat in brand. Op een gegeven moment wordt het te warm onder zijn voeten en doet hij de ogen open. Hij kijkt je aan. De vlammen klimmen aan zijn stoelpoten omhoog. Uiteindelijk rest een vlammetje. Dan dooft het licht. De uitleg is aan de toeschouwer. En daarbij moet je voor een keer het begeleidende bordje aan de muur laten voor wat het is.

Toegift
Eenmaal thuis valt mij een vertaling toe van de parasja die ’s middags tijdens een leerdienst in het Gast-huis centraal staat (zie afb., ontwerp Kees Voordouw). Adriaan Boer, hoofdredacteur van het Gast-huismagazine waarin ik op z’n tijd ook iets schrijf, stuurt mij zijn werkvertaling hierover uit Torah as a Guide to Enlightenment van rabbi Gabriel Cousens toe. Hieruit citeer ik het volgende, dat mij in het kader van dit drieluik bijzonder raakte: ‘Eén les omvatte het aanbieden van de eerste vruchten op het altaar, wat elementaire dankbaarheid aan God demonstreert (…). Het diende ook als een rituele herinnering aan het volk van de bron van hun oogst, wat hen op hun beurt hielp een bepaald niveau van nederigheid in stand te houden. Het aanbieden van de eerste vruchten was ook gerelateerd aan de eenheid van de relatie van het seculiere met het spirituele (…). Het spirituele gaf betekenis aan het seculiere en het seculiere gaf betekenis aan het spirituele (…). Om het land binnen te gaan, moesten de mensen de spirituele wereld samenvoegen met de fysieke wereld in hun bewustzijn, en op die manier zouden ze vrucht dragen in het land Israël (…). Dit wordt verder geactiveerd door onze ervaring van onszelf als goddelijke wezens die stralen met de aanwezigheid van God van binnen, die heerlijk versterkt wordt door mitswot en gebed. Wanneer we rondlopen, vervuld met de aanwezigheid van God, worden we door God geleefd op elk moment van ons leven en daardoor worden we blij gevuld met de niet causale liefde, tevredenheid, vreugde, vrede, eenheid en mededogen van het goddelijke dansen in het centrum van onze harten.’

Andreas Burnier – Ruiter in de wolken

burnier_ruiter-in-de-wolkenRuiter in de wolken : Joodse essays 1990-2002 / Andreas Burnier ; bezorgd door Daniel van Mourik en Manja Ressler ; met een voorwoord van dr. Bart Wallet ; en een inleiding van Daniel van Mourik. – Amsterdam : Uitgeverij Augustus, [2015]. – 472 pagina &  illustraties ; 24 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-450-2914-6

Ongeveer gelijktijdig met de biografie van Andreas Burnier (1931-2002) door Elisabeth
Lockhorn (Andreas Burnier, metselaar van de wereld, 2015) verschijnt een verzameling joodse essays, waarin de ontwikkeling van Burniers denken kan worden gevolgd. De bundel bestaat uit acht delen: ‘Waar kan men oude namen vinden’, ‘Het
taaie verhaal’, ‘Een wereld van verschil’, ‘De pendel van het kwaad’, ‘Joodse traditie en
vernieuwing’, ‘Kafka’s hond’, ‘Leven en dood’, ‘Lernen met Andreas’. De teksten geven
uiting aan de zoektocht naar de joodse identiteit van de schrijfster, criminologe en
feministe, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Los van het feit of de
lezer het met haar eens of oneens is, zetten de essays ondanks soms wat achterhaalde
visies aan tot nadenken. Het boek leent zich daarom uitstekend voor gesprekskringen
en boekenclubs die zich in rationalistische en tegelijk spirituele, religieuze en mystieke
teksten verdiepen. Eigenzinnig taalgebruik (literair, Joods, Duits). Met woordenlijst.
Naast een eerbetoon aan de bekende schrijfster en wetenschapper ook een goede
inleiding voor iedereen die meer over het jodendom wil weten.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

De dood is een filosoof

Hürter_Dood is een filosoofDe dood is een filosoof : hoe een val van een berg mij de zin van het leven liet inzien / Tobias Hürter ; vertaald uit het Duits door Marten de Vries. – Amsterdam : Ambo/Anthos, [2014]. – 166 pagina’s ; 20 cm. – Vertaling van: Der Tod ist ein Philosoph. – München : Piper Verlag GmbH, © 2013. ISBN 978-90-263-2791-9

De Duitse filosoof en wiskundige Thomas Hürter gaat in dit boek in op wat hij noemt ‘een andere manier van voortleven’ na een val van 37 meter in de bergen. Hij doet dit vanuit een cultureel-filosofisch, fysiologisch en metafysisch perspectief. Hij begint bij Homerus’ Ilias en het verhaal van Gilgamesj, dat hem leerde deemoedig te zijn. En hij eindigt bij hedendaagse filosofen als John Leslie en Mark Johnston die in Nederland bij het grote publiek niet echt bekend zijn. Het is geen al dan niet modieus spiritueel verhaal dat de auteur vertelt, maar voornamelijk beschrijvend. Vaak in een poëtische taal, en soms van de lezer ook doorzettingsvermogen vergend. Hürter geeft een correctie op het huidige hersenonderzoek dat stelt dat ik mijn brein ben (Dick Swaab en anderen). Het ik is méér, onder andere een in het geval van Hürter deels verlamde rechterhand.

Copyright NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen. Geplaatst in week 32 (2014).