Tweezaam

Als je vanaf het Mercatorplein in Amsterdam de Cabralstraat inloopt, zie je aan het eind daarvan het monumentale gebouw door zijn twee symmetrische schoorstenen al boven alles uitsteken. Het is een voormalige school in Amsterdamse Schoolstijl (1924), ontworpen door een onbekende architect en nu in gebruik als buurthuis MidWest. Zelf zeggen ze: dorpshuis in de stad.

In de voormalige gymzaal, waar enkele toestellen (wandrek, ringen) nog aanwezig zijn, was een dag na Internationale Vrouwendag een programma te zien en te horen van Monalisa Toneel & Film.[1] Een programma dat werd bijgewoond door zo’n vijftig mensen en waarin het getal twee telkens weer terugkwam voor wie er oog voor had. En dat heb ik, auteur van boeken met woorden als ‘Dialoog’ en ‘Tweespraak’ in de titel.
Het begon al bij binnenkomst, toen het gebouw na een elektriciteitsstoring in de buurt (de voormalige De Baarsjes) door een brandscherm in tweeën was gedeeld: voor en achter, en de bezoekers via een leuningloos trapje naar binnen moesten, wat voor sommigen een uitdaging vormde.

Sylvia Willink-Quiël
Het programma begon met een 23 minuten durend portret van de ook in de zaal aanwezige beeldend kunstenaar Sylvia Willink-Quiël [zie foto bovenaan], die méér is dan ‘de vrouw van’.[2] Het is een documentaire die werd gemaakt door Peter Limbach en werd gemonteerd door Patricia Werner Leanse en Yve du Bois.
De kunstenares werd in haar huis en atelier gefilmd. Ze vertelt daar over haar twee grote liefdes, de Amerikaans-Duitse dirigent Frieder Weissmann en schilder Carel Willink en niet in de laatste plaats haar eigen werk.
Op een gegeven, ontroerend moment laat ze een ‘zelfbeeld’ zien zoals ze het noemt, met in het achterhoofd, achter haar lange haar, een dodenmasker van de schilder Carel Willink. ‘Tweezaam’ noemt ze het met een uitspraak van Nietzsche.
We kennen haar werk onbewust allemaal, bijvoorbeeld door enkele prachtige beelden in het Amsterdamse Concertgebouw, waaronder een schitterende kop van Bernard Haitink die ze bewust iets meer haar heeft gegeven dan hij had.

Sedje Hémon
Na deze documentaire volgde een dialoog tussen beeldend kunstenaar/componist Sedje Hémon (1923-2011), gebaseerd op teksten van haar en gespeeld door Brechtje Hartong van Ark (journaliste) en Patricia Werner Leanse (Sedje Hémon).[3]
Het was een dialoog in de dubbele betekenis van het woord: het abstracte lijnenspel op haar schilderijen valt te zingen, en Patricia deed dat als zangeres aan de hand van een schilderij dan ook. Hémon ging in haar boek Integratie der kunsten nog een stap verder; het ging haar om alle kunsten, inclusief architectuur.
Hemon zat in het verzet en werd in 1944 opgepakt. Ze belandde in gevangenissen en concentratiekampen en kwam lichamelijk gebroken terug. In 1953 moest ze het vioolspelen opgeven, maar ze bleef tekenen.
Ter onderbreking van het interview werden enkele fragmenten uit concerten (voor panfluit en orkest, voor viool en orkest) gedraaid, wat om voor mij althans onduidelijke redenen wat gelach in de zaal tot gevolg had. Was het de abstracte, moderne toon van haar muziek? Wat het de kwaliteit ervan? Een opmerking van een buurvrouw?

Tentoonstelling Stedelijk Museum
Tot slot werd een korte film van BubbleEyes (Patricia Werner Leanse en Yve du Bois) getoond over de laatste grote Sedje Hémon tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam, waarover ik ook blogde.[4]
Ook hierin zat, net als in de documentaire over Sylvia Willink-Quiël, een ontroerend moment. Bij de Tweede Wereldoorlog en de impact daarvan op Hémon te zijn aangekomen, werd een shot van een schilderij van haar getoond waar de camera haast leek in te kruipen. Het werd steeds benauwender en deed denken aan een hek wat Armando eens schilderde: Der Zaun (1994, Kröller-Müller Museum, zie afb.).[5]
Deze techniek van cameravoering komt mij voor als een typisch Werner Leanse-trekje dat ik al eerder zag.[6] Een mooie handtekening onder deze zondagse namiddag. En voor mij ook een dialoog met een ander kunstwerk.

 

De afbeeldingen bij deze blog zijn, m.u.v. Der Zaun van Armando, ontleend aan de uitnodiging voor de eenmalige voorstelling op 9 maart 2025 in MidWest.

 

[1] https://www.monalisatoneel.nl/
[2] https://sylviawillink.nl/
[3] https://sedjehemonstichting.nl/
[4] https://elsvanswol.nl/mediteren-nadenken-en-zingen-over-het-kwaad/
[5] https://krollermuller.nl/armando-het-hek-28-7-94
[6] https://elsvanswol.nl/?s=Werner+Leanse&submit=Zoeken

Jaarthema 2024 – Vincent van Gogh (II)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het Vincent van Gogh. Deel 2 van een tweeluik.

6.
NPO2 Extra zond op 27 april 2024 het biografische drama At eternity’s gate (2018) van Julian Schnabel uit. De mise-en-scène lijkt soms zo te zijn weggelopen uit een schilderij, bijvoorbeeld Kaartspelers van Cézanne of de postbode van Van Gogh zelf (zie afb.). De schilder is in dit drama bij lange na niet de getormenteerde man waar hij vaak voor wordt gehouden. Hij wil alleen met rust worden gelaten en wordt door zijn omgeving daardoor voor gek versleten. Of door zijn in die tijd afwijkende schilderijen, van boomwortels bijvoorbeeld. Soms weet Van Gogh niet waar hij voor instaat als hij boos is. En verder weet hij ook niet wat er gebeurt en er met hem aan de hand is. Heeft hij die schotwond in zijn buik zelf veroorzaakt? Of waren het twee jongens die dat deden? Hij zwijgt erover.

Aansluitend op deze film was de korte documentaire te zien over kunstenaar Matthew Wong, van wie t/m 1 september 2024 in het Van Gogh Museum de tentoonstelling Painting as a last resort was te zien. Hij nam alles van Van Gogh in zich op. Zoals de staccato, korte verfstreken in zijn latere werk. Hij gaf er zijn eigen invulling aan. Er zit angst en verdriet in Wongs werk, dat eigenlijk op een bepaalde manier zelfportretten zijn. Hij stapelde verschillende stoornissen op elkaar. Ook hij wilde met rust worden gelaten en werd slechts 35 jaar. Hij benam zichzelf van het leven. In een eerdere blog op deze site schreef ik over hem en deze tentoonstelling.[1]

7.
Op 5 mei 2024 vertelde Judith Koelemeijer in een televisie-interview met Annemiek Schrijver (De verwondering) over Etty Hillesums gang naar Westerbork. Ze kwamen aan op station Hooghalen en moesten nog een eind lopen. Het station waar ook Van Gogh arriveerde, vele jaren eerder, zoals we in het Drents Museum gewaar werden [zie vorige blog]. De overeenkomst is dat beiden, ondanks wat ze te wachten stond, toch de schoonheid van alles wat ze om zich heen aantroffen probeerden te zien. Van Gogh schiep in eerste instantie voor zichzelf maar gaf daarmee ook veel aan anderen. Aan Wong, aan ons. Hillesum wilde er primair voor anderen zijn. En voor God, wat beiden weer bindt.

8.
In een ander televisieprogramma, Het geheim van de meester (15 mei 2024), stond Van Goghs De amandelbloesem centraal, een naar de werkelijkheid geschilderde zoektocht naar schoonheid. Als geboortecadeau gemaakt voor Van Goghs neefje Vincent Willem, de zoon van zijn broer Theo en diens vrouw. Lisa Wiersma. Thijs Hogendijk vertelden er al over in Tijd voor Max een dag ervoor. Over met name de technische kant van het schilderij. Revolutionair, omdat in 1840 de verftube was uitgevonden waarmee de schilder hier, in 1890, werkte. Van Gogh vond het zelf een geslaagd doek, ‘het geduldigst en beste gemaakte van al mijn schilderijen’, schreef hij in een brief.

9.
‘Soms zijn Uw woorden verborgen in beelden’ was het gebed aan het begin van de dienst over Van Gogh in de Zendingskerk in Ermelo op 4 augustus 2024 [foto EvS]. Gesproken door voorganger Cor Louwerse. Het thema van de dienst was verwondering. Daaruit ontstaan de mooiste dingen. Kijken als lezen, van beeldende taal. En kunst als een spannend verhaal. Erover zingen en als van ouds lezen. Psalm 8 in een vertaling van Gerard Schwüste bijvoorbeeld.

De overweging was getiteld ‘In het begin was verwondering’. Over het Godsbesef van Van Gogh, zijn liefde voor de naaste die in het dagelijks leven ver werd doorgevoerd. Te ver, volgens de kerkelijke gezagsdragers. Hij begint voor zichzelf. Als schilder van het geel, het Goddelijke licht. Zonnebloemen keren zich naar dat licht. De aardappeleters is de verbeelding van het Laatste Avondmaal. Het kind op de voorgrond is als Christus, met een aureool om het hoofd, die afkomt van de stoom van de warme aardappels. Zo interpreteert Anton Wessels het doek. Zo legt ook Louwerse verschillende schilderijen religieus uit. Aan de hand van Johannes: ‘Ik ben het licht van de wereld’.

10.
Er worden aan het begin van seizoen 2024-2025 genoeg tentoonstellingen e.d. aangekondigd waarin een link met Van Gogh wordt gelegd. Zoals bijvoorbeeld Liberté – Ary Scheffer en de Franse romantiek (Dordrechts Museum, t/m 23 maart 2025). In een voorbeschouwing schrijft Kees Keijer (Museumtijdschrift, nr. 7, okt./nov. 2024) dat Scheffer een Van Goghs favoriete kunstenaars was. Over enkele andere favorieten (Rembrandt, Hals) had ik het in mijn vorige blog. Keijer omschrijft Scheffers kunst als ‘religieus gezwijmel (…) mierzoet’. Au! Ik bewaar zulke mooie herinneringen aan diens portret van zijn overleden moeder (1839) waarover ik eerder schreef in De Rode Leeuw.[2]

Misschien is het gewoon beter om me komend jaar op exposities te laten verrassen. Dat laatste overkwam mij al in de Fundatie in Zwolle, tijdens de tentoonstelling Noordelijk licht, een fototentoonstelling. Opeens stond ik voor een bruikleen: Almond blossom and cherry blossom (2017) van Miklos Gáal (1974, foto EvS). Hij woont afwisselend in zijn geboorteland Finland en in Nederland. Het is wel duidelijk waar hij de mosterd vandaan haalt [zie foto van De amandelbloesem hierboven]! Dat hoef je er niet eens bij te vertellen.
Al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat de tentoonstelling Sag mir wo die Blumen sind met werk van Anselm Kiefer [zie vorige blog] in het Van Gogh Museum en het Stedelijk Museum Amsterdam (7 maart t/m 9 juni 2025) met stip op een staat …

[1] https://elsvanswol.nl/klein-groot-verhaal/
[2] https://elsvanswol.nl/twee-composities-een-schilderij/

Drieluik: Sacred and Profane

Het is weer eens tijd voor een Drieluik. Drie ervaringen van afgelopen weekend: een concert – inclusief toelichtingen – in het Amsterdamse Concertgebouw, een recensie van de nieuwe dichtbundel van Maria de Groot in de Nieuwsbrief van Meander en de tentoonstelling Unravel in het Amsterdamse Stedelijk Museum.

1. Het Zondagochtend Concert
Het concert waarom het hier gaat, was een coproductie tussen AVROTROS en Het Concertgebouw. Het ging in iets uitgebreidere vorm vrijdagavond 4 oktober in TivoliVredenburg in Utrecht. En op zondagochtend 6 oktober dus in Amsterdam.
De redactie van de VPRO Gids had dit waarschijnlijk niet door en vroeg twee verschillende redacteuren, Mark van der Voort en Martin Kaaij, om voor twee edities (week 39 en 40) een voorbeschouwing te schrijven over deze concerten door het Groot Omroepkoor o.l.v. Benjamin Goodson en m.m.v. de pianiste Nino Gvetadze.

Op het programma stond werk van Françis Poulenc (foto), Johannes Brahms, Franz Schubert en Benjamin Britten. ‘Zowel Britten als Poulenc’, schreef Van der Voort, ‘verenigden wereldse muziek-verlokkingen met een diep doorvoelde religieuze houding’. Kaaij tapte uit een ander vaatje en begint met een ervaring van Simone Weil in het New York van 1942. Hij omschreef haar als filosoof, maar ze was ook activiste en mystica. Waarom dat belangrijk is om te vermelden, kom ik straks terug.

Het meeste hout sneed de toelichting in het programmablad bij het concert van de hand van Alexander Klapwijk, bekend als concertinleider in onder meer Utrecht en Rotterdam. Hij schrijft dat Britten ‘erg gecharmeerd [was] van het seculiere christendom dat de Anglicaanse bisschop van Woolwich, John A. T. Robinson, in zijn boek Honest to God beschreef’.

2. Maria de Groot
Vervolgens de recensie van psycholoog en freelance schrijver Ivan Sacharov van de dichtbundel Klokkenstoel (Uitg. Elikser, 2024) van Maria de Groot.[1] Sacharov begint met wat achtergrondinformatie over haar, waarin hij het een ‘aparte combinatie’ vindt dat de schrijfster, theologe en emeritus-predikante ook ‘actief [was] als feministe’. Dat voert ons terug naar Simone Weil, met wiens mystieke kant De Groot verwant is, net als – meer nog – met Theresa van Avila. Dus zo vreemd is die combinatie zeker niet.

Hierna vermeldt de recensent dat Maria de Groot ‘door de gevestigde orde van literaire critici vooral [wordt] genegeerd’. Dat klinkt negatiever dan hoe Gerrit Komrij haar werk eens karakteriseerde: het is jammer, vond hij, dat ze een religieuze inborst heeft, want ze is een groot dichteres.
Dit gezegd hebbend, citeert Sacharov het gedicht Klokkenstoel. Daarin is onder andere sprake van een

Stoel van stro, bouwsel van gras.

De seculiere pendant van de klokkenstoel bij een kerk; Sacred and Profane heette de cyclus van Britten die het Groot Omroepkoor uitvoerde. Eigenlijk vindt Sacharov het ‘gewoon een goed gedicht’, al zijn ‘de toespelingen op het christelijk geloof (…) in deze tijd niet in alle kringen bevorderlijk om je poëzie over de streep te krijgen’.

3. Unravel
Op de een of andere manier ligt dit bij beeldende kunst anders. Neem als voorbeeld de installatie Gebedswolke van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Igshaan Adams die valt te zien op de tentoonstelling Unravel in het Amsterdamse Stedelijk Museum [foto EvS]. Het werk is geïnspireerd door opstuivende stofwolken door dansende en stampende voeten. Weer die dubbelheid die we al ettelijke keren tegenkwamen.

De expositie laat textielkunst zien. Kunst die bijvoorbeeld tijdens workshops in de kerk in Chili onder Pinochet werd gemaakt. Als protest, maar omdat het binnen de context van de kerk was ontstaan, werd het niet als zodanig (h)erkend. De verlokking van het aaibare materiaal gaat samen met een religieuze houding, net als de werken die het Groot Omroepkoor zong. Activistisch werk als van feministen gelijk Simone Weil en Maria de Groot is het. Uitgerekend in een vorm (textiel) die door mannelijke kunstenaars niet vaak is toegepast of voor vol wordt aangezien.
Of, zoals op het eerste tekstbordje op de tentoonstelling staat – en waarin ook een boek wordt genoemd –: ‘In haar boek The Subversive Stitch (De rebelse steek) uit 1984 beschrijft Rozsika Parker hoe textiel in de westerse geschiedenis onterecht als vrouwenwerk is bestempeld. Ze belicht ook hoe naaien en borduren voor vrouwen zowel een symbool van onderdrukking als een middel voor zelfexpressie zijn geworden.’

Het is gewoon goede kunst, – net zoals dat gedicht van De Groot -, die daar in de kelder van het Stedelijk Museum wordt getoond (nog t/m 5 januari 2025). Luisteren, lezen en kijken dus. Goed luisteren, lezen en kijken. Al dicht zij


omdat ik niet luisteren kan
– ieder is doof

Toch maar proberen.

 

[1] Zie: https://www.bol.com/nl/nl/p/klokkenstoel/9300000179472446/?bltgh=uu-ZrH-WMQPzlNnLLApAbQ.2_6.7.ProductTitle

Verhalen en herinneringen die beklijven

Op de valreep zag ik – gelukkig! – de indrukwekkende overzichtstentoonstelling On this side of the river Elbe van de Roemeense kunstenares Ana Lupas (1940) in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Opvallend muisstil liepen de bezoekers langs onder andere drie series Identity Shirts. Mijn blik bleef hangen op een shirt uit wat zij de tweede generatie (1969) noemt, gemaakt van diverse stoffen, garen en potlood [foto links, EvS]. Het boordje van het shirt valt een beetje open en je ziet de bolling van borsten. Even verderop stuit je op een variant van dit shirt uit de derde generatie (1971, foto rechts, EvS). Ook van papier, maar nu met zweet, ijzerdraad en een kaars die rookt ervoor. Daardoor krijgen de hemden uit deze serie een religieuze lading.
Beide series vormen een protest tegen het communistische regime in Roemenië; elk mens is bij Lupas een individu, zonder uniforme kleding en gelovig of niet. De borsten van elke vrouw zijn immers verschillend. Het zijn risicovolle verwijzingen in een land waarin zowel individualiteit als geloof door het regime waren verboden.

Unseen
Joke de Wolf schreef in een recensie in De Groene Amsterdammer (6 juni 2024) dat de shirts ondanks alles niet aan de lijkwade van Veronica doen denken. Dat doen ze ook niet, maar door die opmerking moet ik bij een officiële afdruk van een foto van de lijkwade in de Dom van Turijn bij galerie Depth of Field (DOF), het antiquariaat in historische foto’s die wordt getoond op de twaalfde editie van de photo fair Unseen in de Westergas Amsterdam, juist híer aan denken [zie foto hierboven, beeld van de deelnemende galerie Unseen].
Het zijn levensgrote, een-op-een koolstofafdrukken (beide 217 x 114 cm) van de foto die de Italiaan Giuseppe Enrie (1886-1961) in 1934 maakte. Het is de periode waar het twee jaar geleden opgerichte DOF zich met name op richt. 1)

Het is ook de periode die kunstcriticus en schrijver John Berger (1926-2017) interesseerde. Zijn essays over fotografie zijn ruim tien jaar geleden in een nieuwe editie en met een voorwoord van Geoff Dyer als Penguin Modern Classic uitgegeven. Ik leg enkele essays hieruit naast mijn bevindingen met de kunstwerken van Lupas en de foto van Enrie. Geen recensie van Unseen dus, maar een stukje essayistiek.

De rol van de beschouwer
In het eerste essay, ‘Image of Imperialism’, vergelijkt Berger ook een foto (van de dode Che Guevara) met een kunstwerk (Rembrandts De anatomische les van dokter Nicolaes Tulp, Mauritshuis Den Haag). Hij gaat in op de overeenkomsten en de functie van beide werken. De foto als politieke waarschuwing (à la Lupas), het schilderij om de vooruitgang van de medische wetenschap te belichten. Het doek van Rembrandt deed de auteur denken aan Mantegna’s schilderij Bewening van de dode Christus (Brera, Milaan). Dat gebeurt door de emotionele overeenkomst tussen de kunstwerken, hoewel er wel degelijk ten diepste verschillen zijn.

In een ander essay, ‘The Suit and the Photograph’, gaat Berger een experiment aan. Hij vraagt of de beschouwer bij een foto die August Sander (1876-1964) maakte van drie mannen in pak met een bolhoed op en een wandelstok in de hand, de gezichten af wil dekken met een stuk papier en alleen naar hun kleding te kijken. Ook bij Lupas ontbreken de hoofden en kijken we alleen naar de torso van in dit geval twee vrouwen. Er is alleen een verschil. Bij Lupas is het papier gevormd naar de verschillende borsten en die geven er zo hun identiteit aan, bij Sander beschermt de kleding de identiteit van de mannen en benadrukt mede hun autoriteit. Er is sprake van semiotiek (Richard Barthes) in de zin van de taal die uit de kleren spreekt.
In weer een ander essay, ‘Appearances’, stelt Berger voorts dat fotografie geen taal van zichzelf heeft, omdat het eerder een citaat is dan – zoals bij beeldende kunst – een vertaling van [vul ik uit een ander essay aan] de waarheid.

In een van de latere essays heeft Berger het over de foto’s die Marc Trivier (1960) maakte van de bekende beelden van Giacometti. Het zijn, schrijft hij, geen ‘reproducties’ zoals in een catalogus, ze leggen niet vast maar gaan een samenspraak met ze aan. De huid van de beelden vormt een interface tussen het fysieke en metafysische.

Conclusie
Wat kunnen we hier nu mee met de twee Identity Shirts van Lupas en de foto van Giuseppe Enrie/DOF in ons achterhoofd?
In de eerste plaats zijn er, ondanks alle verschillen, emotionele overeenkomsten tussen de werken. Je kunt in de betekenis die eraan wordt gehecht, politiek of religieus, ofwel meegaan, ofwel deze afwijzen of zelf aanvullen. Zoals de foto’s van de Vlaming Trivier een samenspraak aangaan met de beelden van Giacometti, zo konden wij als bezoekers van het Stedelijk Museum en kunnen wij in Westergas Amsterdam ook proberen in gesprek te gaan met de daar getoonde werken. Ze nodigen ertoe uit. In wezen maken wij de kunstwerken af, in het geval van Lupas en Enrie respectievelijk de torso’s en een afdruk in de dubbele betekenis van het woord. Immers: ook de rooms-katholieke kerk beschouwt de lijkwade niet als een relikwie maar als een kunstwerk. Zo creëren we in de eerste plaats verhalen achter de kunstwerken en vervolgens ontlenen we er herinneringen aan. Uiteindelijk gaat het volgens Berger om dat laatste. Verhalen en herinneringen die je bijblijven. Die beklijven.

1) Arabella Coebergh van Coebergh Communicatie & PR wees mij op een interessant interview van Wouter van den Eijkel met Joris Jansen (DOF) over deze afdruk: https://galleryviewer.com/en/article/2575/the-shroud-of-turin-one-of-the-most-mysterious-an?event_id=27

Unseen Amsterdam
Westergas Amsterdam
Vrijdag 20 september 2024 11.00-21.00 uur
Zaterdag 21 september 2024 11.00-19.00 uur
Zondag 22 september 2024 11.00-19.00 uur

John Berger
Understanding a Photograph
Ed. and introduced by Geoff Dyer
Penguin Classics, 2013
ISBN 978 0 141 39208 8
Prijs € 14,00

Klein groot verhaal

Het verhaal zit in de kleine dingen. In details op de schilderijen van de Chinees-Canadese kunstenaar Matthew Wong (1984-2019) die gaandeweg de tentoonstelling Painting as a Last Resort in het Amsterdamse Van Goghmuseum (t/m 1 september 2024) hoofdzaken (b)lijken te zijn.

Het gaat om een klein, eenzaam figuurtje dat opduikt en is ontleend aan het werk van de Chinese schilder Shitao (1642-1707): alleen in een bos, alleen in een bootje. De symboliek laat zich raden. Zeker als je weet hebt van de zelfdoding van Wong, zeker ook in de week waarin de man van een vriendin werd gecremeerd en de dood je nabij is.
Het verhaal – want dat is het voor mij – begint met The Kingdom (Het Koninkrijk, 2017), gaat verder met Night Crossing (Nachtelijke oversteek, 2018) en eindigt met Hideaway (Schuilplaats, 2019).

Op het eerstgenoemde schilderij, The Kingdom [foto EvS], staat het figuurtje in een open plaats in een berkenbos à la David Hockney (1937). Het lijkt of hij in een soortgelijk huisje staat waarin schildwachten voor een paleis de wacht houden, maar het zou net zo goed een doodskist kunnen zijn. Of is het de koning zelf die daar staat? Met een kroontje op zijn hoofd. Alleen heeft hij, – afwijkend voor een schildwacht en een koning -, zijn handen in de zij. Kom maar op, lijkt hij te zeggen. Het is als de aankondiging van de dood in het eerste deel van Bruckners Achtste symfonie.

 

Op het twee schilderij, Night Crossing [foto EvS], staat het figuurtje rechtop in een wit bootje op een rustig stukje water (de Styx?) met om hem heen de woelige baren en boven hem een sterrenhemel à la Vincent van Gogh (1853-1890), met wiens leven, werk en vooral dood Wong zich verwant voelde.

 

En op het laatste schilderij, Hideaway tenslotte [foto EvS] komt een rood bootje aan bij een grot die een vergrote uitgave lijkt van het huisje of de doodskist op The Kingdom. De cirkel is rond. Het is als de overgave aan het eind van het eerste deel uit Bruckners Achtste symfonie.

Ik denk aan een grot zoals Gustav Doré (1832-1883) die schilderde op zijn De begrafenis van Sara. Zij werd begraven in de grot op de akker van Machpela (Genesis 23:19).

Een klein figuurtje in een bos, een bootje, een grot. Dat is de weg die hij ten einde gaat. Zijn naam is Dood:

Slechts één naam legt iets bloot
De eeuwenoude roepnaam Dood.

(Jotie T’Hooft in: Verzamelde gedichten, 1981)

https://www.vangoghmuseum.nl/nl/bezoek/tentoonstellingen/matthew-wong-vincent-van-gogh

Tweeluik (XVI)

Links: Omslag Macht en verbeelding                                   Rechts: Omslag Walk through
van Femke Halsema (Essay voor de                                   walls van Marina Abramovic en
Maand van de Filosofie, 2018)                                              James Kaplan (2016)

Tweeluik n.a.v. de expositie met werk van Abramovic in het Stedelijk Museum te Amsterdam (t/m 14 juli 2024): https://www.stedelijk.nl/nl/tentoonstellingen/marina-abramovic
Zie mijn recensie van deze tentoonstelling: https://8weekly.nl/recensie/recensie-overrompelende-overzichtstentoonstelling-abramovic/

Transcendentie, transformatie

Elk jaar wordt een Kerkmeester gevraagd een tentoonstelling te maken voor het middenschip van de Grote Kerk in Veere (zie foto links). Dit jaar is dat de in Middelburg wonende Marinus Boezem (1934). Hij benadrukte al eerder, onder meer in de Amsterdamse Oude Kerk (Labyrinth, 2016), de verticaliteit van zo’n gotische kerk. Beide tentoonstellingen kun je dan ook in het verlengde van elkaar zien. Het zijn gordijnen en wind die samen een installatie vormden en vormen. Zelfs het borduren van in het geval van Amsterdam de plattegrond van de kerk (Gothic Gestures) komt terug en in Veere, waar het gaat om de nooit voltooide toren van de kerk.

Renaissanceschilderijen en Newman
Je kunt bij het conceptuele werk van Boezem aan twee voorbeelden denken, hoewel de uitwerking een andere is. In de eerste plaats aan renaissanceschilderijen waarop gordijnen een fictieve ruimte in tweeën verdelen. In de tweede plaats aan Right Here (1954) van Barnett Newman: een verticale lijn van olieverf op doek (Stedelijk Museum Amsterdam, zie afb. rechts).
De achterliggende vraag die de oude schilderijen opwierp (waar bevindt de beschouwer zich: binnen of buiten?) wordt in de eerste opzet vervangen door: waar bevindt de bezoeker zich: voor of achter het gordijn? Zoals Boezem in 1969 in het Stedelijk Museum in Amsterdam uit de ramen van de eerste verdieping beddengoed naar beneden liet hangen; wat is binnen, wat is buiten, wat is museum, wat openbare ruimte? Bij Newman is de vraag: wat doet deze lijn met je als toeschouwer?

Hang naar het transcendentie
De gotiek is in de visie van Boezem, volgens curator Lorenzo Benedetti in de tentoonstellingskrant van de expositie in de Oude Kerk destijds (zie foto links), ‘met de kathedraal als letterlijk hoogtepunt, een metafoor voor de hang van de mens naar het transcendente: het verlangen om op de stijgen en al het aardse achter zich te laten.’
Dat de kunstenaar altijd al wat heeft gehad met gotische bouwkunst, weten we. Met als bekendste werk, – dat in de volksmond ‘de Groene Kathedraal’ (1987) is gaan heten -: de 178 Italiaanse populieren in de Noordoostpolder bij Almere, die samen de vorm van een kathedraal hebben.

Zo transformeert Boezem telkens eenzelfde grondidee tot iets anders. In de Oude Kerk van Amsterdam, de Grote Kerk in Veere, het Amsterdamse Stedelijk Museum en in de Noordoostpolder. En telkens is het de moeite van een reis(je) waard. Letterlijk of in je hoofd. Want je er een voorstelling van maken is niet zo moeilijk.

De expo Kerkmeester Marinus Boezem – installatie, is te zien t/m 29 oktober 2023.
Info en tickets: https://grotekerkveere.nl
De foto bovenaan deze blog is aan deze website ontleend.

De tweede helft

Onlangs verscheen mijn boek Tweespraak. Muziek in de gedichten van Anna Enquist (zie afb. rechts en link onderaan deze blog).
Hieronder treft u, om er een idee van te krijgen, een kort hoofdstuk aan. Over de bundel
De tweede helft (2000) van Anna Enquist.

1 De bundel
De omslag van deze bundel wordt gesierd door het bekende schilderij Snijden aan gras (1966) van Co Westerik[1]. Eerder koos Enquist al een doek van hem voor het omslag van haar debuutbundel, Soldatenliederen. Nu betreft het een grasspriet die in een vinger snijdt. De grasmat van een voetbalveld, Enquists geliefde sport waarover ze ook schreef, maar het is ook de snee die het leven in een eerste en tweede helft verdeelt.

Deze bundel is verdeeld in vijf afdelingen: ‘De plaatsen’, ‘Achteruit’, ‘De wegen’, ‘Vooruit’ (waarin het titelgedicht ‘De tweede helft’) en ‘Stilstand’.
In deze bundel staat slechts één gedicht over muziek: ‘Mozarts uitzicht’ [2]. Het is een gedicht in twee strofes van elk zeven regels (een septet), samen veertien regels.

Van Mozarts composities worden twee werken genoemd: het ‘Lacrimosa’ uit het Requiem en de opera Le Nozze di Figaro, maar ze staan niet onderaan het gedicht vermeld, als ‘bronvermelding’, zoals in Soldatenliederen, of als titel bovenaan, zoals ‘Erbarme dich’ (de aria uit Bachs Matthäus Passion), een klassiek sonnet in Jachtscènes, en zoals bij ‘Ik speel de Serenade van Suk’ in Een nieuw afscheid.

2 Mozarts uitzicht
Eerst het gedicht zelf. Het is een verhalend gedicht dat in twee strofen van elk zeven regels uiteenvalt en dat gaat over een gezin dat drie dagen de koortsige muzikant Mozart achterna loopt. Dit koortsige wordt uitgedrukt in de ritmische afwisseling van lange en korte klinkers: “Door Wenen” (r. 1, lang) en “muzikant achterna” (r. 2, kort), “traptreden” (kort) en “kroop” (r. 3, lang), “blote handen” (r. 4, kort) en “schoorsteen” (r. 6, lang), “Japanse vrouwen” en “Lacrimosa” (r. 9, kort), “koptelefoons” en “Spanjaarden” (r. 9), “floten de Figaro” (kort) en “schoolkinderen renden” (r. 10, lang en kort) “rond” en “muren” (r. 11, kort), “wangen” en “raam” (r. 13, kort en lang), “zagen wat gezien was: de Bloedsteeg” (r. 14, allemaal kort op Bloedsteeg na).

Als lieux de mémoires worden de traptreden beklommen, waar eens Mozart overheen rende. Om hen heen horen ze flarden muziek uit koptelefoons en in het gefluit van Spanjaarden. Ze zien kinderen die rond vitrines in hoogstwaarschijnlijk het Mozarthaus rennen, en ze zien wat Mozart eens zag: de Blutgasse, de Bloedsteeg bij het Mozarthaus.
Wat opvalt, is dat de ik-figuur dit allemaal niet alleen waarneemt, maar als onderdeel van een familie met de verwanten deelt, als gezamenlijke ervaring van leven (Le Nozze di Figaro) en dood (Requiem en Blutgasse). Al is het verhaal dat over de Blutgasse de ronde doet, namelijk de moord op Tempeliers (1312) die op deze plaats zou zijn voltrokken – overigens niet vermeld in het gedicht – een legende.

Dit brengt mij naar het door Enquist zeer bewonderde werk van de Oostenrijkse schrijver Thomas Bernard (1931-1989), over wie in haar Tegenwind een uitgebreid essay is opgenomen, gebaseerd op een ongepubliceerde en verloren gegane lezing[3]. Op een gegeven moment heeft Enquist het over Bernards “ontroerende roman Alte Meister”. Ze schrijft dat hij “troost kan zoeken en vinden bij de mensen tegen wie hij zich vroeger moest afzetten”[4]. “Het is”, schrijft ze, “alsof Thomas Bernard (…) zich een (…) bestaan heeft kunnen gunnen met zijn familie”[5].

In 2000 schreef ik een kort artikel over de “prachtige, korte roman Alte Meister, zijn meest humane boek”[6]. Een boek waarin de verhouding tussen beeldende kunst en muziek centraal staat, zoals literatuur en muziek in de onderhavige gedichten van Enquist. De hoofdpersonen, zaalwacht Insigler in het Kunsthistorisch Museum in Wenen en muziekfilosoof Reger spiegelen elkaar. Die spiegelingen zitten ook in de overpeinzingen over Francisco Goya (1746-1828) en Beethoven, natuur en kunst. Uiteindelijk blijkt dat Reger in de kunst vlucht om aan het leven te ontkomen. Hij gaat naar de oude meesters kijken (met name Tintoretto’s Portret van een man met witte baard) om verder te kunnen leven na de dood van zijn vrouw. Totdat hij op een gegeven moment ontdekt dat het allemaal leuk en aardig is om dat alleen te doen, maar dat het veel mooier is om dat met anderen samen te ondernemen. Het gaat hem niet om ‘een’ man met een witte baard op een schilderij, maar om een mens in levenden lijve.

Het is niet moeilijk deze conclusie specifiek te verbinden met het gedicht ‘Mozarts uitzicht’ van Enquist: het is mooi te kijken met de ogen van Mozart, maar veel mooier om dat samen met anderen, in dit geval het gezin van het lyrisch ik, te doen. Het doet pijn wanneer een deel daarvan – een echtgenote, een kind – is afgesneden.

[1] Zie: https://www.stedelijk.nl/nl/collectie/306-co-westerik-snijden-aan-gras
[2] Enquist, A. (2000). Gedichten 1991-2012, p. 271. Amsterdam: De Arbeiderspers.
[3] Anna Enquist, ‘De paardendeken’, in: Tegenwind, p. 115-125.
[4] Id., p. 123.
[5] Id., p. 125.
[6] Swol, E. van (2000). ‘Thomas Bernard: Alte Meister, in: De Rode Leeuw, nr. 120, 20 juni 2000, p. 8-9.

https://gopher.nl/shop/title.asp?id=14230
https://www.bol.com/nl/nl/p/tweespraak/9300000153232262/?bltgh=lpq0Rk1qttUDdizDVvFDDw.2_6.7.ProductPage

 

Zwenkingen door de tijd

Derk Sauer schrijft in Het Parool (8 juli 2023) over de Hermitage in Amsterdam. Volgens hem haalt directrice Annabelle Birnie de begrippen ‘Rusland’ en ‘Russische kunst’ door elkaar. Hij verwijst o.a. naar de tentoonstelling Russische avant-garde | Revolutie in de kunst, ‘samengesteld door de onvolprezen Sjeng Scheijen’ die werd gesloten kort nadat Rusland Oekraïne was binnengevallen.
Ik had de tentoonstelling nog net daarvoor gezien en er een recensie over geschreven voor 8WEEKLY, die door de sluiting van de tentoonstelling en het museum niet werd geplaatst. Omdat het een tijdsbeeld geeft, herplaats ik de bespreking met toestemming hier.

Vijfhonderd werken, drie periodes: voorlopers tijdens de tsaren, avant-gardisten gedurende de revolutie (1917) en navolgers tijdens het bewind van Stalin. Grofweg de tijd van 1913-1930.

Toch kun je de tentoonstelling Russische avant-garde niet bekijken zonder de huidige constellatie in Oekraïne met je mee te dragen. De hele tentoonstelling in de Hermitage Amsterdam door. Vijfhonderd werken lang: op canvas, op papier, in textiel en als porselein. Véél porselein. Heel veel porselein.

Vazen met traditionele landschappen die wel erg vloeken met Kandinsky’s Landschap (1913), maar ook zogeheten ‘agitatieporselein’, dat wilde aanzetten tot revolutionaire acties. Met hamer, sikkel en tandwiel.
Zaal na zaal kom je zulk porselein tegen: rechts in vitrines, links foto’s uit dezelfde tijd met menshoge vazen in een vitrine ervoor. Alleen al de geschiedenis van de Staatsporseleinfabriek in St. Petersburg, zwenkend met alle politieke voorkeuren mee, is een studie apart waard.

Doorwerking en hervorming
In de eerste zaal, met die blauwe vazen met landschappen en de Kandinsky – die overigens opgroeide in Odessa (Oekraïne) – , kun je nog denken dat het een breuk was: voorlopers, avant-garde en revolutie, maar je komt er al snel achter, dat de oude beeldtaal doorwerkt of wordt hervormd. Neem de beeldengroepjes van bijvoorbeeld Natalia Danko. Zó weggelopen uit eerder tijden. En toch: de onderwerpen zijn anders. In de jaren dertig komen we haar nog steeds tegen.
Hoe de oude beeldtaal wordt hervormd, zien we in het olieverfschilderij Aan de oever (1924) van Koezma Petrov-Vodkin. Gastconservator Sjeng Scheijen wijst in de audiotour op de blauwe en rode rokken, die vooruitwijzen naar de vlakken op abstracte schilderijen.

Opeens zijn de vlakken niet meer blauw of rood, maar wit: we zijn bij Malevitsj en diens suprematisme aangekomen. Dat wil zeggen: de zuivere ervaring van beeldende kunst en architectuur. Wit staat voor puurheid. Malevitsj was van origine een Pool die werd geboren in Kiev (West- Oekraïne), dat ooit deel uitmaakte van Polen. Van hem hangt op de tentoonstelling een derde kopie die hij rond 1932 maakte van zijn beroemde Zwarte vierkant (zie afb. bovenaan). Hier aan een kleine muur, op ooghoogte, hoewel het kunstwerk, zoals bekend, in een huiskamer op dezelfde plaats werd opgehangen als een icoon: in een hoek, tegen het plafond aan. Er zit een kreukeltje in, net zo goed als je aan het witte, suprematistische porselein soms kunt afzien dat rechte hoeken heel moeilijk waren te maken.

Navolgers en sociaal realisme
Onder de noemer ‘navolgers’ van de revolutionairen komen we in een kabinet de Nederlandse Stijlkunst tegen, maar dan gaat het meteen al weer verder naar de zwenking die in dit geval (de School van) Soejetin maakte richting sociaal realisme. Nikolai Soejetin was een leerling van Malevitsj. Hij werkte van 1923-1924 in de Staatsporseleinfabriek, waar hij suprematistische vormen en schilderingen ontwierp. Zijn navolgers lieten zich meer gelegen liggen aan de opdracht om in de stijl van het sociaal realisme te werk te gaan. Scheijen legt in de audiotour uit waarom: de leugens die werden verteld over de mislukte landbouwhervormingen moesten worden verbloemd.

Toch vallen er op de tentoonstelling ondanks de zwaarte die je tegenkomt, en/of er zelf in legt, sterker nog: moet leggen, gezien de oorlog die gaande is, ook luchtiger elementen te bespeuren. Neem de stijlvolle bankjes waarvan de helft is uitgespaard door een gedeelte waarop je met magnetische strips je eigen suprematistische afbeelding à la bijvoorbeeld een Olga Rozanova kunt maken; zij was In 1916 nauw betrokken bij de oprichting van het tijdschrift Supremus, samen met onder meer Malevitsj. Of neem de aparte ruimte voor kinderen: ‘Avant-garden’.

De context en het nu
In tegenstelling tot de tentoonstelling De grote utopie in het Amsterdamse Stedelijk Museum (1992), richt deze tentoonstelling zich meer op de doorgaande lijn. Dit wordt in de recente kunsttheorie denken vanuit de zogeheten ‘UFO-these’ genoemd: moderne kunst komt niet zomaar uit de lucht vallen en gaat daar na verloop van tijd ook niet zomaar weer in op. Dat maakt deze tentoonstelling in optima forma duidelijk. Met alle ongemak van dien.