Een oude bekende

Een oude bekende, King Arthur van Henry Purcell. Je kunt deze grandioze semiopera op een libretto van John Dryden, waarbij je soms denkt in een Anglicaanse kerkdienst te zijn beland en dan weer bij een tragikomisch toneelstuk van Shakespeare, niet vaak genoeg horen. Zelfs op de radio, zoals gisteren in de rechtstreekse uitzending van het NTR ZaterdagMatinee uit het Amsterdamse Concertgebouw. Het was anders, – wat soms doorklonk -, dan voor de lock down. Bijvoorbeeld in de koren van de geesten van Philidel en Grimbald in de eerste akte, die akoestisch erg hol klonken. Wat wil je ook, met een weliswaar uitverkochte zaal, maar dan nog met zo weinig publiek in deze coronatijd.

Los daarvan: het was een uitvoering om door een ringetje te halen: Vox Luminis, een in 2004 opgericht vocaal ensemble dat ook de solisten van gistermiddag leverde, en het orkest van de Nederlandse Bachvereniging (concertmeester Shunske Sato) onder leiding van Lionel Meunier. Met alle respect voor acteur Simon Robson (zie foto), die de verbindende teksten sprak en er ook werkelijk alles uithaalde wat erin zat, waren Vox Luminis en de Nederlandse Bachvereniging voor mij toch de hoofdrolspelers van de middag.

Soms wist ik namelijk niet wat ik met de gesproken tekst aan moest. Aan het begin bijvoorbeeld doorbrak deze tekst lelijk de ijle strijkers die qua sfeer de komende tekst ‘a milk-white steed’ neerzetten. Maar ik moet bekennen dat de tekst die pal voor de vijfde akte werd gedeclameerd wél weer heel mooi aansloot op tekst en muziek; in de vierde akte komen namelijk drie nimfen (Shakespeare!) en drie mannen ten tonele. Waarbij tussen twee haakjes de drie nimfen qua stemtype heel goed waren gecast. Hier sprak Robson over ‘What would darkness be without light?’ En daar ging het in deze dialectische scène in optima forma over.

Nu we het toch over een goede casting en dialectiek hebben: in dat opzicht mocht de derde akte er zeker en vooral zijn, met zijn Cupido (een topzangeres) en Genius (een ijzing zingende zanger). Ook in deze scène liet het orkest, dat overigens de héle middag als een kameleon op de tekstexpressie aansloot, zich van zijn beste kant horen; de overgang tussen het koor van de koude mensen en Cupido (‘tis I that have warm’d ye’) was wonderschoon.

Heerlijk was tenslotte het slot, met zijn volgens de regels van de historische uitvoeringspraktijk haast ouderwets ‘buikende’ koperblazers. Ze zijn het nog niet verleerd en passen het beeldend toe waar muziek en tekst (over Saint George, ‘a soldier and a saint’) erom vragen. Heerlijk!

Prachtopera in prachtuitvoering

Wanneer je leest ‘naar’ of ‘gebaseerd op’, moet je oppassen. Maar bij Caliban, de nieuwe kameropera van Moritz Eggert op een libretto van Peter te Nuyl gaat de toevoeging ‘gebaseerd op Shakespeare’s The Tempest’ dieper dan je op het eerste gezicht zou vermoeden. Je mag wat mij betreft in ‘gebaseerd op’ ook lezen dat de tekst de bedoelingen die Shakespeare met zijn personage had ten diepste blootleggen. En – voeg ik daar meteen aan toe – dat geldt ook voor de muziek.

De kameropera, die op 29 maart jl. in het kader van het Opera Forward Festival in het Amsterdamse Compagnietheater in première ging en daarna nog drie keer werd gespeeld (ik bezocht de op één na laatste opvoering op 30 maart), begint met door overmatige secunden in de instrumentale begeleiding door ASKO|Schönberg o.l.v. Steven Sloane oosters aandoende klanken. Als een ouverture werd je op het spoor gezet van het feit dat Caliban een ‘inheemse’ figuur is, grandioos gezongen en ten tonele gevoerd door de Nederlandse bariton Michael Wilmering, die is genomineerd voor de Grachtenfestivalprijs 2017. Hij zingt in zijn eigen register, maar moet af en toe ook falset zingen, wat hem overigens opvallend goed afgaat.

Hij moet om te beginnen van Prospero, hertog van Milaan, een prachtige en krachtige spreekrol van de Schot Alexander Oliver (minder aardig dan in het origineel van Shakespeare overigens), begrippen leren die aan de basis van elke geciviliseerde maatschappij liggen: ‘nutmeg’, ‘oil’, ‘democracy.’ Dat gaat natuurlijk fout, want de nadruk in het laatste woord legt Caliban bijvoorbeeld op crazy.
In het concept en de regie van Lotte de Beer is de Caliban van Shakespeare een personage wiens eiland wordt afgepakt, wordt onderdrukt en tot slaaf gemaakt. Hij gaat gekleed in een overall, het tenue (van Clement & Sanôu) van een werkslaaf. Het blijft allemaal dicht bij Shakespeare, die in het personage van Caliban het kolonialisme van zijn tijd aan de kaak stelde. Het begin van de moderne tijd, waarin boekenwijsheid opkwam; Prospero zit op een gegeven moment verveeld enkele dikke boeken die op een grote stapel op het toneel liggen door te bladeren.

De tekst is ook actueel, al is het er niet nadrukkelijk ingelegd. Caliban wordt door Prospero verweten dat hij een verkrachter is, uit op zijn dochter Miranda, een al even sterk bezette rol door de Australische Alexandra Flood. Wat zeg ik: een dubbelrol, want ze zingt tevens die van Trinculo, zoals de Amerikaanse tenor Timothy Fallon zowel Stephano als Ferdinand zingt. Caliban schrikt van de aantijging en zingt: ‘I only want to feel her ear. Now Caliban angry. Now Caliban want fuck.’

Nature en nurture – dat is ook een laag die in de tekst wordt aangebracht, en die zo uit het origineel lijkt te zijn weggelopen. En dan zijn er de extra lagen die de muziek, een sterke partituur van Eggert, worden aangebracht. Ik noemde al de oosters aandoende klanken aan het begin, en ook aan het eind. Voorts lijkt Purcell voorbij te komen, in citaten of stijlcitaten, en een evenzeer tegen oosterse muziek aanleunende klavecimbelsonate van Scarlatti, nu gespeeld op accordeon. De contrabasfluit legt een vloertje van haast bizar overkomende klanken, zoals een vogelfluitje bespeeld door een slagwerker natuurlijke elementen toevoegt. Een prachtpartituur. Een prachtopera. In een prachtuitvoering.

Bij het overlijden van Pieter Steinz

Pieter SteinzAfgelopen maandag overleed op 52-jarige leeftijd redacteur, boekenliefhebber en oud-directeur van het Nederlands Letterenfonds Pieter Steinz (zie foto) aan ALS. Hieronder ter In Memoriam een iets aangepast artikel dat ik eerder over één van zijn 23 boeken schreef.

Pieter Steinz, recensent en chef Boeken van NRC Handelsblad, is bekend geworden door succesvolle boeken als Lezen &cetera en Het web van de wereldliteratuur. Samen met schrijver en gitarist Bertram Mourits schreef hij Luisteren &cetera: ‘het web van de  popmuziek in de jaren zeventig’.

Volgens hetzelfde beproefde recept: 25 klassiekers, ingeleid en ingebed in ‘platenwebben’ van (muzikale) invloeden en suggesties om verder te luisteren. En evenveel stukken over genres en onderwerpen.
De verbanden die worden gelegd, gaan vooral uit van muziekhistorische verwantschap. Zoals ik destijds de cd-uitgaven van NM Classics en Composers’ Voice voor de Vrienden Nederlandse muziek in een context plaatste: Voor als u van Händel houdt (Hellendaal), Voor als u van Ravel houdt (Escher), Voor als u van Schumann houdt (Verhulst) enz.
Het is aan de lezer/luisteraar inhoudelijke dwarsverbanden te leggen. En hoewel Bertram Mourits desgevraagd stelt bij de gelegde verbanden ‘meer op de muziek dan op de tekst te hebben gelet’, erkent hij dat ‘de twee natuurlijk soms wel samenhangen.’ Hij noemt dan twee voorbeelden. [i]

Muziek en …
Het eerste gaat een richting uit waarin docenten denken aan de tot dit jaar jaarlijks gegeven muziekweek van de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden, zoals Gerard van der Leeuw. Namelijk ‘muziek en …’.  In dit geval om te beginnen natuurlijk het voor de hand liggende ‘filosofie.’ Mourits mailt dan: ‘Een belangstelling voor filosofie [om daar bij te blijven, EvS] wordt [ook] gevonden bij “art rock”, “symfonische rock” of “progrock”.’ De laatste stroming komt door zijn conceptalbums, waarbij de nummers allemaal over eenzelfde thema gaan en samen vaak een verhaal vertellen, in de buurt van het concept van Mourits en Steinz. Zij gaan uit van ‘het idee dat een plaat een geheel is.’ Sterker nog: dat ‘elk liedje een essentieel onderdeel vormde van een nieuwe kunstvorm: het Album’ (p. 11).
Het tweede voorbeeld pakt, zoals Mourits in dezelfde e-mail stelt, anders uit: ‘Een fascinatie voor [bijvoorbeeld, vS] de dood is te vinden in de “murder ballads” van vroege countrymuzikanten, maar ook bij heavy metal of sombere new wavemuziek.’
Ik zet daar twee voorbeelden van inhoudelijke verwantschap met betrekking tot het thema dood naast.

Remember
Het eerste betreft de tentoonstelling Remember me in het Museum voor Moderne Kunst Arnhem (MMKA, 21 november 2010 tot 16 oktober 2011). Door de cirkelvormige tentoonstellingsruimte kon de bezoeker als het ware een levenscyclus doorlopen. Er werd, alleen al in de naam van de tentoonstelling, onder meer verwezen naar de beroemde aria When I am laid in earth (Remember me …) uit de opera Dido and Aeneas van Henry Purcell.

En route
Het tweede voorbeeld haakt aan bij het concert En Route – Kamermuziek Thomas Adès in het kader van het Holland Festival op 18 juni 2011. Een concert dat werd samengesteld door (het stond (ter)echt op het programma) Hans Ferwerda; over een concept gesproken! Ook hier een levensweg die eindigde aan de Lethe (een doodsrivier) of met een ontluikende roos, in beide gevallen (Adès’ strijkkwartet Arcadiana en het 2e harpconcert, Through thorns van Per Norgard) gezet als een soort koraal. [ii]

In het tweede geval is dus niet alleen sprake van muziekhistorische of vormtechnische verwantschap (een koraal), maar ook van een inhoudelijke, net als in het eerste voorbeeld in Arnhem. Daarmee is het &tcetera uit de boektitels van Steinz c.s. ruimer opgevat.
Dat is interessant voor niet alleen museumcuratoren en muziekprogrammeurs (ArtEZ kent in Arnhem een master Muziekprogrammering), maar ook voor (muziek)bibliothecarissen als tegenwicht tegen het zogenaamde retail concept waarbij voornamelijk op (verkoop)trends wordt ingespeeld.
‘Eigenlijk,’ schrijft Mourits, ‘zijn de mogelijkheden eindeloos. En streeft iedere muziekliefhebber naar een eigen “luisteren &cetera” in zijn of haar collectie.’

Receptie
En in zijn/haar receptie. Daarvan geef ik tot slot een voorbeeld dat mij overkwam bij een Robeco Zomerconcert, op 31 juli 2011 in het Amsterdamse Concertgebouw. [iii] Het programmablad, geschreven door Marco Nakken, wees de weg door dit concert van het Deens strijkkwartet.

Fuga’s en canons bij Haydn (Strijkkwartet op. 64 nr. 5) en de Denen Hans Abrahamsen (Derde strijkkwartet) en Carl Nielsen (Strijkkwartet in F gr.t. op. 44), een – jawel! – koraal bij zowel Abrahamsen als Nielsen. Met overal herinneringen aan volksmuziek; Haydn stond er al bekend om, Abrahamsen maakt gebruik van flarden.
Die fuga’s, canons, koralen en volksmelodieën brengen je in een bepaalde mood. Niet in de laatste plaats door het slotstuk van het concert: een Scandinavische volkssuite, samengesteld en gearrangeerd door primarus Runge Tonsgaard Sorensen. En de toegift: een met uitzondering van de cellist staand gespeeld Zweeds koraal.

Het was alsof de musici de luisteraars een boodschap mee wilden geven, gelijk de eerste viool aan het begin van het eerste deel van het Strijkkwartet van Haydn: ‘Boven de op het land zwoegende boeren fladdert hoog in de lucht de kwinkelerende leeuwerik’ (Nakken). Iedereen mag zelf concluderen wat die boodschap kan zijn. Zoals ‘iedere muziekliefhebber streeft naar een eigen “luisteren &cetera”.’

Betekenisgeving
Op die manier met concerten, tentoonstellingen, collecties thuis en in de bibliotheek omgaan, zou wel eens het nieuwe concertproces, museumproces en het nieuwe bibliotheekproces kunnen zijn waar we zo naar op zoek zijn. Het nieuwe luisteren, kijken en lezen waarbij het om ‘betekenisgeving’ draait en niet louter om bezoekers- en/of uitleencijfers.
Dit gaat verder dan het ‘in the mood’ van Steinz en Mourits. Maar begint er wel mee. Alleen daarom al is het lezen van dit boek aanbevelenswaard. Om Steinz’ denken levend te houden.

Pieter Steinz en Bertram Mourits: Luisteren &cetera. Het web van popmuziek in  de jaren zeventig. Uitg. Contact (ISBN 978 90 254 36186). € 19,95

[i] In een e-mail aan mij, d.d. 21 juli 2011.

[ii] Zie in dit verband een artikel van Markus Rathey in I.A.H. Bulletin Nr. 33/2005, p. 241-254 o.d.t.: ‘The Chorale in the Concert Hall; Archeologie of a Paradigm Change.’

Kribbe en kruis

De cirkel is rond. Soms valt een woord je toe en valt opeens het kwartje; met een reminiscentie aan de uitleg van Johannes 1 op Eerste Kerstdag in de Amsterdamse Oude Kerk.

Zongen we op de avond voor kerst tijdens een vesper in de Amsterdamse Thomaskerk een lied van Sytze de Vries over het kruis gemaakt uit hetzelfde hout uit Eden als de kribbe, – een enkel citaat van prof. Kuitert ter inleiding van de eerste cantate uit Bachs Weihnachtsoratorium zette deze legende in een ander licht: ‘Met trommelen in de nacht begint Bach het Weihnachtsoratorium‘ (in: Het algemeen betwijfeld christelijk geloof, p. 141).

En dus was Bach niet, of niet alleen zoals de orde van dienst voor de 512e cantatedienst in de Amsterdamse Westerkerk (Tweede Kerstdag 2012) meende een man die ‘zuinig was met zijn tijd en talent’, maar vóór alles een geweldig verkondiger die aan diezelfde legende een diepere laag meegaf.

Natuurlijk, Bach hergebruikte de opvallende paukenroffel uit BWV 214, Tönet, ihr Pauken, maar luister eens verder: waarom komt de melodie van het koraal ‘Wie soll ich dich empfangen’ ons zo bekend voor? Juist: het is die van het lijdenskoraal ‘O Haupt voll Blut und Wunden.’

En dan luister je met terugwerkende kracht opeens heel anders naar die pauken (met dank aan prof. Kuitert en ds. Oosterwijk die zijn woorden in de mond nam). Er klinken dan ook opeens de slagen op de trom uit de Funeral Music van Henry Purcell in door; kribbe en kruis uit hetzelfde hout gesneden, op hetzelfde vel geslagen.