De waarheid en niets dan de waarheid

Het moge duidelijk zijn dat iemand die een boek schreef over de eerste tien door Manik Sarkar in het Nederlands vertaalde romans van de Franse schrijver en cineast Philippe Claudel (1962) ook het elfde gaat lezen.[1] En er hier over bloggen. Schemering heet het boek (De Bezige Bij, 2023).

De eerste zin, de eerste pagina
Meteen de eerste zin is al typerend voor Claudel. En toch ook weer niet: ‘De Plaatsvervanger, die luisterde naar de oeroude naam Baraj, wist zich geen raad met zijn gestalte, en in het bijzonder met zijn grote hoofd met krullend haar’. De hoofdpersoon wordt, zoals vaak bij Claudel, aangeduid met zijn functie (plaatsvervangend kapitein bij de politie, wat wij brigadier zouden noemen), maar hier ook meteen daarna ook met een naam. Gevolgd door een ietwat groteske omschrijving, minder grotesk echter dan we van Claudel kennen en later in dit boek tegen zullen komen. Al voegt hij hier een zin later nog wel gele ogen aan toe.

Het voor Claudels doen lijvige boek (414 pagina’s) speelt in een stadje dat, zoals gebruikelijk bij hem, niet nader wordt aangeduid. Een stadje in een 19de-eeuws keizerrijk, Istrië. De kapitein zelf, Nourio, is niet van daar. Een buitenstaander, zoals meer personages bij Claudel. Getrouwd en met ‘vier piepjonge kinderen, vuile, kwijlende, roze wezentjes’.

Een verontrustend sprookje
Al op de eerste pagina staan beide mannen bij het dode lichaam van Jan Igor Seïd Piernig, die zijn leven aan God heeft gewijd. Het lijk in soutane is gevonden door twee kinderen die ‘leken weggelopen uit een verontrustend sprookje’. De omgeving rond de kerk is zo compleet op z’n Claudels gekenschetst.
Net als het vervolg, waarin de natuur als een nieuw personage wordt voorgesteld zoals we dat uit andere romans van deze auteur kennen: ‘De snoet van een storm die uit het hart van het land kwam (…) een wild dier dat in de val zat, dat rondjes liep langs de ijzeren tralies en op zijn eigen staart joeg’.

Voor het eerst nemen moslims, één in het bijzonder, namelijk dokter Krashmir, een belangrijke plaats in binnen een roman van Claudel. De arts en Nourio gaan samen naar een herberg – die ook altijd wel ergens opduikt – die wordt beheerd door Vilok, ‘een man met een bizarre neus met de kleur en de vorm van een grote zwarte radijs’ en diens echtgenote, ‘een dikke vrouw die door een huidziekte zo kaal was als het leek of Vilok met een man samenleefde’; voorwaar grotesker dan de karakteriseringen tot nu toe in Schemering. Op een gegeven moment wordt in de tekst zelfs terecht de vergelijking met de grotesken bij Nikolaj Gogol getrokken. In mijn boekje kwam ik tot een soortgelijke conclusie.

In de herberg stelt Nourio dat zijn God niet die van de pastoor is. Een stellingname die doet denken aan die van bijvoorbeeld dr. Nico Bakker maar in tegenstelling staat tot die van een andere theoloog als dr. Anton Wessels. De politieman geeft zich uit als atheïst. De vicaris die de afscheidsdienst van de pastoor leidt, herhaalt het: ‘Er is maar één redding en die redding is God, zoals er ook maar één God bestaat, en dat is onze God’.

Lémia en Baraj, dokter en pastoor
Wat Claudel in deze roman ook aanzet, en wat in zijn eerdere Rivier van vergetelheid in de kiem al aanwezig is, is liefde als vorm van machtsvertoon. Hier tentoongespreid door het gedrag van Nourio richting diens vrouw een Lémia, het dochtertje dat samen met haar broertje de dode pastoor vond. Al wist Nourio zich ten opzichte van haar tot op zekere hoogte nog te beheersen, omdat ze hem een Maria op een schilderij in een kerk deed denken, zoals Claudel in eerdere boeken verwijst naar schilderingen en schilderijen in kerken. Bijvoorbeeld naar een ‘knullige Annunciatie’, ook in Rivier van vergetelheid. Net zoals hij de politieman in deze roman graag laat schrijven, gelijk de Rapporteur van het Keizerlijk gezag die na de moord in het stadje arriveert en die aan een roman bezig is. Dat doet denken aan Brodeck (in Het verslag van Brodeck), die naast zijn verslag ook andere dingen schrijft. Schrijven onderdrukt zelfs ‘onzuivere gedachten’. Aan gepleegde moorden en seksuele uitspattingen.

De Politieman randt Lémia aan, terwijl Baraj, de Plaatsvervanger, haar mooiste glimlach krijgt, ‘als van een Toscaans schilderij’. Ook dit is – zonder verder iets prijs te geven – een voorafschaduwing van wat later komt. Het verhaal krijgt een dreigende wending. De imam doet een oproep aan alle moslims om te vluchten, waar gehoor aan wordt gegeven. De dokter, zijn vrouw en hun drie kinderen zijn de eersten die weggaan. Een houthakker vraagt een woekerbedrag (vier maandsalarissen) om hen per slee naar de grens te brengen.

De bewoners van het stadje, Nourio voorop, vinden dit overhaaste vertrek maar verdacht. Het huis van het doktersgezin wordt geplunderd en beklad met karikaturen van Mohammed met het gezicht van een ezel. De autoriteiten kijken toe.

Onverschilligheid en (on)schuld
Er vallen meer gewonden. Baraj is de volgende. Na de pastoor en de moslim een vertegenwoordiger van een andere minderheidsgroep: de verstandelijk gehandicapten. Terwijl in de stad een grote brand woedt, wordt hij geboeid en bewusteloos geslagen. Zijn twee honden, die Mijn Schoonheden worden genoemd, kijken met ogen waarin ‘grote vragen [liggen] besloten die gewoonlijk alleen door mensen gesteld worden’. Weer zo’n Claudeltrekje; ook in zijn andere romans spelen (wijze) dieren een grote rol, zoals een paard (Julie) en ezel (Socrates) in Het verslag van Brodeck. Baraj overleeft. Terwijl de Politieman wordt weggelokt voor een drijfjacht, beschreven in twee dolkomische hoofdstukken met een tragische ondertoon. Het is de moskee die in vlammen opgaat.

Pas de volgende dag zijn er zwijgende nieuwsgierigen op afgekomen; er is een nacht overheen gegaan en van de moskee is alleen nog een berg as over. Zoals Claudel het beschrijft, lijkt de onverschilligheid van de menigte en de gezagsdragers het ergste.
Het lijkt een tribunaal waar de Politieman voor komt te staan, zoals in Het verslag van Brodeck.

Toen de brand uitbrak, waren er gelovigen binnen. Niemand spreekt over hun lot, maar iedereen plundert hun huizen. In de as vindt de Plaatsvervanger een bewijsstuk dat naar de aanvoerder van de brandstichting leidt. De Politieman laat de Commandant de vondst zien, die hem daarop bedreigt. Zoekt hij de waarheid? Wat is dat dan? ‘Filosofie van likmevestje!’ De Politieman is gegroeid in zijn opvatting: van wat hij de werkbare waarheid noemt naar dé waarheid. Niets dan de waarheid.
Volgens de Commandant is het echter de moslimgemeenschap zelf ‘die is gevlucht en dat heeft aangekleed als een grote massamoord!’ Een opvatting die ijzingwekkend veel doet denken aan de opvattingen over de reactie van Israël op de inval van Hamas: ‘Ze wilden de geschiedenis ingaan als lammeren, geofferd door barbaarse honden, terwijl ze zelf het kwaad zaaiden!’ Aldus de Commissaris over de moslimgemeenschap.

De Politieman vindt de moordenaar van de Pastoor niet. Hij overlijdt. Wat rest is schemering. Grijs, als de twee personages Lémia en Baraj die aan het eind van het boek naar toe elkaar trekken. Een kiertje licht in een indrukwekkend, donker verhaal.

[1] Zie: https://www.boekscout.nl/shop2/boek/9789464313710

Shakespeare in de Globe (2012)

Vrienden en ik delen een gezamenlijke passie: voor het werk van Shakespeare. In 2020 kreeg ik voor mijn verjaardag het mooie boek This is Shakespeare. How to read the world’s greatest playwritght van Emma Smith (Pelican paperback, 2020). [1] Dit jaar werd ik gefêteerd met een digitaal abonnement voor een jaar kijken naar theatervoorstellingen uit de Globe in Londen. Dat dit een uitermate onvriendelijke interface is, kon niemand weten.

Mijn eerste keus was een zelf benoemd ‘tweeluik’: The Merchant of Venice (opvoering in 2012) door de Habima, sinds 1958 het nationale theatergezelschap van Israël, en Richard II (ook uit 2012) door Ashtar, een in 1991 te Jeruzalem opgericht Palestijns theatergezelschap. Het is een – om de dooddoener maar weer eens van stal te halen – nog steeds een actueel tweeluik. Dat bleek tijdens de opvoering van The Merchant of Venice om daar mee te beginnen: buiten de Globe waren pro Palestijnse betogingen gaande en enkele keren hoorde je duidelijk een helikopter overvliegen. In beeld kwam af en toe de duidelijk aanwezige bewaking. We schrijven 2012 en niet 2023.

The Merchant of Venice
Eerst het stuk zelf. Smith stelt dat Shylock Shakespeares enige centraal staande joodse karakter is (p. 100). Daarnaast is er een prins van Marokko, een moslim (akte 2 scène 1). Het thema van het stuk is ‘the credit economy of Venetian moneylending’ (p. 104). Hierbij is Shylock de zondebok (p. 107). Antonio, een ander personage, haat Shylock ‘for he is a Christian’ (1.13.40), in de voorstelling getooid met een groot kruis op de borst. Hij bespuugt Shylock, zoals nu weer met mensen gebeurt door het oplevend antisemitisme. Letterlijk of op X (voorheen twitter).
In de eerste gedrukte tekst van het stuk (1600) wordt op een gegeven moment de naam Shylock vervangen door ‘Jood’. Smith schrijft dat Shylock zo zijn ‘personal identity’ verloor of ontnomen werd (p. 111). Shylock wordt gedwongen zich tot het christendom te bekeren.

Ik wil het hier wat dit stuk betreft vooral hebben over de wijze waarop de regisseurs Ilan Ronen en Ian Russell de verhouding tussen de jood Shylock (gespeeld door Jacob Cohen) en de christen Antonio (Alon Ophir) vormgaven.
De opvoering begon ermee dat Shylock werd ingesloten door een groepje Venetiaanse carnavalsvierders met maskers. Soms met grote, kromme neuzen. Ze gingen met Shylocks tallit (gebedssjaal) aan de haal als was het de lap voor een stier, schopten en sloegen hem.
De haakneus kwam na de pauze terug in de maskers van de gerechtsdienaars. Ze deden nu denken aan de maskers die ter bescherming tijdens de pest in Venetië werden gedragen. In de neusopening waren dan kruiden aangebracht. De gerechtsdienaars zaten tussen het publiek. Een veelzeggend detail.

Shylock vroeg aan Antonio de rente voor het door hem uitgeleende geld, een pond van zijn vlees. Antonio hing in een tuigje in touwen die gedurende de hele voorstelling vernuftig voor alles en nog wat werden ingezet (zie foto bovenaan, ontleend aan de website van de Globe). Er waren tal van verwijzingen naar de kruisdood van Jezus van Nazareth. Zo werd ook Barabbas genoemd, één van de vele verwijzingen naar Bijbelse figuren. Antonio wilde Shylock bekeren. Hij kreeg een kruis omgehangen en zeulde met een koffer het toneel af.

In één van de recensies die ik las, van Lynn Gardner in The Guardian (29 mei 2012), werd verwezen naar de legende van de Wandelende Jood. Dit is een, gezien de antisemitische connotatie hiervan, weinig kosher. Ik moest eerder denken aan dat schitterende schilderij van Sam Drukker: Man met koffer (zie afb. links). [2] Een man, – een mens van nu en altijd.

Richard II
Dan het tweede stuk: Richard II. Het begin katapulteerde je meteen naar de situatie in Israël en Gaza. Mannen met bivakmutsen (zoals The merchant of Venice begon met maskers), een onderaardse gang of gevangenis (het toneel van de Globe leent zich daartoe), Gloucester die wordt vermoord en de opkomst van Richard II die als een echte dictator vooroverbuigt en handjes schut met het publiek op de eerste rij. Er wordt gespeeld met een enorme drive, met stemverheffing en heftige gebaren. Alleen koningin Isabella, de vrouw van Richard II, houdt zich wat in. En hertog Lancaster, een oom van Richard II.

Richard II is op deze manier niet de slappe koning waar Smith hem voor houdt. Het is een manier van spelen die vermoeiend werkt. Is dat de opzet? Jullie luisteren niet, dus dit is de enige manier? Hoewel je daaraan juist kunt twijfelen.
De vlaggen waarmee op een gegeven moment in Richard II wordt gezwaaid, doen mij denken aan een still uit een video die een van onze medereizigers maakte tijdens een reis door Israël (1990). De camera bewoog langzaam naar boven, tot boven aan een huis waar een zwarte vlag hing die ik zelf niet had gezien. Zoals nu op het flatgebouw waarin ik een appartement huur op de bovenste verdieping een Palestijnse vlag van het balkon wappert. ‘We make Shakespeare mean that we want him to mean’, schrijft Smith (p. 66).
Dat blijkt ook uit een recensie van Kerry Lambeth waarin de vlaggen op het toneel werden geduid als kwamen ze rechtstreeks uit de opstanden van de Arabische Lente, maar dat is andere koek.

Een welkome, wat poëtischer en humoristischer scène was die met de tuinman en hier niet zijn knecht, maar echtgenote. Raak was de improvisatie toen de kroon voor Richards opvolger in de lucht werd gehouden op het moment dat – ook hier – een enkele helikopter overvloog. Want spelen kunnen ze, Ashtar, maar mijn stijl is het niet.
Ik zie dan toch liever de film A House in Jerusalem van de Palestijnse filmmaker Muayad Alayan. Indrukwekkend en verstild. (Nog tot 22 april 2024 te zien via Picl.nl).

 

[1] Momenteel als Pantheon Book in de ramsj.
[2] Zie ook mijn interview met hem: https://8weekly.nl/recensie/kunst/verdwijnpunt-als-horizonversmelting/

Jaarthema 2023 – Emoties (III)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het thema emotie. Samengevoegd tot een drieluik. Vandaag deel 3; losse mozaïekstukjes die op het eind in elkaar vallen.

11. ISVW Leusden
In de zomer van 2023 volg ik een cursus van Martha Claeys (zie foto) over emoties bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden.[1] Tijdens vrije momenten lees ik de roman Adieu (De Bezige Bij, 2019) van Marcel Möring. Een roman over ‘angst voor het onzichtbare gevaar, de angst waaruit alle andere angsten geboren worden’ (p. 47). Het klinkt mooi, maar ik denk uiteindelijk niet dat het over de hele linie klopt. Neem klimaatangst; je moet je ogen er wel voor sluiten, om niet te zien wat de nu al zichtbare gevolgen ervan zijn: smeltende gletsjers, bosbranden, overstromingen, aardbevingen, hittegolven, overconsumptie enz..

De laatste dag van de cursus gaat het over schuld en schaamte. Ik lees bij Möring ook over schaamte ‘die ontstaat als medeleven en afkeer elkaar ontmoeten (p. 74). En ik lees in een interview van Yoram Stein met Martha Nussbaum over Aristoteles, die ‘zaken opsomt die mensen tragisch vinden: armoede, honger, ouderdom, eenzaamheid, ziekte, dood’ (in: Trouw, 7 april 2005). Ze roepen inderdaad medeleven en soms ook afkeer op, maar vragen voor alles om actie vanuit liefde.

12. Cas Oorthuys
Een paar dagen voor de jaardag van het overlijden van mijn moeder bezoek ik de tentoonstelling met oorlogsfoto’s van Cas Oorthuys in het Verzetsmuseum in Amsterdam (foto van website Verzetsmuseum). Mijn moeder heeft diens vader, de net als zijn zoon ook in het verzet zittende actieve predikant gekend. Hij liep een keer, toen mijn oma ziek was, met een pannetje soep over straat naar haar toe. Kenmerkend voor wat ik over hem heb gehoord, lijkt me. En in het verlengde liggend van wat ik hiervoor schreef.

Op de tentoonstelling hing een foto met een bijschrift dat me in de war bracht. Het gaat om een foto die op 11 mei 1940 is genomen na het bombardement op de Blauwburgwal in Amsterdam. We zien waarschijnlijk een dode man en een zwaar gewonde vrouw die verwijtend recht in de camera kijkt. Op het bijschrift lezen we dat Oorthuys zich zijn leven lang is blijven afvragen of het goed was dat hij deze foto nam. ‘Het is een dilemma waar elke oorlogsfotograaf voor staat: wat laat je de wereld zien en wat, uit bescherming van de gefotografeerde, niet’.
Een vrijwilliger vraagt me na afloop wat ik van de tentoonstelling vind. Ik vertelde hem over mijn moeder, die Oorthuys’ vader kende. Hij kijkt me wat bevreemd aan en zegt niets. Later bedenk ik me, dat ik had moeten vertellen over die foto, al weet ik niet hoe hij dáárop zou reageren. Misschien even bevreemd de wereld inkijkend.

13. Innocence van Kaija Saariaho
Weer een opera: Innocence van Kaija Saariaho (1952-2023) bij De Nationale Opera (DNO). Als Vriend van DNO bezocht ik de voorgenerale.[2] Ik verbaas me over enkele recensies, waaronder die van Britt van Klaveren (in: Het Parool, 9 oktober 2023): ‘Op emotioneel vlak biedt de uitvoering [lees: opvoering, EvS] van DNO wel wat weinig beweegruimte’. Dat staat in de intro. Even verderop lees ik: ‘een emotioneel plateau, geen emotionele reis’. Dat plateau verwijst naar het draaiende decor, een plateau van Chloe Lamford.
Op het eind van de voorstelling staan vier van de dertien solisten naast dat plateau; ze zijn buitengesloten. Of zijn ze de dragers van een doodskist ná de school shooting? Je mag het als toeschouwer zelf invullen, maar emotioneel raakte het mij althans als een mokerslag.

14. Positieve Gezondheid
In november doe ik mee aan een gesprek over Positieve Gezondheid van het Longfonds in Amersfoort. Ter voorbereiding werd de zes deelnemers aan deze tafelronde gevraagd om wat over dit thema te lezen en ‘het spinnenweb’ in te vullen. Dit bestaat uit zes dimensies: dagelijks functioneren, meedoen, lichaamsfuncties, kwaliteit van leven, mentaal welbevinden en zingeving, en is ontwikkeld door Machteld Huber.[3]
De vrijdagmiddag voor deze bijeenkomst werden in het tv-programma Tijd voor Max waar ik – afhankelijk van de onderwerpen – wel eens naar kijk, Erik Scherder en Leonard Hofstra (cardioloog) geïnterviewd. Zij zijn de auteurs van het boek Hoop voor Hart en Hersenen (uitg. Athenaeum). Ook hier kon je digitaal een vragenlijst invullen. Over veerkracht en welzijn. De uitkomst pakte bij mij anders uit dan de antwoorden op ‘het spinnenweb’; het maakt denk ik heel veel uit op welke dag en in welke gemoedstoestand je zo’n web of vragenlijst invult.

Laten we wel wezen: positieve gezondheid, veerkracht en welzijn ervaar ik in het leven en niet uit een boek, hoewel ik de laatste zal zijn om te ontkennen dat die vragenlijsten je kunnen triggeren en – als je je er met iemand over kan praten – ook op een goed spoor kunnen zetten. Bijvoorbeeld in een luisterkring, waar ik eerder voor Kerk in Mokum aan meedeed en over schreef.
Een voorbeeld maak ik kort daarna mee. Namelijk op het moment dat ik een buurvrouw tegenkom die vraagt hoe het met mij gaat. ‘Goed’ antwoord ik, de muziek van een concert in het Concertgebouw nog in mijn hoofd. ‘En met jou?’ was de wedervraag. ‘Gaat wel’.

Ik moet denken aan iemand die van haar cardioloog de keus tussen verschillende behandelopties had gekregen. De laatste van de drie heet: aanvaarden. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, leerde ds. Sytze de Vries (zie foto) ons eens naar aanleiding van een gedicht van Jacqueline E. van der Waals tijdens een leerhuis, hoewel Van der Waals tussen twee haakjes waarschijnlijk niet zo’n zwakke gezondheid had als iedereen aanneemt. Maar de hartpatiënte antwoordt iedereen die vanaf dat moment aan haar vraagt hoe het met haar gaat: ‘Goed!’. Ik zag wat er dan met de vragensteller én met haar gebeurt: ze klaren allebei op. Zoals ik na het ‘Gaat wel’ van mijn buurvrouw meteen even down werd als zij.

Ik weet niet tot welke school die cardioloog behoort, de Positieve Gezondheid, de positieve psychologie, de cognitieve herwaardering of dat hij de ideeën van de filosoof René Gude toepast, – maar het leven zelf leert je hoe je erin zou kunnen staan, zonder te bagatelliseren aan de ene kant of – zoals ik in Amersfoort ook zag – te overcompenseren. Misschien zijn dan toch de woorden ‘mild optimisme’ of ‘mild pessimisme’ die Scherder en Hofstra bezigen (de uitwerking ervan komt redelijk overeen) adequater.

15. Pina van Wim Wenders
Een van de laatste ervaringen waarin het thema ‘emoties’ in alle breedte terugkomt, is een uitlating van een van de danseressen in de documentairefilm Pina (over Pina Bausch) van Wim Wenders (2011). Zij heeft het over ’triest, woedend, huilen, lachen, brullen’. Alsof – zegt ze – ‘Pina in ieder van ons verborgen was, of omgekeerd, alsof wij deel uitmaakten van haar’. Een ding is mij gaandeweg dit jaar ten aanzien van het jaarthema in ieder geval duidelijk geworden: emoties moet je ten goede aanwenden, opdat je niet stil blijft zitten en staan, erin blijft hangen, maar actie onderneemt. Niet lam laat slaan door de verkiezingsuitslag of de oorlog in Oekraïne of Israël/Gaza bijvoorbeeld maar nóg meer ageren tegen antisemitisme en pal staan voor recht, gerechtigheid en vrede.

In soortgelijke bewoordingen uit zich Jane Goodall, zo ook Anna Clyne in haar compositie Weathered, zo laten de drie handen op het werk van Rembrandt en Sanya Kantarovsky zien (zie vorige blogs). Actie is ook empathie tonen, zoals Donatello laat zien in zijn Lamentatie, of Carson die in haar boek Verstild voorjaar handelingsperspectief biedt net zoals het model – of andere modellen – van Positieve Gezondheid dat doen. Die conclusie draag ik het jaar uit het nieuwe jaar in.

[1] Zie mijn recensie van haar boek over trots: https://8weekly.nl/recensie/recensie-trots-gepast-en-ongepast/
[2] Zie mijn blog hierover: https://elsvanswol.nl/sublieme-verschrikking/
[3] Zie: https://www.iph.nl/over-machteld-huber/

Een kaars aansteken – Advent II


Elke zondag steken we een kaars aan. In de kerkdienst of thuis, de zondagskaars of een extra kaars voor Oekraïne. Het vlammetje ervan beschermen we met onze hand, zo gauw dooft het weer.

Bij mij thuis is het een gedraaide kaars. Waarom? Omdat die me doet denken aan de twee zuilen bij de tempel van Salomo. Dat waren volgens de overlevering óók gedraaide (of gecanneleerde) zuilen, allebei negen meter hoog en met een omtrek van zes meter. Een gedraaide of gecanneleerde kaars, een huishoud- of ribbelkaars (zie afb. links) zoals ze in reclamefoldertjes ook wel worden genoemd, drukt voor mij op zo’n manier symbolische verbondenheid uit met Israël.

Het Frans Hals Museum in Haarlem bezit een schilderij waarop je beide zuilen van de tempel duidelijk kunt zien. Salomon de Bray (what is in a name!) maakte de schildering in 1657 met olieverf op een paneel. Het museum kocht het in 2011 op een veilig van Sotheby in New York. Volledig heet het: De koningin van Sheba voor de tempel van koning Salomo in Jeruzalem (zie afb. rechtsboven). De namen van de zuilen zijn goed te lezen: Jachin en Boaz. Achterin op het schilderij, waar je blik naar toe wordt getrokken, staan nog een paar pilasters, die de kast met de Torahrollen (de Heilige Ark, de Aron Hakodesj) omlijsten. Een kast die op Jeruzalem is georiënteerd.

Salomon de Bray (1597-1664) was in Haarlem werkzaam; vandaar dat het Frans Hals Museum in dit schilderij was geïnteresseerd. Hij is waarschijnlijk aan de pest overleden en werd begraven in de Sint Bavo op de Grote Markt.
In dit schilderij balt hij zijn kunnen als schilder van historiestukken (kijk maar naar de soldaten links vooraan), portretten en architectuur samen; zo schilderde hij ook de in 1613-1649 gebouwde Nieuwe of St. Annakerk in Haarlem. De gezichten lijken overigens niet allemaal even goed gelukt; de zwarte, Ethiopische gezichten in het gevolg van de koningin lijken zelfs meer tronies dan levensechte gezichten. Zou hij geen modellen in zijn buurt hebben gehad of gezocht?

Hoe het ook zij – duidelijk moge zijn dat een kaars méér is dan zomaar een kaars. Nu – in de Adventstijd – en altijd.

Verscheen eerder in Drieluik, gezamenlijke uitgave van de Protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord, april 2022, p. 6, en wordt hier met toestemming (en toevoeging m.b.t. Advent) overgenomen.

Brigitte Wielheesen – Op afstand en toch dichtbij

Op afstand en toch dichtbij : Jonet-columns van Brigitte Wielheesen / met nawoord van Frits Barend. – [Amsterdam] : Lontano, [2021]. – 192 pagina’s ; 21 cm ISBN 978-94-932190-4-5

Brigitte Wielheesen (geboren in 1967 in Uden) was na haar studie journalistiek en voorlichting werkzaam in Israël (1993-2000). Thans is zij journaliste en strategisch adviseur. In 2013 startte zij als columniste voor Jonet.nl, een online platform voor joodse en niet-joodse lezers over jodendom in Nederland en daarbuiten. Dit boek is een uitgebreide selectie uit haar columns. Het is ingedeeld in vier thema’s: joods leven, Israël, antisemitisme en politiek. Het jodendom voelt voor Wielheesen vanaf het moment dat ze als tiener de synagoge in Oss binnenstapte ‘op afstand en toch dichtbij’. Hetzelfde geldt voor het feit dat ze in een dorp in de mediene (buiten Amsterdam) woont, terwijl Mokum toch dichtbij voelt. Deze afstand en nabijheid maken dat de columns, die als een trein lezen en vol humor en uiteindelijk ook hoop zitten, herkenbaar zijn. Met een nawoord van Frits Barend en een verklarende woordenlijst.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Geloof en schoonheid

Op 19 januari 2022 toonde NPO2 in Close up een documentaire van Barak Heymanns over de Israëlische kunstenaar Dani Karavan (1930-2021). Het begon ermee, dat hij, staande bij het Negev Monument in Be’er Sheva (zie foto links) luisterde naar de wind die door de pijp speede. Zoals de wind door het monument voor de Vrouwen van Ravensbrück op het Amsterdamse Museumplein speelt. Beide monumenten doen mij denken aan de schoorsteen van de verbrandingsovens van de concentratiekampen en benemen je de adem.

We gaan verder de documentaire in. Naar Axe Majeur in het Franse Pointoise: twaalf zuilen staan op een verhoging, waar je als was het een Griekse tempel naar toe klimt. De twaalf stammen van Israël? Verder, naar de Weg van de vrede in Nitzana in de Negev woestijn. Van 1 naar 12 en uiteindelijk naar honderd zuilen van zandsteen. In elk van de zuilen is in een andere taal het woord ‘vrede’ aangebracht.

De werken die Karavan voor de openbare ruimte ontwierp – straks volgt nog een voorbeeld, zonder zuilen maar omringd door bomen –, hebben vaak een verband met de Tweede Wereldoorlog. Dat is ook zonder meer de eerste, indringende associatie die ik bij het Negev Monument had. En ik zal niet de enige zijn, die het zo ervaart. Bij het tweede en derde monument gingen de associaties eerder uit naar zuilengalerijen van Griekse tempels.

Toch zou je er ook nog een derde betekenislaag in kunnen ontdekken. Op dat spoor kwam ik toen ik een mooie maar niet volledige alinea las in het boek Troost. Als licht in donkere tijden van Michael Ignatieff (Uitgeverij Cossee, 2022):

‘Psalmen lezen is als wandelen tussen ruïnes, langs een afgebroken zuil, over een hardsteen met uithollingen van voetstappen erop. (…) Dan voelen we dat we met de metselaars, met de psalmisten, behoren tot een keten (…) die altijd geloof, samen met schoonheid heeft behouden’ (p. 32).

Niet volledig – want Karavan toont ons wel zuilen, maar ze zijn niet afgebroken. Het joodse geloof leeft. Met de psalmen, zeker. Die zuilen dan ook staan voor erfgoed dat levend is en wordt gehouden. Met het oog op een betere wereld, op de weg van de vrede. Nog steeds, gezien Poetin die vrede en democratie in een soevereine staat met voeten treedt.

Opeens snap ik ook de obsessieve manier waarop Karavan, tot de dood hem inhaalde, streed voor het behoud van zijn werk; het mogen geen ruïnes worden. Hij is vol onbegrip voor mensen die het niet snappen. Gelukkig zijn er actiegroepen die protesteren tegen de teloorgang van zijn monumenten. Juist bij het monument in Berlijn voor de in de Tweede Wereldoorlog vermoordde Sinti en Roma (zie foto rechtsboven). Deutsche Bahn wil onder dat monument een spoorlijn aanleggen en daarvoor de bomen om het monument kappen. Een gotspe. Dat is het.

‘Ze leren het ook nooit’

De drie blogs over ‘kerk en kunst’ krijgen nog een vervolg met deze.

Het begon met een stapeling aan opmerkingen die bleven schuren. Eerst tijdens een zaterdagochtend- leerhuis via Zoom door een theoloog die zich beweegt binnen de driehoek jodendom-Christendom-islam. Hij zei tegen het eind: ‘Ze leren het nooit’. Met dat ‘ze’ werden ‘de’ joden bedoeld, met ‘het’ geweld in zowel Tenach als het huidige Israël, dat hij moeiteloos aan elkaar koppelde. Zijn denken is hiermee voor mij lek geschoten, maar ik neem het mezelf nog kwalijk dat ik mijn mond niet open deed, verbijsterd als ik was.

De tweede keer was een uitlating die ik las in de Bijbelse Dagkalender 2021: ‘Misschien hebben we (!) er moeite mee dat God dit volk heeft uitgekozen, maar volgens de Bijbel is het niet anders’. We leggen er ons met andere woorden maar lijdzaam bij neer.
Dit zijn momenten waarop ik me vertwijfeld en verdrietig afvraag wanneer het nou eens ophoudt met antisemitisch of anti-judaïstisch denken binnen die kerk.

Francis Poulenc
Het antwoord hoe hierop te reageren, kwam min of meer tijdens het kijken naar een opvoering van de opera Dialogues des Carméites (let op het woord dialoog!) van Francis Poulenc (1956) op Stingray Classica NL. In een top opvoering uit de Metropolitan Opera onder leiding van Yannick Nézet-Séguin. Nota bene: een opera! Over de waarde, de waarheid van kunst gesproken …

De opera begint ermee, dat er iets knaagt bij Blanche de la Force, de hoofdpersoon. Ze heeft verdriet, merkt haar broer op. Ze klaagt erover dat de kerkdienst zo lang duurt. Ze schaamt zich er wel voor en heeft hoop nodig. Ze voelt zich aangetrokken door de sterke regels van de Karmelieten en wordt novice. Ze belooft aan de stervende moeder-overste een instrument te zijn in Gods handen, maar ze kan haar taak eigenlijk niet aan en twijfelt telkens weer.

Op het eind van de eerste akte wordt gezegd, dat het gebed de eerste prioriteit heeft. Verstild wordt een Stabat Mater gezongen.
In de tweede akte bezoekt haar broer Blanche en brengt haar weer aan het twijfelen, wanneer hij zegt dat ze niet veilig is in het klooster (het verhaal speelt tijdens de Franse Revolutie). Hij wil haar meenemen naar huis. De priores zegt dat ze moedig moet zijn, zachtmoedig. Ze vlucht. Maar, toch teruggekeerd zingt ze tot slot van de opera over de Geest die leidt.

De vet weergegeven woorden werken voor mij als leefregels die navolging verdienen. Gebed om inzicht, om de Geest die vaardig mag worden. Hoop dat de mensen die ik aanhaalde in hun ideeën omkeren en de dialoog willen aangaan zonder vooroordelen of veroordelingen. Dát leerde mij de opera van Poulenc. Kerk en kunst. Soms de één, soms de ander en soms ook samen, de handen ineen geslagen. Om er weer even tegen te kunnen wanneer een het af laat weten.

Leren, vieren en dienen

De Protestantse Kerk Nederland (PKN) doet momenteel onderzoek naar wat de meest geliefde liederen zijn. Quadraatschrift, het toenmalige tijdschrift van het Centrum voor leren en vieren (CLV) in Amsterdam, had destijds een Liedrubriek waarin hetzelfde werd gevraagd. Als redactievoorzitter/eindredacteur heb ik die rubriek ook een keer mogen schrijven. Ik koos toen voor Lied 272 uit het (toen) nieuwe Liedboek: ‘Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Here’. Ik herneem die bijdrage hier niet, maar doe het nog eens dunnetjes over en vraag me zo’n kleine twintig jaar later af, of wat ik toen zo mooi vond aan dat lied, dit nog steeds zo ervaar.

Het lied werd in 1901 geschreven door de Franse predikant en latere hoogleraar in Parijs Wilfred Monod (zie foto links, 1867-1943). Hij stichtte tevens een Franciscaner orde voor protestantse leken, Tiers Ordre Protestante des Veilleur. Hij wordt gekenschetst als een mystiek theoloog, wat hem denk ik tekort doet, want hij was een niet alleen in het hart maar in zijn totale mens-zijn bewogen. Bewogen door wat er politiek en maatschappelijk om hem heen en in de wereld gebeurde. Met ontferming bewogen, zou ik willen zeggen. De kerk zou daarbij volgens hem een grote rol moeten spelen. De theologische faculteit van Parijs was dit niet met hem eens, en ontsloeg hem in 1929. Hij was toen twintig jaar hoogleraar praktische theologie geweest.

‘Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Here’ is een lied van Monod dat als Gezang 324 werd opgenomen in het ‘oude’ Liedboek en (gelukkig) doorschoof naar het ‘nieuwe’ Liedboek (Lied 272). Dit lied is te danken aan Jan Wit (1914-1980), die als predikant van de Waalse gemeente in Nijmegen bekend was met het Franse kerklied.
De hiervoor benoemde tweeslag die Monods theologie kenmerkt (mystieke inkeer en politieke en maatschappelijke betrokkenheid) komt er duidelijk in terug en reikt elkaar de hand.

Gods aangezicht
Het eerste couplet geeft uiting aan die mystieke inkeer, hier betrokken op Jezus van Nazareths stille innigheid, op Jezus ‘die op een berg klom’, alleen was met God ‘die geest en waarheid zijt’. Overigens staat in het origineel niet ‘berg’ (montagne) maar woestijn (désert).
Ik zal nooit vergeten dat, toen ik problemen kreeg binnen de kerkenraad van de kerkgemeente waarbij ik me had aangesloten, de toenmalige predikant tegen mij zei, dat het in een dienst niet om al dan niet goed- of kwaadwillende gemeenteleden gaat, maar om het zoeken van Gods aangezicht, om Góds aanwezigheid.
Die aanwezigheid heb ik ervaren toen ik, op vakantie in Israël, enkele momenten in de woestijn vertoefde. Ik voelde me te moe om nog een stap te verzetten, maar mijn kamergenote – die daar al eerder was geweest – zette me ertoe aan éven aan de woestijn (letterlijk de achtertuin van ons hotel) te ruiken. Ik ben er haar nog steeds dankbaar voor.
Het raakte me diep en troostte me net zoals dit eerste couplet dat in diezelfde kerk werd gezongen op de eerste zondag dat ik de kerk bezocht, de eerste van de vele jaren die zouden volgen tot de narigheid begon en ik vertrok. ‘Als welkom’, zoals de toenmalige (een andere) predikant na afloop tegen mij zei. Hij had mijn bijdrage aan Quadraatschrift gelezen en gaf er een prachtig gevolg aan.

Uitgeputte schapen
Het tweede couplet volgt de lijn van het zich terugtrekken naar een eenzame plaats (Marcus 6:30), maar verbindt deze met Mattheüs 9:36: ‘Toen hij [Jezus] de mensenmenigte zag, voelde hij medelijden met hen, omdat ze er uitgeput en hulpeloos uitzagen, als schapen zonder herder’.
Ik heb al eerder aangegeven dat ook voor mij de tweeslag van Monod, en van andere theologen – zoals Dorothee Sölle – leidinggevend is. Ik ben dat des te sterker gaan voelen, toen ik van de toenmalige hoofdredacteur van het blad Kerk in Mokum met grote regelmaat werd gevraagd om juist aan de rubriek Diaconie bijdragen te leveren. De ontmoetingen die ik toen had met mensen die je gerust uitgeput en hulpeloos, maar ook heel krachtig kunt noemen, maakte diepe indruk op mij. Tot op de dag van vandaag.

Kaïn en Abel
Het derde vers verwijst naar het verhaal over Kaïn en Abel (Genesis 4:1-16), dat ook centraal staat in de opera Die ersten Menschen van de Duitse componist Rudi Stephan (1887-1915) die in het kader van het Holland Festival 2021 werd opgevoerd en ook via stream valt terug te zien: Kajin en Chabel. Feitelijk zet Stephan Chabel net zo vergeestelijkt neer als Monod wanneer deze spreekt van mystieke inkeer. Kajin is bij Stephan een man die ziek is van verlangen naar seksuele bevrediging. Bij Monod roept Abels bloed ‘nog steeds tot ons geweten,/ Wie ’t zingend overstemt is Kaïns deelgenoot’.

Het leed dat van de aarde schreit
In het laatste couplet lijkt Monod een samenvatting te geven van de eerste drie: de ‘Heiland op de berg, alleen met God zijn Vader’ en ‘’t leed dat van de aarde schreit’. Daaraan koppelt hij dan een oproep die tegelijk een bede is: ‘Maak uw kerk tot hoorder en tot dader’. In één Bijbels woord samengevat: dabar. Het is een verwijzing naar Jakobus 1:22-24, het Bijbelboek dat ik in diezelfde grote stadsgemeente in het leerhuis en als doorgaande lezing op zondag heb leren kennen en op waarde schatten. Leren, vieren én dienen. Deze drie.

De melodie
De melodie waarop dit lied is gezet, is van de Franse theoloog en componist Emmanuel Haien (zie foto rechts, 1896-1968). Hij schreef onder meer een studie over de gregoriaanse oorsprong van de Geneefse psalmwijzen. Een lijn die je nog verder terug door kunt trekken, naar joodse melodieën.
Haiens melodie gaat hand in hand met het ingetogen karakter van de tekst. Oorspronkelijk stond de melodie (zie het ‘oude’ Liedboek) in e kl.t., wat dit nog benadrukt en (o toeval) tevens mijn lievelingstoonsoort is, maar nu is hij een toon lager gezet (d kl.t.), wat het accent wellicht meer legt op de maatschappelijke betrokkenheid van de tekst, wat ook nog eens wordt benadrukt door de 4/4 in plaats van 2/4-maat.
Kenmerkend zijn voorts de gepuncteerde noten (melodieregels 2 en 4), waar tekst en melodie als het ware even pauzeren, even inhouden. Het doet denken aan de onvergetelijke manier waarop Frans Brüggen wel eens inhield in Bachcantates waar tekst en muziek van een ingetogenheid uiten (bijvoorbeeld BWV 8). Op deze manier is de eenheid van Monod ook in de muziek terug te vinden.
Het is een lied dat gaandeweg je leven steeds meer gaat zeggen. Een lied om nog steeds lief te hebben, zoveel jaren na mijn eerste stukje hierover in Quadraatschrift.

 

Link naar tekst, melodie en gezang: https://www.youtube.com/watch?v=wO7THYgEMdg

Direct tot in de ziel

Op de tentoonstelling met iconen van Kees de Kort in het Bijbels Museum (Cromhouthuis), een expositie die nu in het Stadhuismuseum in Zierikzee valt te zien, hing een afbeelding van het Laatste Avondmaal die mij trof (zie foto, EvS). Vijf mannen zitten aan tafel. Vier zingen, één speelt op een houten blaasinstrument. Hé, was dat gebruikelijk in het oude Israël,  vroeg ik mij af, dat (psalm)gezang werd begeleid?

Eerst het instrument. Dat is een halîl, volgens de Talmoed (de mondelinge leer) de overkoepelende term voor houten blaasinstrumenten. Of zo’n instrument nu echt tijdens liturgische bijeenkomsten werd bespeeld, is iets waar de geleerden het overigens niet over eens zijn.

Ik liet het thema rusten, tot ik thuis een mailtje aantrof dat galeriehoudster Lilka Zakirova in Heusden  als opsteker had rondgestuurd. Er zat een linkje bij naar een filmpje over haar galerie, gemaakt door de Russische kunstenaar en filmregisseur Raoef Mamedov. Daarin (https://www.youtube.com/watch?v=lWJbG6fJ2QQ&t=) komt zijn bekende, indrukwekkende foto Het Laatste Avondmaal (1999) voorbij. Ook hier zit Jezus aan tafel, in het midden, en de discipelen twee maal drie, links en rechts, van hem. Allemaal mannen met een verstandelijke beperking.

Op de achtergrond van het filmpje klinkt een flard fluitmuziek: de Domsker nigun (een Lied ohne Worte), waarover ds. Justine Aalders mij eens vertelde dat het de lievelingsmelodie was van rabbijn Yehuda Aschkenasy, aan wiens voeten zij heeft gezeten. Aschkenasy vertelde dat deze melodie, die werd opgetekend in Treblinka, hem na de bevrijding altijd begeleidde en hielp ‘om de huiver voor het hernemen van de geheiligde woorden te overwinnen, anders zou na de Sjoa alleen nog het stomme zwijgen overblijven’.

Een fluit, – op de icoon van Kees de Kort, in de film van Raoef Mamedov, de woorden van rabbijn Aschkenasy. Het instrument waarvan de klank meteen bij de luisteraar binnenkomt. Is dat het wat zo ontroert?


Deze blog verscheen eerder in
Drieluik, een gezamenlijke uitgave van de Protestantse Wijkgemeente in Amsterdam-Noord, april 2020. Wordt hier met toestemming hernomen genomen n.a.v. de genoemde expositie in Zierikzee, die vanaf 5 juni 2021 weer te zien is: https://www.stadhuismuseum.nl/kees-de-kort-ikonen/ 

De balans vinden

Het is altijd leuk als je colleges volgt en je de geleerde stof meteen kunt toepassen.
Op dit moment schuif ik (via ZOOM) aan bij een module over jodendom van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Dat wil zeggen bij de hoorcolleges daarvan door dr. Bart Wallet; de interactieve werkcolleges door prof. dr. Jan Willem van Henten en prof. dr. Irene Zwiep laat ik – los van het feit of dit de bedoeling is of niet – aan mij voorbijgaan. De schriftelijke proeven van bekwaamheid en wat dies meer zij hoef en mag ik in ieder geval niet maken. Wat niet wegneemt, dat ik de verplichte leesstof, in casu het goede, maar ook wat  te gedetailleerde boek van Eliezer Segal (Introducing Judaism, uitg. Routledge, 2009) intensief bestudeer. By the way gekocht bij Athenaeum op het Amsterdamse Spui, dat nu helaas in zulk zwaar weer verkeert.

Terug naar de module van de UvA, met name het eerste college op 8 augustus jl.. Wallet had het over de geschiedenis van het jodendom, dat in een dialectische verhouding staat tot de joodse identiteit. Over het vinden van een balans tussen de heftige geschiedenis door de eeuwen heen, het denken vanuit de Sjoah, het finalistische denken dat begint en eindigt met de Tweede Wereldoorlog en het teleologische denken vanuit de staat Israël. In beide gevallen sluit je, aldus Wallet, de rijkdom van de joodse geschiedenis op een of andere manier uit.

Een soortgelijk concept meende ik tegen te komen in twee bundelingen van columns die Roel Abraham schreef voor onder andere de Joodse Omroep, het Nieuw Israëlitisch Weekblad en Volzin: Wederwaardigheden en Wederwaardigheden 2. Ik kreeg ze ter recensie toegestuurd en wist er op het eerste gezicht niet zo goed raad mee. Deel 1 (2006-2015) was vooral humoristisch van toon, een enkele keer zelfs wat over de top. Het tweede deel, tot en met onze coronatijd, bevat serieuze(re) stukken, over zaken als de aanslagen in Parijs en Antwerpen bijvoorbeeld. Je zou ze dus eigenlijk – de redenatie van Wallet volgend – in combinatie met elkaar moeten lezen. Dan pas ervaar je zowel de humor als de rijkdom in Abrahams columns.

Terug naar Wallet. Hij had het op een gegeven moment over verschillende definities die mogelijk zijn voor het begrip ‘jood’. Bij zijn definitie beriep hij zich op een model van de filosoof Wittgenstein: Familienähnlichkeit; joodse gemeenschappen (meervoud), die overeenkomsten en verschillen hebben. Er bestaat een taalveld, een discursieve gemeenschap. Dat komt de onderlinge dialoog ten goede.
Abraham schrijft daar mooi over: ‘We staan ondanks al onze verschillende opvattingen, verschillende manieren van religieuze beleving, verschillende kijk op de halacha, schouder aan schouder. Dat moeten we nooit vergeten. Hou vertrouwen en blijf de verbinding zoeken’ (deel 2, p. 55).

Bij Abraham vind ik ook een mooi voorbeeld van de spanning tussen autoriteit (de rabbijnse traditie) en zelfidentificatie, zoals Wallet het noemt. Het gaat over Pesach (deel 2, p. 71 e.v.). ‘Elk jaar is het (…) opnieuw pesach, we doorlopen met elkaar al duizenden jaren dezelfde cyclus van Joodse feestdagen en dat doen we al bijna net zolang op dezelfde manier (…). Mooier is het – mijns inziens – als je elke keer opnieuw naar jezelf in combinatie met de Joodse feestdag van dat moment kijkt (…). Wat zegt pesach jou, op dit moment in je leven, dit jaar? (…) We hebben allemaal ons eigen verhaal.’
Op die manier, zegt Wallet, contextualiseer je telkens het begrip ‘jodendom’. En dat is in wezen flexibel. En toen viel de internetverbinding weg, want Wallets kinderen waren beneden bezig met een spelletje, maar de boodschap was al wel duidelijk geworden.
Met die recensies, of liever: aanschafinformaties voor NBD Biblion,  is het ook goed gekomen. Die valt over enige tijd op deze blog te lezen.