De roerende muziek van Peter Ruzicka

RuzickaMuziekcriticus Elmer Schönberger komt in het hoofdstuk ‘De sympathische snaar’ uit zijn boek De kunst van het kruitverschieten tot de conclusie dat kunst niet zozeer moet ontroeren, maar vooral moet roeren. Een conclusie die ik alleen maar kan delen.

Ik moest hieraan denken toen ik eens, niets vermoedend, een compact disc opzette met de Metamorphosen über ein Klangfeld von Joseph Haydn (uit 1990) van de Duitse componist en dirigent Peter Ruzicka (zie afb.). Het is niet toevallig dat Haydn, naast Mahler, de enige componist is die in het boek van Schönberger een apart hoofdstuk kreeg toebedeeld.

Haydn heeft voor Schönberger, Ruzicka en voor mij niets met de gemoedelijke, geestige ‘Papa Haydn’ van doen die hij in de ogen van sommigen nog steeds is. Wie wel eens het Haydnhuis in Wenen heeft bezocht, weet wel beter. Hier ligt bijvoorbeeld een notitie van een man die met veel moeite, en pijn in het hart, opschreef dat hij vanwege zijn slechte gezondheid op doktersadvies zijn ‘schönen Fortepiano um 200 Dukaten’ heeft moeten verkopen.

In het begeleidende boekje bij de cd met het werk van Ruzicka wordt nog zoiets gememoreerd waardoor Haydn boven elk aandoenlijk papa-gedoe is verheven. In 1794 laste de componist tussen de Bijbelwoorden ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ en ‘Mij dorst!’ van zijn bijna tien jaar oude Sieben letzten Worte unseres Erlösers am Kreuze enkele blazersakkoorden in die behoren tot het mooiste wat Haydn ooit heeft geschreven. Deze luttele drie minuten muziek vormen het uitgangspunt van Ruzicka’s werk voor symfonieorkest – los gezongen van de kruiswoorden, die bij Haydn overigens worden gesproken.

Het stuk begint en eindigt met in de strijkers de vier akkoorden van Haydn. Niet in de blazers dus, maar in een zetting waardoor de Sieben letzte Worte vooral bekend is geworden. Vier akkoorden, zoals Mozart zijn ouverture tot de Zauberflöte begint met drie klankblokken. In beide gevallen steekt hier natuurlijk een symbolische bedoeling achter: drie als heilig getal, vier voor de vier uithoeken van de aarde. De dood is bij Ruzicka direct al aanwezig, in een drietonig paukenmotief.

Opvallend is dat de statische klankvelden à la Ligeti in Ruzicka’s compositie al snel worden doorsneden met signalen. Eerst door een soort altaarbellen, die bij een eucharistieviering in de rooms-katholieke kerk klinken. Vervolgens door drie Ferntrompeten (trompetten achter het toneel). Tot tien (!) keer toe, zes en vier maal, klinken de inzetten van veraf, buiten de concertzaal, als was het een symfonie van Mahler. De trompet van de hoop doorklieft de ruimte, als de opstanding wordt aangekondigd door de tranen van de dood heen. Een dood die bij Ruzicka constant op de achtergrond aanwezig is, want vanaf maat 34 klinkt een steeds terugkerend trombonemotief, in de requiemmis traditiegetrouw het instrument van het Laatste Oordeel. Maar op het eind zijn het wél de Ferntrompeten die het laatste woord hebben!

Herplaatsing van een artikel uit Quadraatschrift jrg. 3 nr. 3 (maart 1999) n.a.v. de programmering van Ruzicka’s … Vorgefühle … (deel uit de Celan Symfonie, 1998) door Alice Coote (mezzosopraan) met het Nederlands Philharmonisch Orkest  o.l.v. Marc Albrecht in het seizoen 2015-2016: http://www.concertgebouw.nl/keuzeserie-nederlands-philharmonisch-orkest-0

Achteraf …

AnkMuziek Centrum Nederland (MCN) zat net in het nieuwe pand aan het Amsterdamse Rokin, toen de Nederlandse Vereniging van Muziek-bibliotheken, Muziekarchieven en Muziekdocumentatiecentra (NVMB) besloot dat het goed was de jaarlijkse studiedag dáár te houden. Een van de leden van de programmacommissie leek het een goed idee Ank Schonewille (zie foto van Jantien Dubbeldam, 2008) te vragen één van de inleidingen te houden.
Ik weet dat ik een beetje zenuwachtig was om haar, een grote naam in ons vakgebied, te ontmoeten. Dat bleek, zoals zo vaak, achteraf grote onzin. En het bleef niet bij die ene ontmoeting. Maar altijd, achteraf bekeken, nog te weinig.

Ank werd medelid van het NVMB-bestuur. Bij één van de bestuursvergaderingen, weer bij MCN, viel het ons op dat ze achterstevoren de monumentale trap af liep. Oké, het was geen gemakkelijke trap en er was wel eens een motorhelm en zelfs iemand vanaf gevallen, maar met een beetje voorzichtigheid was het goed te doen. Er klopte duidelijk iets niet en Ank is toch maar naar de huisarts gegaan. Er klopte zeker iets niet, en achteraf was dit het begin van een lange weg met vallen en – steeds minder – opstaan.

Aan het begin ervan hebben Gert Floor, de toenmalige voorzitter van het NVMB-bestuur en ik, de secretaris, Ank opzocht in Zwolle, waar ze woonde en (nog) in de bibliotheek van het ArtEZ conservatorium werkte, die ze in zo’n 37 jaar had zien en mede laten uitgroeien tot een prachtige collectie waar ze trots op was en mocht zijn.
Eerst gingen we naar een orgelconcert in de Grote Kerk. Ik geloof achteraf dat Gert niet eens zo gek op orgelmuziek is, maar het sterkte ons wel en heeft, net als het bezoek, een verbondenheid geschapen die onze hele gezamenlijke bestuursperiode voortduurde.

We leerden Ank ook beter, en van een andere kant kennen: optimistisch, vol liefde voor haar raskatten, alles wat met circus heeft te maken en natuurlijk voor haar verzameling kunstpoppen die overal stonden en zaten. In alle verenigingen die iets met katten, circus en poppen hadden te maken was ze wel actief. Maar over muziek hebben we ’t wonderbaarlijk genoeg niet gehad; het duurde tot de afscheidsdienst tot ik hoorde dat Neil Diamond, de song What a wonderful world en Strauss’ 4 Letzte Lieder (zie de tekst van Beim Schlafengehen van Hermann Hesse hieronder) tot haar lievelingsmuziek behoorden.
’s Avonds gingen we gedrieën samen eten. Ank liep met krukken, op de middenweg als ik me goed herinner, en zei dat ze absoluut niet mocht vallen en haar heup breken, want dat zou rampzalig zijn. Dat is later gebleken.

We spraken af dat als ik in Zwolle was, we samen ergens iets zouden eten of drinken. Elke keer weer was Ank optimistisch en vol lof over haar ‘professor aan het UMC in Groningen.’ De kanker leek wel een chronische ziekte geworden, meende zij. Of hoopte ze. De techniek van elke behandeling interesseerde haar mateloos, rationeel ingesteld als ze was.

Zelfs deed ze nog een cursus van de Gemeenschappelijke Opleidingen (GO) die ik in Utrecht gaf. Waarom dat moest, wist ze eigenlijk zelf ook niet, van 1979-1982 lid van de FOBID-commissie die de Nederlandse vertaling verzorgde van de internationale standaard voor titelbeschrijven van musicalia.
En weer was ik een beetje zenuwachtig. Ten onrechte, bleek ook nu weer, want ze vond het eigenlijk toch wel leuk en zei zelfs nog wat te hebben geleerd.

Maar het meest heb ik van Ank geleerd. Over hoe moedig met een rotziekte in het leven te staan, en te genieten van de kleine dingen, zoals het lezen van een boek. En plannen te blijven maken: ‘Als je weer komt gaan we met de auto naar Kasteel het Nijenhuis bij Wijhe.’ Het is blij plannen gebleven, want op 20 februari is zij op 58-jarige leeftijd overleden, over het leed heen getild, zoals ds. Hans Koops tijdens de afscheidsdienst, in Ermelo, zei. Haar nagedachtenis zij tot zegen.

Nun der Tag mich müd’ gemacht,
soll mein sehnliches Verlangen
freundlich die gestirnte Nacht
wie ein müdes Kind empfangen.Hände, laßt von allem Tun,
Stirn, vergiß du alles Denken.
Alle meine Sinne nun
wollen sich in Schlummer senken.Und die Seele, unbewacht,
will in freien Flügen schweben,
um im Zauberkreis der Nacht
tief und tausendfach zu leben.
Nu de dag mij moe heeft gemaakt,
wens ik smachtend
de vriendelijke sterrennacht
als een vermoeid kind te ontvangen.Mijn handen, ik laat ze niets meer doen
mijn hoofd, vergeet al het denken.
Al mijn zintuigen willen nu
zich sluimerend verminderen.En onbewaakt wil mijn ziel
in vrije vlucht gaan zweven
om in de toverkring der nacht
diep en duizendvoudig te leven.

Schenk ook aan het kankeronderzoek in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waar Ank altijd zo vol lof over was. Ter nagedachtenis aan haar, en voor alle mensen die daar worden behandeld. Op rekening NL21 ABNA 0423 1266 95 t.n.v. Stcihting Steunfonds UMCG, Groningen.

Uit de tijd vallen

Kapel OLVG1.
Tijdens een rondleiding door de neo-romaanse kapel van het OLVG in Amsterdam (zie afb.) vertelt geestelijk verzorger Dirk van den Berg één en ander over de keuze voor juist deze kale stijl die zieken rust zou schenken.
Het kan geen toeval zijn, dat ik weer thuis lees in een roman van Maartje Wortel, Half mens over een jonge vrouw die na een ongeluk een been verliest, over haar ervaring in het ziekenhuis: ‘Alsof ik werd teruggeworpen in de tijd met het enige verschil dat ik nu op een bepaalde manier sterker was.’ Teruggeworpen in de tijd – dat is het.

Het doet denken aan wat Peter Verhelst, die in 2013 ook een ongeluk kreeg, omschrijft in een interview in NRC Handelsblad (20 februari 2015) naar aanleiding van het verschijnen van zijn boek De kunst van het crashen: ‘Vanaf dat moment wisselt de tijd van gedaante.’

2.
NRC Handelsblad was toch rijk aan bespiegelingen over tijd. Sebastiaan Kort recenseerde in dezelfde bijlage het nieuwe boek van Jan Vantoortelboom: De man die haast had. Een man die ‘los van de tijd’ staat, wat hem een ‘onoverwinnelijk gevoel’ geeft. Maar ook een idee van vervreemding. Als hij voor een oud pandje staat, zegt een vriend: ‘Je staat voor geschiedenis.’

3.
Tijdens een kerkdienst in de Amsterdamse Oude Kerk klinkt het motet Tempus fugit van Christiaan Winter op een vers uit Marcus 1:

De tijd is aangebroken,
het koninkrijk van God is nabij.

Achter elkaar ‘vluchtende’ stemmen in de vorm van sjablonen uit een vergane tijd, die uitkomen op: De tijd is nabij.

Het is de veertigdagentijd die ervoor zorgt dat ik gevoeliger ben voor deze muziek, voor een neo-romaanse kapel, voor bespiegelingen over tijd in literatuur van Wortel, Verhelst en Vantoortelboom dan anders ongetwijfeld het geval zou zijn. De brokken rijgen zich aaneen, zoals Maartje Wortel een halve mens weer tot een heel mens wil maken, zoals Verhelst de brokstukken van de auto weer tot een geheel maakt. Dat vermag kunst te doen. In deze (veertigdagen)tijd, met brokstukken uit het verleden en het oog op de toekomst.

De spiritualiteit van Paul Cézanne

Cezanne_Flessen en perziken

Ik houd van vierkante vormen
romaanse structuren
en Mondriaan
evenwicht tussen
het spirituele en het materiële.

 

 

 

Woorden van oud-museumdirecteur Willem Sandberg die, op een tekstpaneel gedrukt, de bezoekers van de tentoonstelling Era Sandberg (1992 in het Amsterdamse Stedelijk Museum) ter introductie werden meegegeven.

Wie vervolgens in de eerste zaal een door Sandberg gekocht doek van Mondriaan dacht aan te treffen, kwam echter bedrogen uit. Het eerste schilderij was één van de mooiste stillevens van Paul Cézanne: Flessen en perziken (zie afb.) – mooier dan de hele ‘galerie van Cézanne’ uit het Time/Life-boek De wereld van Cézanne (p. 134-135) bij elkaar, maar verwant aan de recente vondst van een onaffe aquarel in het Barnes Foundation museum van Philadelphia, die van 10 april tot 18 mei tentoongesteld zal worden, samen met een onaffe houtskooltekening.

Flessen en perziken is een schilderij dat – met excuus aan Mondriaan – althans voor mij de woorden van Sandberg niet beter kan uitdrukken. Was de mooiste recensie na de tegenvallende tentoonstelling The spiritual in art (Haags Gemeentemuseum, 1987) niet de verzuchting: ‘Wat is er nu spiritueler dan een appel van Cézanne’? Maar die appels en peren waren in Den Haag niet te zien geweest. In tegenstelling tot zeventien doeken van Mondriaan, grotendeels uit de eigen collectie.

Het spirituele en materiële gaan met name in de sterkste scheppingsperiode van Cézanne (1883-1895), waarin op het eind ook Flessen en perziken ontstond, op een evenwichtige manier samen die je later misschien alleen nog bij de Italiaanse schilder Giogrio Morandi aantreft. Het ingetogen, spirituele zit in de verhouding tussen de aan elkaar gerelateerde kleuren en vormen van de flessen en perziken. De materie is niet opgeheven, zoals in gotische kathedralen die – als ze over hun hoogtepunt heen zijn – lijken te zweven (Troyes!), maar is geworteld in het hier en nu als bij romaanse kerken. Tussen twee haakjes een reden voor sommige bevrijdingstheologen om zich meer verwant te voelen aan het romaans dan aan de gotiek.

Het in 1951 door Sandberg aangekochte doek bewijst eens te meer dat de bron vaak daar ontspringt waar je het op voorhand niet zou verwachten. Zelfs op de achterkant van een werk, zoals de aanschaf van Barnes in Philadelphia bewijst.

Gebaseerd op een oorspronkelijk in In formatie, voor en uit de Hervormde wijkgemeente rondom de Weerenkapel (april 1992) verschenen stuk over Cézanne.

Tranen van troost

ErbarmeDich_450x270Aan het eind van de inleiding van ThomasBoek (12 februari in de Amsterdamse Thomaskerk) heeft ds. Evert Jan de Wijer het over de rol van schilderkunst en muziek in de roman Oorlog en terpentijn en de duiding hiervan door auteur Stefan Hertmans. Een duiding waarover je na blijft denken.

Misschien worden in de documentaire Erbarme dich – Matthäus Passion stories (zie afb.) van Ramón Gieling een paar mogelijke antwoorden gegeven. Maar het nadenken gaat dóór, en is niet opgelost, net zomin als het slot, één noot van de Prelude uit de Luitsonate in E van Joh. Seb. Bach, zoals Rialto-medewerker Mark Mallon zo treffend liet horen tijdens zijn inleiding tijdens de aflevering op 13 februari van de Rialto Filmclub.

Het gaat zowel in het boek van Hertmans – alleen de titel zegt het al – als in de op het Internationaal Filmfestival Rotterdam in première gebrachte documentaire van Gieling om een dichotomie: oorlog en terpentijn, tranen en troost. Tranen ván troost. Peter Sellars verwoordde het prachtig in de film, in de voetsporen van Catharina van Siena en Al-Ghazali, over soorten tranen. Misschien is er, net als bij Hertmans, een soort die verzoend, als je de hele Matthäus Passion hebt doorleefd.

Of in dat ene moment, waarop geen Matthäus klinkt, maar een aria uit de cantate BWV 82 van Bach: Ich habe genug:

Ich habe genug,
Ich habe den Heiland, das Hoffen der Frommen,
Auf meine begiergen Arme genommen;
Ich habe genug.
Ich habe ihn erblickt,
Mein Glaube hat Jesum ans Herze gedrückt;
Nun wünsch ich nog heute mit Freuden
Von hinnen zu scheiden.

Het zal voor iedereen verschillend zijn, maar in Rialto kon je een speld horen vallen. Behalve op momenten dat er werd gelachen. Uit verlegenheid?
Ik kan alleen voor mezelf spreken, en denk terug aan de veertigdagentijd kort na het overlijden van mijn vader. En aan wat Anna Enquist in de film over de dood van een vriend zei, zo schrijnend in tegenspraak met de narcissen die bloeiden. In mijn geheugen heeft de esdoorn nooit roder zijn pracht laten zien als in de dagen tussen de dood van mijn vader en zijn begrafenis.

In het weekend volgend op ThomasBoek en Rialto Filmclub gaat in de Amsterdamse Stadsschouwburg Trauernacht, over Bach en de dood in regie van Katie Mitchell. Misschien levert dat weer andere antwoorden op om over door te denken. Het slot is nog niet in zicht, en blijft, net als in de Prelude van Bach, open. Het is aan ons om het in te vullen.

http://thomasopen.nl/index.php/boek/boekarchief

http://www.rialtofilm.nl/podium/iffr%20live:%20erbarme%20dich%20-%20matth%C3%A4us%20passion%20stories/

http://stadsschouwburgamsterdam.nl/voorstellingen/10025-trauernacht

De andere kant van het verhaal

OBA LinnaeusOpenbare bibliotheken geven in november hun leden een gratis exemplaar van een verhalenbundel die is samengesteld door A.L. Snijders. Het verhaal staat centraal tijdens de tiende editie van Nederland Leest, de leesbevorderingscampagne van de CPNB.

Op voorhand lijkt het al één en al verhaal wat de klok slaat. In de bibliotheek, maar ook in de kerk of waar dan ook. Dat is mooi – maar er zit ook een andere kant aan het verhaal.

 

 

1.
Laten we beginnen met het bibliotheekfiliaal OBA Linnaeus in Amsterdam (zie afb.), dat op 16 januari jl. is geopend. Hierin zijn de voormalige vestigingen Oosterpark en Watergraafsmeer samengegaan. Het motto van OBA Linnaeus is: ‘Een ander verhaal.’ Dat wil zeggen, dat de collectie alleen uit poëzie, romans en andere verhalende literatuur bestaat. Fictie, maar ook reisverhalen, literaire non-fictie en levensverhalen.

Het filiaal is een experiment. Er is vanuit gegaan dat lezers informatie van internet plukken en alleen nog naar de bibliotheek komen voor een paar boeken of een (literaire) activiteit. Informatieve boeken zijn op te vragen, voor leden van OBA Linnaeus zelfs gratis. En de gangbare tijdschriften, zag ik, liggen er nog gewoon.

We mogen blij zijn dat de OBA dit experiment is aangegaan, omdat elders in het land het ene na het andere bibliotheekfiliaal de deuren sluit. De centrale rol van de bibliotheek in de samenleving is weggelegd voor de centrale vestiging. Daar past een bibliothecaris bij zoals Frank Huysmans hem/haar omschreef tijdens een lezing voor Spui25 in Amsterdam (27 januari 2015).

2.
Ook binnen de kerkvernieuwing staat het verhaal centraal. Ik citeer uit een recente notitie: ‘Veel zoekers verlangen naar een groter verhaal waarin hun kleine verhaal is ingebed. De kerk biedt ruimte aan hun verhalen. Door het gebouw, de gemeenschap en de kunst kunnen die in een ander licht komen te staan (…). De mensen die we zoeken zijn geen passieve sponzen die alles bewonderend in zich opzuigen, maar mensen die ook iets meebrengen naar de kerk: hun levensverhaal, hun kijk op de gemeente, en hun kwaliteiten en talenten (…). Op een avond wordt er door een aantal vertegenwoordigers uit de gemeente een kort inspirerend verhaal verteld. Verder is er de mogelijkheid voor de aanwezigen om zelf verhalen te delen, rond vragen als “wat wil je doorgeven”, “wat wil je achterlaten”.’

Het zijn mooie initiatieven, als iedereen er zich maar bewust van is dat het om een smalle basis gaat. Immers: poëzie, romans e.d. zijn een kunstvorm die je niet alleen leest vanwege de verhalende inhoud (zo die er in poëzie al is), maar ook vanwege het taalgebruik, de vorm enz.
Ook de Bijbel bestaat uit méér dan alleen verhalen. Laten we dat niet vergeten of verdonkeremanen onder het mom van vernieuwing! Dan is het goed.

3.
Daarom een laatste voorbeeld, dat hoop geeft. Ik lees in Contact. Nieuwsblad van de oecumenische vereniging De Zendingskerk te Ermelo (65e jrg. nr. 2) over de Paascyclus in de Zendingskerk.
‘Op donderdagavond beginnen we de reis met een maaltijd, de Maaltijd (…). Ik [de predikant, Rainer Wahl] stel me zo voor, dat ze met elkaar gesproken hebben over wat in de lucht hing en hoe het wel verder zou gaan. Mijn idee is, om daar iets van na te bootsen en een heuse heel eenvoudige maaltijd te organiseren die in een viering is geïntegreerd (…).
De Goede Vrijdag is dan weer meer meditatief. Ook hier wil ik niet dat we in een soort gesloten liturgie maar weer de verhalen als een kralenketting aan elkaar rijgen met meer of min bekende liederen erdoorheen (…).
Op de avond van zaterdag is er een kentering. De verhalen verkondigen doorbraak (…).
We sluiten deze hele levensweg die ook het sterven niet uit de weg gaat af met ons getuigenis aan de graven achter de kerk.’

Link lezing(en) Frans Huysmans: http://www.uva.nl/over-de-uva/organisatie/medewerkers/content/h/u/f.j.m.huysmans/f.j.m.huysmans.html

De dood is een filosoof

Hürter_Dood is een filosoofDe dood is een filosoof : hoe een val van een berg mij de zin van het leven liet inzien / Tobias Hürter ; vertaald uit het Duits door Marten de Vries. – Amsterdam : Ambo/Anthos, [2014]. – 166 pagina’s ; 20 cm. – Vertaling van: Der Tod ist ein Philosoph. – München : Piper Verlag GmbH, © 2013. ISBN 978-90-263-2791-9

De Duitse filosoof en wiskundige Thomas Hürter gaat in dit boek in op wat hij noemt ‘een andere manier van voortleven’ na een val van 37 meter in de bergen. Hij doet dit vanuit een cultureel-filosofisch, fysiologisch en metafysisch perspectief. Hij begint bij Homerus’ Ilias en het verhaal van Gilgamesj, dat hem leerde deemoedig te zijn. En hij eindigt bij hedendaagse filosofen als John Leslie en Mark Johnston die in Nederland bij het grote publiek niet echt bekend zijn. Het is geen al dan niet modieus spiritueel verhaal dat de auteur vertelt, maar voornamelijk beschrijvend. Vaak in een poëtische taal, en soms van de lezer ook doorzettingsvermogen vergend. Hürter geeft een correctie op het huidige hersenonderzoek dat stelt dat ik mijn brein ben (Dick Swaab en anderen). Het ik is méér, onder andere een in het geval van Hürter deels verlamde rechterhand.

Copyright NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen. Geplaatst in week 32 (2014).

 

Omdat het een naam mag hebben

Huijbregts_Allard PiersonEen gedicht dat de receptie van een serie schilderijen uitlegt, kan dat? Of eerder: de uitleg van een gedicht dat … enzovoort.
Het gedicht was ‘Nalatenschap’ uit de bundel Het Levend Monogram (1955) van Ida Gerhardt.
De uitleg was van prof. dr. Martien Brinkman, auteur van onder meer Hun God de mijne? (2014), tijdens een leerhuisavond in Amsterdam.

En de schilderijen waren door Marc-Marie Huijbregts samengebracht uit het depot van het Van Abbemuseum in Eindhoven voor een zaal in het De Wereld Draait Door Pop-Up Museum in het Allard Pierson Museum Amsterdam (zie afb. linksboven, uit een NRC Handelsblad Special). Dat zijn alle ingrediënten op een rijtje.

Huijbregts koos voor portretten van mensen als Edgar Fernhout, Charley Toorop, Leo Gestel en Jan Sluijters. En een prachtige Permeke: De zaaier (1935, zie hieronder). Hij verantwoordt zijn, volgens recensent Hans den Hartog Jager (NRC Handslesblad Special) ‘een tikje tuttige’ keuze met: ‘Kunst gaat voor mij over communicatie. Je kijkt en voelt de energie van een kunstenaar. Bij portretten komt daar nog een energie bij, die van de geportretteerde. En dan ben je met z’n drieën.’

Die toelichting raakt aan het gedicht van Ida Gerhardt:

Dappere morgenhaan                             Permeke_De zaaier
gij bode van het licht,
haan van een Hollands erf:
zag mij het dagwerk aan.
En ben ik heengegaan,
meld dan, hoog opgericht,
met roep en vleugelslaan
aangaande mijn versterf:
dat het is opgestaan.

In de kopie die Martien Brinkman hiervan voor ons had gemaakt, had hij twee regels onderstreept (zie boven). Daaruit las hij (‘het is maar een hint die ik voor beter geef’) dat wat is opgestaan, de mens kan zijn en/of het levenswerk van de dichter. De lezer (de derde, zou Huijbregts zeggen) ontleent door het lezen van dit gedicht zijn/haar opstandingskracht aan Gerhardt.

Je geïnspireerd weten is volgens Brinkman de diepste religieuze ervaring die het werk van de dichteres kenmerkt. Het gaat van donker naar licht. Van de donkerte aan de onderkant van het schilderij van Permeke – wiens schilderij ook nog eens De zaaier’ heet! – naar de lichte wolkenlucht, en naar het licht dat doorbreekt op de gezichten van sommige geportretteerden. Omdat wij worden aangekeken en een naam mogen hebben:

Een diep verdriet dat ons is aangedaan
kan soms, na bittere tranen, onverwacht
gelenigd zijn. Ik kwam langs Zalk gegaan,

op Paasmorgen, zéér vroeg nog op den dag.
Waar onderdijks een stukje moestuin lag
met boerse rijtjes primula verfraaid,

zag ik, zondags getooid, een kindje staan.
Het wees en wees en keek mij stralend aan.
De maartse regen had het ’s nachts gedaan:
daar stond zijn doopnaam, in sterkers gezaaid.

Tentoonstelling in het Allard Pierson Museum: van 29 januari t/m 25 mei 2015: http://www.allardpiersonmuseum.nl/te-zien-te-doen/nu-te-doen/content/tentoonstellingen/2015/01/dwdd-popup-museum.html
De inleiding van prof. dr. Martien Brinkman verschijnt op de website van het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie: 
http://www.leerhuisamsterdam.eu

Een stok om mee te denken

Simon_Stok om mee te denkenEen stok om mee te denken : de techniek van filosofen / samengesteld en ingeleid door Coen Simon. – Amsterdam : Nieuw Amsterdam Uitgevers, [2014]. – 304 pagina’s ; 22 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-468-1651-6

In dit boek biedt Coen Simon zijn keuze aan artikelen van bekende filosofen over nieuwe technieken door de eeuwen heen, telkens voorzien van een korte
plaatsbepaling vooraf. Van het schrift en onderwijs bij Plato, waarde bij Karl Marx en het panopticon bij Michel Foucault tot de fonograaf bij René Munnik, de fotografie bij Susan Sontag en de film bij Walter Benjamin. In wezen allemaal voetnoten bij de metafoor van de grot bij Plato. Het doel van deze bloemlezing is niet zozeer het schetsen van de geschiedenis van techniek in de ruime zin van het woord, als het aftasten van de grenzen van het voorstellingsvermogen van de mens: niet (te)
pessimistisch en niet (te) optimistisch, maar als bron van verandering. Simon, filosoof,
lid van het panel van Filosofie Magazine en winnaar van de Socrates Wisselbeker 2012,
stelt dat telkens wanneer een nieuwe techniek wordt ingevoerd, je een ander mens
wordt in een nieuwe wereld. Een uitgangspunt dat genoeg stof tot nadenken en gesprek
biedt. En vraagt om aanvulling (denk aan Braidotti, De Mul, Ellul, Achterhuis en
anderen).

Copyright NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen. Geplaatst in week 20 (2014).