Leren maar

Even na half augustus verschijnt een Zomercolumn van mij op literairnederland.nl (link komt hier). Het onderwerp is ‘Contrapuntisch lezen.’
Een mooi voorbeeld is een gedicht dat Adriaan Deurloo (foto links) een maand en een dag na het overlijden van zijn zoon Ruben schreef, en een gedeelte uit de studie over Spinoza van Kees Schuyt (foto rechts) die ik onlangs op deze blog besprak.
Eerst het gedicht, dan het gesprek met Spinoza en Schuyt.

Besef steeds weer, steeds
meer dat leven leren is.
Dat leren je verweer
is tegen het gemis,
’t inbrekende verdriet
om wie jou achterliet.

Leren dat leven van
de moederschoot af aan
feitelijk niets anders dan
steeds afscheid is, weg gaan
uit de vertrouwde kring.
Jij moet de leegte in.
Jij moet in de woestijn
weer leren wat jou zijn
opnieuw betekenen moet.

Het helpt daarbij wel goed
het als ontdekkingstocht,
’n reis naar ’t beloofde land
te zien – kort door de bocht
misschien, ja zelfs pedant.
Maar – merk je als je ’t doet,
het geeft de burger moed.

Dus leren maar. De vragen
verduisteren je kim.
Maar plotseling gaat het
dagen.
Je houdt je adem in.

Het is niet een gedicht over Spinoza, laat dat duidelijk zijn, maar er valt wel veel van diens denken in terug te vinden. Voor mij dan, want ik weet niet of Deurloo wat met Spinoza heeft; ‘zijn’ filosoof is Joh. Georg Hamann (1730-1788).
Het gedicht van Deurloo gaat een weg die niet alleen doet denken aan die van Spinoza met zijn drie stappen: de imaginatio (verbeelding), ratio (rede) en intuïtie (inzicht), maar ook aan zeven punten die Schuyt noemt (p. 252-253). Natuurlijk zijn er ook wezenlijke verschillen en die maken het gesprek uit.

Leren is volgens Deurloo verweer tegen gemis. Interessante vraag daarbij is volgens Schuyt of je ’t inbrekende verdriet / om wie jou achterliet ook ‘kunt verdrijven door een heel mooi gedicht (…) te lezen of naar mooie muziek te luisteren. Spinoza vond van niet.’ Deurloo als fervent concertganger en muziekliefhebber ongetwijfeld wel, maar daar gaat het hier niet om. Ook niet over de manier van leren die Elizabeth Bishop in een door Schuyt vervolgens geciteerde dichtregel bedoelt: ‘De kunst van verliezen valt te leren.’
Het leren bij Deurloo is verwant aan het levenslange, joodse lernen, een bevrijdende Exoduservaring, weer leren wat jou zijn / opnieuw betekenen moet. Een inzicht dat, volgens Schuyt, ‘uit jezelf komt en niet meer uit (…) emoties.’

Het is een ontdekkingstocht, of zoals Schuyt Spinoza verklaart ‘mentale training.’ Die opeens kan leiden tot het ‘verdrijven van emoties.’ En dan gaat het dagen en houd je je adem in. Dat is wat Spinoza intuïtie noemt.

De vreugde van het inzicht

Op driekwart van het boek Spinoza en de vreugde van het inzicht beschrijft Kees Schuyt de ruwweg twee tegengestelde lezingen van Spinoza in het algemeen en diens Ethica in het bijzonder: ‘Een naturalistische (lees: natuurwetenschappelijke) interpretatie versus een emanciperend-bevrijdende interpretatie, die vanuit een modern-humane mensvisie het zelfbepalende individu centraal stelt.’
Schuyts denken zou je onder de tweede manier van lezen kunnen scharen, wat hij verderop omschrijft als ‘een bevrijdingsfilosofie, die mensen kan leren welgezind en soms zelfs met vreugde van het leven te genieten.’ Hij schrijft over inzicht dat richting geeft ‘aan ons eigen actieve handelen’  en ‘als richtsnoer voor de inrichting van de samenleving en een democratische staatsvorm.’

Tegenover deze heldere, compacte omschrijvingen staan soms woordkeuzes die hiermee in strijd zijn, of op z’n minst een andere achtergrond verraden. Niet zozeer van de auteur, maar in algemene zin, zoals: ‘goede werken’ voor ‘actief handelen’, wat eerder rooms-katholiek overkomt, terwijl de ‘twee gedaanten waarin God/Natuur voorkomt (naturans en naturata) haast de triniteitsleer van de kerk nadert. Dit kan in beide gevallen bij de monist en de met het joodse denken vertrouwde Spinoza niet de bedoeling zijn.

Daar staan gelukkig ook de vele passages tegenover die het als moeilijk te kenschetsen denken van Spinoza verhelderen. Kort en krachtig, als gezegd, zoals: ‘Het wezen van de mens is in redelijkheid streven naar eenwording met God. Het middel daartoe is kennisverwerving’ of: ‘Het hóógste goed, dat bestaat in de vereniging van de ziel met God en van de mens met God. Door kennis de allerhoogste liefde bereiken; dat is de liefde voor God, die eeuwig en onvergankelijk is. Is men tot dit inzicht gekomen, dan ervaart men gelukzaligheid, dan wordt men een fundamentele instemming met het bestaan.’ En: ‘vrijheid (…) wordt gevoed door karaktervorming en uitgedrukt in een bepaalde wijze van leven of in een levenshouding.’

Gelukkig neemt Schuyt mijns inziens afstand van de opvatting dat Spinoza een determinist was in de huidige betekenis van het woord en de vrije wil geheel ontkende. Zelfs dat hij het beter zou hebben geweten dan huidige hersenwetenschappers als Swaab met zijn boek De vrije wil bestaat niet. Of, zoals Schuyt het zelf verwoordt: ‘Mensen [hebben] de mogelijkheid tot een bepáálde mate van vrijheid, vrijheid als zelfbepaling, specifiek verbonden met de richtlijnen van rede en redelijkheid, leren inzien en daarnaar proberen te leven.’ Dit geldt volgens Schuyt alleen voor mensen, want noodzakelijk leven volgens de eigen natuur gaat alleen op voor God/Natuur (brief aan Schuller, oktober 1674).
Schuyt geeft terecht aan dat Spinoza’s idee van het zogenaamde parallellisme tussen stof en geest (liever: de twee gelijktijdig rollende kanten van een muntstuk) in de neurologie en neurofilosofie inmiddels achterhaald zijn beschouwd.

De auteur van dit boek was voorzitter van de Vereniging Het Spinozahuis, in welke hoedanigheid ik hem een keer heb ontmoet en gesproken. Op het terrein van Spinoza is hij een liefhebber in de goede zin van het woord; de vreugde van het inzicht spat soms van de pagina’s af, bijvoorbeeld in een omschrijving naar aanleiding van het derde deel van de Ethica: ‘Heerlijk om te lezen’ of van het vierde deel: ‘Een genot om te lezen.’
Elders beschrijft Schuyt hoe bij Spinoza is uitgekomen: een boek van Terrence des Pres over de rol die de conatus (in de vertaling van Spruyt een ‘dynamisch, evenwicht zoekend ontwikkelingsbeginsel’) ‘speelde bij het overleven in de werkkampen van de Sovjet-Unie en in de concentratiekampen van nazi-Duitsland.’ Hiermee nuanceert hij tevens het conatus-begrip, omdat Spinoza de hoop die overlevenden beschreef juist wantrouwde, en daar troost voor in de plaats stelde.

Dit maakt zijn boek tot een sympathieke en geëngageerde studie. Een enkele keer met dermate lange, ingewikkelde zinnen die je een paar keer moet lezen om te begrijpen wat de schrijver bedoelt, zoals: ‘Deze tegenstellingen worden nu met een uitdrukkelijker doel beschreven en geanalyseerd, namelijk om te laten zien, enerzijds ….’ enz. enz. Ook de structuur had mijns inziens wat strakker gekund.
Een voorbeeld van zo’n sympathiek overkomende en geëngageerde passage betreft die waarin de auteur afstand neemt van de hedendaagse, relativistische uitleg van goed en kwaad. Schuyt stelt dat natuurlijk kwaad (een aardbeving) dicht bij moreel kwaad kan liggen (oliewinning die willens en wetens plaatsvindt).

Het boek is geen hagiografie, wat blijkt uit een zinsnede over de Politieke Verhandeling: ‘Onder de uitvoerige en regelmatig saaie bespreking van de aristocratische staatsvorm dreigt eveneens de hoofdboodschap verloren te gaan’, al zou een goede redacteur behalve de ingewikkelde zinnen eenvoudiger maken ook hier goed werk hebben kunnen verrichten door het overbodig overkomende woordje ‘eveneens’ te schrappen. Hoezo: eveneens?
Ook uit Schuyt kritiek op het essentialistische denken van de zeventiende eeuw: ‘Spinoza leidt de essentie van “de” vrouw af uit de natuur, maar in feite volgde hij de heersende sociale gewoonten en gebruiken van zijn tijd’, wat hij niet als een excuus ervaart.
Uit zijn (persoonlijke) conclusies blijkt dat Schuyt kanttekeningen bij zowel Spinoza’s denken als de receptie daarvan niet schuwt, die hij soms als hij ‘te rigide, te stellig of te dogmatisch’ ervaart.

Dit boek is uitermate geschikt voor zowel lezers die willen kennismaken met Spinoza’s denken als voor lezers die daarmee al wat vertrouwd zijn, voor wat Schuyt de ‘conversation of mankind’ noemt. Wat tevens inhoudt dat hij ook heel wat kritiek te verduren zal krijgen …

Kees Schuyt: Spinoza en de vreugde van het inzicht. Uitgeverij Balans, Amsterdam (2017), ISBN 978 94 600 34060, € 34,95

Commentaar op deze blog is te vinden op: http://bdespinoza.blogspot.nl/2017/07/els-van-swol-besprak-kees-schuyts-boek.html#comment-form

Orgeltocht Noord-Holland door Alkmaar

Gisteren was alweer de laatste Orgeltocht Noord-Holland van dit jaar. Deze voerde de orgelliefhebbers door Alkmaar, van de St. Laurentiuskerk via de Kapelkerk naar de Grote Kerk. De organist was dit keer Aart Bergwerff die over elk orgel iets vertelde, de registers liet horen en enkele voor de instrumenten karakteristieke werken speelde.

Het begon in de St. Laurentiuskerk, waar in 1950 de fa. B. Pels & Zn. een orgel bouwde op de zogenaamde ‘koorzolder’ (zie foto bovenaan deze blog), waarbij het roosvenster zichtbaar bleef. In 2016 werd het instrument gerestaureerd door de firma Adema.
Aart Bergwerff vertelde over de Werderopbouwperiode (na de Tweede Wereldoorlog) die grote invloed heeft gehad op met name de orgelbouw voor protestantse kerken; ik schreef daarover in 2008 een onderzoeksvoorstel voor de Open Universiteit Nederland, waaruit ik onderstaand twee paragrafen (‘Modernisering’ en ‘Historiografie’) overneem. Bergwerff vulde dit in deze kerk aan door te vertellen dat in de orgelbouw uit deze periode voor rooms-katholieke kerken elementen van de Wederopbouworgels, zoals hieronder beschreven, samengaan met elementen uit de orgelbouw van voor de Tweede Wereldoorlog.
Kenmerkend voor het orgel in Alkmaar is, dat het geen kas heeft maar in open opstelling staat, dat het hoge stemmen heeft én romantische registers zoals een Viola di gamba alsmede een zwelkast. In tegenstelling tot een orgel als in de Nicolaïkerk (zie foto voor de twee paragrafen hieronder), dat een mechanisch, neo-barokinstrument is met een heldere klank, zonder strijkende registers, is het orgel in Alkmaar elektro-pneumatisch.

Modernisering
Als iets een duidelijk licht werpt op de vele tegenstrijdigheden die inherent zijn aan het begrip ‘modernisering’, dan is het wel de zogenaamde Neue Orgelbewegung. Deze is kenmerkend voor de orgelbouw in met name protestantse kerken in Nederland gedurende de periode 1957-1973.

De toevoeging ‘Neue’ wijst erop dat vóór de Tweede Wereldoorlog al een aanzet in deze richting is gegeven. Deze in Duitsland ontstane opvatting staat bekend als ‘Orgelbewegung’ zonder meer. In die zin is er – net als bijvoorbeeld bij de uitbreidingsplannen van Amsterdam, die in aanzet al uit 1935 dateren maar grotendeels pas na de Tweede Wereldoorlog ten uitvoer werden gebracht – sprake van een zekere continuïteit. Door het werken met ijkjaren, zoals in de serie Nederlandse cultuur in Europese context wordt gedaan, komt dit echter niet tot uiting. De continuïteit van de Orgelbewegung/Neue Orgelbewegung valt te vergelijken met in de beeldende kunst de Leipziger Schule in de DDR en de Neue Leipziger Schule van na de Wende. Hierbij was één kunstenaar, Neo Rauch (1960) de verbindende schakel, zoals D.A. Flentrop (1910-2003) in de Nederlandse orgelbouw.

Flentrop hield al in de jaren dertig van de vorige eeuw een pleidooi voor ambachtelijk gebouwde orgels met technisch moderner tractuur (de zogenaamde mechanische sleeplade) in plaats van de tot dan toe gebruikelijke pneumatische windvoorziening (de zogenaamde kegellade). Na de Tweede Wereldoorlog nam Flentrop wederom het voortouw tijdens een op 2-3 januari 1953 in Amsterdam gehouden congres van de Nederlandse Organisten Vereniging.

Het moderniseringsconcept dat kenmerkend is voor de Neue Orgelbewegung behelst niet alleen een voortgaan op de ingeslagen weg van technische modernisering, maar ook van een moderner uiterlijk van de orgels onder invloed van het Scandinavische design. Qua klankideaal is eerder sprake van een retrospectief uitgangspunt; hier werd gekeken naar de barokorgels in met name Noord-Duitsland (17e en 18e eeuw).

Een andere tweeslag die kenmerkend is voor de modernisering van de kerkorgels, is de toenemende rol als autonoom, seculier concertinstrument tegenover de traditionele, instrumentele waarde als kerkinstrument.

Tenslotte kan worden gewezen op schaalvergroting als kenmerk van modernisering; het uitgangspunt van de Neue Orgelbewegung was weliswaar ambachtelijkheid, maar door de Watersnoodramp was de vraag naar nieuwe kerkorgels in met name Zeeland zó groot, dat de firma Van Vulpen overging op de bouw van serieorgels.

Het eerste kerkorgel dat deze uitgangspunten (qua techniek, uiterlijk en klank) in volle omvang (ver)toonde, was het door de Deense orgelbouwers Marcussen in 1956 gebouwde en in 1957 door kerk- en concertorganist Lambert Erné in gebruik genomen orgel in de Nicolaïkerk in Utrecht. Dit instrument is bijna twintig jaar toonaangevend geweest voor de orgelbouw in Nederland.

In die zin kan dan ook worden gesproken van de lange jaren vijftig; het laatste orgel dat nog min of meer conform de ideeën van de Neue Orgelbewegung is gemaakt, is het (wederom) door Marcussen gebouwde hoofdorgel in de Grote of Sint Laurenskerk in Rotterdam (1973).

Historiografie
In 1964 verscheen de eerste druk van wat later als een standaardwerk over de Orgelbewegung en de Neue Orgelbewegung zou worden beschouwd: Organum Novum van P.H. Kriek en Herm. S.J. Zandt. De toon van dit boek is tekenend voor de zendingsdrang én eenzijdigheid die de voorvechters van deze beweging eigen was en die ook uit de discussies in het tijdschrift Het Orgel uit deze tijd spreekt. De nadruk in het genoemde boek valt vooral op de technische kant van het verhaal.

Een stap verder gaat Frans Brouwer die in zijn boek Orgelbewegung & Orgelgegenbewegung (1981) op parallellen met de Nieuwe Zakelijkheid en De Stijl wijst.

Pas in het boek Orgels van de Wederopbouw (2006) wordt de cirkel nog ruimer getrokken. Architect Wim S. Ros gaat hierin in op de invloed van de Deense meubelkunst en Stephen Taylor, de huidige organist van de Nicolaïkerk in Utrecht, beschrijft waar het toch allemaal om draait: de muziek die tot klinken wordt gebracht.

Vanuit de optiek van Schuyt en Taverne (Nederlandse cultuur in Europese context) kunnen de cirkels echter nóg ruimer worden getrokken. Het orgel in de Nicolaïkerk in Utrecht kan bijvoorbeeld worden beschouwd als een exponent van de verzuiling en dat in de Sint Laurenskerk in Rotterdam als representant van de oecumene.

Daar is niet veel fantasie voor nodig. Immers: het uitgangspunt bij de bouw van het orgel in Utrecht was het barokorgel van de Lutheranen in Duitsland. Het instrument is in principe niet geschikt voor zuidelijke, bijvoorbeeld Franse orgelmuziek van rooms-katholieke huize uit met name de 19e eeuw.

Het uitgangspunt bij de bouw van het orgel in Rotterdam is er één die dit wél mogelijk moet maken. In die zin is dit instrument niet alleen een sluitstuk van de Neue Orgelbewegung, maar ook het startpunt van orgels waarop niet alleen Duitse barokmuziek maar ook Frans-romantische muziek naar tevredenheid kan worden uitgevoerd.

De bloem van de pijn

 

 


1. Zondag 16 juli

De Evangelielezing voor deze vierde zondag van de zomer is uit Mattheüs 13, over de zaaier die uitgaat om te zaaien. Zaden vallen langs de weg, andere weer op de rotsbodem of op dorens. Maar er zijn er ook die vallen ‘op de góede aarde en hun vrucht afgeven.’
De gastpredikant in de Amsterdamse Oude Kerk is niet altijd goed te verstaan, en ik beluister in zijn uitleg de eerste keer: de zaden vallen in de bloedende aarde en een tweede keer: en de aarde bloeit. Het een sluit het ander niet uit, sterker nog: vult elkaar misschien aan en na afloop blijken meer mensen ‘bloedende aarde’ hebben verstaan. Volgens hen – en mij – is ‘bloedende aarde’ ook mooi, zeker als er zaad op tot bloei komt. We doen geen navraag en laten het mysterie van de bloedende aarde die tot bloei komt zo staan.

2. Maandag 17 juli

Vandaag wordt het Nationaal Monument MH17 onthuld, in Vijfhuizen, onder de rook van de opstijgende vliegtuigen van Schiphol. Er staan 298 bomen in de vorm van een herdenkingslint, voor elk slachtoffer een. En er is een veld met allemaal zonnebloemen, omdat het veld waarop de MH17 in Oost-Oekraïne neerkwam ook vol zonnebloemen stond. Bij het monument plaatsen Koning Willem-Alexander en koningin Máxíma samen met enkele kinderen ook zonnebloemen.
Ester Naomi Perquin, de Dichter des Vaderlands, leest een gedicht waarvan de eerste twee strofes luiden:

Wat je kunt: een boom planten in omgewoelde aarde, zien hoe de takken
naar de hemel reiken. Zon. Maan. De hemel die je zelf ooit hebt
vervloekt. Een zomerdag begraven. Door de tijd heen kijken.

Onder de boom staan als het waait, weten waarvoor te weinig woorden zijn.
Te weinig handen. Denken. Water geven. Zien hoe de stammen
langzaam dikker worden, het leven zich een uitweg bloeit.

Ook hier: goede, omgewoelde aarde en een leven dat zich een uitweg bloeit.

3. Dinsdag 18 juli

Tijdens de eerste van vier cursusmiddagen ‘Filosofie en de moderne kunstenaar 1900-2017’ van de HOVO in Amsterdam behandelt docent Katja Rodenburg het denken van Friedrich Nietzsche in combinatie met het werk van de Noorse kunstenaar Edvard Munch. Ze laat een onbekend werk van hem zien: De bloem van de pijn (1902-1903, zie afb. links). Het beeldt volgens Rodenburg uit hoe Munch de taak van de kunstenaar zag: hij bloedt en uit dat bloed komt een zonnebloem voort. Op zich al een bloem vol symboliek, met een donkere binnenkant en een stralende buitenkant. Hij reikt naar de hemel. Zon. Maan. Allebei, want ze kunnen niet zonder elkaar, zoals je in de voetsporen van Nietzsche mag denken. Het bloed van de pijn. De bloem van de pijn.

Svend Brinkmann – Standpunten

Standpunten : wat we van de grote filosofen kunnen leren / Svend Brinkmann ; vertaling [uit het Deens] Renske Wiltink. – Amsterdam : Lev, [2017]. – 175 pagina’s ; 22 cm. – Vertaling van: Ståsteder. – København : Gyldendal, © 2016. – Vervolg op: Standvastig. ISBN 978-94-00-50850-7

De Deense psycholoog Svend Brinkmann bespreekt tien cultuurkritische onderwerpen over het zinvolle leven: het goede; waardigheid; belofte; het zelf; waarheid; verantwoordelijkheid; liefde; vergeving; vrijheid en dood. Hij gaat hierbij in op denkbeelden daarover van grote, klassieke filosofen als Aristoteles, Kant, Nietzsche en enkele Deense denkers. Hoewel elk onderwerp op zich om een detailstudie vraagt, en die ook vaak krijgt, is Brinkmanns in toegankelijke stijl geschreven boek relevant en een aanrader voor de in filosofie geïnteresseerde lezer. Brinkmann verwierf ook in Nederland bekendheid met zijn vorige boek, Standvastig (2016), een pleidooi voor stabiliteit, gemoedsrust en waardigheid.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Een fantasie en een fuga die ons omarmen

Het gebeurt wel vaker dat een organist zijn/haar concert begint met een preludium van Bach en eindigt met de bijbehorende fuga met hetzelfde BWV-nummer, bijvoorbeeld met het Preludium en fuga in Es gr.t. BWV 552 die de Grote Orgelmis omsluiten. De Engelse organist Glen Dempsey deed het afgelopen week woensdag ook tijdens zijn recital op het Sauer-orgel in de Basiliek van de H. Nicolaas tijdens de Amsterdamse Orgelzomer (zie foto).

Hij opende met Bachs Fantasie in g kl.t. BWV 542, vervolgde met onder meer Mendelssohns zesde sonate in d kl.t. op. 65 nr. 6 en sloot af met de Fuga in g kl.t. BWV 542. Toen hij die fuga inzette, leek het op het eerste gehoor als een tang op een varken te slaan. Totdat Dempsy opeens het thema juichend boven alles uit liet komen. Net zoals hij in de sonate van Mendelssohn het thema, in dat geval het koraal Vater unser im Himmelreich, op een gegeven moment juichend boven alle andere stemmen speelde.
Zo gaven niet alleen de fantasie en de fuga elkaar bij wijze van spreken een hand, maar ook de in de geestelijke muziek gedrenkte Mendelssohnsonate en de seculiere Bach, al weet je dat bij hem nooit.

Het is heel wel mogelijk dat onder de concertbezoekers heel veel mensen zaten die op zondag niet naar de kerk gaan maar wie zo’n concert veel doet. Zo’n beetje als de ruim 3.800 volgers die Alain Verheij, de theoloog des twitterlands, in een herhaling van het tv-programma Het Vermoeden (16 juli jl.) tegen Marleen Stelling vertelde: de meeste volgers gaan zelfs niet met kerst naar de kerk, dus dat kun je al niet eens meer randkerkelijken noemen.
Waarop Stelling vroeg of die scheidslijn seculier (de fantasie en fuga van Bach zeg maar) en kerkelijk (de sonate van Mendelssohn zeg maar) nog wel bestaat. Waarop Verheij antwoordde dat zijn twitteraccount – en de uitwerking van het concertprogramma op mij althans – bewijst van niet. De scheidslijnen gaan volgens hem wat anders lopen. Het gesprek tussen beide uitersten lijkt makkelijker te gaan, net als de verzuiling en de allergie voor godsdienst voorbij lijken te zijn. Dat vereist een diepe vertrouwdheid met de cultuur, de maatschappij én de traditie waarin je staat.

Na de ontkerkelijking ligt er volgens Verheij een enorm spiritueel terrein braak, dat op dit moment vooral wordt ingenomen door yoga en mindfulness. De joods-christelijke traditie, zoals hij dat noemde, kan goed aan dat gesprek meedoen vanuit de Bijbelse verhalen, kunst en mensen om ons heen. Samen vormen ze onze kern, ons hart en onze nieren, die ook in een concert ten diepste kunnen worden geraakt. Met een been sta je er op een volkomen seculiere manier (om dat woord nog een keer te gebruiken) in de wereld en in het beleven van kunst en met het andere been ben je diep gelovig. Beide benen heb je nodig om je weg te gaan, om op te been te blijven, als het ware omarmd door een fantasie en een fuga.

Een manifest

‘Haar blik ging van links naar rechts, niet op de “oneerlijke Richard Nixon”-manier.’ Zo omschrijft Harlan Cobben een getuige in zijn thriller Geleende tijd. En even verderop laat hij de hoofdpersoon, Paul Copeland denken: ‘Ik geloofde dat als je in de strijd ten onder moest gaan, je dat wel moest doen terwijl je de waarheid trouw bleef.’

De filosofe Susan Neiman (zie foto) zou hier ongetwijfeld mee instemmen, als je haar recent verschenen manifest Widerstand der Vernunft naast deze thriller legt. Neiman benadrukt dat de alternatieve feiten van de regering Trump oude papieren hebben. Vanaf Nixon en uit de tijd dat de Amerikanen Sadam Hoessein ervan beschuldigde massavernietigingswapens te hebben.
John Farrell geeft vandaag in een interview met Menno de Galan in NRC Handelsblad ook een tekenend voorbeeld: ‘Kijk naar het gedrag van Trump! Tijdens zijn reis naar Europa duwde hij op een bijeenkomst de leider van Motenegro aan de kant. Dat lijkt een zeer zwakke echo van Nixon in Vietnam, maar het gaat om de houding: “Leer ze een lesje in nederigheid. Laat zien wie de baas is. Hard optreden tegen buitenlanders, want die hebben jarenlang een loopje met ons genomen.” Amerika hoort nog steeds te winnen’ aldus de auteur van een biografie over Nixon (Richard Nixon: The Life).

Ken uw geschiedenis, zeggen Farrell en Neiman. En trek daar, lijkt Jan van der Putten in zijn Buitenlandcolumn in de Groene Amsterdammer van deze en volgende week aan toe te voegen, er conclusies uit ten aanzien van Kim-Jong un en de Noord-Koreaanse kernmacht. Doe aan waarheidsvinding, zoals in Zuid-Afrika is gedaan, schrijft Neiman. Waarheid en gerechtigheid, daar gaat het om, en daarin toont ze zich een joods denker (chesed ve emet).

Hoe bereik je dat? Door, zegt ze, logisch te denken. Dat kunnen zowel de mensen van de wirwar aan alternatieve feiten als de plunderaars in de straten van Hamburg gedurende de G20 (ik heb het niet over de demonstranten) in hun zak steken; hersenloos noemde een passant ze in het Journaal, en Neiman zou hier meteen aan Hannah Arendt denken die iets soortgelijks zei over Adolf Eichmann. Die demonstranten hadden zo hun ideeën, en daar doet Neiman het voor.
Hoop en idealen, nog zo’n woordenpaar als waarheid en gerechtigheid: “Hoffnung zielt darauf, Tatsachen zu ändern. Hoffung als Ideal zu verstehen, bedeutet, dass sie nicht einfach gegeben ist, sonder errungen werden muss.”

Een fijn boekje, dat tot nadenken en verder denken stem. En zo hoort het te zijn.

Naschrift (18-7): Ook Nederland kent er wat van, blijkens een column van Phaedra Werkhoven vandaag in Trouw: ‘In Nederland is een politicus als Thierry Baudet in opkomst wiens meningen volgens hemzelf feiten zijn en die het bericht over deze Russische fabels [t.a.v. de MH17, EvS] durft te retweeten met de vraag erbij: fake of echt? Waarmee hij de hele rechtsgang van het proces en alles wat door het onderzoeksteam is onderzocht als bedorven voedsel voor het twijfelvolk in de arena werpt.’

Susan Neiman: Widerstand der Vernunft. Ein Manifest zu postfaktischen Zeiten. Uitg. Ecowin, 2017 (ISBN 978-3-7110-0154-2).

Drieluik op zondag

1.
Zoals regelmatig, ging ik vanmorgen via de hoofdvestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam naar de Oude Kerk. Om wat recente nummers van verschillende tijdschriften te lezen. Mijn ogen bleken haken op een artikel van Henk Manschot, emeritus-hoogleraar filosofie van de Utrechtse Universiteit voor Humanistiek in het tijdschrift Ophef (nr. 2/2017), waarin al eerder een recensie had gestaan over zijn boek Blijf de aarde trouw (zie afb.). Het artikel luisterde naar de naam ‘Nietzsches zoektocht naar de aarde en naar een “aardse” levensstijl.’
Hierin had de Franciscaan Manschot het om te beginnen over de wetenschap die een mooi overzicht kan bieden van het denken van deze en gene filosoof en ik moest meteen denken aan een prachtige zondagmorgenlezing die Katja Rodenburg in 2008 voor de Vrije Gemeente in Amsterdam hield onder de titel De geboorte van het kunstwerk. Over Nietzsche, zoals zij tussen twee haakjes binnenkort een HOVO-zomercursus in Amsterdam zal geven over onder meer deze denker (ik heb geen aandelen – maar wel van harte aanbevolen!).
Manschot vervolgt met de door mij gedeelde opvatting dat hij, hoe fraai ook, uiteindelijk toch meer opheeft met het in dialoog gaan met het denken van een filosoof, in dit geval ook Nietzsche. Hij reisde – zoals ik ook wel boeken van Henk Vreekamp heb nagereisd – de Alpen over, wat Nietzsche ook graag deed, met diens belangrijkste boeken (zoals Also sprach Zarathustra, dat hij leest als een mystiek boek) in zijn bagage.

2.
Met dit mooie artikel nog in mijn achterhoofd, stap ik een uurtje later de Oude Kerk binnen waar ds. Paula de Jong voor zal gaan en Matthias Havinga en Christiaan Winter de kerkmuziek zullen verzorgen.
In het intochtslied (uit Liefste lied van Overzee) zingen we over stilte, ruimte en hoop, ogen om te zien en vrede. Stilte die ruimte schept in ons denken, ons moed geeft en het geloven doel en zin. Waarin we open staan voor elkaars verdriet, waarin er ruimte is voor zorgvuldigheid. Ik had het er net over gehad met een weduwe diens man vandaag veertien jaar geleden was gestorven, en begraven door ds. Adriaan Soeting, de predikant die zo zorgvuldig was in het kiezen van zijn woorden en in zijn omgang met mensen.
De Evangelielezing van deze morgen kwam uit Mattheus 11: 25-30. De voorlezer van de morgen had het al gezegd: ik heb mooie teksten te lezen. Hierin is sprake van de dingen die voor wijzen en verstandigen verborgen zijn gehouden, maar aan eenvoudige mensen hebt onthuld. ‘Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden.’
In de uitleg en verkondiging hoorden wij wat ds. Paula de Jong onder dat juk verstaat. Eigenlijk dat waarover wij in het intochtslied hadden gezongen (stilte en ruimte bieden voor de ander, naar hem/haar horen en hem/haar zien, het begin van vrede) en waarover Christiaan Winter zong (Psalm 4 van Maurice Pirenne), met begeleiding van Matthias Havinga op het destijds uit de nalatenschap van Brecht Folstar gefinancierde kistorgel:

Gij die mij ruimte geeft als ik benauwd ben,
wees mij genadig, door mijn gebed.
Geef mij toch antwoord als ik U aanroep, God.
Gij zijt mijn waarheid,
Gij die mij ruimte geeft als ik benauwd ben,
wees mij genadig, hoor mijn gebed.

3.
Na afloop van de dienst wandelde ik in de zomerzon naar het Amsterdam Museum, waar nog net een tentoonstelling met foto’s van Maurice Boyer viel te zien. Een raakte mij in het bijzonder: Malan en Futoun uit Damascus. Een man en een vrouw, gezeten op twee stoelen met een tafeltje met een plant erop tussen ze in. En een zeegezicht boven ze (zie vergelijkbare afb). Over zorgvuldigheid gesproken: hoe kom je erop om uitgerekend bij Syrische vluchtelingen, die waarschijnlijk de overtocht van die zee in een klein bootje hebben overleefd, zo’n zeegezicht op te hangen. Wat raak dat Boyer juist deze scene uitkoos om op de foto te zetten; zo vult het zien datgene wat ik vanmorgen las (in Ophef) en hoorde (in de Oude Kerk) op voorbeeldige wijze aan. Zoiets vermag kunst te doen.
Ik hoop dat het waar is waar Boyer in de begeleidende audiotour over sprak: dat deze vluchtelingen met liefde worden opgevangen en een thuis geboden krijgen waarin ruimte is voor stilte en hoop, waar mensen voor ze open staan zodat ze hun verdriet kunnen delen. In de hoop dat zij werkelijk rust zullen vinden.

http://www.hovo.vu.nl/nl/cursusaanbod/cursusaanbod-zomer/kunstgeschiedenis-en-architectuur/cursus-filosofie-moderne-kunstenaar/index.aspx

https://oudekerk.amsterdam/agenda/kerkdienst-56/

https://www.amsterdammuseum.nl/tentoonstellingen/mauriceboyer

 

Ik. filosofie van het zelf

Ik. : filosofie van het zelf / Leon de Bruin, Fleur Jongepier en Sem de Maagt. – Amsterdam : Boom [2017]. – 199 pagina’s ; 23 cm ISBN 978-90-895389-6-3

Dit boek gaat in op vragen als: Wat is het zelf, wat is identiteit? De bedoeling ervan is om verschillende filosofen aan het woord te laten die zich door de eeuwen heen met deze vragen hebben beziggehouden en om tevens hun antwoorden te onderzoeken. De studie bestaat uit zes hoofdstukken, die zijn onderverdeeld in primaire teksten en toelichtingen op de ideeën daarin. De onderwerpen die aan bod komen, zijn: continuïteit van het zelf; het zelf; kennen wij ons zelf; authenticiteit; autonomie en zelfverbetering. De auteurs zijn alle drie docent filosofie aan een Nederlandse universiteit. In heldere bewoordingen wordt inzicht geboden in denkbeelden van denkers als John Locke, Daniel Dennett, René Descartes, Jean-Jacques Rousseau, Karl Marx, John Stuart Mill, Axel Hanneth en Pico della Mirandola. Het mooi uitgevoerde boek onderstreept het belang van filosofie in het denken over een actueel onderwerp.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

De woestheid van de wereld

In het schitterend uitgevoerde boek De geest uit de fles van de filosoof Ger Groot, over ‘hoe de moderne mens werd wie hij is’, zit een hoofdstuk onder de titel ‘Geschiedenis en de woestheid van de wereld.’ Het zou zomaar als toelichting hebben kunnen dienen bij het Robeco SummerNights concert van vanavond in het Amsterdamse Concertgebouw, waar het Radio Filharmonisch Orkest optrad onder leiding van de door mij zeer gewaardeerde dirigent Markus Stenz. Een heel programma zonder solistische medewerking.

Groot begint zijn hoofdstuk met het beschrijven van wetenschappelijke ontdekkingen uit wat wij later de moderne tijd zijn gaan noemen. Hij noemt onder meer de naam van de bioloog Georges-Louis Leclerc de Buffon (1707-1788), waarmee we in het Frankrijk waarmee het concert opende zijn aangekomen.
Het concert begon namelijk met de ouverture Le cahos uit het ballet Les Eléments (1737) van de Franse componist Jean-Féry Rebel uit dezelfde tijd en omgeving. Net als Leclerc schetst Rebel in dit geval met noten de wording van de aarde, van de elementen wel te verstaan. Niet uit de chaos zoals die in het Bijbelse Genesisverhaal wordt verteld, maar de chaos van de Griekse filosofen. Stenz moet zich als pleitbezorger van de hedendaagse muziek thuis hebben gevoeld in deze haast atonale klanken van Rebel. In ieder geval was het een spannend begin van een opmerkelijk concert, het tweede in de Robeco SummerNights.

Wie nu mocht denken dat het concertprogramma de lijn van Groot volgt, en uitkomt bij de preromantiek met bijvoorbeeld de Zesde symfonie van Beethoven (foto rechts), die de natuur van na de chaos wordt toonzette, kwam bedrogen uit. Of liever gezegd: wachtte een verrassing, met Beethovens Vijfde, de noodlotssymfonie. Of de symfonie van het verzet tegen het noodlot, zoals de paukenist toonde die in een kamporkest het klopmotief van het begin als protest zachtjes door de verplichte muziek heen speelde.
Het Radio Filharmonisch Orkest liet onder Stenz een prachtige, ritmisch sterk geprofileerde tocht van donker naar licht horen. Net als bij Rebel paarde Stenz een zekere lichtheid van klank aan nadrukkelijk donkere accenten.

Na de pauze werd de opzet van het programma min of meer herhaald. Begonnen werd met Die Vorstellung des Chaos uit Haydns oratorium Die Schöpfung , dat nog eens duidelijk liet horen wat een geweldig orkest het Radio Filharmonisch Orkest toch is.
Het slot van het concert ging naadloos over van Haydn (foto links) naar, net als in het hoofdstuk van Groot, de Sacre du printemps van Igor Stravinsky, een ballet dat in de omschrijving van Groot ‘een onverholen hulde brengt aan de rauwe, heidense rite waarin een jonge maagd geofferd wordt aan de aarde.’ En hij vervolgt: ‘De chaos is alomtegenwoordig geworden, de oerkrachten hebben vrij spel in hun gewelddadige anarchie, het sublieme van een ongetemde natuur is klank geworden.’
Stenz wist zowel de anarchie als het sublieme in Stravinsky’s Sacre op een voor hem kenmerkende manier over het voetlicht te brengen: simultaan, waardoor je op ’t puntje van je stoel zit: wat gebeurt hier? Een gedenkwaardige avond kortom, dat was het!