1.
Op 21 december zond BBC First een verfilming uit van de opvoering van Romeo & Juliet van Shakespeare door steracteurs van het National Theatre in Londen. In iets meer dan twee weken gerealiseerd in een leeg theater. Sommige accenten vielen op, zoals de balkonscène. Er werd geen serenade gebracht, maar Julia stond op het balkon en Romeo gewoon beneden in de tuin. Zo werd de suggestie gewekt, dat zij in huis vast zat omdat ze als kind van het geslacht Capulet geen contact mocht hebben met een Montague. Of als vrouw, want één van die accenten was een feministische laag.
2.
Nog een schepje boven het vastzitten van Julia op, leek een Nieuwjaarswens te gaan die ik kreeg: ‘Na corona zullen de meeste “tralies” niet meer zichtbaar zijn.’ Afgebeeld was een tuinhekje à la het balkonhek bij Romeo & Juliet. Ik moest denken aan uitlatingen die Olivier van Beemer voor de Groene Amsterdammer (16 december) optekende uit de mond van Nadia Duinker, een influencer die ageert tegen het coronabeleid van de regering. Zij heeft het over ‘opgesloten zitten in onze kooien’, over ouders die op het schoolplein ‘achter het hek moeten blijven’, al stond “tralies” in de wens tussen haakjes en weet ik dat de afzenders verre van op die manier denken.
Achter dat balkon, achter die “tralies” zitten geen kooien maar in mijn geval een heerlijk verwarmd huis, waar mijn vrienden (boeken) wachten om gelezen of herlezen te worden. Dank zij de medische wetenschap ben ik gevaccineerd én na een vlot verlopen procedure geboosterd. Tel je zegeningen.
3.
Een van de boeken die ik tijdens de lockdown onlangs las, was de dichtbundel Trojaanse gedachten (uitg. De Bezige Bij, 2021) van de in Warschau geboren schrijver en filosoof Alicja Gescinska. Een van haar gedichten heet ‘Gekooid’ – toeval bestaat niet. Het lijkt te gaan over de kooi van een hamster uit haar jeugd, maar dat is alleen maar een beeld. Een beeld van een gezin dat uit het raam uitkeek op een wereld die niet open was. Nooit. Zíj heeft vanuit haar herinneringen aan het voormalige Oostblok recht van spreken, wij in het rijke westen toch wat minder om zulke woorden te gebruiken, lijkt mij.
Wat zou je er dan tegenover kunnen zetten? That’s the question. Misschien wat atlete Sifan Hassan zei in een interview met Esther Scholten (in: Trouw, 24 december): ‘Met hoop kijk je over de hekken heen’. Zo is het. Met hoop en verbeelding.
Ik denk dus ik ben ik : filosofen over de ziel en de selfie : met Baudrillard, Boeddha, Descartes, Damasio, Freud, Lacan en Verhaeghe / hoofdredactie Coen Simon ; redactie ; eindredactie Hannah Achterbosch, Femke van Hout, Friso van der Meer, Tim Outshoorn ; medewerkers Geertje Dekkers, Marc van Dijk, Marianne M. van Dijk, Alexandra van Ditmars, Elma Drayer, Annette van der Elst, Erno Eskens, Claudia Galgau, Anne Havik, Jeroen Hopster, Stine Jensen, Marco Kamphuis, Jannah Loontjens, Frank Meester, Florentijn van Rootselaar.
Filosofie Magazine kwam in 1992 voor het eerst uit en is uitgegroeid tot een populairwetenschappelijk tijdschrift over wat publieks-filosofie wordt genoemd. De huidige hoofdredacteur is Coen Simon. In ‘specials’ worden de beste artikelen uit Filosofie Magazine verzameld over thema’s als Verlichting, Vrouwelijke denkers, De vrije wil en nu over ‘de ziel en de selfie’. De ziel was in 2012 het thema van de Maand van de Filosofie. In het voorwoord wordt 1839 (de eerste foto van de mens) als ijkpunt genomen. Een beperking, al gaat Martine M. van Dijk in haar bijdrage terug tot de oude Griekse denkers, waardoor het geheel een wat meer contextueel kader krijgt. Voor de rest zijn het meer actualiteitsgevoelige onderwerpen die aan bod komen, in acht interviews naar aanleiding van een boek, vijf boekbesprekingen en vijf artikelen. Hierin
komen filosofen voorbij van Descartes tot Baudrillard en psychoanalytici als Freud, Lacan en Verhaeghe. Dat is uiteraard een tijdschrift eigen. Wanneer de stukken oorspronkelijk verschenen, is informatie die ontbreekt. Iets kleiner dan A4-formaat.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s, een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept.
Vandaag deel twee van het jaarthema 2021: Indonesië.
6. Tijdens het Holland Festival zag ik via een internetverbinding een opvoering van Ine Aya. Over vijanden aan de rand van de wereld, die komen om het volk en de bossen van Kalimantan te vernietigen. Het zijn de ‘krijgers van de horizon’.
Van een wijdvertakte boom, de hoge boom die tot aan de hemel reikte, is ook niets meer over. Hij is naar de rand van de wereld geworpen. De wereld heeft haar wijsheid verloren. Het dansen gebeurt aan de rand van het toneel, maar dan licht de hemel weer op. Een nieuwe dag. Er groeit een boom naast een oude bron. Dieren schuilen er en mensen vinden er rust.
7. In 2020 overleed Winnie Willigen, de moeder van theatermaker Eric de Vroedt. Voor Het Nationaal Theater schreef en regisseerde hij een voorstelling over haar, De eeuw van mijn moeder. Deze voorstelling werd in drie delen op de televisie uitgezonden en maakte veel indruk.
In dezelfde tijd zond de NTR op 11 augustus in ‘Het uur van de wolf’ een documentaire over De Vroedt uit. Over een schrijver en regisseur die – zoals Lotte Goos, kostuummaakster zegt – ‘zijn moeder wilde reanimeren’, wat zo herkenbaar is. Pas als het doek is gevallen, moet hij echt afscheid van haar nemen.
8. In dagblad Trouw stond op 2 november 2021 op één pagina het laatste gedeelte van een artikel ov er het depot van Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, en een artikel over het Slavernijmuseum dat er moet komen.
De directie van Boijmans heeft het over de ‘achterkant’ van het museum tegenover de ‘esthetische kant’ van het museum zelf, dat zeker tot 2028 is gesloten. Het woord ‘achterkant’ tegenover ‘esthetische kant’ resoneren mee in het artikel over het Slavernijmuseum. Daarin zal het ook niet primair gaan over esthetiek, over schoonheid, maar over de achterkant van het getoonde, dat we lang niet hebben gezien of willen zien (zie in de vorige blog nummer 5, over het beeld van Lotta Blokker voor de kerk in Barneveld): ‘een onderbelicht deel van onze geschiedenis dat naar het nu moet worden gebracht om de bewustwording te vergroten’.
9. En dan de tentoonstelling over Kirchner en Nolde in relatie tot nationalisme en kolonialisme in het Amsterdamse Stedelijk Museum.
Tegen het eind van deze expositie ging het over de portretten die Nolde maakte van mensen uit Papoea-Nieuw Guinea. Hij maakte er een expeditie naartoe in het kielzog van artsen die de rasseneigenschappen van de bevolking onderzochten. Terwijl zij dat deden en daarbij op verschillen in huidskleuren en haartypes letten, tekende Nolde. Op een tekstbordje in de tentoonstelling wordt gevraagd ‘hoe dit voor de geportretteerden was en hoe zij de kunstenaar zagen’. Dat is niet meer te achterhalen. Wat Nolde zocht, was de mens in harmonie met de natuur, zoals hij dat later als nationaalsocialist voort zou zetten. In een recensie van de tentoonstelling vraagt de recensent zich af: wat zou je op een ansichtkaart van zo’n afbeelding zetten? Weet ik het, na negen stukjes bewustwording?
10. Nummer 10: een tentoonstelling in de Philipsvleugel van het Rijksmuseum (11 februari-6 juni 2022) over – zoals de website zegt – ‘het vurig najagen van een vrij Indonesië na een lange tijd van koloniale overheersing’. Hierin zal worden ingezoomd ‘op persoonlijke verhalen van mensen die het meemaakten in de jaren 1945-1949’ waardoor ‘duidelijk wordt dat deze geschiedenis vele gezichten en stemmen heeft’.
Onder de namen van mensen die meewerkten, treffen we onder meer die van Sadiah Boonstra aan, die we ook in de eerste van de twee blogs tegenkwamen. Hij is ook een van de auteurs van het boek Revolusi! Indonesië onafhankelijk dat het Rijksmuseum samen met Uitgeverij Atlas Contact uit zal brengen. Zo werkt dit thema volgend jaar door, al hoop ik (daarnaast) een ander jaarthema bij de kop te pakken.
Toegift
Ik ben nu, op de valreep van ’21 bezig in het boek Wissel op de toekomst, brieven die Soetan Sjahrir schreef aan zijn Hollandse geliefde Maria Duchâteau (Uitgeverij Van Oorschot), dat ik ter recensie aangeboden kreeg voor Literair Nederland. Toeval bestaat niet.
Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s, een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. In 2018 waren dat de oude Grieken, in 2019 de negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur, vorig jaar de middeleeuwen en dit jaar is het Indonesië. Samengevoegd tot een ‘Top-10’ in twee delen. Vandaag deel 1.
Mijn grootvader van vaderskant was een groot fantast. Zo zou hij tijdens de Watersnoodramp (1916) in Waterland burgemeester van Nieuwendam zijn geweest; maar al bij een klein archiefonderzoek bleek mij, dat dit H.J. Calkoen was. Ook zou Christoffel van Swol (1663-1718), gouverneur generaal van de VOC in Nederlands Indië, een voorvader van ons zijn geweest. Het zou kunnen, maar wat belangrijker is: ik vond bij dat onderzoekje wél een foto van mijn grootvader, – hellebaardier bij het Entrepotdok in Amsterdam -, die in een bootje mensen in veiligheid bracht. Heel wat meer om trots op te zijn!
Om het thema Indonesië heb ik altijd een beetje heen gedraaid. Dat kan na het verschijnen van Revolusi van nota bene een Vlaamse auteur niet meer. Daarom besloot ik als jaarthema voor 2021 Indonesië te kiezen, waarbij ik meteen aanteken dat ik – net als iedereen – niet helemáál een onbeschreven blad ben wat dit betreft. Ik had op de middelbare school een geschiedenisdocent, J. de Rek (1911-1976) die de geschiedenis van Indonesië uitgebreid behandelde aan de hand van de bekende boekjes van H. van Galen Last.
En begin jaren tachtig van de vorige eeuw maakte ik een reis naar Engeland, waarbij ’s avonds een mevrouw uit het gezelschap haar herinneringen aan een Jappenkamp met ons deelde, avond aan avond, wat – hoewel niet iedereen het daar mee eens was – op mij een overweldigende indruk maakte. Tot op de dag van vandaag.
1. Ik kreeg het boek Revolusi van David Van Reybrouck van vrienden voor kerst 2020 – het startsein voor mijn jaarthema. Twee weken voor kerst organiseerden Framer Framed, Read My World en Beyond Walls een online programma rond dit boek, dat de moderator een ‘verrijking van kennis’ noemde. Er werd op een uitgave als dit gewacht. Soms is de tijd er rijp voor, waarbij niet mag worden vergeten dat het hier om wereldgeschiedenis (dekolonisatie) ging.
Er waren verschillende sprekers, naast Van Reybrouck zelf. Zoals Goenawan Mohamad, een van de grote wetenschappers uit Indonesië, tevens dichter en letterkundige, Sadiah Boonstra, een historicus uit Leiden die nu in Jakarta woont, en Amanda Pinatih, curator van onder meer het Amsterdamse Stedelijk Museum, waar ik in de volgende blog over dit jaarthema op terug kom.
2. Dan, na dit online programma, het boek zelf. De auteur luisterde, net als ik in het Engelse hotel, naar de mensen zelf, wiens/wier verhalen hem mateloos interesseerden. ‘Ze vertelden een universeel verhaal van hoop, angst en hunkering’, schrijft hij.
In het eerste deel van de documentaireserie naar dit boek, Revolutie in Indonesië (januari-februari 2021) legt één van de ondervraagden, Purbo S. Suwando uit, dat Europeanen Japanners als een minder-waardig volk zag, met korte en kromme benen. Het was niet nodig om bang voor ze te zijn. Of, zoals Felix Jans in het boek zegt: ‘Wij weten alles beter, wij doen alles beter. (…) Onze fout is onze suprematie. En onze vergeetachtigheid; wat de Indonesische verzetsstrijders deden, is ‘uit het nationale geheugen geschrapt’.
Het boek werd in recensies ruimschoots geprezen, maar er zijn uitzonderingen. Zo heeft Alfred Birney het in een longread over ‘Kuifje op Java’ (www.de-lage-landen.com, 16 februari 2021).
3. Birney dus op drie. Het zijn soms tot nadenken stemmende opmerkingen die schrijnen. Neem de brandweerman in het verhaal ‘Drie benen’ van Birney (in de bundel De fenomenale meerval), die de jongen ‘zijn littekens liet zien. Uit de oorlog in Nederlands-Indië’, zegt hij. ‘Het maakt niet uit of hij een Indische Nederlander of een Nederlander is; in beide gevallen is het een uiting van trots. Ongepaste trots. Neem alleen al het woordje “oorlog” – geen “politionele acties” of andere verbloemende taal, nee: oorlog. Zoals Pa in Judith Koelemeijers Het zwijgen van Maria Zachea het ‘een beetje helpen van de politie’ noemt …
Misschien zou Birney zich met Simon Ririhena, die rector was van het Moluks Seminarie, een ‘grensbewaker’ noemen: ‘Als de grens fluïde is, heb je geen grens. En ook geen houvast, dan weet je niet waar het begin en het einde is’. Dit is een uitspraak van hem die werd geciteerd op de website Nieuw Wij (11 januari 2021).
Ik heb me altijd meer verwant gevoeld met juist die fluïditeit, en eerder met grensgangers dan met grensbewakers. Misschien heel goed verwoord door Stephen Enter in zijn roman Pastorale, dat speelt in twee naast elkaar gelegen wijken in Breverdal (Barneveld): een gereformeerde en een Molukse. De spanning zit in dit boek wellicht niet zozeer in zo’n zinnetje als bij Birney, maar in ogenschijnlijk kleine gebeurtenissen. Allebei schudden ze je wakker. Barneveld komt even verderop in deze blog overigens ook nog terug.
4. De zondag begint bij mij meestal met het kijken naar het interviewprogramma De verwondering van Annemiek Schrijver op NPO2. Op 31 januari 2021 was dichteres Ellen Deckwitz te gast. In 2019 had ik al haar bundel Hogere natuurkunde gekocht, gebaseerd op het levensverhaal van haar Indische grootmoeder.
Ze vertelt dat ze heel verdrietig was toen deze overleed, maar dat het niets was vergeleken met de depressies waar ze zelf doorheen ging, want toen waren alle vonkjes weg. Totale lethargie. ‘Is depressie ook trouw aan je grootmoeder? Mag je gelukkig zijn?’ vraagt Schrijver. Het is een wrede vraag, omdat er een verband is, zegt Deckwitz. Het zet je in een bankschroef.
5. Het moet toch niet gekker worden: ik heb het monument van drie mannen, dat staat voor de kerk in Barneveld, altijd versleten als een beeld van drie verzetshelden. Heb ik dan nooit de tekst erop gelezen? Natuurlijk, Lotta Blokker – Kunstenaar van het jaar 2022 – sloot met haar ‘Oh Molukkers’ aan bij de stijl van de beelden die we zo goed kennen, maar toch … Het is een manier van kijken, die senior conservator Eveline Sint Nicolaas van het Rijksmuseum benoemt, terwijl ze voor de ‘Schutters van Wijk VIII’ van Van der Helst staat (in de documentaire Nieuw licht van Ida Does, 18 mei 2021 op 2Doc van de NTR): ‘Een heel raar iets, dat je iets niet kunt zien, en je nu eigenlijk niet meer kan stellen dat dat zo is’: de Zwarte jongen die op genoemd schilderij wegvalt in plaats van opvalt voor met name witte kijkers. Zoiets moet het zijn, terwijl ik langs dat beeld liep.
Zeventig jaar nadat de eerste Molukkers onder valse voorwendselen in 1951 voet aan Nederlandse wal zetten, is het tijd om hier ook wat meer van aan de weet te komen dan de anekdotes die ik op kan dissen. Over een achterneef en -nicht die de pers over de vloer hadden, omdat ze een goed uitzicht hadden op de school die de Molukkers in 1977 in Amsterdam hadden gegijzeld. Over de straaljager die ik vanaf vliegbasis Leeuwarden, waar ik pal bij woonde, hoorde vertrekken richting De Punt. Over de gekaapte trein waarin een oud-docent aan de Frederik Muller Academie zat, en een collega niet, omdat ze de trein had gemist.
In die week waarop het zeventig jaar geleden was dat de Molukkers aankwamen, waren er op televisie enkele documentaires te zien. Op zondag 21 maart 2021 een van de NOS, waarin de film De Oost werd aangekondigd, waarin verschillende perspectieven zullen worden getoond zodat wellicht een completer beeld ontstaat.
Er was ook een monument te zien. In Westerbork: een installatie met fragmenten van een barak in Schattenberg. Een keukenraam, een kist waaruit lang werd geleefd met het idee: ‘We gaan toch snel weer terug naar een vrij Molukken’. Heb ik me gerealiseerd, toen ik in Westerbork was, dat dit na de oorlog wéér een kamp werd, een opvangkamp dit keer (Schattenberg) voor Molukkers (1951-1971)? Zoals er ook een kamp was in Friesland: Wyldemerk, voor een moslimminderheid onder de Molukkers. Anne van Slageren maakte er voor Fryslân dok een documentaire over, die op 4 december 2021 werd uitgezonden op NPO2. Maar eerst gaan we in de tweede blog rond dit jaarthema nog terug in 2021.
Op 19 mei 2011 woonde ik een bijeenkomst bij van het Platform Particuliere Archieven (PPA) in de aula van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Een mooie aanleiding om eindelijk eens het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD), de benedenburen in hetzelfde gebouw te bezoeken. Ik moet er weer aan terugdenken, nu het Rijksmuseum in Amsterdam opteert voor het schilderij De Vaandeldrager van Rembrandt; (afb. links); de vaandeldrager heeft namelijk eenzelfde pose als De lachende Cavelier van Frans Hals (afb. rechts) waarvan ik bij de RKD een afbeelding tegenkwam die daarop was gebaseerd. Hoe zit dat?
Het toeval bestond er tijdens dit bezoek in, dat ik zojuist in Kunstschrift nr. 2 van 2011 een artikel van Ann-Sophie Lehmann was tegengekomen onder de titel ‘De gevleugelde achterkant, een kleine iconografie van de rugfiguur’.
Op het eerste gezicht dacht ik er niet veel mee te kunnen: een beschrijving van mensen op de rug, die ‘de blik het tafereel inleiden’ en er een subjectief element aan meegeven. Maar dan komt een zinsnede die bij mij het kwartje deed vallen: ‘Alleen wanneer men een engel van achteren schildert komen zijn hoofdattributen [de vleugels, vS] mooi uit de verf’.
Ik liep de kopieën die ik had gemaakt van de afbeeldingen die mevrouw drs. Constance Scholten van het RKD al voor me had klaargelegd nog eens daarop na (map 31A 41.6 en 31A 41.7). Wat mij opviel was dat de meeste kunstenaars de afgebeelde kleine mensen, vedelaars en wat dies meer zij allemaal opzij hadden geportretteerd, waardoor hún ‘hoofdattribuut’ (de gibbus) ‘mooi uit de verf’ kwam.
Er was één uitzondering: een Portret van een gebochelde man, naar dat schilderij van Frans Hals in het Kaiser-Friedrich Museum van Berlijn. Een man met een prachtige kop die eerder dan zijn rug duidelijk in het oog springt.
Ik moest bij het zien van dat portret denken aan een ander portret – naar ik me herinner van de hand van Paul Cézanne – van een al even knappe man met een weelderig bos haar en – naar ik meende – duidelijk ‘een rugprobleem’ (omschrijving van Constance Scholten). Bij nazoeken bleek het om een portret van Achille Emperaire (ca. 1868) van inderdaad Cézanne te gaan. Een al dan niet aanwezig rugprobleem is niet te zien, wel duidelijk dat het om een kleine man gaat. Het bijschrift luidde: ‘Een krachtig uitgewerkt portret.’
Terug naar het portret in Berlijn, geschilderd door Jacob Jordaens (1593-1678). Hij heeft als origineel Hals’ beroemde Lachende Cavalier (Wallace Collections) uit 1624 genomen. Daar staat een verre van gebochelde cavalier op afgebeeld, met een trotse kop, de linker hand in de zij als op het portret van de vaandeldrager van Rembrandt. De gebochelde man op de kopie, schilder Jan Fyt, heeft een aanzienlijk fijnzinniger gezicht à la Cézanne en de hand van een naar het lijkt korte arm eveneens in de zij, op de karakteristieke manier waarop ook mensen met een gibbus dit kunnen doen. Daarmee heeft hij het schilderij van Hals op prachtige wijze gesublimeerd, zoals het de maker van een kopie volgens de regelen der kunst ook eigenlijk betaamt: imitatio en aemulatio, waarbij de kunstenaar in het laatste geval het voorbeeld overtreft.
De Vaandeldrager van Rembrandt heeft geen ‘rugprobleem’. Dat kan ook niet, want hij moet een zwaar vaandel dragen. En bovendien gaat het om een zelfportret; het is Rembrandt zelf.
[Het ging mij hier om de pose. Wat de discussie over de aankoop betreft, schaar ik mij achter de indieners van dit amendement]:
Deze blog verscheen eerder, in iets uitgebreidere vorm en hier aangevuld met De Vaandeldrager van Rembrandt als culturele column in Wervelingen (herfst 2011) en wordt hier met toestemming overgenomen.
Philo & Sophia : verhalen voor kleine filosofen / Sabine Wassenberg ; met illustraties van Karin van der Riet. – [De Meern] : Levendig Uitgever, [2021]. – 44 ongenummerde pagina’s : gekleurde illustraties ; 22 × 31 cm ISBN 978-94-917409-8-5
Philo, een atheïstisch opgevoed dromerig jongetje, en Sophia (8), een goedlachs moslimmeisje, zijn dikke vrienden. Ze maken van alles mee, zoals ten onrechte beticht worden van het stelen van koekjes, en denken daar dan samen over na. Het zijn kinderen van deze tijd; Sophia heeft een moeder die aan yoga doet, Philo een vader die boodschappen haalt, en ze zoeven in een elektrische bakfiets door Amsterdam. De auteur is organisator van de Opleiding Filosoferen met Kinderen/Jongeren en is docent op multiculturele basisscholen in Amsterdam. Zij schreef eerder Kinderlogica (2017) over filosoferen in de klas. De tweeëntwintig verhaaltjes ademen een vriendelijke sfeer; de woorden ‘liefde’ en ‘vriendelijk’ keren regelmatig terug. Het zijn verhaaltjes over alledag, die worden ondersteund door dromerige tekeningen in zachte pastelkleuren. Een uitzondering wat betreft de minder zonnige kant van een kinderleven vormt de aandacht voor het feit dat Philo’s vader is gescheiden. Voorleesboek in groot oblong formaat waarin op speelse wijze wordt uitgelegd wat filosofie (liefde voor wijsheid) is voor kinderen van ca. 6 jaar.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
De Amerikaanse filosoof Martha Nussbaum (1947) krijgt de Spinozalens 2022. Zij geldt als een van de belangrijkste denkers van deze tijd en reflecteert op – volgens het juryrapport – thema’s als ‘gezondheid, risico en samenleving’. Maar ook op de rol van literatuur en muziek. In 2004 vroeg de programmacommissie van de Nederlandse Vereniging van Muziekbibliotheken, Muziekarchieven en Muziekdocumentatie (NVMB) aan Jan Flameling, een kenner van haar werk, om een inleiding op juist dit thema te geven; ‘Denk aan muziek’ heette de studiedag over muziek en filosofie. In deze blog weef ik de aantekeningen die ik toen maakte door de aankondiging van een serie masterclasses over haar werk door Jan Flameling bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in oktober 2021-februari 2022. Alles t.g.v. de toekenning van de Spinozalens 2022 aan Martha Nussbaum.
Flameling plaatste tijdens genoemde studiedag het boek Oplevingen van het denken. Over de menselijke emoties van Martha Nussbaum binnen het kader van haar gehele filosofische werk, met nadruk op de rol die kunst daarbinnen speelt. Met name muziek.
Eerst een algemene karakteristiek. Flameling omschreef haar denken als een oproep tot medemenselijkheid, waarbij ze teruggaat tot de filosofie van Aristoteles. De mens is een gemeenschapswezen, die verantwoordelijk is voor de ander. Dat laatste uit zich bij Nussbaum in de nadruk op politiek handelen. Scholing en ontwikkelingssamenwerking zijn daarbij speerpunten (NVMB).
‘Het werk van Nussbaum laat zich lezen als een oproep om samen te zorgen voor een rechtvaardige en menswaardige samenleving waarin iedereen de kans krijgt zijn vermogens (capabilities) volledig te ontwikkelen. Nussbaum staat bekend om haar bijzondere aandacht voor de rol van emoties, verhalen en verbeelding in onze morele oordeelsvorming. (…) Nussbaum is een groot kenner van de tragedieschrijvers en filosofen uit de Griekse oudheid. Met name Sophocles’ Antigone en Aristoteles’ Ethica Nicomachea’ (ISVW).
Zoals uit de ondertitel van het hiervoor genoemde boek blijkt, benadrukt Nussbaum de rol van emoties bij het morele handelen. Zij zijn van grote betekenis voor de manier waarop we ons voelen. Wat muziek betreft, vraagt zij zich af welke elementen daarbinnen emotionele reacties aan de luisteraar ontlokken.
Daar is in de eerste plaats de vorm van de muziek die verwijst naar algemeenheden in het leven, die je om kunt buigen naar concrete situaties in je eigen leven. Als voorbeeld neemt ze in haar boek de Tweede symfonie van Gustav Mahler. Flameling paste dit op zijn eigen belevingswereld toe, en zei dat hij hierbij associaties had met lieflijkheid en grilligheid (NVMB).
‘De hellenistische filosofen stelden zichzelf voor als geneesheren van de geest. Volgens de stoïcijnen, de scepticisten en epicuristen is filosofie geen abstracte wetenschap maar juist een uiterst praktische therapie om te kunnen komen tot levenskunst of geluk’ (ISVW).
Nussbaum gaat een stap verder, en stelt dat muziek niet alleen het gevoel aanspreekt, maar ook de ratio aan het werk zet en uiteindelijk op die manier ook de ontwikkeling van een persoon binnen de samenleving (NVMB).
‘Volgens Nussbaum zijn literaire teksten belangrijk voor de ontwikkeling van ons empathisch en kritisch vermogen, vermogens die onmisbaar zijn voor wereldburgerschap. Literatuur spreekt namelijk onze emoties en verbeeldingskracht aan’ (ISVW). Dat geldt dus ook voor muziek, zoals we in november 2004 tijdens een studiedag van de NVMB aan de hand van Jan Flameling zagen.