‘Mijn ouders heb ik helaas niet kunnen raadplegen’, is een zin die door de ziel snijdt, zoveel leed steekt erachter; Abby Chava (Eva) Steins chassidische ouders braken namelijk met hun kind, na de transitie van hun zoon tot vrouw. Zij is een nakomeling van de beroemde Baal Shem Tov, de grondlegger van het chassidisme, een orthodox-joodse stroming waar de segregatie van de seksen groot is. Eigenlijk gaat het boek over twee transities: de ontworsteling aan het ultraorthodoxe geloof en ten tweede: het uit de kast komen als transvrouw. Het zijn waarschijnlijk de eerste memoires in boekvorm waarin beide ervaringen in samenhang worden beschreven. Zij groeide in haar nieuwe zijn mede dank zij de kennismaking met de Kabbala, de joodse mystiek. Wat wordt beschreven, is de aanloop om Eva te worden en de steun die zij daarbij óók kreeg. Voor iedereen die geïnteresseerd is in het joodse geloof, het chassidisme, de kabbalistiek en identiteit. Een voor iedere lezer ten diepste herkenbaar verhaal van iemand die zowel kwetsbare momenten kent als momenten van inzicht en groei.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Joods worden in Nederland / Hannah Nathans ; omslagillustratie en foto’s ; binnenwerk [tenzij anders vermeld]: Saskia Aukema. – Amsterdam : Stichting Amphora Books, [2021]. – 178 pagina’s : foto’s ; 24 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-6446-146-0
Joods worden is – hoewel niet gemakkelijk – mogelijk. Hannah Nathans, rabbijn binnen het reconstructionistische jodendom (een progressieve stroming uit de Verenigde Staten), weet dit uit eigen ervaring. Haar grootvader was joods, haar moeder niet en ze groeide op binnen het christendom. Ze ging formeel over naar het jodendom, begeleidt mensen op dezelfde weg en deed promotieonderzoek naar de aard van dit proces dat ‘gioer’ heet. Dit boek is op dit onderzoek gebaseerd. Het bestaat uit drie delen: wat is gioer precies; interviews met zo’n twintig mensen die gioer hebben gedaan; resultaten van het onderzoek en een conclusie. Tezamen vormen ze een hechte eenheid. Het boek geeft voor het eerst binnen Nederland zo diepgaand inzicht in thema’s als joodse identiteit en ‘bekering’ (uitkomen). Op grond hiervan wordt gepleit voor verbeteringen binnen dit proces. Mooi vormgegeven, met portretfoto’s in kleur van Saskia Aukema, voetnoten en een verklarende woordenlijst. Hoewel er meer boeken met interviews met joden verschijnen, is dit boek door de specifieke insteek relevant in een tijd waarin de aandacht voor identiteit en bekering groeiend is.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Bijna veertig jaar geleden maakte ik een groepsrondreis door Zuid-Frankrijk. Bij een diner zat ik naast een meneer, die de reis speciaal maakte omdat we het St. Rémy de Provence van Van Gogh aandeden. Ik zei dat ik iets soortgelijks in mijn achterhoofd had, maar dan meer vanwege het landschap van Paul Cézanne. Hij antwoordde daar niets mee te hebben, en kreeg voor die opmerking een beetje op z’n kop van zijn vrouw. Hoe was inderdaad leuk geweest, als we hadden kunnen doorpraten en bijvoorbeeld waren uitgekomen waar Rudi Fuchs in zijn rubriek ‘Kijken’ in De Groene Amsterdammer (5 december 2019) was uitgekomen in zijn vergelijking tussen Cézanne en Van Gogh: ‘Waar Cézanne een overzicht van het landschap geeft, de ordening in beeld brengt, plaatst Van Gogh de kijker er middenin’. En zo verder.
Dorothee Sölle
Een jaar of tien later overkwam me iets soortgelijks. Ik vertelde mijn wijkpredikant een bewonderaar te zijn van het werk van Dorothee Sölle (1929-2003), die ik op dat moment een keer live heb gehoord; in 1990 sprak ze in het gymnasium van St. Gallen tussenteksten bij een uitvoering van de Missa Criolla. Inclusief toegift (‘Waarom niet? Is het hele leven geen toegift?’) De predikant antwoordde niets met haar denken te hebben. Het waarschijnlijke waarom daarvan heb ik gaandeweg dat ik bij haar kerkte en leerhuizen volgde wel ontrafeld; ik ben het dan ook niet eens met Eginhard Meijering die in een interview in In de Waagschaal (januari 2021) meent dat kerkgangers niet kunnen beoordelen uit welk theologisch vaatje wordt getapt en het ze ook een zorg zal zijn. Daar gaat het nu niet primair om – al zou Meijering eens bij de koffie na een dienst in mijn wijkgemeente moeten aansluiten; zijn oren zouden klapperen -, want ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag wil ik Dorothee Sölles theologie namelijk weer eens onder de aandacht brengen en voor mezelf proberen na te gaan wat me nu zo in haar werk aanspreekt.
Leerhuis
In 2008 volgde ik een cursus van twee avonden over Dorothee Sölle, door Willemien Roobol in de Amsterdamse Thomaskerk. Ik put om te beginnen uit mijn aantekeningen.
Je moet haar, stelde Roobol, in haar tijd zien; gaandeweg kwam er wel meer openheid om aandacht te hebben voor het jodendom; het speerpunt van het denken van mijn voormalige wijkpredikant, die onder meer aan de voeten van een rabbijn had gezeten en van de theologie van de Amsterdamse School had gedronken. Sölles keus lag besloten in Deuteronomium 30.[1] Torah doen, aldus Roobol. Voorts is mystiek een constante in haar denken; De heenreis dateert al uit 1975. In haar mystieke, poëtische boeken zitten ook kritische, analytische stukken. Het gaat om Mystiek en verzet, gelijk bij Bonhoeffer. En dat is een eenheid die ik (h)erken, als twee kanten van dezelfde medaille. Je kunt haar mystiek plaatsen binnen de ethiek.
Het begin
Mijn interesse in leven en werk van Sölle begon met een serie artikelen over haar in 1971, die in diverse bladen en kranten, zoals in Hervormd Nederland en Trouw verschenen. Wat later ben ik zelfs nog op een kleine bedevaart naar de Antoniterkirche in Keulen gegaan, waar zij sinds 1968 Politische Nachtgebete hield. Wéér die intrigerende dubbelslag, die zo mooi tot uiting komt in het omslag van De heenreis.
Bij het eerste artikel, door ds. H.A. Visser, staat een foto waarop Sölle naast dr. J.J. Buskes zit. En dat klopt in mijn beleving helemaal: twee geestverwanten, waarvan de eerste – het kan geen toeval zijn – ook nog eens die van mijn moeder. Rode dominees. Visser schrijft, dat het zijn bedoeling is het gesprek met Sölle, dat in de Amsterdamse Westerkerk begon, voort te zetten.[2]
Het is mooi zoals Sölle op enkele vragen van Visser – die ik hier verder buiten beschouwing laat – ingaat. Ze zegt niet te geloven in dogmatische formuleringen, en laat enkele vragen gewoon open. Niets wordt dichtgetimmerd, en dat is fijn.
Sterke en zwakke kanten
Een eerlijke reactie op haar preek geeft dr. Th. C. Frederikse, die nota bene de wijkpredikant van mijn ouders in Ermelo was: ‘We kennen in Nederland Dorothee Sölle, mét haar sterke én haar zwakke kanten. Maar of we het echt verwerkt en beantwoord hebben wat zij te zeggen heeft?’ En dan betrekt hij, zoals hij het noemt, de lezers in zijn overpeinzingen, die erop uitdraaien, dat Sölle ‘zo vreselijk zwart wit denkt’.
Omgekeerd riep ze zelf ook bij mensen op: of je kunt in haar denken meegaan of blijkbaar helemaal niet. Of zelfs: je vond haar aardig of helemaal niet, zoals iemand die ik ken vindt; bij haar logeerde ze toen ze in Nederland was. Ik blijf echter bij de vraag van Frederikse: of we Sölles denken wel echt hebben verwerkt? Misschien is het bij mij uiteindelijk zo gegaan: ik beaam wat Frederikse schrijft, en toch doe ik de deur niet dicht. Soms steek ik mijn hoofd om die deur en zeg hardop: En toch, en toch heeft ze ons nog steeds wat te zeggen. Luister maar.
Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken. Ik weet het, maar omdat wat doorgaat als een kerstgroet eigenlijk een jaarverslag in miniformaat (6’30”) is, én omdat wat wordt gezegd (en getoond in een overigens prachtige vormgeving) mij zo aan het hart gaat, ga ik hier toch op enkele achtergronden in. Immers: ik ken het boodschappende leerhuis van binnenuit, onder meer door in de tijd van ds. René Venema jarenlang lid te zijn geweest van de originele versie, de kerkenraadscommissie Tenach en Evangelie van de Hervormde Gemeente Amsterdam, alsmede redacteur van Bekirbénoe (Hebreeuws voor ‘In ons midden’), het blaadje dat zij uitgaven.[i] En als je iets van binnenuit kent, mag je kritiek leveren. Dat leren we uit de Bijbel al. Zowel die commissie als het blaadje zijn opgericht door ds. Kleijs Kroon, en niet Kleist (!) Kroon. Daar gaat het in de boodschap al fout.
1.
Na deze schuiver, wordt door Adriaan Deurloo (voorzitter van LATE, Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie, een opvolger van genoemde kerkenraadscommissie) stellig beweerd dat dit huidige leerhuis ‘in omvang en kwaliteit’ is gegroeid. In omvang wellicht, maar in kwaliteit? Kijk naar het huidige programma (zie link onderaan). En naar de oorspronkelijke sprekers van naam, waarvoor zo’n opmerking een steek in de rug is: F.H. Breukelman, M. van Loopik, Hilde Burger, Chana Safrai, Erik Borgman, om slechts enkele bekende namen te noemen. Nu zijn dinsdagavonden en zaterdagochtenden gevuld met lezingen (wat iets anders is dan het joodse lernen en lehren, om de wortels van het leerhuis er maar meteen bij te pakken) door oudere heren. Geen één jongere, en geen één dame. En dat anno 2020! Elk jaar weer wordt op dezelfde trom geslagen. Kwalitatief goed, dat zal ik als regelmatige bezoeker zeker niet ontkennen, maar in dit opzicht gegroeid? Nee, dat zou ik niet willen zeggen. En dat is jammer.
2.
Zoals het ook jammer is, dat in het vervolg de Protestantse Kerk Amsterdam een sneer krijgt. De PKA ‘meent op dit moment geen financiële middelen (…) te kunnen vrijmaken’ voor de aanstelling van een predikant als opvolger van ds. Wilken Veen. ‘Dat stemt ons droevig’, aldus de voorzitter over de hoofden van de ontvangers van de kerstgroet heen, die de discussie tussen LATE en PKA niet hebben gevolgd en dus ook niet kunnen weten dat het iets genuanceerder ligt. Zelfkritiek zou hier passen.
3.
De volgende (mis)stap. Eerst vraagt Deurloo zich af of ‘het bestaan van het joodse volk de millennia door geen bewijs [is] van de kracht die van het leren uitgaat?’ Of de redenatie helemaal opgaat, weet ik niet, maar ik moest wel meteen denken aan rabbijn Leo Baeck, die in Terezín (Theresienstadt) medegevangenen om zich heen verzamelde om samen mee te leren. Hij gaf er ook lezingen, over Plato, over Kant, die per keer door zevenhonderd mensen werden bijgewoond. Voor hen, en ook sommige christenen in het ‘modelkamp’ was hij ongetwijfeld een menachem, een trooster.
Maar dan komt het: ‘Zij [de joden, EvS] laten zien dat wie leest en leert, blijft leven’. Dat is een onhandige uitlating die, om de eerder aangehaalde woorden van Deurloo aan te halen, droevig stemt, want wie aan de vele vermoorde joden tijdens, voor en na de Tweede Wereldoorlog denkt, zal dit niet zo in de mond durven nemen. Hoe hard ze ook leerden. Wat wel blijft, zijn de geschriften die zij ons hebben nagelaten: de Torah, Talmoed en ga zo maar door.
4.
Kreeg eerst de PKA de zwartepiet toegespeeld, vervolgens is corona de boosdoener. ‘Door Corona’, zegt Deurloo, ‘heeft onze programmering ernstige schade opgelopen. Maandenlang konden we niets doen’. O nee? Daar gingen heel wat andere leerhuizen voor(op) door middagen/avonden via Zoom aan te bieden, zoals bijvoorbeeld Pardes, ook in Amsterdam.
Binnen de commissie waren er best roependen in de woestijn die wel aandacht hadden voor digitale ontwikkelingen, zoals Rob Versélewel (Robertus Cornelius Versélewel de Witt Hamer), die onlangs na een kort ziekbed overleed.
Ik hoop natuurlijk met LATE dat alles in 2021 weer doorgang kan vinden, nadat al definitief met de leerdiensten is gestopt. Maar dan wel op een wat modernere leest geschoeid, met onder meer jongere en vrouwelijke, interessante sprekers. Moge deze videoboodschap althans qua vorm daar een opmaat toe zijn.
Onlangs kwam de tweede cd van Nathalia (piano) en Maria Milstein (viool) uit: Ravel Voyageur. De zussen zetten, naast diens twee Vioolsonates, de landen en muziek op de kaart die Ravel inspireerden: Griekenland en het Kaddish (Aramees voor heiliging, later specifiek een gebed voor de doden).
Reden om het allereerste artikel dat ik ooit voor het tijdschrift Mens & Melodie schreef, hier in iets gewijzigde en ingekorte vorm te hernemen (nr. 3 1975, p. 79 e.v.).
Dit is wellicht een goed moment om kort aandacht te schenken aan een weinig bekend aspect van Ravels leven en werk, namelijk aan zijn door Roland-Manuel (A la gloire de Ravel) als diepgaand gekenschetste belangstelling voor traditioneel-joodse muziek, waarvan men duidelijk de neerslag vindt in onder meer het Kaddish, op de cd in een arrangement van Lucien Garban.
Toen tegen de tiende eeuw in Spanje de joodse cultuur haar grootste bloeiperiode der diaspora tegemoet ging, stond in het toenmalige islamitische land ook de Arabische cultuur op een hoog peil. Door de eeuwen heen blijft de invloed van beide culturen te bespeuren. Zo wordt bij de huidige studie van de Talmoed nog gebruik gemaakt van de commentaren van Rasji (1040-1105) en van de codificaties van Maimonides (1135-1204), zowel in het Arabisch als in het Hebreeuws.
Ook in de muziek van de landen rond de Middellandse Zee – in Mali, Tunis en Algerije – komt met naast de Moorse melodiek (vermengd met de frygische kenmerken van de muziek der Andalusische zigeuners: canto hondo, flamenco) sporen tegen van het melismatische synagogale gezang. Een voorbeeld hiervan is het quilisma, een snel staccato op één toon.
Ook in de muziek van Ravel, de Bask (menging van Iberische elementen, Ieren en tijdens de inquisitie gevluchte joden?) treffen wij naast een idealiserende verwerking van het Spaanse idioom een originele verwerking aan van traditioneel-joodse muziek.
De pathetisch, gestileerde cantilene boven een bourdon-toon, zoals die voorkomt in het Kaddish, vertoont zelfs verwantschap met één der Habanera’s uit l’Heure Espagnole (1907). De cante hondo-achtige melismen uit Kaddish doen ook denken aan de hobosolo in de Scène uit El Amor Brujo van Manuel de Falla, hetgeen in de lijn ligt van bovengenoemde cultuurvermenging.
In Kaddish (de eerste der Deux mélodies hebraïques) wordt de joodse cultuurerfenis vanuit hetzelfde romantische escapisme benaderd als de Spaanse sfeer. De pianobegeleiding is gebouwd op het procedé van een briljante, snel gebroken akkoordbehandeling, geïnspireerd door harpklanken.
De vraag in hoeverre Ravel van joodse afkomst was, geeft aanleiding tot allerlei veronderstellingen. Ravels leerling en intimus Roland-Manuel wees op de verwantschap van de naam Ravel met ‘Rabelle’ (kleine rabbijn). De componist zelf, die er een afkeer van had om over zichzelf te praten, schonk hier geen aandacht aan. Gdal Salenski, cellist van het Boston Symphony Orchestra, vertelde in een interview in 1927: ‘Ravel told me that his mother was of Jewish origin’. Volgens de Ravel-biograaf Seroff (Maurice Ravel, New York 1953, p. 245) heeft de componist dit in een brief aan Laberge (3 juni 1928) tegengesproken.
Ravels solidariteit met Dreyfus (het melancholische Menuet uit Le Tombeau de Couperin is ter nagedachtenis aan hem geschreven) en zijn kennis van het Hebreeuws zijn waarschijnlijk de reden geweest van racistische speculaties. In deze controverse en toenemend nationalisme zou helaas ook wel eens de oorzaak gezocht kunnen worden van de onderwaardering van Ravels uiterst waardevolle composities op niet-Franse teksten. Het is goed dat Nathalia en Maria Milstein er nu enkele, in arrangementen voor viool en piano, op cd hebben gezet.
Over muren heen : een hoopvolle briefwisseling / Lody van de Kamp ; Oumaima Al Abdellaoui. – Utrecht : KokBoekencentrum Uitgevers, [2019]. – 139 pagina’s ; 22 cm ISBN 978-90-239-5675-4
Gedurende een jaar schrijven een gepensioneerde, orthodoxe rabbijn en een Marokkaans-Nederlandse moslima die op het vwo zit, elkaar brieven. Over hun
uitzonderingspositie in de klas, over hoe positief te blijven, over een kleine bedevaart naar Mekka en een reis naar Jeruzalem, maar ook over het conflict tussen Palestijnen en Israëliërs en het feminisme. Oumaima Al Abdellaoui, die feller is dan Lody van de Kamp, merkt terecht op dat Van de Kamp ‘erg objectief’ blijft. Een strategie, zoals blijkt, omdat het in deze briefwisseling primair gaat om kennismaken en aftasten van elkaars achtergrond. In die zin is dit boek welhaast verplichte basiskost voor geïnteresseerden uit beide gemeenschappen: de joodse en de islamitische, en in het kader van de trialoog niet in de laatste plaats ook de christelijke. Speelse opmaak, met leaders. Geschikt als eerste kennismaking. Wie dieper wil gaan, leze de dialoog Duizend-en-een manieren om jood of moslim te zijn (2019) van Delphine Horvilleur en Rachid Benzine.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Het is buitengewoon interessant om de passages over feminisme in twee recent verschenen boeken naast elkaar te zetten en voor zich te laten spreken. Beide boeken kreeg ik ter recensie aangeboden door NBD Biblion en zijn respectievelijk een briefwisseling en een dialoog. Door de gelijktijdigheid van aanbieden, gingen ze bij mij ook een dialoog aan.
Het eerste boek betreft Over muren heen (uitg. KokBoekencentrum). Ik citeer met name dat gedeelte dat de oud-orthodoxe rabbijn Lody van de Kamp schrijft aan de jonge moslima Oumaima Al Abdellaoui. Daarna citeer ik een stukje uit het tweede genoemde boek. Namelijk dat wat de liberale rabbijn Delphine Horvilleur zegt in een gesprek met islamoloog Rachid Benzine, uitgegeven onder de titel Duizend-en-een manieren om jood of moslim te zijn (uitg. Halewijn/Adveniat).
De conclusie kan op voorhand zijn, wat Horvilleur aan het eind van de gedachtewisseling stelt: het is niet alleen tijd voor een interreligieuze dialoog, of liever: trialoog (tussen joden, christenen en moslims), maar ook voor een intra-religieuze dialoog, tussen de nominaties van elke geloofsgemeenschap op zich.
‘De joodse vrouw krijgt vrijstelling van een flink aantal wetten. Regelmatig weerkerende verplichtingen bijvoorbeeld, gelden voor de vrouw niet als verplichting. De joodse vrouw hoeft de dagelijkse, aan de klok gebonden gebeden niet zo plichtmatig uit te spreken als de man. Ook hoeft zij, om een ander voorbeeld te noemen, tijdens het Joodse Nieuwjaar niet op de ramshoorn te blazen ter herinnering aan het offer van aartsvader Abraham. Ook dat is namelijk een tijdgebonden verplichting, want het gebeurt alleen op die kalenderdag, nooit op een ander moment.
Vanwaar die vrijstellingen? Een reden is dat zij er op deze manier helemaal kan zijn voor haar kinderen, die mama maar al te vaak nodig hebben. En waarom is dat dan echt de taak van de vrouw? Juist vanwege haar hogere inzichten, haar beter ontwikkelde begrip, de meer specifieke intuïtie die zij bij de schepping meekreeg. Zo leert Maimonides ons.’ (p. 83-84 Over muren heen).
‘Het meest frappante voorbeeld in het jodendom is het zegengebed dat vanmorgen nog door orthodoxe joden gereciteerd werd. Het zegt: “Gezegend Gij, omdat Gij me niet als vrouw geschapen hebt!” Waarschijnlijk is het een uiting van erkentelijkheid ontsnapt te zijn aan het vrouw-zijn en de bijbehorende weeën. Maar het kan wel aanleiding geven tot apologetische lezingen van de meest verbazingwekkende en bijgevolg contradictorische soort. Volgens sommige joodse mannen bijvoorbeeld herinnert deze zegenbede hen er iedere morgen aan dat zij niet eens aan het “buitengewoon” geestelijke niveau van vrouwen kunnen raken; dat zij nog een lange weg af te leggen hebben om te geraken tot de godsdienstige hoogte die elke vrouw wezenlijk eigen is …!
Het apologetische argument is altijd hetzelfde: “De eeuwige vrouwelijkheid” bewieroken is een vrijgeleide om de vrouwen doeltreffender in hun kooi op te sluiten en tegelijk de patriarchale onderdrukking te verbloemen. De lof van de vrouwelijkheid wordt gezongen om de ervaring van de vrouwen nog een beetje meer in te perken en hun bewegingsvrijheid tot de sfeer van het gezin en het moederschap te beperken.’ (p. 112-113 Duizend-en-een manieren om jood of moslim te zijn).
Tot en met 25 augustus a.s. is in de Hermitage Amsterdam de tentoonstelling De schatkamers! te zien, ‘een spannende ontdekkingstocht door 25.000 jaar kunstgeschiedenis’ aldus een folder van de Hermitage.
Kunsthistorica Karin Braamhorst leidt een vol Auditorium in de Hermitage in, dat ‘nieuwsgierig [is] naar de connectie tussen een zestiende-eeuws triptiek en een twaalfde-eeuwse Boeddha’ om een folder van de Vrije Academie te citeren. En om slechts enkele voorbeelden te nomen die voorbij kwamen. Zij doet dit al tien jaar, net zolang als de Hermitage Amsterdam bestaat. Met veel kennis en enthousiasme laat ze haar luisteraars/bezoekers van de tentoonstelling waarover ze spreekt kijken, vergelijken en nadenken.
Ze heeft het over de Maria met Kind onder een appelboom (ca. 1527-’30) van Lucas Cranach de Oudere, dat een protestantse leerstelling verbeeldt (Jezus als de nieuwe Adam) in vergelijking tot een Maria met Kind van Lotti, dat weer een rooms-katholieke insteek heeft. Ze heeft het over Maarten van Heemskerks Golgotha (1546-’60), een maniëristisch en illusionistisch doek, en de fantasie gaat met mij aan de loop.
Ik loop weer door de Hoftuin achter de Hermitage en de gebouwen van de Protestantse Kerk Amsterdam en sta voor de installatie Stations II van G. Roland Biermann (foto hierboven Marloes van Doorn). Het is óók een verbeelding van Golgotha, maar dan een uitgeklede versie die je zelf in mag vullen – zoals de laatste installatie op de tentoonstelling in de Hermitage Amsterdam, met lege schilderramen met tekstballonnetjes wat je je erin kunt voorstellen. Het werk van Roland Biermann is geplaatst in de openbare ruimte, het is uitgeklede kunst in vergelijking tot Van Heemskerk. Wel herken je er de drie kruisen, nu binnen een omheining met linten en met aangespoelde olievaten rondom.
Formeel doet de installatie denken aan K-piece (1972) van Mark di Suvero bij de ingang van het Kröller-Müller Museum in Otterloo (zie foto links). Inhoudelijk vormen zij echter een leerstelling à la Cranach. Stalen vangrails, à la stalen balken van Di Suvero, verwijzen in de Hoftuin niet alleen naar de drie kruisen op Golgotha, maar ook naar de drie Andreaskruisen in het wapen van Amsterdam: heldhaftig, vastberaden, barmhartig. Alleen: ze staan in de Hoftuin niet onder appelbomen, zoals Maria bij Cranach, maar onder grote, kale bomen die alles hebben gezien in deze Jodenbuurt.
Ik huiver en moet denken aan het groepje mensen dat tijdens de klimaatmars verleden week een rabbijn die het woord voerde, de rug toekeerde. Amsterdam, let op uw saeck. Het ‘grimmige tafereel’ van G. Roland Biermann, zoals hij het zelf omschrijft, roept ons des te meer op tot heldhaftigheid, vastberadenheid en barmhartigheid. In navolging van degene die aan het middelste kruis hing. Nu nog steeds, in de veertigdagentijd en in de tijd die komen gaat.
Gisteren stond in dagblad Trouw een mooie blog van Nico de Fijter over een kunstwerk in Münster. Boven een deur van de St. Paulus Dom (foto links) stond in neonlicht ‘een rijtje sierlijke, witte letters’. Er stond: As-salamu alaikum (Vrede zij met u) – ‘een islamitische tekst boven de toegang tot een christelijke kerk’. Even verderop stond boven het LWL-Museum für Kunst und Kultur, recht tegenover de Dom waarnaast ik verleden jaar samen met een vriendin op een terrasje een kop koffie dronk, ‘Wege zum Frieden’ boven de ingang. En nog weer verder stond de Hebreeuwse versie van deze wens (Shalom aleichem) boven de deur van de Marokkaanse Attawba Moskee.
Het bleek om een project te gaan van de Duitse kunstenaar Fridolin Mestwerdt, die er de ‘wederzijdse waardering en erkenning tussen de drie Abrahamitische godsdiensten’ mee tot uitdrukking wilde brengen.
Ik moest opeens denken aan de drie dozen of kistjes die figureren in Shakespeare’s De koopman van Venetië. Bassanio moet eruit kiezen, wil hij met Portia mogen trouwen. De drie doosjes hebben tot veel interpretaties aanleiding gegeven, maar ik kon voor dit moment in het gouden, zilveren en loden doosje niets anders zien dan het jodendom, het christendom en de islam – de boom, de stam, de takken, en de blaadjes en de bloemen, zoals rabbijn Marianne van Praag ze noemde in de tweede van een serie televisie-uitzendingen onder de titel ‘Kijken in de ziel’ van Coen Verbraak.
Dominee Han Dijk had het in de kerkdienst waar ik vanmorgen was, over drie sleutels om het geheim van Marcus 6:45-52 open te kunnen maken; we moeten Jezus (en God, en Mohammed) volgens hem juist niet in een doosje willen doen, niet willen opsluiten. Maar we moeten wél door een deur de teksten binnengaan.
Hij zag in de onderhavige Evangelietekst drie sleutelmomenten:
Jezus wilde de discipelen voorbij gaan (vs. 48) – zoals God aan Mozes voor(bij) ging, die Hem op de rug zag en volgde.
‘Ik ben het’, riep Jezus (vs. 51) en daarin weerklinkt de Naam van God: Ik ben die Ik ben.
‘En zij waren innerlijk bovenmate ontsteld’ (vs. 52) is de derde en laatste sleutel.
Drie wijzen van geloven, drie kistjes, drie sleutels – dat is wat geloof (jodendom, christendom en islam), kunst (in Münster) en toneel (Shakespeare) ons brengen. Of zoals we met een kinderlied (Lied 218 uit het Liedboek) zongen:
Dank U voor vrienden en voor vreemden
die ik tegenkom.
Je zou de thema’s uit de nieuwste roman van Arnon Grunberg, Moedervlekken, opstandigheid en opstanding kunnen noemen. De auteur gebruikt het eerste woord zelf. Het tweede ligt besloten in de tekst.
De moeder van de hoofdpersoon zegt op een gegeven moment: ‘Ik ben opstandig, nooit heb ik opstandig kunnen zijn. Nu ben ik het. Ik heb iets in te halen.’ Het gebrek aan opstandigheid heeft ze als Holocaustoverlevende ervaren. In die tijd was het verre van verstandig om op te vallen. Opstandig is ze nu vooral tegen haar zoon, Kadoke, ‘een moederskindje.’
Het verhaal
Het verhaal over moeder en zoon is snel verteld. Kadoke is een psychiater die bij de Amsterdamse crisisdienst is belast met suïcidepreventie. Zijn moeder is overleden en Kadokes vader werd na een zware depressie die daarop volgde, ‘als het ware zijn dode vrouw. Hij deed zijn pakken de deur uit, hij eigende zich haar geschiedenis toe, hij veranderde in zijn dode vrouw.’ Hij stond op als vrouw, zoals Gregor Samsa in Kafka’s, door Grunberg bewonderde Die Verwandlung wakker werd als tor. De twee inwonende, Nepalese verzorgsters kijken er niet van op. Net zomin als de omgeving van Samsa dat deed.
Na avances van Kadoke met één van hen, Rose, vertrekken uit solidariteit beide meisjes. Niet nadat Kadoke door Darko, de vriend van Rose, in elkaar was geslagen, zonder dat hij weerstand bood. Darko komt niet alleen in opstand tegen de eer die zijn vriendin is ontnomen, maar ook tegen ‘the boss’, ‘white people’ en ‘jews.’
De plaats van de Nepalese meisjes wordt na een korte tijd waarin de zoon zijn moeder verzorgde, ingenomen door Michette, een psychiatrisch patiënte van Kadoke. Zij automutileert zichzelf, heeft zelfmoordneigingen en drinkt, net zoals van Van Gogh bekend is, schoonmaakmiddelen. Michette noemt Kadoke een ‘grensoverschrijdend psychiater.’ Een omschrijving die de arts overneemt, opstandig zoals ook hij is. In zijn geval tegen de reguliere psychiatrie. En tegen het etiket dat hij als blanke krijgt opgeplakt; hij zegt vermomd te zijn ‘als witte man. Niemand ziet dat ik niet wit ben. Dat is wat ik ben, dat is wat ik wil zijn, uitstekend vermomd.’
Fantasie en werkelijkheid
Moedervlekken mag een hoogtepunt in het oeuvre van Grunberg heten. De mengeling van autobiografische elementen en fantasie uit zijn eerste romans, en de research die spreekt uit zijn latere werk, zijn tot een eenheid samengesmolten. We hebben door een televisiedocumentaire (3 mei 2015) van de Joodse Omroep weet van het ziekteproces van Grunbergs moeder, Hannelore Klein, het feit dat hij haar verzorgde en dat ze inmiddels is overleden.
We lezen in de roman over de fantasie van de vader die moeder werd, en plukken de vruchten van de research die de auteur binnen de psychiatrie heeft gedaan. In de verte doet het verhaal zelfs denken aan de levensgeschiedenis van de alternatieve psychiater Lowijs Perquin, die van behandelaar zelf patiënt werd. Zo wordt Kadoke van ‘the boss’ op een gegeven moment leerling op een vechtschool.
Thema’s en overeenkomsten met eerder werk
Een voorafschaduwing van deze thematiek komen we al tegen in een IKON-documentaire uit 2005. Hierin vertelde Grunberg dat het meest terugkerende verwijt thuis was dat hij ‘niet terug sloeg, niet weerbaar was, te zwak was om te overleven.’ In deze roman komt dit thema veelvuldig terug. Niet alleen in de hiervoor genoemde passage waarin hij niet terugslaat, maar ook wanneer de moeder veelvuldig zegt dat Kadoke geen man is. ‘Misschien wordt je ooit een man maar vooralsnog merk ik er weinig van. Een moederskindje, dat ben je. Altijd geweest.’
Uit deze passage blijkt ook een overeenkomst met een eerdere roman van Grunberg, Onze oom. Hierin wordt eveneens de absolute tegenstelling tussen schuld (in Moedervlekken de verkrachting van Rose) en onschuld (het in elkaar worden geslagen door Darko) opgeheven.
Een andere overeenkomst bestaat uit het feit dat waar in Onze oom Lina zegt bang te zijn, het hier Michette is die dit zegt. Wat in Onze oom rest is een schreeuw, wat in Moedervlekken zou moeten resten, is de stoot op een ramshoorn door een rabbijn, die het echter laat afweten, zodat de functie ervan wordt overgenomen door Michette: een seculiere, levende versie van de ramshoorn die verwijst naar een leven dat goed is voor zowel de moeder, die wordt verzorgd, als de patiënte, die een alternatieve behandeling krijgt.
Details als deze, het zoeken naar de ramshoorn spelende rabbijn, maar ook het roken van Kadoke dat telkens terugkomt, zorgen voor structuur en ritme in de roman, die door een accolade in de eerste en de laatste zin wordt samengehouden.
De eerste luidt: ‘Kadoke wil aanbellen, maar het gras doet hem aarzelen.’ De tuin sterft, net als de bewoonster van het huis, net als de planten van Michette, die haar ex-vriend allemaal geknakt heeft achtergelaten. Wanneer Kadoke met Michette het huis binnenkomt, staat de moeder planten water te geven, de verdorde planten die Michette uiteindelijk laat verzuipen.
De laatste zin laat voor de lezer de conclusie open: ‘Staand voor zijn auto rookt Kadoke zijn laatste sigaret.’ Houdt hij het als ‘grensverleggend psychiater’ voor gezien? Gehoorzaamt hij zijn moeder, die hem opriep met roken, hoewel zijn moedervlekken uit de titel (= binding aan zijn moeder?) zijn verwijderd? Om zo dichter bij haar te zijn, het opstandige achter zich latend? Is het een uiting van tesjoewa (inkeer?) Of verwijst het nog naar iets anders? De lezer mag het invullen.
Conclusie
Daarvoor heeft hij eerst een hoogtepunt in het oeuvre van Grunberg gelezen, en wellicht herlezen. Slechts even, halverwege dreigt de roman in te zakken, maar al snel wordt de loop van het verhaal op een sterke manier hernomen. Vol spiegelbeelden, metaforen en verwijzingen naar thema’s uit het echte leven, andere literatuur zoals Kafka en eerdere romans van de schrijver. En wellicht ook een minder nihilistisch mensbeeld inluidend (of door de ramshoorn eerder: aanblazend) dan we tot nu toe uit het werk van Grunberg kennen.