Ademende kunst, adembenemende kunst

…. De stilte stil laten.
Niets dan zwijgen.

Zo eindigt het gedicht ‘Zwijgen’ van Pierre H. Dubois. Ik moet er altijd aan denken als ik door die heerlijke beeldentuin van het Kröller-Müllermuseum in Otterlo loop en de Two vertical, three horizontal lines (1965-1966, zie foto) zie van George Rickey (1907-2002). Statig staan ze daar, de aluminium en roestvrij stalen staken die door de luchtcirculatie geluidloos bewegen. De stilte laten ze stil, en van ons wordt verwacht dat we niets anders doen dan er zwijgend naar kijken. In bewondering voor zoveel schoons.

Axel Vervoordt Gallery
Het is niet het enige werk van Rickey dat in de beeldentuin staat. Er is ook een later werk op een sokkel, uit 1981: L’s One up one down excentric II. Nederland is gezegend met de mogelijkheid al dan niet kinetische (bewegende) kunst van Rickey te zien. Ook in de openbare ruimte. In België is dat minder. Tot nu toe dan, want de Axel Vervoordt Gallery in Wijnegem (provincie Antwerpen) biedt t/m 16 juli een expositie van zijn werk.
Ik werd op het spoor daarvan gezet door kunsthistoricus Sander Bortier, die een recensie van mij over Alexander Calder op 8WEEKLY had gelezen.
Rickey gaat namelijk enerzijds verder waar Calder ophield, en laat anderzijds elementen van diens werk, zoals kleur, meestal helemaal los. Wat ze gemeen hebben is de rol van lucht die in beider werk een rol speelt. Maar er is meer.

Henk Peeters
In 1966 nodigde galeriehouder Henk Peeters verschillende kunstenaars uit om deel te nemen aan het project ZERO on Sea. Samen met Yves Klein, Lucio Fontana en Günther Uecker. Het project is echter nooit van de grond gekomen. Peeters en Rickey hielden contact en zo realiseerde Peeters onder meer een werk Zonder titel (1965) van Rickey dat berust in de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam.[1]
Terwijl ik hierover lees in het tentoonstellingsessay dat de expositie in Wijnegem vergezelt, doemt geen gedicht op maar een ongeschreven, mogelijke bijdrage van Rudi Fuchs aan De Groene Amsterdammer. Ik stel me voor dat hij hierin werk van Lucio Fontana vergelijkt met dat van George Rickey, op een manier zoals hij dat vaak doet.

Germaine Kruip – Column untitled
Laat ik een poging wagen om hierbij in de buurt te komen. Alleen doe ik het dan niet tussen het werk van Rickey en Fontana, maar tussen dat van Rickey en Germaine Kruip (1970), die afwisselend in Amsterdam en Brussel woont. Ik werd daartoe zowel op het idee gebracht door een afbeelding in genoemd tentoonstellingsessay (Column of Eight Triangles with Spirals) als het feit dat de Axel Vervoordt Gallery óók de Belgische vertegenwoordiger is van haar werk.

Vierkanten en cirkels vormen eveneens de basis van haar kunst. Een mooi voorbeeld is een oorspronkelijk uit 2011 daterende, minimalistische zuil, Column untitled die ze voor een tentoonstelling in de Amsterdamse Oude Kerk uitgebouwde tot achttien meter hoogte, opgetrokken uit zeven maal zeven gestapelde ronde en vierkante blokjes van wit/grijs carrara-marmer (zie foto hierboven rechts, van Wim Hanenberg). 750 kilo tussen een stellage op de zolder en de zerkenvloer. Het idee is ontleend aan een zuil in een tempel in Hampi (India). Zeven maal zeven roept herinneringen op aan een ritueel, en aan – daar hebben we het weer – een gedicht. Ditmaal van Ida Gerhardt, dat eindigt met: ‘Zeven maal, om met zijn tweeën te staan’. In licht en donker, dat je zowel profaan als religieus kunt duiden, en in de ruimte, van bijvoorbeeld een nagenoeg leeg kerkinterieur à la Saenredam, een schilder die Kruip bewondert.

Licht en een cirkel vormen het wezen van een ouder, uit 2010 daterend ‘mentaal kinetisch werk’ zoals Kruip het tijdens de perspresentatie  in november 2015 omschreef. Dát is wat zij weer toevoegt aan het kinetische, bewegende van Calder en Rickey. Het viel te zien in de collegekamer van de Oude Kerk en bestond uit een gaslampvormige daglichtlamp die in één etmaal een cirkel draait. Denk aan Rickey, die beïnvloed was door het werk van zijn grootvader, een klokkenmaker.

Mentaal wil in dit verband zeggen: je ziet de lamp niet bewegen, maar je voelt wel aan dat dit gebeurt. En als je wegkijkt, en na een poosje weer kijkt, zíe je ook dat het is gebeurd. Het licht schijnt in de kamer, en reflecteert door de ramen op straat. Dit doet denken aan de zeven draaiende spiegels die in hetzelfde jaar als het ontstaan van dit werk waren te zien in Museum De Paviljoens te Almere. Spiegels voor een raam, met een matzwarte en een reflecterende kant. Het werd licht en donker. Adembenemend mooi. Dat is het, het werk van zowel Calder, Rickey als Kruip.

 

www.axel-vervoordt.com

Link naar mijn recensie over Alexander Calder op 8WEEKLY: https://8weekly.nl/recensie/kunst/horen-zien-en-ruiken/
Link naar column over Calder op dezelfde cultuurwebsite: https://8weekly.nl/special/zo-fragiel-en-breekbaar-als-een-reiger/
Gedeelte over Germaine Kruip is gebaseerd op een recensie voor 8WEEKLY van de genoemde tentoonstelling in de Amsterdamse Oude Kerk.

[1] Zie: https://www.stedelijk.nl/nl/collectie/74849-george-rickey-zonder-titel

Mythe, mysterie, mystiek

Onlangs verscheen mijn boekje over Henk Vreekamp, Mythe mysterie mystiek (uitg. KokBoekencentrum). Tijdens de presentatie daarvan, op 14 juni in de Amsterdamse Thomaskerk (Thomastheater), sprak ds. Thijs van Meijeren (Hoevelaken) enkele mooie woorden. Onder meer over de drieslag die in de titel tot uitdrukking komt:

‘De mythe. Overleven op de rand van angst en duisternis, de dood. De mystiek. Vlucht uit de werkelijkheid. De ziel met God alleen. Versmelten. De liefde, minstens zo sterk als de dood. Het mysterie. Het heilige midden. Als een kiertje licht, een weinigje hoop, stem en tegenstem van Israëls God, de teksten van de heilige Schrift, waardoor de andere twee panelen, mythe en mystiek, op hun plek vallen.’

Alles wat ik na 14 juni las, las ik door de ogen van Vreekamp, met de bril van Van Meijeren. Met name twee artikelen: ‘Verlangen naar mythes’ van Arnon Grunberg in Wordt Vervolgd (juni 2019, p. 9) en ‘De weg van de Stilte’ van Margreet Hogeterp over het gelijknamige boek van Jan de Jongh (uitg. Narratio) in Vredesspiraal (juni 2019, p. 14).

Mythe
Ik begin met het linker paneel: de mythe. Grunberg citeert uit een 4mei-lezing van Caroline de Gruyter, correspondent en columnist met aandacht voor Europese zaken: ‘De prijs die we voor dit systeem betalen, is dat Europa geen helden heeft, geen mythes, winnaars of verliezers’. Terecht, stelt Grunberg, benadrukt zij ‘het verlies van mythes, en dat is een groter verlies dan velen van ons lang hebben aangenomen (…). Het gaat niet om zelfonderzoek of onderzoek naar hoe het verleden echt was [invention of tradition noem ik dat in mijn boekje over Vreekamp, EvS], maar om het vinden van betekenis, en betekenis heeft de eigenaardige onhebbelijkheid de gedaante aan te nemen van een verhaal.’ Grunberg concludeert dat ‘wij met zijn allen de mythes hebben verwaarloosd, hebben gedacht dat vrede zonder mythes kan, en in dat gat is (…) extreemrechts gesprongen met heel specifieke en mijns inziens schadelijke mythes (…). Nu komt het erop aan ons verlangen naar mythes, oftewel betekenis, serieus te nemen.’
Vreekamp heeft ons voorgedaan hoe je dat kunt doen, en daarin is hij niet altijd begrepen. De mens is van den beginne verbonden met de aarde onder zijn voeten. Om dat te voelen liep hij blootsvoets over de heide, een woord waarin niet voor niets het woord ‘heiden’ mee resoneert: ‘de heiden in de oorspronkelijke zin: mens van de heide, het platteland, levend op het ritme van de seizoenen en vergroeid met de natuur’.
Vreekamp herontdekte de mythen van de aarde in Noord-Europa. ‘Midden in de nieuwe wereld begon ik de oude wereld wakker te lezen’, die van de Edda en de Heliand, die ‘Christus als de machtige Held, sterker schildert dan Wodan of Thor’.

Mystiek
Het rechter paneel bestaat uit de mystiek. Hogeterp beschrijft de volgorde van de thema’s in het boek van Jan de Jongh, ‘de weg van verlangen naar de veelal verloren Stilte, die kan uitkomen bij de levensbron van mystieke ervaring’. Het is een andere weg dan die Vreekamp volgde. Voor hem kwam de weg ergens anders uit, waarover straks. Hogeterp citeert het slot van De Jonghs boek:

‘Laten we dat verschrikkelijke en onverklaarbare WAAROM van Jezus en al die andere gemartelden in onze dagen laten staan – en niet vluchten in een theorie over verzoening of iets dergelijks. Het antwoord op de vraag blijft in de mystieke stilte. Want nooit kom ik los van jou, mijn God’.

Vreekamp vond zo’n antwoord niet in de mystiek. Het bleef voor hem een geheim, een mysterie. Een woord dat ook in de bespreking van Hogeterp valt, wanneer ze Kick Bras, theoloog en oud-docent spiritualiteit aan de Protestantse Theologische Universiteit (Kampen) uit het voorwoord citeert: ‘Liturgie is voor De Jongh stil en aandachtig, ritueel en poëtisch omgaan met de levensraadsels en het daarin zich manifesterende goddelijke Mysterie’. De mystiek was voor Vreekamp geen antwoord, zoals bij De Jongh, maar een vermoeden. Een mysterie.

Mysterie
Het mysterie vormde voor Vreekamp het middelpunt, het hart van het drieluik, het wat ik in mijn boekje met H. Berkhof ‘het perspectivisch middelpunt’ noem. Het gegeven midden was voor hem Jeruzalem, het geloof der Vaderen. De liturgie waar De Jongh het over heeft, was voor hem iets ‘tussen mythe en mystiek [in]’, de preek ‘de verkondiging van het mysterie van de Messias’. Zoals God ‘in een tent wil wonen te midden onder zijn volk. Dichtbij de mensen, letterlijk in het midden’. Zó vallen, zoals Van Meijeren zei, ‘de andere twee panelen, mythe en mystiek, op hun plek’.

Lees hier de tekst van Thijs van Meijerens reactie op mijn boek, in twee delen:

Deel 1: https://www.theoblogie.nl/hernieuwde-ontmoeting-met-henk-vreekamp/
Deel 2: https://www.theoblogie.nl/de-drieslag-van-henk-vreekamp/

Mystiek, mystiek en nog eens mystiek?

Ik ben het type dat veel voor- én veel napret kent. Zo verheug(de) ik mij op het Human Café met dichter/filosoof Henk van der Waal (‘Van verwondering naar mystiek’) op 18 november jl., op een Muziekdag precies een week later in de Keizersgrachtkerk met de componist Christiaan Verbeek, die zich liet inspireren door het gedicht ‘Aan het grensland’ van Rutger Kopland, en tenslotte op een  avond van het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LATE) op 11 december a.s. met emeritus hoogleraar Martien Brinkman over de aardse mystiek van diezelfde dichter, die hij ook besprak in zijn boek Dicht bij het onuitsprekelijke.

Spinoza als leidraad
In de aankondiging van het Human Café stond, ‘dat iemand als Spinoza laat zien hoe (…) we via waarneming (onderstreping van mij) en kritische reflectie intuïtieve kennis kunnen verwerven’. Een omschrijving die doet denken aan de drie kennissoorten die Spinoza in zijn Ethica beschrijft: verbeelding, ratio en intuïtie.

En als ik in zo’n stadium van voorpret verkeer, dan valt me opeens meer toe dat daaraan doet denken. Bijvoorbeeld de uitleg die ds. Trinus Hibma op St. Maarten in de Nieuwendammerkerk gaf van Marcus 12: 28-34: ‘En Jezus, ziende, dat hij [d.i. een schriftgeleerde, EvS] verstandig geantwoord had, zeide tot hem: Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods’ (vers 34). Het gaat mij in dit verband om het ‘verstandig geantwoord had’ – de ratio bij Spinoza, een richting waarin Hibma ook leek te denken, al zal hij het nooit zo omschrijven; het moet voor iedereen begrijpelijk blijven en de goede verstaander heeft aan een woord genoeg. Mooi als je dat kan. Het ‘ziende’ zou je als de imaginatio bij Spinoza kunnen zien, maar dat zei of zover ging Hibma niet; hij duidde het meer op de manier van Levinas: de a/Ander aanzien en zo ten diepste (h)erkennen. Dat Levinas niet veel met Spinoza op had, is bekend … Tot zover.

Voorpret Kopland
Ter voorbereiding op het leerhuis van LATE trok ik vervolgens wat dichtbundels van Kopland uit de kast. Bijvoorbeeld Dit uitzicht (1982), dat vooraf gaat door een motto van Alberto Caeiro, een van de pseudoniemen van Pessoa:

God zij dank dat stenen slechts stenen zijn,
Een bloemen alleen maar bloemen.
Ik ben tevreden,
Omdat ik weet dat ik de Natuur begrijp aan de buitenkant,
En haar niet begrijp van binnen,
Want de Natuur heeft geen binnen;
Anders was zij geen Natuur.

Die stenen en die Natuur doen natuurlijk ook – ik ga nog even in dit spoor door – aan Spinoza denken; stenen zijn bij hem immers, net als bomen (bloemen bij Caeiro) modificaties van de ene substantie God/Natuur (Deus sive Natura).

Brinkman gaat in zijn boek nog op een ander gedicht van Kopland in waarin Caerio’s idee van ‘buiten’ voorkomt:

de lijnen van de bergen, eindelijk stilgelegd,
zoals het daar was, het moment dat ik
uit het zicht verdween, iets
dat er is buiten mij.

Brinkman concludeert dan dat het ‘buiten mij’ niets met transcendentie heeft te maken.
Er is een blogger tenslotte die stelt dat Koplands gedichten – meer dan het motto van Caeiro – Spinozistische trekjes vertonen (Leon, 13 januari 2007). Hij doet dit onder verwijzing naar de volgende dichtregels (uit Verzamelde gedichten):

Omdat het geluk een herinnering is
bestaat het geluk omdat tevens
het omgekeerde het geval is …

Herinneringen kunnen echter ook tot verdriet leiden en je kunt je tevens afvragen, of herinneren bij Spinoza niet eerder behoort tot de eerste kennisvorm die ik eerder noemde (imaginatio), maar dit voert hier te ver.

Voorpret Muziekdag
Terug naar Kopland. In september jl. interviewde ik Christiaan Verbeek, die het volgende zei over zijn compositie naar aanleiding van het gedicht ‘Aan het grensland’ van Kopland: ‘Aan het grensland staat voor mij tussen het aardse en het religieuze in. Een gebied waar Pärt, Kopland en ik elkaar ontmoeten.’ Waar buiten en binnen elkaar ontmoeten, zou je wellicht ook kunnen zeggen. Het gedicht eindigt niet voor niets aldus:

je denkt aan je jeugd aan 1 Korintiërs 13
nu kijken we nog in een wazige Spiegel
maar straks staan we oog in oog.

Belet de ‘wazige Spiegel’ het van buiten naar binnen kijken? Of was dat alleen een herinnering uit je jeugd?

Voorpret Human Café
Terug naar Henk van der Waal en mijn rode draad, Spinoza. Ook van Van der Waal herlas ik afgelopen week wat bundels. In een ervan, Door alle honderd harten wit te kalken (2018), gaat het over

… iets wat van buiten
komt, maar gek genoeg
diep van binnen in je brandt.

Is dat Spinozistisch? Of bewandelt Van der Waal misschien een tussenweg waarin beide elementen die ik noemde, transcendentie en immanentie, een plaats hebben, zoals wanneer Herman De Dijn over Spinoza schrijft (Spinoza, de doornen en de roos)? Stan Verdult eindigde een mooie blog over De Dijn (5 oktober 2010) met: ‘God of de Natuur bevindt zich in mijn intiemste innerlijk en is tegelijk wat mij het hoogste overstijgt. Ja, tegelijk – en dan is het een kwestie van binnen/buiten-perspectief – zowel transcendent als immanent.’ Iets waar ik me overigens, tot wanhoop van mijn scriptiebegeleider van mijn Masterscriptie, helemaal in kan vinden.
Met deze vraag in mijn achterhoofd toog ik naar The College Hotel in Amsterdam, waar Van der Waal zijn lezing ging geven.

Henk van der Waal en Spinoza
Een lezing die in het verlengde lag van zijn boek Mystiek voor goddelozen (2017), wat iets anders is dan zijn gedichten. In dat boek koppelt hij verwondering aan mystiek.
Om te beginnen gaf Van der Waal een definitie van het begrip ‘verwondering’ (onder meer verbazing over het geheel) en niet van ‘mystiek’, maar dat had ik al uit genoemd boek gevist: ‘het koesterende open’. Heel dichterlijk gezegd, betekent dit het openstaan voor het geheel, van het wonder waarin alles verschijnt. Het is een definitie die is ontleend aan Rilke, die het over ‘het opene’ had, datgene dat je niet helemaal kunt doorgronden, wat een mysterie is.

Van der Waal vroeg zich af hoe we dit opene weer terugkrijgen, ‘zonder het transcendentale’, wat wil zeggen: ervaringen die het kennen mogelijk maakt (derde soort kennis bij Spinoza). En toen viel Spinoza’s Deus sive Natura, door Van der Waal uitgelegd als: het wonder wordt door de Natuur geproduceerd, vanaf de Big Bang. Van het begin van ruimte en tijd. Meer nog: van het ontstaan van de materie (uitgebreidheid bij Spinoza, denk je er dan bij). De Big Bang gaf het opene van ruimte en tijd, waar later nog het ‘taalcontinuum’ aan toevoegde.

Het was – om een lang verhaal kort te maken – de enige keer dat Van der Waal Spinoza noemde, al scheerde hij wel een paar keer langs diens denken (met name het conatus-begrip), zonder het verder als zodanig te benoemen of bewoog zich er juist vanaf.
Ik was niet de enige die hierdoor teleurgesteld was. De vragen op het eind van zijn lezing legden de zwaktes ervan bloot:

1.      Waar bleef Spinoza, die ons in de aankondiging was beloofd? Antwoord: Een andere keer.
2.      Wat is mystiek? Antwoord: zie hierboven.

Los van zijn tekst volgden uit de losse pols nog wat sneren naar de christelijke eredienst (‘een beetje ritueel, een beetje zingen’). Weinig Spinozistisch, want laten we wel wezen: hij had geen problemen met de kerkgang van zijn hospita, maar met bijgeloof.
Trouwens: Van der Waal omschreef de stap van verwondering naar mystiek uiteindelijk als kwam hij vanuit een crypte in een rijk versierde kathedraal. Eh?

En hoe het met mijn napret zit? Die was er niet, in tegendeel, maar laat ik positief eindigen  en de nasmaak ombuigen naar voorpret voor de komende lezingen van Verbeek en Brinkman. Wordt vervolgd.

Zwart en wit

Zaterdag 8 september bezocht ik de Culturele Hoofdstad van dit jaar: Leeuwarden, de stad waar ik in de jaren zeventig-tachtig van de vorige eeuw 12 ½ jaar heb gewoond en gewerkt. Samen met een oud-collega heb ik er met volle teugen genoten wat Leeuwarden in dit kader zoal te bieden heeft.

Fontein
Het eerste wat opvalt wanneer je van het station richting stad loopt, is de zeven meter hoge fontein van de Spaanse kunstenaar Jaume Plensa, een van de 11 fonteinen die in het kader van de Culturele Hoofdstad verrezen. Het is een prachtig werk: twee witte kinderhoofden reizen op uit de mist, of worden erdoor omhuld. Ze zijn naar elkaar gericht, in gedachten, met de ogen dicht. Ze dromen, aldus de kunstenaar, van de toekomst.
De fontein is haast het spiegelbeeld van de twee koppen die tezamen de fontein van Mark Manders aan het Amsterdamse Rokin vormen: zij kijken niet naar elkaar, maar van elkaar af, de een richting Centraal Station, de ander richting Munt. Ze zijn ook niet wit, maar van zwart marmer.

Achmeatoren
Nadat de inwendige mens was gelaafd, togen wij naar de Achmeatoren van de Friese architect Abe Bonnema. Net als de fontein van Manders zwart, in dit geval opgetrokken uit zwarte platen natuursteen. Snelle liften, waarvan twee aan de buitenkant die langs een glazen want uitzicht over snel kleiner wordende stad beneden gaven, brachten ons naar de 24ste verdieping. Nog twee verdiepingen lopen en we konden rondom kijken. Naar waar we hadden gewoond, naar de Waddeneilanden. Gebouwen uit ‘onze tijd’ herkennend, nieuwbouw en wat dies meer zij bewonderend. En en passant wat meer over Bonnema te weten komend, van wiens werk ik altijd een liefhebber ben geweest.

Johan Tahon
De volgende stop betrof de tentoonstelling Monk van Johan Tahon in het Princessehof. Ik kende zijn werk uit de galerie van Gerhard Hofland in Amsterdam en verheugde me erg op deze expositie. Een recensie ervan verschijnt op de website 8weekly.nl (een link volgt hier later).
Hier keerden we weer terug naar de kleur wit; de Vlaamse kunstenaar had zich laten inspireren door de schiere (witte) monniken van Schiermonnikoog. Wit glazuur sijpelt over hun lichamen, als een ritueel. Het is enerzijds archaïsche kunst maar anderzijds ook, net als de fontein van Plensa, toekomstgericht: zal gebed de wereld kunnen redden? Net als bij de fontein hebben de monniken de ogen dicht; ze zijn in gedachten’/gebed verzonken.

Slotconcert Nationale Orgeldag in Fryslân
Onze laatste stop, na een paar lekkere kopjes thee in de vernieuwde theesalon, was de Grote Kerk. Jaren lang, toen ik muziekrecensies schreef voor de Leeuwarder Courant, zomers vertrouwd terrein voor mij, wanneer er orgelconcerten plaatsvonden. Ook Broer de Witte, die 8 september speelde, heb ik daar gehoord. Hij speelde nu – het concert was tevens het negentiende concert van de Bach-estafette 2018 – naast werken van de grootmeester zelf, ook composities van Muffat (op een kistorgel), Joh. Gottfried Walther en Dieterich Buxtehude. Wat mij opviel – een korte recensie – was, dat met name diens Praeludium en fuga in g BuxWV 149 uitblonk door puur speelplezier, terwijl bijvoorbeeld Bachs Trio in G (naar Georg Ph. Telemann) BWV 586 wat aan finesses tekort kwam; de verstopte echowerkingen hadden bijvoorbeeld door verschillen in articulatie naar voren kunnen worden gehaald.

Wat ook opviel, was de tentoonstelling in de kerk: Wie zeggen de mensen dat ik ben. Meteen een werk viel na binnenkomst in het oog: Boven het maaiveld, een parabel van de Marsumse kunstenaar Eveline van der Pas: het moet een luchtbrug voorstellen, bestaande uit – daar hebben we het weer – witte kleding, ‘verguisd, verscheurd, genaaid, gehangen, gereinigd, gehecht, verbonden’. Ook haast een ritueel. En daarmee waren we weer terug bij Tahon.

Eetcafé Spinoza
We besloten de dag in Eethuis Spinoza – een toepasselijke, toevallig tot stand gekomen keuze voor een liefhebber van deze filosoof. Hier werden we omringd door bustes van de filosoof, en op de wand geschilderde uitspraken van hem. Hij stond er als eenling bij – niet met z’n tweeën zoals bij de fontein van Plensa, of met een heel stel geestverwanten zoals de monniken van Tahon. Misschien kenmerkend, maar in ieder geval groots. En zo was de hele dag: wat een evenement, die Culturele Hoofdstad. Petje af voor de organisatie!

 

Foto: Johan Tahon: Monk.
Johan Tahon, Monk, 2016-2017. Geglazuurde keramiek, ca. 160 cm. hoog. Foto: G.J. van Rooij

Drieluik uit Noorwegen

Dit wordt weer eens een drieluik Dit keer naar aanleiding van drie dingen die mij tijdens een vakantie in Noorwegen afgelopen week aan het denken zetten. Het eerste was een opmerking van de rooms-katholieke voorganger David Earl Cooper tijdens een van de missen aan boord van de Koningsdam (foto Els van Swol), het lezen van het boekje Bron in je brein van de vrijzinnig protestantse theoloog Wim Jansen (uitg. Meinema) en een bezoek aan Kube, het kunstmuseum van Ålesund, waar in Fire Martyr (2014) van Bill Viola zag.

1.
David Cooper zei, in het verlengde van de Bijbeltekst die op een dag centraal stond (Mattheus 23), dat het hem primair gaat om het altaar en pas daarna om het brood en de wijn die erop staan, want ‘die komen eruit voort’. Het brood en de wijn zijn in eerste instantie voor hem ook ‘spiritual food’ en dan pas het lichaam en het bloed van Christus – of, voor protestanten, het brood uit de hemel en de wijn van het Koninkrijk.
Misschien vermoedde Cooper hetzelfde als Jansen in zijn boek verwoordde: ‘Een stil licht achter de dingen’. Of, even verder, ‘een diepe eerbied voor die geheimzinnige, verborgen aanwezigheid’.
Ik kan me dat zomaar voorstellen, als ik aan het mooiste altaar denk dat ik ooit zag: de eenvoudige stenen tafel (!), zonder welke opsmuk dan ook die Donatello maakte en die staat in de Pazzi-kapel in Florence. ‘God’, zegt Jansen, ‘is ook een afgeleide, net als ikzelf’, net als het brood en de wijn voor Cooper.

2.
Zoals het altaar vooraf gaat, gaat voor Jansen ook het ‘bidden vooraf aan religie en ligt eraan voorbij’. Of, even verder, zoals meditatie door hem wordt gezien als ‘een noodzakelijke fase die aan bidden vooraf gaat’.
Toegepast op het altaar met de brood en de wijn, kun je dit vergelijken met een citaat van de Noorse schrijver/avonturier Erling Kagge dat Jansen geeft: ‘Ik stond op het punt om mijn eten te verslinden, maar Börge stelde voor om niet alles in één keer op te eten en te wachten. Om even in stilte naar het eten te kijken’. Dat is het moment waarop het laken van het brood wordt gehaald en het servet van de beker met wijn: om in stilte naar het eten en drinken te kijken en er dan ook maar één hapje en één slokje van te nemen. Als voorsmaak.
Als Jansen zegt, dat het moment waarop hij de zee ziet, ‘een gebed op zich is’, dan denk ik aan het moment waarop ik het altaar van Donatello zie: ‘Mijn hart springt ervan op’. Telkens weer. Een moment dat je de kapel anders doet verlaten dan dat je er binnen ging, omdat je van binnenuit werd bewogen, geraakt. ‘Al deze dingen’, concludeert Jansen, ‘vormen niet alleen een opmaat tot, maar zijn ook al bidden’.

3.
Het is ook een boekje dat verwarring schept, wellicht omdat het niet altijd even consistent in zijn denken overkomt wanneer je uitgaat van de ondertitel: Bidden tot de God in wie je niet gelooft. Verwarring schept ook het kunstwerk van Viola dat ik zag, meerdere keren achter elkaar. Een zwarte man zit op een stoel te mediteren of te bidden. Eerst valt er één vlammetje op de grond, en dan nog eentje dat meteen weer dooft. Steeds vallen er meer. Alles om de man heen, de hele wereld, staat in brand. Op een gegeven moment wordt het te warm onder zijn voeten en doet hij de ogen open. Hij kijkt je aan. De vlammen klimmen aan zijn stoelpoten omhoog. Uiteindelijk rest een vlammetje. Dan dooft het licht. De uitleg is aan de toeschouwer. En daarbij moet je voor een keer het begeleidende bordje aan de muur laten voor wat het is.

Toegift
Eenmaal thuis valt mij een vertaling toe van de parasja die ’s middags tijdens een leerdienst in het Gast-huis centraal staat (zie afb., ontwerp Kees Voordouw). Adriaan Boer, hoofdredacteur van het Gast-huismagazine waarin ik op z’n tijd ook iets schrijf, stuurt mij zijn werkvertaling hierover uit Torah as a Guide to Enlightenment van rabbi Gabriel Cousens toe. Hieruit citeer ik het volgende, dat mij in het kader van dit drieluik bijzonder raakte: ‘Eén les omvatte het aanbieden van de eerste vruchten op het altaar, wat elementaire dankbaarheid aan God demonstreert (…). Het diende ook als een rituele herinnering aan het volk van de bron van hun oogst, wat hen op hun beurt hielp een bepaald niveau van nederigheid in stand te houden. Het aanbieden van de eerste vruchten was ook gerelateerd aan de eenheid van de relatie van het seculiere met het spirituele (…). Het spirituele gaf betekenis aan het seculiere en het seculiere gaf betekenis aan het spirituele (…). Om het land binnen te gaan, moesten de mensen de spirituele wereld samenvoegen met de fysieke wereld in hun bewustzijn, en op die manier zouden ze vrucht dragen in het land Israël (…). Dit wordt verder geactiveerd door onze ervaring van onszelf als goddelijke wezens die stralen met de aanwezigheid van God van binnen, die heerlijk versterkt wordt door mitswot en gebed. Wanneer we rondlopen, vervuld met de aanwezigheid van God, worden we door God geleefd op elk moment van ons leven en daardoor worden we blij gevuld met de niet causale liefde, tevredenheid, vreugde, vrede, eenheid en mededogen van het goddelijke dansen in het centrum van onze harten.’

Opnieuw uit-gevonden muziek

Vanessa Lann_CDIn de Gemäldegalerie in Berlijn hangt een onbekend schilderij van Rembrandt dat veel mensen echter toch zullen kennen. Op de voorgrond zit een oude man met in zijn ene hand een munt en in zijn andere een kaars. Het licht valt niet alleen op zijn gezicht, maar ook op een stapel boeken en papier op de achtergrond. We herkennen de man met knijpbrilletje uit schilderijen van Caravaggio, Honthorst en Ter Brugghen. Terwijl we de stapels boeken op schilderijen die Rembrandt in dezelfde tijd als De woekeraar (1627) maakte opnieuw tegenkomen – zo citeerde Rembrandt anderen én zichzelf.

Wat we hier zien, is wat we beluisteren in de muziek van componiste/pianiste Vanessa Lann, van wie recent een cd is uitgekomen (zie afb.). Het is muziek met een duidelijke voorgrond, met citaten uit eigen en andermans werk. En met op het eerste gehoor een minder prominente achtergrond, vol statische akkoorden of eenvoudige motieven. Waarbij niet in de laatste plaats een grote ruimte voor theatrale aspecten is weggelegd.

Voorgrond
Op de voorgrond hoor je in haar orkestwerken solotrekjes die als in de gloed van een kaars oplichten. Het duet tussen fluit en althobo in het middendeel van Resurrecting Persephone (1999) voor fluit en orkest, dat op de onlangs uitgebrachte cd staat, doet bijvoorbeeld denken aan het langzame deel uit Ravels Pianoconcert in G.
Ook de soli in The Flames of Quietude (2006), een concert voor orkest zullen de luisteraars die al eerder werk van Vanessa Lann hebben gehoord, bekend voor komen: het zijn haar eigen solostukken voor viool, cello en piano die ze heeft ‘hergebruikt’, opnieuw heeft uit-gevonden en in een andere context geplaatst. Net als fragmenten uit bekende werken van onder anderen Bach en Beethoven.

Achtergrond
Op de achtergrond van The Flames of Quietude klinken zachte pianissimo akkoorden, zoals in Illuminating Aleph (2005) voor chazan (voorzanger), koor en instrumentaal ensemble een herhaald, eenvoudig patroon in de pianopartij klinkt. Telkens weer, als een mantra, tot je denkt het wel gehoord te hebben. Maar dan valt opeens licht erop; het motiefje is hetzelfde gebleven, maar de luisteraar is Ver-licht. De achtergrond is als de zang van de kosmos en de voorgrond een ‘aards’ gegeven, herkenbaar maar toch telkens anders.
Zo blijkt op het eind van een stuk wat op de achtergrond speelde belangrijker te zijn dan wat zich op de voorgrond drong. Maar om dát te ervaren, moet je eerst door het hele stuk heen zijn gegaan, als een gang door de tijd, als een tot het eind toe beleefde droom.
In die zin doet haar werkwijze denken aan het schilderij De schreeuw van Edvard Munch: het is immers niet de man op de voorgrond die schreeuwt (hij is verstomd) maar de natuur op de achtergrond die het uitschreeuwt. Net als Munch speelt Vanessa Lann een in haar geval haast ritueel en vaak humoristisch spel met het verwachtingspatroon van de luisteraar.

Theatrale aspecten
Omdat haar werk erg is gericht op beleving in de concertzaal, spelen ook visuele en theatrale aspecten daarbij een groter rol. Het licht dat in Towards the Center of Indigo (1996) voor saxofoonkwartet wordt gebruikt, ís indigo. In In the Moment (1998) voor vier renaissance blokfluiten lopen de musici van de voor- naar de achtergrond van het podium. En in The Flames of Quietude tenslotte staat een orkestgroep als in een big band opeens op.
Maar ook dát blijkt aan het eind niet het belangrijkste te zijn. Het belangrijkste zijn de vragen die de componiste oproept, als de schrijvers van de boeken op de achtergrond van Rembrandts schilderij. Het antwoord laat ze aan de luisteraar over. Ieder voor zich.

http://www.attaccaproductions.com

Als het waar is (II): acht jaar later

Eddy Reefhuis_2Eerder publiceerde ik hier een interview dat ik bij het intrede van Eddy Reefhuis (zie foto) als predikant van de Oude Kerk in Amsterdam met hem had. Hier volgt deel II, het verslag van een gesprek dat ik voerde t.g.v. zijn afscheid op 22 november a.s. (zie onder aan deze blog voor meer gegevens).

Ik maak me steeds meer zorgen voor de joodse wortels in de christelijke eredienst, ook in die van de Oude Kerk. Niet zozeer wat jou betreft, maar bijvoorbeeld soms luisterend naar de voorbeden. Herken je dat?
Na acht jaar heb ook ik de meeste vragen bij de aandacht voor de joodse wortels, niet alleen van onze liturgische, maar van onze hele christelijke traditie.
Wat ik destijds daarvan had geleerd, ben ik niet kwijt geraakt, integendeel. Die respectvolle vrijmoedigheid, en dat het ‘gans andere’ nu juist in onze concrete werkelijkheid zo ‘gans anderspolitiek‘ blijkt, dat is het geheim van het onderlinge geloofsgesprek dat in de laatste jaren in de Oudekerkgemeente op gang is gekomen. Maar dat dat alles joodse wortels heeft – daarvoor is de aandacht meer en meer verdwenen. Interne discussie over wat dan ‘echt joods’ zou wezen, en toenemende wrijving over de politiek van de staat Israël, hebben ernstig afbreuk gedaan aan de belangstelling daarvoor. En voor volgende generaties is de vervolging en systematische moord op joodse landgenoten steeds meer een ver in plaats van een huiveringwekkend nabij verleden.

Is de dialoog, of misschien inmiddels trialoog (inclusief de islam) daarvoor niet wezenlijk?
Of die aandacht voor de joodse wortels ooit terugkeert via de dialoog tussen kerk en synagoge, weet ik niet. Op dit moment zie ik meer mogelijkheden in de hele actuele interculturele dialoog, waarin een groep als Salam – Sjaloom een belangrijke en vrolijke rol speelt. Nu nog vooral, omdat zij de steeds fellere tegenstelling tussen joden en moslims rondom de Israëlische politiek overbruggen. Maar daarin brengen ze beide hun eigen traditie mee en die is ook nu soms verfrissend anders dan de onze.

In de tijd dat je predikant in de Oude Kerk was, is ook de Nieuwe Bijbelvertaling ingevoerd, wat niet zonder slag en stoot ging; er wordt ook in de Oude Kerk, en vooral van aanhangers van de Amsterdamse School, veel kritiek op geleverd. Op het leerhuis heb je naast kritiek op de NBV ook regelmatig waardering voor deze vertaling geuit. En zelfs de Bijbel in Gewone Taal kwam op tafel. Ben je opgeschoven qua ideeën?
Nou, voor de NBV heb ik altijd naast kritiek ook waardering gehad. Direct al bij de verschijning merkte ik, hoe mensen, lezend in de NBV, soms voor het eerst in zeventig (!) jaar ontdekten, dat de bijbel ook voor hen was. Dat is geen kleinigheid, lijkt me.
Maar terugkijkend op acht jaar Oude Kerk, en ook op ook op meer dan dertig jaar predikantschap, verbaas ik me er vooral over, hoeveel moeite het ook mezelf nog steeds kost om de Bijbeltekst als tekst, als literatuur te lezen. En daarin ben ik misschien eerder meer dan minder Amsterdamse School geworden. ‘De tekst mag het zeggen’ is daar het adagium. En hoever dat reikt, is me in de afgelopen jaren nog veel duidelijker geworden. Mede dankzij de diensten rond kunst in de kerk werd me duidelijk, hoezeer de bijbel zelf ook kunst is, literatuur, die als alle kunst op heel eigen wijze bepaalt hoe ze wil worden verstaan.
Maar als ik over een tekst moest preken, en die zich niet zo gemakkelijk prijsgaf, was het toch moeilijk om geduldig die tekst te blijven volgen, en begon vroeg of laat toch de vraag naar wie God is – over die tekst te heersen.
Daar wil ik nog verder van worden verlost. Bijbellezen, samen met anderen – ja graag.
Maar preken – eerst maar eens een jaartje niet.

Tenslotte wil ik nog een kritische noot met je kraken. Ik vind het jammer dat de afgelopen jaren de Paascyclus aan ingetogenheid verloor, en de liturgie op zondag maar uitdijt met bijvoorbeeld een Hallelujah voor de Evangelielezing waar je vragen bij kunt zetten. Wat is de diepere bedoeling achter dit alles?
Je doelt waarschijnlijk op de veranderde opzet van de Witte-Donderdag-viering, waar we de afgelopen drie jaar hard aan hebben gewerkt. Niet langer de Pesachviering van Jezus met zijn leerlingen als opmaat naar het eigenlijke Pasen, Jezus’ lijden en sterven en zijn opstanding uit de dood; maar de joodse Pesachviering als het kader waarbinnen Jezus met zijn leerlingen, dus ook met ons, zijn eigen lijden en dood durft te vieren als verhaal van bevrijding, van opstanding dus ook. Daardoor is de Witte-donderdag-viering veel uitbundiger geworden. Over de juiste vorm zijn we ook niet uitgedacht. Maar die omkering – Pesach als kader in plaats van als opmaat – daar ben ik erg enthousiast over. Die moeten we niet meer kwijt.
En dan die extra responsies op zondag, met als laatste ‘aanwinst’ het Hallejujah voor het het evangelie – die responsies bevorderen volgens mij, dat de dienst geen eenrichtingverkeer is, maar we die samen doen. Bij dat Hallelujah kun je inderdaad je vragen hebben. Suggereer je daarmee niet toch, dat het Evangelie uiteindelijk de hoogste waarheid is, belangrijker dan Tenach? Voor mij is het Evangelie vooral de verbazing dat deze hoogst bijzondere teksten ook voor buitenstaanders, dus ook voor mij, opengaan. Dat begroeten met het van oorsprong Hebreeuwse maar inmiddels in heel de christenheid en daarbuiten bekend geworden Hallelujah vind ik wel geestig. Maar ik herinner me veel diensten waarin we ook zonder bleken te kunnen. Dus die vragen erbij – vooral stellen.

En aan het eind van het gesprek stelde Eddy Reefhuis mij een vraag terug – dialoog met de teksten en met elkaar hebben we immers meer en meer als de kern van ons leerhuis ontdekt – : hoe kijk jij terug op de afgelopen acht jaar, in het bijzonder op het leerhuis waar je praktisch vanaf het begin aan hebt meegedaan?
Voor mij vallen leerhuis door de week en kerk op zondag niet los van elkaar te zien. Wat beide samenbindt, is dat ik hoop dat er een evenwicht in wordt bereikt tussen gevoel en ratio; dat mijn hart soms even opspringt en dat mijn hersenen op z’n tijd knarsen. Zodat je de week weer door kunt en op iets kunt blijven door kauwen, en in beweging wordt gezet. Tot het zich, naar je hoopt, een volgende keer weer herhaalt. Haast als een ritueel, door de gang van de seizoenen heen.
In het leerhuis kom ik ook om anderen te ontmoeten – werkelijk te ontmoeten. Dat gebeurt niet altijd, en soms wordt je er ook in teleurgesteld, maar áls het gebeurt, levert dat bijzondere momenten op om te koesteren. In de kerk kom ik vooral om (zoals je zelf een keer treffend zei) God te ontmoeten, – God in de eerste plaats (en voor mij meer dan Jezus) en als een ander je tegemoet komt – dat ervaar ik vooral in het gezamenlijk zingen, zelfs fysiek door soms naar elkaar toe te buigen – dan geeft dat een extra dimensie. En als een ander je links laat liggen – ook dat gebeurt -, dan is er de ratio die je tot de orde roept: alla, láát. Het blijft mensenwerk, dat heb ik nooit sterker ervaren dan in de teleurstellende tijd dat ik scriba en kerkenraadslid was. God heeft soms raar grondpersoneel. Ik niet in ’t minst.


De nieuwe hemel komt in de bijbel op aarde. Het is een stad!
In de eerste stad in de bijbel, Babel (of Babylon), doen ze het omgekeerde. Daar willen ze met een toren naar de hemel. Een grote spraakverwarring verhindert dat. En die spraakverwarring is van God gegeven. Want al die verschillende talen geven ruimte aan allemaal verschillende verhalen. In plaats van zich te uniformeren voor een hoger doel waaieren de mensen uit over de aarde om hun eigen weg te zoeken en hun eigen verhaal te vinden.

In Nieuw Babylon is die spraakverwarring niet verdwenen. Nog steeds mogen er verschillende verhalen naast elkaar bestaan en brengen die ook hun eigen taal mee. Maar in Nieuw Babylon nodigt de Oudekerkgemeente ieder die op 22 november a.s. de Oude Kerk komt binnenlopen, uit, niet alleen het eigen verhaal te vertellen maar ook te luisteren naar een ander. Wie weet hoor je een verhaal dat je niet kende, waarvan je de taal niet eens verstaat, en dat je toch raakt en een nieuwe wereld voor je opent, pal voor je neus.

Jeruzalem is de andere stad in de bijbel. Daar wordt erkend dat die verschillen ook tot botsingen leiden en pijnlijk zijn. Maar in Jeruzalem roepen de slachtoffers daarvan niet om wraak maar om verzoening. Gemakkelijk is dat niet. Door de eeuwen heen gaan verzoening en verraad hand in hand. Maar soms ….
Het nieuwe Jeruzalem is, dat die verzoening niet de welhaast onmogelijke taak is die wij mensen moeten volbrengen, maar een onvermoede werkelijkheid die, o wonder, over ons neerdaalt. Voor dat wonder nodigt de Oudekerkgemeente u, samen met haar afscheid nemende predikant, uit om op zondag 22 november a.s. ’s middags de Oude Kerk binnen te lopen en dat te beleven.

Zie voor meer informatie: http://www.oudekerk.nu

Bij het afscheid van Theo de Boer

Te denken gevenTekst uitgesproken bij het afscheid van inleider Theo de Boer bij het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie, 24 april 2015 (Thomaskerk, Amsterdam).

Anonieme aanwezigheid
wordt opgeheven
ons leven staat in dienst
in het gelaat
de blik van de ander

in die hoedanigheid
zijn we beschikbaar
als een gezicht wat opklaart
door ontmoeting een blijheid
van de mens die ons aanstaart

Dit is een gedicht dat Google je ‘geeft’, als je in het zoekvenster ‘Levinas + gedicht’ intypt. Op verschillende websites kom je het tegen. Door een beetje verder te zoeken, blijkt de dichter Cor van Vliet te zijn. Een vrijzinnig theoloog en pastor/geestelijk verzorger in een groot verpleeghuis in Katwijk.

De zoektocht naar gedichten over Emmanuel Levinas leek me een mooi uitgangspunt wanneer we naar de aandachtsgebieden van Theo de Boer kijken: filosofie, theologie en poëzie.
Toch zullen de vorm en de inhoud van dit gedicht op het eerste gezicht bevreemden: ‘in dienst / in het gelaat’?, ‘een blijheid / van de mens die ons aanstaart’? Hebben we dat niet anders geleerd in de jaren dat we met Theo de Boer teksten van Levinas lazen? We zullen zien. En horen.

Het begon in 2002 in de Waalse kerk, en het eindigde in 2014 in de Thomaskerk. Van alle bijeenkomsten heb ik aantekeningen bewaard. Uit deze aantekeningen put ik hier om in te gaan op het gedicht en op wat ik maar noem de Werdegang van De Boers denken over Levinas. Althans: zoals ik het heb ervaren. En zoals het mij tussen twee haakjes aanzette tot een Bachelor-scriptie over Levinas’ Humanisme van de andere mens.

Ik volg de twee strofen van het gedicht van Van Vliet zin voor zin.

Het gedicht begint met een ‘Anonieme aanwezigheid’ die wordt opgeheven. De ander krijgt een naam, is geen nummer en geen middel maar doel. Of, zoals in de woorden van Jules Deelder in neonletters op een pand aan de Nieuwe Binnenweg in Rotterdam: ‘de omgeving van de mens is de medemens.’ De aanwezigheid van de a/Ander is of wordt het oriëntatiepunt van waaruit en waardoor wij tot onze bestemming komen. Ook, en vooral door er te zijn voor mensen die ‘naamloos / kwetsbaar en weerloos / door het leven gaan’ (Liedboek 2013, Lied 647).

‘Ons leven staat in dienst’ is iets anders dan de zondagse eredienst. Het is niet het ritueel waarvoor Levinas volgens De Boer wat te weinig aandacht heeft. En dat is in dit verband misschien maar goed ook, want dan zou ons denken en doen daarin zijn opgesloten. Dat bedoelt de Zuid-Afrikaanse dichteres Antjie Krog misschien wanneer zij het in lezingen, interviews en in de recente bundel Medeweten over ‘ont-Levinas’ heeft: het je bewust zijn van de ander als een aanwezigheid, vóór het gelaat tot je spreekt. Zij doet dit overigens in de voetsporen van de dichter Paul Celan, maar dit terzijde.

Dat gelaat komt ook bij Van Vliet pas in de laatste zin van de eerste strofe aan de orde: ‘In het gelaat / de blik van de ander,’ de vreemdeling, de weduwe en de wees. Waarbij je het er natuurlijk over kunt hebben of die ‘a’ van l’autre nu met of zonder hoofdletter dient te worden geschreven; Levinas was daar, begrepen wij, niet consistent in.
In ieder geval gaat het niet om interventie, aldus De Boer tijdens een bijeenkomst in maart 2004, ‘maar om orde-verstoring.’ ‘In het gelaat / de blik van de ander’ licht een nieuwe orde op; een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid en recht wonen.

In de tweede strofe is sprake van ‘een gezicht wat opklaart / door ontmoeting.’ Dit doet mij denken aan een opmerking die De Boer maakte op het eind van de tweede cursus, in het najaar van 2002. Toen bleek dat hij bezig was in het boek Tegen David aan praten van Willem Barnard. De Boer paste de uitleg die Barnard gaf aan Psalm 36:10 toe op Levinas: ‘In Uw licht zien wij het licht.’ Onze inleider las dat, met de bril van Levinas op (en overigens, lijkt me, ook met die van de Pirké Avot, de Spreuken der Vaderen), aldus: God kaatst het licht terug in het gelaat van de ander die voor het licht is bestemd.

Even terug, naar de eerste zin uit de tweede strofe. Daarin gaat het over beschikbaar zijn. Dit roept bij mij een kinderpreek van Justine Aalders op, naar aanleiding van de roeping van de discipelen (Marcus 1: 14-20, Oude Kerk Amsterdam, 25 januari 2015). Toen ze een jaar of zes – zeven was, riep op een dag haar moeder haar, en vroeg of ze een heel gesneden bruinbrood wilde kopen. O, dacht ze dat is teveel gevraagd – hoe kan ik dát onthouden: een héél ge-sne-den bruin, en hoe moet dat met het geld? Waarop haar moeder haar aankeek en zei: ‘Je kunt het! Ga maar.’ Waarna haar een enorme blijdschap overviel: ik kán het, en ik maak er ook nog eens mijn moeder blij mee! Wat wil ik nog meer.
In de laatste regels van het gedicht gaat het over díe ‘blijheid / van de mens die ons aanstaart,’ een blijdschap waaraan we ons vast mogen houden, ook als het haast onmogelijke van ons wordt gevraagd. Die blijdschap is dezelfde als in Lied 607 van Huub Oosterhuis op een melodie van Bernard Smilde uit het Liedboek 2013: ‘Gij zijt voorbijgegaan, / een vreemd bekend gezicht, / een stuk van ons bestaan, / een vriend, een spoor van licht.’

De blijheid staart ons aan, staat er in het gedicht van Van Vliet. Als ik de definities van ‘aanstaren’ op mijnwoordenboek.nl opzoek, dan zijn dat er zes: aangapen, aanschouwen, aanturen, aanblikken, fixeren en staren. Misschien komt het synoniem ‘aanschouwen’ in de buurt van wat Van Vliet, – en Levinas denk ik – bedoelen.
Er klinkt iets in mee van ‘het levenslicht aanschouwen.’ Het telkens opnieuw geboren worden, tot je bestemming komen in (daar hebben we ’t woordje ‘in’ uit de derde zin) en door de ontmoeting met de a/Ander. Innerlijk aanschouwen misschien zelfs wel, zoals Antjie Krog het bedoelt: een aanwezigheid, een bewustzijn en bewustwording in je.

Want, zoals De Boer zijn bijdrage over Levinas besluit aan de recent verschenen tweede druk van de mooie geschiedenis van de westerse en oosterse filosofie, die verscheen onder de titel De verbeelding van het denken: ‘De Ander (…) brengt iets absoluut nieuws tot stand, iets wat ik niet uit mijzelf kan putten; hij sticht mij als moreel wezen.’
‘Denk daar nog maar eens over na’, zou Theo de Boer zeggen. Zoals dit gedicht ons te denken gaf en geeft.

http://www.corvanvliet.nl