De waarheid en niets dan de waarheid

Het moge duidelijk zijn dat iemand die een boek schreef over de eerste tien door Manik Sarkar in het Nederlands vertaalde romans van de Franse schrijver en cineast Philippe Claudel (1962) ook het elfde gaat lezen.[1] En er hier over bloggen. Schemering heet het boek (De Bezige Bij, 2023).

De eerste zin, de eerste pagina
Meteen de eerste zin is al typerend voor Claudel. En toch ook weer niet: ‘De Plaatsvervanger, die luisterde naar de oeroude naam Baraj, wist zich geen raad met zijn gestalte, en in het bijzonder met zijn grote hoofd met krullend haar’. De hoofdpersoon wordt, zoals vaak bij Claudel, aangeduid met zijn functie (plaatsvervangend kapitein bij de politie, wat wij brigadier zouden noemen), maar hier ook meteen daarna ook met een naam. Gevolgd door een ietwat groteske omschrijving, minder grotesk echter dan we van Claudel kennen en later in dit boek tegen zullen komen. Al voegt hij hier een zin later nog wel gele ogen aan toe.

Het voor Claudels doen lijvige boek (414 pagina’s) speelt in een stadje dat, zoals gebruikelijk bij hem, niet nader wordt aangeduid. Een stadje in een 19de-eeuws keizerrijk, Istrië. De kapitein zelf, Nourio, is niet van daar. Een buitenstaander, zoals meer personages bij Claudel. Getrouwd en met ‘vier piepjonge kinderen, vuile, kwijlende, roze wezentjes’.

Een verontrustend sprookje
Al op de eerste pagina staan beide mannen bij het dode lichaam van Jan Igor Seïd Piernig, die zijn leven aan God heeft gewijd. Het lijk in soutane is gevonden door twee kinderen die ‘leken weggelopen uit een verontrustend sprookje’. De omgeving rond de kerk is zo compleet op z’n Claudels gekenschetst.
Net als het vervolg, waarin de natuur als een nieuw personage wordt voorgesteld zoals we dat uit andere romans van deze auteur kennen: ‘De snoet van een storm die uit het hart van het land kwam (…) een wild dier dat in de val zat, dat rondjes liep langs de ijzeren tralies en op zijn eigen staart joeg’.

Voor het eerst nemen moslims, één in het bijzonder, namelijk dokter Krashmir, een belangrijke plaats in binnen een roman van Claudel. De arts en Nourio gaan samen naar een herberg – die ook altijd wel ergens opduikt – die wordt beheerd door Vilok, ‘een man met een bizarre neus met de kleur en de vorm van een grote zwarte radijs’ en diens echtgenote, ‘een dikke vrouw die door een huidziekte zo kaal was als het leek of Vilok met een man samenleefde’; voorwaar grotesker dan de karakteriseringen tot nu toe in Schemering. Op een gegeven moment wordt in de tekst zelfs terecht de vergelijking met de grotesken bij Nikolaj Gogol getrokken. In mijn boekje kwam ik tot een soortgelijke conclusie.

In de herberg stelt Nourio dat zijn God niet die van de pastoor is. Een stellingname die doet denken aan die van bijvoorbeeld dr. Nico Bakker maar in tegenstelling staat tot die van een andere theoloog als dr. Anton Wessels. De politieman geeft zich uit als atheïst. De vicaris die de afscheidsdienst van de pastoor leidt, herhaalt het: ‘Er is maar één redding en die redding is God, zoals er ook maar één God bestaat, en dat is onze God’.

Lémia en Baraj, dokter en pastoor
Wat Claudel in deze roman ook aanzet, en wat in zijn eerdere Rivier van vergetelheid in de kiem al aanwezig is, is liefde als vorm van machtsvertoon. Hier tentoongespreid door het gedrag van Nourio richting diens vrouw een Lémia, het dochtertje dat samen met haar broertje de dode pastoor vond. Al wist Nourio zich ten opzichte van haar tot op zekere hoogte nog te beheersen, omdat ze hem een Maria op een schilderij in een kerk deed denken, zoals Claudel in eerdere boeken verwijst naar schilderingen en schilderijen in kerken. Bijvoorbeeld naar een ‘knullige Annunciatie’, ook in Rivier van vergetelheid. Net zoals hij de politieman in deze roman graag laat schrijven, gelijk de Rapporteur van het Keizerlijk gezag die na de moord in het stadje arriveert en die aan een roman bezig is. Dat doet denken aan Brodeck (in Het verslag van Brodeck), die naast zijn verslag ook andere dingen schrijft. Schrijven onderdrukt zelfs ‘onzuivere gedachten’. Aan gepleegde moorden en seksuele uitspattingen.

De Politieman randt Lémia aan, terwijl Baraj, de Plaatsvervanger, haar mooiste glimlach krijgt, ‘als van een Toscaans schilderij’. Ook dit is – zonder verder iets prijs te geven – een voorafschaduwing van wat later komt. Het verhaal krijgt een dreigende wending. De imam doet een oproep aan alle moslims om te vluchten, waar gehoor aan wordt gegeven. De dokter, zijn vrouw en hun drie kinderen zijn de eersten die weggaan. Een houthakker vraagt een woekerbedrag (vier maandsalarissen) om hen per slee naar de grens te brengen.

De bewoners van het stadje, Nourio voorop, vinden dit overhaaste vertrek maar verdacht. Het huis van het doktersgezin wordt geplunderd en beklad met karikaturen van Mohammed met het gezicht van een ezel. De autoriteiten kijken toe.

Onverschilligheid en (on)schuld
Er vallen meer gewonden. Baraj is de volgende. Na de pastoor en de moslim een vertegenwoordiger van een andere minderheidsgroep: de verstandelijk gehandicapten. Terwijl in de stad een grote brand woedt, wordt hij geboeid en bewusteloos geslagen. Zijn twee honden, die Mijn Schoonheden worden genoemd, kijken met ogen waarin ‘grote vragen [liggen] besloten die gewoonlijk alleen door mensen gesteld worden’. Weer zo’n Claudeltrekje; ook in zijn andere romans spelen (wijze) dieren een grote rol, zoals een paard (Julie) en ezel (Socrates) in Het verslag van Brodeck. Baraj overleeft. Terwijl de Politieman wordt weggelokt voor een drijfjacht, beschreven in twee dolkomische hoofdstukken met een tragische ondertoon. Het is de moskee die in vlammen opgaat.

Pas de volgende dag zijn er zwijgende nieuwsgierigen op afgekomen; er is een nacht overheen gegaan en van de moskee is alleen nog een berg as over. Zoals Claudel het beschrijft, lijkt de onverschilligheid van de menigte en de gezagsdragers het ergste.
Het lijkt een tribunaal waar de Politieman voor komt te staan, zoals in Het verslag van Brodeck.

Toen de brand uitbrak, waren er gelovigen binnen. Niemand spreekt over hun lot, maar iedereen plundert hun huizen. In de as vindt de Plaatsvervanger een bewijsstuk dat naar de aanvoerder van de brandstichting leidt. De Politieman laat de Commandant de vondst zien, die hem daarop bedreigt. Zoekt hij de waarheid? Wat is dat dan? ‘Filosofie van likmevestje!’ De Politieman is gegroeid in zijn opvatting: van wat hij de werkbare waarheid noemt naar dé waarheid. Niets dan de waarheid.
Volgens de Commandant is het echter de moslimgemeenschap zelf ‘die is gevlucht en dat heeft aangekleed als een grote massamoord!’ Een opvatting die ijzingwekkend veel doet denken aan de opvattingen over de reactie van Israël op de inval van Hamas: ‘Ze wilden de geschiedenis ingaan als lammeren, geofferd door barbaarse honden, terwijl ze zelf het kwaad zaaiden!’ Aldus de Commissaris over de moslimgemeenschap.

De Politieman vindt de moordenaar van de Pastoor niet. Hij overlijdt. Wat rest is schemering. Grijs, als de twee personages Lémia en Baraj die aan het eind van het boek naar toe elkaar trekken. Een kiertje licht in een indrukwekkend, donker verhaal.

[1] Zie: https://www.boekscout.nl/shop2/boek/9789464313710

Kunst als buurtgenoot

Ene, Gij,
geef mij Jou daar
waar Jij leegte bent en stilte,
voorbij en boven al het zegbare uit.
Psalm 138 uit: ‘Laat mij maar zingen. Psalmen na geschreven’,
Gert Bremer [i]

Soms valt iets je zomaar toe. Een week voordat mijn wijkpredikant ds. Paula de Jong en ik zouden brainstormen om te kijken of er, aan de hand van Bijbelteksten die op zondag 22 september a.s. op het leesrooster staan (zoals Psalm 138), in de Nieuwendammerkerk een ‘kunstdienst’ vorm zou kunnen worden gegeven, kregen we de toezegging om voor deze dienst een ets uit de serie ‘Spinoza’ van Harry van Kruiningen te mogen lenen.

Die toezegging kwam van Neerlandicus en cultuurwetenschapper Annemieke Jurgens, die ik ken vanuit mijn werkzame leven bij Muziek Centrum Nederland. Zij is de biograaf van Harry van Kruiningen (1906-1996), een gerenommeerd schilder, graficus en keramist wiens werk in alle grote musea van Nederland valt te vinden, alleen weinig is te zien, al is er op dit moment een kleine tentoonstelling met zijn werk in het Multatuli Museum (t/m 20 oktober a.s.). In 1975 maakte hij zijn genoemde serie naar aanleiding van het werk van de Nederlandse filosoof Benedictus de Spinoza (1642-1677). Dus enkele jaren voordat God weer in het vizier van literatuur en kunst kwam.[ii] De series over zowel Spinoza als Multatuli zijn ook in boekvorm uitgegeven en nog steeds, in het eerste geval antiquarisch, voor een zeer schappelijke prijs te verkrijgen.

Van Kruiningen kwam op het idee van de kunstwerken naar Spinoza na lezing van de biografie over hem door Theun de Vries (1972), net als Van Kruiningen communist en atheïst.
Past dat dan wel in een kerk(dienst)? Ja – als stem en tegenstem. Kijk maar.

Van Kruiningen ging bij het maken van zijn ets ‘God in een wolkenkolom’ (zie foto hierboven) – die we zullen laten zien – uit van een Bijbeltekst (Numeri 12:5) en een definitie van God uit onder andere Spinoza’s Ethica. De tekst van Numeri gaat over God die afdaalde in een wolkenkolom en in de opening van de tent van Aäron en Mirjam stond. De definitie van de God van Spinoza is die van een God die geen gestalte heeft, maar een eeuwig en oneindig wezen is.

Op de ets zien we rechts een tent met tentstokken en al, en zowel links als rechts wolken. Daartussen staat God. Wat opvalt is Diens lege midden, Diens lege hart. Dit refereert aan Spinoza’s idee dat God geen eigenschappen heeft zoals almachtig, alwetend, barmhartig. Er zit alleen niets atheïstisch in, eerder iets panentheïstisch én iets dynamisch. Immers: God is volgens Spinoza niet aanwezig in de natuur, hij is de Natuur. Hoe vaak citeert hij niet teksten van Paulus over geloven in God (Galatenbrief)?

Het lege midden doet denken aan Karl Barth en het boek Het geheim van het lege midden van de theoloog Theo Witvliet: de ‘onvermoede geheimen die in (…) teksten besloten zouden kunnen liggen’. Niet alleen in teksten, ook in beelden. Al zijn we daar in de protestantse traditie wat minder mee vertrouwd. Reden om een keer een ‘kunstdienst’ te houden. Om ons ook door een beeld wat te laten zeggen en ermee in gesprek te gaan.

Opvallend is de techniek die Van Kruiningen bezigde. Annemieke Jurgens beschrijft het in haar biografie aldus: ‘Zelf bedacht hij de techniek om met behulp van een tandartsboor gaatjes door de [ets]plaat heen te boren. Daar waar gaatjes zaten, ontstonden bij het drukken op papier ronde witte (…) bolletjes. Hierdoor ontstond een patroon in reliëf.’

Tenslotte mag ook niet onvermeld blijven, dat Van Kruiningen zijn Spinoza-serie maakte toen hij in Nieuwendam woonde: aan Het Breed 795, dat ik vanuit mijn raam in de verte zie. Voor de hal daarvan maakte hij een langwerpige mozaïek dat nog steeds valt te bewonderen; hieronder een uitsnede daaruit, van de linkerkant (foto Els van Swol):
 Deze blog werd in verkorte vorm, en samen met een kort artikel van ds. Paula de Jong, gepubliceerd in Drieluik, het nieuwe, gezamenlijke, maandelijks verschijnende  kerkblad van de drie protestantse kerken in Amsterdam-Noord.

De kunstdienst is op zondag 22 september a.s., 10.00 uur in de Nieuwendammerkerk, Brede Kerkepad 6-8, Amsterdam, bereikbaar met bus 35 vanaf metrostation Noorderpark, halte Wervershoofstraat.

 

[i] Zie de website van organist Martien de Vos voor een improvisatie op de Geneefse melodie: http://www.martiendevos.nl/ Tijdens de dienst in de Nieuwendammerkerk zal de cantorij o.l.v. Koos Lith een versie van Psalm 138 zingen.

[ii] God in de hedendaagse kunst. Red. Marcel Barnard en Wessel Stoker (uitg. Boekscout, 2018).

Spinoza en Steven Nadler (III)


Morgenavond voor 22.00 uur dienen de studenten van de Universiteit van Amsterdam die de cursus volgden over de Ethica van Spinoza door Steven Nadler, een paper (900 woorden) bij hem in te dienen. Ze kunnen daarbij kiezen uit enkele vragen en dienen zelf te kunnen reflecteren over zaken als: was Spinoza een goed gelovige, een atheïst, een pan(en)theïst , een joodse jongen of doet die vraag er helemaal niet toe?
Ik heb genoten van de zes collegeavonden, van de inzichten die Nadler op een heldere manier over het voetlicht wist te brengen en van de soms pittige discussies met de circa vijfendertig studenten en circa vijf aanschuivers via de Illustere School. Jammer was dat op het eind wat interessante onderwerpen, zoals het begrip
multitudo, erdoor werden gejaagd.
Op bovengenoemde vraag alleen al werden vele, meest goed beargumenteerde antwoorden gegeven. Waaruit overigens maar weer eens bleek hoeveel verschillende visies er mogelijk zijn.
Zoals ook bij de vorige opdracht (zie blog
Spinoza en Nadler I), waag ik me aan deze slotopdracht.

Vroom
Nadler zelf gaf een voorzet. Romantische dichters, betoogde hij, zagen in Spinoza de meest vrome filosoof ooit, omdat hij God overal zag. In ieder geval was hij geen traditionele Deïst en was zijn God niet de God van Abraham, Isaak en Jacob.
Spinoza als pantheïst zien, is een anachronisme aldus Nadler; de term bestond in zijn tijd nog niet. Hooguit kun je hem als een panentheïst beschouwen, zie stelling 15 uit deel een van de Ethica:

Al wat is, is in God en niets is zonder God bestaanbaar noch denkbaar.

Pantheïst of atheïst
De pantheïsten zeggen hetzelfde als de atheïsten: al wat er is, is Natuur. Alleen begeven zij zich daarmee op glad ijs. Immers: bij Spinoza is geen sprake van transcendentie, maar van immanentie. Als er al een verschil is (God=Natuur), dan is het de eerbied voor God waar bij de pantheïsten sprake van is; er is iets gewijds in de Natuur. De atheïsten ontkennen beide. Hoewel, volgens Nadler, niet valt te ontkennen, dat er in de wetenschap ook een gevoel van eerbied voor de Natuur bestaat. Het is het gevoel van: Wow, wat verbazingwekkend is de Natuur! Een gevoel dat aanzet om dieper te graven. Bij de pantheïst bestaat dat gevoel ook, maar dat uit zich in sprakeloosheid.Stoïcijn
Op een vraag van een student of Spinoza niet eerder als stoïcijn kan worden beschouwd, antwoordt Nadler dat hij eerder vanuit Maimonides gelezen dient te worden. In die zin, dat Maimonides ervan uitging, dat als je je verstand gebruikt, je langer en gelukkiger leeft. Als voorbeeld noemt hij iemand die juist als het geweldig stormt besluit op een schip te stappen dat met man en muis vergaat. Dit was hem niet overkomen, als hij even had nagedacht en dit had na gelaten.
In de tijd van Spinoza noemde je iemand een atheïst, als hij niet in jouw God geloofde. Iets dat volgens Nadler vergelijkbaar is met ‘communist’ in het Amerika van McCarthy. Je kunt niet ontkennen dat Spinoza het ware geloof aanhing, wanneer hij stelt

Behandel anderen zoals je door hen behandeld wilt worden.

Dit staat overigens bekend als de zogenaamde gulden regel, het Thoragebod van de naastenliefde (Lev. 19:18) dat ook in het Nieuwe Testament terugkomt. Dit heeft volgens Nadler echter niets met geloven in God te maken, zonder dat hij het overigens als humanisme bestempelde. Het heeft alles te maken met een gedeelde moraal, het onderwerp van de laatste collegeavond dat niet helemaal uit de verf kwam omdat Nadler te lang bij onderwerpen van de vorige avond bleef hangen.

God is één
Terug naar stelling 15 uit deel een. Nadler vergeleek deze met de visie van de filosoof Pierre Bayle, die onderscheid maakte tussen vrolijke en droevige mensen die nooit tegelijk in God kunnen zijn. Nadler zette daar het idee van éénheid tegenover, waarin binaire en duale ideeën zijn opgeheven en eindigde met de conclusie dat God mee lijdt met de wereld – voorwaar een theologische visie die ik echter niet op het conto van Spinoza durf te schrijven, omdat God volgens hem geen gevoelens heeft. Iets dat later uit het betoog van Nadler wel weer naar voren kwam, toen hij stelde dat God geen enkele morele karaktertrek heeft. ‘Hij is’, aldus Nadler (JHWH, denk ik dan: Ik ben die Ik ben).
Zowel het idee van de éénheid als deze laatste constatering, voerden mij in gedachten naar het Sjema Israël:

שמע ישראל יהוה אלהינו יהוה אחד

(Sjema Israel, Adonai Elo-hénoe, Adonai echád ,
Hoor Israël, de HEER is onze God, de HEER is één (Deut. 6:4)).


MRB
Als je stelt dat het er allemaal niet toe doet, welk etiket je op het denken van Spinoza plakt, dan gaan zulke doorzichten verloren. Daarom pleit ik niet voor een of-of oplossing (Spinoza was atheïst of Spinoza was panentheïst of Spinoza was een joodse jongen of zelfs een humanist), maar voor de visie die heden ten dage wel opgang doet onder de naam multiple religious belonging (MRB). Ik citeer hoogleraar André van der Braak, kenner van MRB: ‘Wat is MRB nu precies? De term valt lastig in het Nederlands te vertalen. Ze probeert te beschrijven dat voor veel mensen tegenwoordig de waarheidsclaims van één religieuze traditie als een keurslijf voelen. Niet alleen keren ze zich af van de kerken en de religieuze instituties, ze willen ook niet langer onderworpen zijn aan religieuze autoriteiten die ze voorschrijven waar ze in moeten geloven (…). Eigenlijk passen MRB-ers niet in de bestaande hokjes. We moeten op een nieuwe manier gaan nadenken over religie en het verlangen naar religieuze verbondenheid (…). Het gaat misschien niet meer om de vraag “wat is mijn religieuze identiteit?” De nieuwe vragen zijn veel meer: wat betekent het om je echt thuis te voelen in een religieuze traditie? Moet je dan ergens lid van zijn? Moet je het eens zijn met de geloofsuitspraken van die traditie? Of gaat het erom dat je bepaalde praktijken uit die traditie beoefent? Of dat die traditie je een richtsnoer biedt voor je dagelijkse handelen?’

Bij elke zin zowat moet ik aan Spinoza denken, die het jodendom als een keurslijf ervoer, uit de synagoge werd gezet, niet meer onderworpen aan de parnassiem, niet in een hokje passend, maar wél nadacht over religie en bepaalde opvattingen hiervan in zijn dagelijks handelen incorporeerde (‘Behandel anderen zoals je door hen behandeld wilt worden’).
Het is geen verlegenheidsoplossing, maar een van deze tijd. Een anachronisme? Nee, eentje die naar mijn idee aan het denken en doen van Spinoza méér recht doet dan welke eenzijdig antwoord dan ook. We hebben er een naam aan gegeven, maar het bestond stilzwijgend ook vast in de tijd van Spinoza.

En om in sfeer te blijven, liggen er twee Mededelingen vanwege het Spinozahuis ter lezing op me te wachten.

Steven Nadler en Spinoza (I)

Via de Illustere School, die open colleges aan de Universiteit van Amsterdam aanbiedt, volgen een handjevol mensen twee weken lang naast zo’n ruim dertig studenten en – als aparte ‘categorie’ – emeritus hoogleraar Piet Steenbakkers, die de leerstoel Spinozastudies aan de Erasmus Universiteit bekleedde, avondcolleges over de Ethica van Spinoza door niemand minder dan prof. Steven Nadler, auteur van verschillende boeken over deze en andere filosofen, maar ook over Rembrandt en – recent verschenen – rabbijn Menasseh ben Israël.

Na de eerste week kregen de studenten de opdracht om één van de stellingen uit de Ethica te kiezen en er een stukje van driehonderd woorden over te schrijven. Voor vanavond 11.59 uur. Helemaal op eigen kracht, zonder gebruikmaking van secundaire bronnen, zonder omhaal van woorden hoezeer hun opa of oma al van Spinoza hield. Als ik op de intelligente vragen die ze tijdens de colleges stellen af mag gaan, worden dit vast zeer lezenswaardige stukjes!

Wij als – meest – oudere jongeren die aanschoven, hoeven die driehonderd woorden niet op papier te zetten, maar aangezien ik de grijze cellen graag beweeglijk wil houden, heb ik me er ook aan gewaagd. Met dit verschil, dat ik me niet helemaal aan de opdracht heb gehouden, het is tenslotte een blog.
Ik koos voor de derde definitie (mag dat ook?), in de vertaling van Nico van Suchtelen:

Onder ‘substantie’ versta ik datgene, wat op-zich-zelf bestaat en uit zichzelf moet worden begrepen; dat wil zeggen datgene, waarvan het begrip niet het begrip van iets anders, waaruit het zou moeten worden afgeleid, vooronderstelt.

‘Het ligt misschien voor de hand om bij een definitie over de woorden “versta ik” heen te lezen, maar dat zou in dit geval jammer zijn, omdat er iets wezenlijks in wordt verwoord dat, pars pro toto, veel zegt over wat we in de rest van de Ethica tegenkomt – “ontvouwd wordt”, om met Nadler te spreken. De omschrijving betekent niet alleen: lezer, ik neem je bij de hand, volg mij in mijn argumentatie, maar óók: lezer, ik ga net zoals ik in de Talmoed leerde, in gesprek met andere, in dit verband vooral filosofen. Zoals Jezus van Nazareth een soortgelijke Talmoedische omschrijving bezigde in de Bergrede: ‘Maar ik zeg u’.
Spinoza gaat in deze definitie overigens in gesprek met Descartes, die in tegenstelling tot hemzelf twee substanties onderscheidt: God en mens, waar bij Spinoza de mens een mode is van het subject God of Natuur (Deus sive Natura), door Nadler in zijn colleges een paar keer aangevuld met ‘Power’ (potestas, macht, zie de propositie bij stelling 36: ‘Al wat bestaat openbaart Gods macht, welke de oorzaak is van alle dingen’). Waarbij kan worden aangetekend dat macht zowel behoort tot de substantie als tot de expressie ervan, de attributen.
De substantie is eeuwig en oneindig. Dit impliceert dat de Natuur/natuur, Schepper/schepping eeuwig zijn, dat wil zeggen dat de schepping nog niet is voltooid; een joods idee. Immers: de mens kreeg de opdracht (mitswa) de schepping te helpen voltooien. Want al noem je Spinoza atheïst (zoals Nadler als ik het goed begreep volgende week zal betogen, en ook in zijn boek over de Ethica betoogde) of panentheïst, die veren schud je, ban (cherem) of niet, niet zomaar af. Het biedt in ieder geval openingen tot wat Nadler creatief, zelfstandig denken noemt. En dat is wat hij ook van zijn studenten vraagt.’ (300 woorden). 

Stan Verdult wees op zijn blog naar een video van Nadler over Spinoza en Menasseh ben Israël, waarvan ik de link hierbij onder dank doorgeef: https://bdespinoza.blogspot.com/2019/05/beluister-steven-nadlers-lezingen-over.html

 

Piet Steenbakkers en Spinoza

spinoza_in_muziekHet is een knappe, retorische truc: zeggen dat je geen oordeel kunt en gaat geven op het bijzonder hoogleraarschap Spinozastudies van Piet Steenbakkers, vanwege het bereiken van diens pensioengerechtigde leeftijd, en het en passant toch min of meer wel doen. Stan Verdult deed het in een blog op zijn website (http://spinoza.blogse.nl/log/het-bijzonder-hoogleraarschap-spinozastudies-van-piet-steenbakkers-komt-ten-einde.html).

Wat ik wil doen is evenmin een oordeel vellen over de vruchten van dit bijzondere hoogleraarschap, en twaalf jaar gewoon hoogleraarschap aan de Universiteit Utrecht, want op het universitaire werk van Steenbakkers en zijn postdoc-medewerkers heb ik geen kijk. Wat ik wél wil doen, is nagaan welk beeld van Spinoza ik dank zij Steenbakkers met name binnen de Vereniging Het Spinozahuis, waarvan ik lid ben, heb opgebouwd.

Korte Verhandeling
Als ik mijn aantekeningen mag geloven, heb ik hem op 19 februari 2005 voor het eerst bij de Vereniging gehoord. In een inleiding over ‘De verschillen tussen de Korte Verhandeling van God, de Mensch en dezelve Welstand en de Ethica.
Steenbakkers vroeg zich onder meer af waarom Spinoza de naam ‘God’ bleef gebruiken in plaats van ‘Natuur.’ En hij gaf het volgende antwoord: Misschien omdat de denker eerst door de studie van het jodendom en het schrijven van de Tractatus Theologico-Politicus (TTP) moest gaan, alvorens hij de Ethica kon schrijven. Spinoza had volgens hem geen probleem met God, maar met de predikanten uit die tijd die het hadden over een wrekende God.

Spinoza’s weg naar wijsheid en geluk
Een jaar later legde Steenbakkers tijdens een zomercursus van de Internationale School van Wijsbegeerte (ISVW) en de Vereniging in Leusden onder de titel ‘Spinoza’s weg naar wijsheid en geluk’ diens kenleer uit.
Hij ging toen nog een stapje verder dan het jaar daarvoor, en meende dat Spinoza de Naam van God in de Ethica nodig had vanwege de affectenleer. Hij bracht ook een nuancering aan bij de opvatting van diegenen die menen dat Spinoza in het vijfde deel van dit boek de deur open zou hebben gezet naar het idee van onsterfelijkheid van de ziel. Hij zag het eerder als een opgaan in een soort Al-geest, een collectief denken. Dat is iets anders dan de hemel, maar een verrijking van de mens(heid) door de twee attributen van God: denken en uitgebreidheid.

Recente ontwikkelingen
Tijdens de herdenking van de 375ste geboortedag van Spinoza, weer een jaar later, in de Mozes en Aäronkerk in Amsterdam, spon Steenbakkers weer verder aan deze draad. Hij sprak over recente ontwikkelingen in het Spinoza-onderzoek, en noemde drie punten:
1. De nog nauwelijks onderzochte Bijbelkritiek van Spinoza
2. De meer onderzochte, hiervoor al genoemde affectenleer (Nico Frijda, Damasio)
3. Het onderzoek van Moreau.

De briefwisseling
Ik sla een paar jaar over, omdat ik niets in mijn aantekeningen over Steenbakkers terugvind, en kom uit bij diens inleiding over ‘Filosofische thema’s in de briefwisseling’ die hij in 2013 voor de Vereniging hield.
Steenbakkers stelt dat een belangrijk thema hierin het meningsverschil tussen Spinoza en enkele theologen uit die tijd over de hiervoor reeds genoemde attributen van God is. Spinoza beperkte deze tot denken en uitgebreidheid. De rest beschouwt hij als modi van God (Eeuwigheid, Alwetendheid enz.). Steenbakkers ziet een overeenkomst in de manier waarop Spinoza over het jodendom en het christendom denkt, en die is gelegen in de liefde. In november 2009 had Steenbakkers dit onderwerp, ‘Spinoza en de liefde’, al aangesneden tijdens een studiedag van de Amsterdamse Spinoza Kring. [1]

Democratie
We spinnen verder. Tijdens Steenbakkers inleiding over ‘Democratie’, het elfde hoofdstuk uit Spinoza’s Tractatus Politicus, mei 2014 en ook weer voor de Vereniging, heeft hij het wederom over collectief denken, net als in Leusden. Hij erkent dat dit beperkingen heeft, en dat God geen geest heeft (antropomorf). Steenbakkers ging ook nu in op recent onderzoek, onder andere op een boek van Martin Saar: Die Immanenz der Macht. Politische Theorie nach Spinoza (Berlijn 2013).
Ik zat in een gespreksgroep die traditiegetrouw na de inleidingen en de pauze samenkomt. Piet Steenbakkers was dit keer de gespreksleider. Ik was ook hier weer geraakt door zijn kennis van de joodse achtergrond van Spinoza’s denken. De opmerking ‘Maar hierover genoeg’, die je in Spinoza’s werk tegenkomt, staat volgens Steenbakkers op één lijn met de ruimte die Farizeeën in hun tekstcommentaren open laten als ze een inconsistentie tegenkwamen.

TTP
Tijdens Steenbakkers’ inleiding voor de Vereniging in 2016 ‘Over het politiek aspect’  in Spinoza’s TTP, merkte ik om te beginnen op dat het interessant is, dat Spinoza het in zijn Ethica zowel over vrijheid als determinisme heeft. Kenners en liefhebbers van de Talmoed zullen dit herkennen als een kenmerkend aspect binnen het Talmoedische denken.
Ook Steenbakkers ziet beide, vrijheid en determinisme, niet los van elkaar en erkent moeite te hebben met een artikel als Free men van Steven Nadler (in: Journal of the American Philosophical Association, januari 2015). Nadler betoogt, in tegenstelling tot gangbare interpretaties, dat de mens wordt geleid door de rede.

Symposium en afscheidsrede
Zowel  Nadler als de eerder genoemde Pierre-François Moreau spraken tijdens het symposium ‘Spinoza research: to be continued’, gisteren in Utrecht. Dit werd afgesloten met een openbare lezing door Piet Steenbakkers, ‘Spinoza, de legende voorbij.’ Hiertoe beperk ik mij tot slot van deze blog.
Meteen al in zijn inleiding tot deze lezing, sprak Steenbakkers de hoop uit dat er eens een solide, omvattende monografie over Spinoza’s kenleer komt. Hij ziet dit eerder in deze blog genoemde epistemologie als het centrum van Spinoza’s filosofische systeem: vrijheid door kennis.[2]
Ook het eerder genoemde gegeven dat Spinoza als atheïst wordt bestempeld en Steenbakkers’ opvatting dat Spinoza God niet ziet als wreker (en hier toegevoegd: als schepper) die in een mensenleven ingrijpt. Wat, aldus Steenbakkers, op zich voor zijn tijdgenoten al genoeg was om hem van atheïsme en immoraliteit te beschuldigen.
Prachtig hoe de draad steeds verder werd gesponnen en genuanceerd binnen het denken van iemand die vanaf 1977, toen hij nog student was, interesse opvatte voor Benedict de Spinoza.

[1] http://amsterdamsespinozakring.nl/images/stories/pdf/lezing_steenbakkers_spinozadag_22-11-2009.pdf

[2] De tekst van deze openbare lezing, en alle tijdens het symposium uitgesproken lezingen, zijn in het Engels uitgegeven door de Uitgeverij Spinozahuis: Spinoza research: to be continued (ISBN 978 94 90250 21 8). Waar ik naar verwijs zijn gedeelten op p. 10 (bovenaan) en 14 (voetnoot 14).