Drieluik: Sacred and Profane

Het is weer eens tijd voor een Drieluik. Drie ervaringen van afgelopen weekend: een concert – inclusief toelichtingen – in het Amsterdamse Concertgebouw, een recensie van de nieuwe dichtbundel van Maria de Groot in de Nieuwsbrief van Meander en de tentoonstelling Unravel in het Amsterdamse Stedelijk Museum.

1. Het Zondagochtend Concert
Het concert waarom het hier gaat, was een coproductie tussen AVROTROS en Het Concertgebouw. Het ging in iets uitgebreidere vorm vrijdagavond 4 oktober in TivoliVredenburg in Utrecht. En op zondagochtend 6 oktober dus in Amsterdam.
De redactie van de VPRO Gids had dit waarschijnlijk niet door en vroeg twee verschillende redacteuren, Mark van der Voort en Martin Kaaij, om voor twee edities (week 39 en 40) een voorbeschouwing te schrijven over deze concerten door het Groot Omroepkoor o.l.v. Benjamin Goodson en m.m.v. de pianiste Nino Gvetadze.

Op het programma stond werk van Françis Poulenc (foto), Johannes Brahms, Franz Schubert en Benjamin Britten. ‘Zowel Britten als Poulenc’, schreef Van der Voort, ‘verenigden wereldse muziek-verlokkingen met een diep doorvoelde religieuze houding’. Kaaij tapte uit een ander vaatje en begint met een ervaring van Simone Weil in het New York van 1942. Hij omschreef haar als filosoof, maar ze was ook activiste en mystica. Waarom dat belangrijk is om te vermelden, kom ik straks terug.

Het meeste hout sneed de toelichting in het programmablad bij het concert van de hand van Alexander Klapwijk, bekend als concertinleider in onder meer Utrecht en Rotterdam. Hij schrijft dat Britten ‘erg gecharmeerd [was] van het seculiere christendom dat de Anglicaanse bisschop van Woolwich, John A. T. Robinson, in zijn boek Honest to God beschreef’.

2. Maria de Groot
Vervolgens de recensie van psycholoog en freelance schrijver Ivan Sacharov van de dichtbundel Klokkenstoel (Uitg. Elikser, 2024) van Maria de Groot.[1] Sacharov begint met wat achtergrondinformatie over haar, waarin hij het een ‘aparte combinatie’ vindt dat de schrijfster, theologe en emeritus-predikante ook ‘actief [was] als feministe’. Dat voert ons terug naar Simone Weil, met wiens mystieke kant De Groot verwant is, net als – meer nog – met Theresa van Avila. Dus zo vreemd is die combinatie zeker niet.

Hierna vermeldt de recensent dat Maria de Groot ‘door de gevestigde orde van literaire critici vooral [wordt] genegeerd’. Dat klinkt negatiever dan hoe Gerrit Komrij haar werk eens karakteriseerde: het is jammer, vond hij, dat ze een religieuze inborst heeft, want ze is een groot dichteres.
Dit gezegd hebbend, citeert Sacharov het gedicht Klokkenstoel. Daarin is onder andere sprake van een

Stoel van stro, bouwsel van gras.

De seculiere pendant van de klokkenstoel bij een kerk; Sacred and Profane heette de cyclus van Britten die het Groot Omroepkoor uitvoerde. Eigenlijk vindt Sacharov het ‘gewoon een goed gedicht’, al zijn ‘de toespelingen op het christelijk geloof (…) in deze tijd niet in alle kringen bevorderlijk om je poëzie over de streep te krijgen’.

3. Unravel
Op de een of andere manier ligt dit bij beeldende kunst anders. Neem als voorbeeld de installatie Gebedswolke van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Igshaan Adams die valt te zien op de tentoonstelling Unravel in het Amsterdamse Stedelijk Museum [foto EvS]. Het werk is geïnspireerd door opstuivende stofwolken door dansende en stampende voeten. Weer die dubbelheid die we al ettelijke keren tegenkwamen.

De expositie laat textielkunst zien. Kunst die bijvoorbeeld tijdens workshops in de kerk in Chili onder Pinochet werd gemaakt. Als protest, maar omdat het binnen de context van de kerk was ontstaan, werd het niet als zodanig (h)erkend. De verlokking van het aaibare materiaal gaat samen met een religieuze houding, net als de werken die het Groot Omroepkoor zong. Activistisch werk als van feministen gelijk Simone Weil en Maria de Groot is het. Uitgerekend in een vorm (textiel) die door mannelijke kunstenaars niet vaak is toegepast of voor vol wordt aangezien.
Of, zoals op het eerste tekstbordje op de tentoonstelling staat – en waarin ook een boek wordt genoemd –: ‘In haar boek The Subversive Stitch (De rebelse steek) uit 1984 beschrijft Rozsika Parker hoe textiel in de westerse geschiedenis onterecht als vrouwenwerk is bestempeld. Ze belicht ook hoe naaien en borduren voor vrouwen zowel een symbool van onderdrukking als een middel voor zelfexpressie zijn geworden.’

Het is gewoon goede kunst, – net zoals dat gedicht van De Groot -, die daar in de kelder van het Stedelijk Museum wordt getoond (nog t/m 5 januari 2025). Luisteren, lezen en kijken dus. Goed luisteren, lezen en kijken. Al dicht zij


omdat ik niet luisteren kan
– ieder is doof

Toch maar proberen.

 

[1] Zie: https://www.bol.com/nl/nl/p/klokkenstoel/9300000179472446/?bltgh=uu-ZrH-WMQPzlNnLLApAbQ.2_6.7.ProductTitle

Ter nagedachtenis aan Geert van der Bom

Afgelopen week, op 21 april jl., overleed dr. Geert van der Bom, tot zijn ziekte een geliefd gastpredikant van de Oude Kerkgemeente in Amsterdam. Ik bewaar dankbare herinneringen aan hem; hij zegende mij toen ik ouderling-kerkrentmeester werd. Maar dat niet alleen, ook een preek waarin hij een visioen van het Komende Wereld legde naast fresco’s van Ambrogio Lorenzetti, die ik kort daarvoor zag, zal mij altijd bijblijven. Onlangs kwam de preek tot ontroering van de deelnemers nog ter sprake, tijdens een leerhuisbijeenkomst naar aanleiding van een tekst uit Jesaja – waarschijnlijk dezelfde als waar Van der Bom over preekte.
Ter herinnering aan hem, zijn uitleg en om zijn naam levend te houden deze blog, die ik in verkorte vorm reeds op 12 december 2016 plaatste. Zijn nagedachtenis tot zegen.

Voor mijn geestesoog verschijnen de fresco’s van Ambrogio Lorenzetti (ca. 1290-1348) in het Palazzo Pubblico in Siena (zie afb.), die ‘hoop’ uitdrukken.

Aan de ene kant is een slecht bestuur dat tot kwaad leidt verbeeld: crudelitas (wreedheid), proditio (verraad), frous (bedrog), furor (woede), divisio (verdeeldheid) en guerra (oorlog). In het midden staat het goede bestuur, die als het goed is een schild is voor de zwakken in de samenleving, met: pax (vrede), fortitudo (kracht), prudentia (behoedzaamheid), magnanimitas (ruimhartigheid), temperantia (gematigdheid) en justitia (justitia).
En daarboven staan geloof, hoop en liefde; zoals de joodse mystiek van Isaac Luria aan het naleven van de halachische voorschriften (de 613 dagelijkse mitswot, geboden en verboden), de Tien geboden of de Noachidische geboden een dimensie toevoegt, zijnde de voorafspiegeling van de Komende Wereld.[1]
Het tweede fresco van Lorenzetti betekent tot op de dag van vandaag, met en zonder extra dimensie, een appèl dat tot navolging oproept.[2]

Op grond van het gehele kunstwerk kun je stellen dat de schilder de wereld afbeeldde hoe deze is én hoe deze zou moeten zijn. Tussen beide wordt je een vorm van bemiddeling gewaar in Barack Obama’s “Yes, we can” en Angela Merkels “Wir schaffen das!”. Die bemiddeling kan worden geoefend in het lege midden (Theo Witvliet), waarin de dialoog plaatsvindt en ratio en emotie, ‘logos’ (wetenschappelijke, eendimensionale waarheid en kennis) en ‘mythos’ (gelaagde, individuele verhalen van een doorleefde waarachtigheid en empathie oproepend) een verbond aangaan. De plaats waar volgens de historicus Philipp Blom (1970), gepromoveerd op de dialogische denker Martin Buber en auteur van onder meer The wars within (Londen 2014), de hoop zetelt.[3]

De herdenkingsdienst voor Geert van der Bom vindt plaats op zaterdag 29 april a.s. om 14.00 uur in de Dorpskerk, Kerkplein 4 in Diepenveen.

Geert van der Bom noch ik zullen erbij hebben stilgestaan over wat de kunsthistorica Jane Bridgeman in 1991 aantoonde. Namelijk dat Lorenzetti’s dansende jongedames mannen zijn. Of zoals Martin Lok in een blog op de website Literair Nederland het omschreef: ‘Ze ontberen bijvoorbeeld de lange haren en borsten waarmee Lorenzetti de andere dames op zijn frescocyclus tooide. Nee, Lorenzetti zette in zijn fresco over de gevolgen van goed bestuur geen jongedames maar mannen centraal en liet hen een symbolische dans uitvoeren ter verheerlijking van het goede bestuur. Omdat alleen mannen kunnen verheerlijken.’


[1]
Vergelijk met: Maria de Groot, Het drievoudige pad. Leerling, pelgrim, sterveling (Leeuwarden 2016) waarin onder andere ook wordt uitgegaan van de Tien geboden ten einde om tot een rechtvaardige wereld te geraken.

[2] Voor mij mag hier de titel van een ander boek dialectisch worden ingevuld: Ab Harrewijn, Bijbel, Koran, Grondwet. Gesprekken over godsdienst en politiek (Amsterdam 2002). Vergelijk met een uitspraak in een college van Piet Jonkers, hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Tilburg, ‘De vrijheidsopvatting van Hegel’ (Open Universiteit Nederland, 9 april 2011, Heerlen). En dus aangevuld met een mythische dimensie.

[3] “De leegte die wij hebben heet hoop”, Philipp Blom in een vraaggesprek met Paul Witteman (Buitenhof, 4 december 2016, NPO1). “Optimisme is het geloof dat de wereld bezig is beter te worden; hoop is het geloof dat wij, met elkaar, de wereld beter kunnen maken” (Jonathan Sacks, Een gebroken wereld heel maken. Verantwoordelijk leven in tijden van crisis. Vught 2016, 197).

Een andere tijd

In het tijdschrift Ophef las ik een recensie over het boek Het drievoudige pad van Maria de Groot (foto links), aan wier werk op deze blog al eens eerder aandacht schonk. Als liefhebber van haar werk, heb ik dit boek meteen aangeschaft en inmiddels ook gelezen. Eén, kort, hoofdstuk blijft mij achtervolgen: ‘Terugkeer’ uit het tweede gedeelte, ‘Pelgrim’ (de andere twee delen heten ‘Leerling’ en ‘Sterveling’). Het is een hoofdstuk dat in mijn hoofd op één of andere manier een gesprek aangaat met een ander boek dat destijds na lezing (2006) diepe indruk op mij heeft gemaakt: In het einde ligt het begin van Jürgen Moltmann. Ook hierin volgt de auteur als het ware een drievoudig pad: geboorte, wedergeboorte – dood – opstanding. Ik verwijs naar een mooie bespreking van dit boek door Rens Kopmels: http://www.renskopmels.nl/pagetxt277.html
Ik doe geen inbreuk op het auteursrecht, als ik hier als eerbewijs aan Maria de Groot én als aanbeveling om het hele boek ook te gaan lezen, dat korte hoofdstuk ‘Terugkeer’ in zijn geheel overneem (p. 103-104).

‘Wij keren terug uit het verleden naar de toekomst. De Eeuwige is onze toekomst. Naar Wie ons tevoorschijn riep, keren wij terug. Volwassen geworden. Door de wederwaardigheden van dit aardse bestaan heengegaan, veranderd naar lichaam, ziel en geest, keren we terug naar ons oorspronglicht, onze eerste verschijning, nu voltooid na het onvoltooide. Wie verlangt daar te zijn waar zij hoort, gaat voorspoedig. Wie treuzelt in de bermen van de weg, komt later aan. Niet per se minder geschoold. Integendeel. Elk avontuur, iedere onverwachte gebeurtenis leert ons. Door en door leerling wordt wie vaak verdwaalt. Door en door pelgrim. Zij of hij leert van elke dwaalweg sneller naar de levensweg terug te keren. Heb ik een beeld gemaakt van de Eeuwige of van mijzelf of van anderen? Ik sla het stuk en keer om, keer langs de kortste weg terug naar de weg die het maken van dergelijke beelden verbiedt.
Als ons hart in ons brandt om de Eeuwige te naderen, hoezeer van verre ook, dan jaagt dit vuur ons voort.
Waar is mijn God? Zal de zee het mij zeggen? Zonsopgang bij zee, zonsondergang, het vurige waterpad naar de einder, gelijkenissen zijn het van wat en Wie ik zoek. Al wat ik zie en bega brengt mij dichter bij U, Verborgene, Onzienlijke, die ook in mij is en niet gezien kan worden, die zich in mij verborgen houdt.
Ik ga naar de toekomst als ik terugkeer naar de Eeuwige. Ik ben de terugkeerpelgrim. Ik heb mijn aardse huis verkocht, mijn bezittingen uitgedeeld, mijn tijdelijkheid ingewisseld voor de eeuwigheid van de Eeuwige. Die bij mij en in mij is. Ik keer terug naar mijzelf. Bij mijn bron zal ik drinken en rusten. Ik zal vanaf het duin de zon zien ondergaan en weten dat zij opkomt. Maar niet op de plaats die ik zie. Zij zal bij mij terugkeren op een andere tijd. En zo voort, totdat mijn ogen zich sluiten. Totdat ik neerlig en niet meer opsta. Totdat zij mij beschijnt voor de laatste maal zonder dat ik het merk. Totdat mijn as vervluchtigt in haar stralen. Totdat ik ben teruggekeerd in stof dat mij vormde. Dan zal mijn ziel het weten. Mijn ziel zal haar gebed schrijven in de ziel van de Eeuwige, de letters die ontbraken en waarom de Altijdzijnde altijd weende. Ik zal de tranen van Gods aangezicht wissen en ik zal herhalen wat de psalmist heeft geschreven:
“Overdag bewijst de Eeuwige mij zijn liefde,
’s nachts klinkt een lied in mij op,
een gebed tot de God van mijn leven.”
Dan zal ik zijn ingekeerd tot wat ik niet wist, tot Wie ik niet kende.’

Maria de Groot: Het drievoudige pad. Leerling, pelgrim, sterveling. Uitgeverij Elikser, Leeuwarden. ISBN 978 90 8954 894 8 (2016). € 19,50

 

Luikjes

Tijdens een middag van de Talmoedgroep zegt onze leraar opeens dat een aggadisch stukje (overlevering, verhaal) zoals dat soms voor komt aan het eind van een verder halachisch hoofdstuk (volgens de joodse leer, weg) in de Talmoed, ‘een luikje opent en inzicht geeft in een stukje volksbeleving.’
Zoiets hoef je mij maar één keer te zeggen, of meteen zie ik een beeld voor me van een luikje. In dit geval in een kast die kunstenares Janneke Tangelder in samenspraak met predikant Gerhard Scholte maakte voor de tentoonstelling Gelijkenissen in het Amsterdamse Bijbels Museum (t/m 8 januari jl.). Zij hadden ‘Het paradijs’ (Genesis 2) tot thema gekozen. Wanneer je het luikje opendeed, klonk zachtjes muziek.

Wat een luikje sowieso doet, klinkt ons altijd als muziek in de oren. Het opent een vergezicht op iets dat opeens als een pareltje oplicht. Dat doet schrijfster en theologe Maria de Groot in haar recente boek Het drievoudige pad waarin ze aan het begin de Tien Woorden uit wat zij het Eerste Testament noemt, in samenhang leest met de tien beden van het Onzevader uit het Tweede Testament. Zo staat het woord ‘Houd de sabbat in ere, het is een heilige dag’ op één lijn met ‘Laat uw koninkrijk komen’ uit het Onzevader.
Dat komt helemaal overeen met wat in de Tenachon-uitgave Sjabbat – Koningin der dagen over de sabbat wordt verteld – met vele verwijzingen naar het schitterende boekje dat Abraham Joshua Heshel over de sabbat schreef (Nederlandse vertaling 1987). Heshel, de grote rabbijn die Maria de Groot inspireert en op wiens spoor zij mij heeft gezet. En daar ben ik haar nog steeds dankbaar voor.

De sabbat – daar verdiepen we ons nu in bij de Talmoedgroep. Is dat een universeel thema, vraagt één van ons aan de leraar. Hij geeft als antwoord een mooi beeld van het joodse denken en de invloed ervan op mensen als Johannes Reuchlin. Maar dat is het culturele jodendom. Voor joden zelf is er een meerwaarde: het doen van de Torah. Af en toe is ons als leden van de Talmoedgroep een inkijkje daarin gegund, door een luikje. Als op het beroemde schilderij van Samuel van Hoogstraten (Oude man aan het venster, 1653). Zulke inzichten wens je iedereen toe.

 

https://hart.amsterdam/image/2016/10/1/close_reading_definitieve_versie_voor_drukwerk.pdf

 

Blauwe reiger: vogel des vaderlands?

Blauwe reigerVogelbescherming start later deze maand een verkiezing naar de ‘Vogel des Vaderlands’ als equivalent van de Dichter des Vaderlands, Denker des Vaderlands, Fotograaf des Vaderlands, Componist des Vaderlands en Theoloog des Vaderlands.
In Engeland hebben ze al een nationale vogel: het roodborstje. In Amerika is de zeearend gekozen, in Frankrijk de haan.
Vogels die aanspraak op deze eretitel zouden kunnen maken, zijn volgens Vogelbescherming: de mus, de merel, het koolmeesje, de grutto, de lepelaar, de bruine kiekendief, de rotgans, de kauw … Maar de reiger (zie afb.) heb ik in dit verband nog niet voorbij zien komen. Daarom maar een prachtig gedicht over deze vogel. Misschien komen nog meer mensen op ’t idee om op hem te stemmen. Het is een gedicht van Maria de Groot, in de bundel De bronnen van Jawneh (Uitgeverij Holland, 1981, p. 35):

Trillende reiger is het zwijgend licht
dat heenstaat over het verbarnsteend water.

Schemeren er nog fossielen vis?
Woest is de grond waaraan de speren raken

van zijn snavel: leegte, keergebied,
algen gevat in bodemzwart moeras.

Beth-Hammidrasj, geteisterde klankbodem,
wie roept de kwade helper naar de stortplaats?

Is hij van steen, hij zal verpulverd worden.
Is hij van ijzer: splijten tot in het ertsmerg

zal hij door de Torah, vuur en steenhamer beide.
Vogel van broosheid, klankgevest dat bidt:

licht wapent zich om met het licht te strijden.

In gesprek met Ida Gerhardt

koenen-gerhardt-2014-191x300In één van de recensies over het boek met een interview, brieven, gedichten en beschouwingen dat Maria de Groot verzamelde onder de titel In gesprek met Ida Gerhardt (2e druk 2003, uitg. Ten Have), schijnt te hebben gestaan, dat er geen sprake van kan zijn van een gesprek, omdat het hier grotendeels éénrichtingverkeer betrof; de brieven van Maria de Groot zijn bijvoorbeeld niet opgenomen. Het is kritiek die ik niet helemaal kan delen, en verwoordde in een artikel in Quadraatschrift (april 2003, p. 11), dat ik hier n.a.v. het verschijnen van de biografie Dwars tegen de keer van Mieke Koenen herplaats; Mieke Koenen komt daarin ook voor.


De brieven

Om te beginnen moet ik onwillekeurig denken aan de titel van het lange gedicht Twee uur: de klokken antwoordden elkaar, dat Ida Gerhardt in mei 1971 schreef. In dit gedicht gaat het op een gegeven moment over ‘de opdracht steeds gesteld: de dialoog’, het doordringen van de logos, dia-logos. Een dialoog die je ook zélf, zonder de brieven van Maria de Groot, met de gedichten van Ida Gerhardt en een boek als dit kunt aangaan. Waarbij wij ons, net als bij het lezen van Bijbelse brieven, goed moeten realiseren ‘dat het zeer riskant is de brieven van anderen te lezen. Wij zijn immers schrijver noch adressant, en staan er in zoverre bij én ernaast’ (Sytze de Vries in: Quadraatschrift, nov. 2002, p. 13).

Ook Ida Gerhardt heeft zich, in haar gedicht Brieven aan vrienden, op de gevaren van het lezen van brieven gewezen:

           Achter een woord verscholen
           leeft het geheime leven.
          Gij moet u daar niet begeven.

Alleen daarom al past bescheidenheid én dankbaarheid dat Maria de Groot ons heeft willen laten delen in zoveel persoonlijks. Dankbaarheid omdat zij dit wat er nu ligt aan de openbaarheid prijs gaf in de wetenschap dat voor haar het ‘in gesprek zijn met’ de sleutel is om Ida Gerhardts ‘werk te begrijpen’ (p. 8).

De Groot doet dit, met het accent op het vrouwelijke ‘ontvangende’ karakter van Gerhardts poëzie (p. 15), zoals dit voor haar onder andere blijkt uit het gedicht Dankzegging uit de bundel Buiten schot. Maar gelukkig zal zij de laatste zijn, om te ontkennen dat er ook andere leeswijzen mogelijk zijn (p. 17).

Mieke Koenen
Interessant is om in dit verband Maria de Groots interpretatie van het hiervoor genoemde gedicht Twee uur: de klokken antwoordden elkaar te vergelijken met die van Mieke Koenen, auteur van niet alleen Dwars tegen de keer, maar ook van het boek Stralend in gestrenge samenhang (Historische Uitgeverij Groningen). Koenen ontvouwde deze tijdens de cursus Ida Gerhardt en de klassieke filosofen van de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden (23 november 2002).

Waar bij Maria de Groot in het beeld van de verbranding van ‘een stijf omsnoerende stapel schriften’ herinneringen worden opgeroepen aan ‘de verbranding van boeken door het nazibewind en daarop volgend de verbranding van mensen in de holocaust, en in de 21ste eeuw de verbranding van dieren als gevolg van ziekten en een slecht beheer’ (p. 71), blijft Mieke Koenen mijns inziens dichter bij de tekst en zegt nadrukkelijk dat het hier niet om het verbranden van boeken gaat, maar van interpretaties. De brandstapel wordt immers ‘symbool van een regime’ genoemd waar het vertalen in versvoeten belangrijker is dan wat beide interpreten, De Groot en Koenen, als het centrale idee van het gedicht zien:

            eerbied voor elkaar,
            dit simpelste, nog altijd onbereikt.

Zelf lijkt Gerhardt dit wel te hebben bereikt ten aanzien van (gedichten van) Maria de Groot. In de in het boek opgenomen brieven geeft zij hier blijk van. Het is interessant om de gedichten van Maria de Groot die Gerhardt zich telkens weer door Marie van der Zeyde liet voorlezen, erop na te slaan en je af te vragen waarom juist deze gedichten hen raakten. Ook zó ontstaat een vorm van dialoog, tussen de brieven uit het boek en de gedichten van De Groot. De hoofdpersoon ben je dan, al lezend en reflecterend, zelf geworden.

 

Op de snaren van de harp

Jeroen Bosch_Laatste oordeelJaren geleden bezocht ik met een vriendin het Groeningemuseum in Brugge. Dwalend door de zalen stonden wij opeens voor Het laatste oordeel (zie afb.) van Jeroen Bosch. Op dat moment kwam mij voor de geest wat de schrijfster en theologe Maria de Groot – die mij tot op dat moment inspirerend bij mijn schrijfarbeid had begeleid – daarover had geschreven in Van tijd tot tijd (uitg. Holland, 1969, p. 18-19).

Zij schreef het volgende: “Ik voel mij als de mens die Jeroen Bosch heeft afgebeeld op één van zijn schilderijen: gekruisigd op de harp. De snaren lopen dwars door zijn lichaam van boven naar beneden. Hij is er als het ware opgespannen en hangt wijduit te lijden aan het lied. Ik weet niet wat Jeroen Bosch met deze wonderlijke voorstelling bedoeld heeft. Voor mij was het een schok van herkenning toen ik te midden van duivelse voorstellingen en verrukkelijke opstandingsvisioenen deze man aan de harp gekluisterd zag. Zo moet het voor ons zijn: dat we niet anders kunnen dan met kerstmis het feest van vrede en licht vieren, dat het voor ons een bittere noodzaak is. We horen het ere zij God vloeken met de werkelijkheid, worden er misschien om bespot, dat we het nog aanheffen, en toch moeten we het. We kunnen niet anders (…). Ik ben ervan overtuigd, dat het visioen van licht en vrede ons is ingeschapen. Alleen wie het leven zelf waardeloos vindt, zal zich met een cynische snier van het kerstfeest afmaken. Voor ieder ander geldt, dat de snaren van de harp dwars door hem heen lopen. Want de nuchtere mens kan niet anders willen dan de sjaloom, de wereld omvattende vrede. Hij zal zelf een instrument willen worden. Hij zal de harp willen zijn waarop hoorbaar wordt hoe de sjaloom al aanwaait en over ons heen strijkt. Daarin zullen wij moeten lijken op de man van Bethlehem, die niet hulpbehoevend is als een kind, maar onze helper. Hij heeft, met de woorden van een oude dichter, zijn lichaam als een harp aan het kruis gehangen, als een lier aan de wilgen, die niet ophoudt te zingen”.

Zo mooi kon ik het niet navertellen, maar de strekking was duidelijk. Onder de indruk van de schok het “in-het-echt”-zien van het schilderij, waarvan Maria de Groot de vindplaats niet had genoemd, liepen we naar de plaats waar je briefkaarten kon kopen. Mijn vriendin wilde nog even terug naar een zaal waar ze nog iets moois had gezien. Ik zou, op een bankje zittend met de kaart in de hand, op haar wachten. Toen ik even opkeek, zag ik door de deur tot mijn verbazing Maria de Groot binnenkomen … Zij kon zich haar eigen stukje niet meer herinneren, maar vond het een leuk idee om als herinnering aan deze wonderlijke ontmoeting haar handtekening achterop de kaart te zetten. Deze ligt nu bij het hoofdstuk Kerstmis in mijn exemplaar van genoemde bundel.

Toen mijn vriendin even later terugkwam, kon zij nog net een glimp van Maria de Groot opvangen. Deze stond haar levensgezellin, de Zwitserse dichteres Christianne Méroz, te wijzen op een detail van het schilderij. Welk konden wij niet zien. Misschien de gekruisigde op de harp?

Hoewel componist Robert Zuidam heeft aangegeven Het Laatste oordeel van Jeroen Bosch niet te hebben verklankt als een Schilderijententoonstelling, ben ik toch benieuwd of in zijn Bosch Requiem een harp voor komt …

Herplaatsing van een artikel uit In formatie, voor en uit de hervormde wijkgemeente rondom de Weerenkapel, nr. 517, dec. 1990/jan. 1991, p. 5 n.a.v. de première van het Bosch Requiem van Robert Zuidam (8 november 2013, 19.30 uur, Sint-Jans Kathedraal Den Bosch).