Lera Auerbach en Dostojevski

Volgens de inleider op het NTR Avondconcert (24 oktober 2023), is Lera Auerbach (1973, foto links) zowel een typisch 21ste als een uitgesproken Russische componiste. Dat eerste herken ik in haar eclectische stijl, aan het tweede ga ik me niet wagen; er is al veel geschreven over het al dan niet bestaan van de ‘Russische ziel’ over all.
Waar ik wél wat over kwijt wil, is een al dan niet Russisch element dat zowel haar leven kleurt als de roman De broers Karamazov van Dostojevski; naar aanleiding van dit boek blogde ik al eerder, aan het begin van de HOVO-cursus erover. Toen in relatie tot een tentoonstelling in Den Haag en nu, aan het eind ervan nog een keer en nu dus in relatie tot Auerbach.

Lera Auerbach
Lera Auerbach werd geboren in Tsjeljabinsk (zuidelijke Oeral). Ze gaf al jong blijk van muzikale aanleg en tekende veel; twee van de aspecten waardoor ze bekend zou worden. Behalve componist, pianist, dirigent en dichter is ze ook beeldend kunstenaar. Tijdens het Lera Auerbach Festival in Den Haag (15-22 oktober 2023) konden we van alle aspecten op indrukwekkende wijze getuige zijn.

Auerbach week uit naar de Verenigde Staten. In 2009 verwoestte een grote brand haar studio in New York. Alles ging in vlammen op: haar vleugel, partituren en archief. Een writers block overviel haar en ze was een tijdje dakloos. In een interview met Joep Stapel, opgenomen in het programmaboek bij het festival, zei ze hier twee dingen over:

  1. ‘In die periode herbeleefde ik veel dromen uit mijn kindertijd’
  2. ‘In veel van die dromen was ik beeldend kunstenaar’

Tijdens het vierde (ZOOM)college van de HOVO-cursus over Dostojevski’s boek moest ik denken aan deze uitspraken en de uitwerking daarvan op Auerbachs leven en werk.

Mitja en Aljosja
Aan het eind van het verhoor van het personage Mitja in het boek, krijgt deze een droom, zoals zijn broer Aljosja een visioen kreeg. Daarna voelt Mitja zich rustig en sterk, zoals Auerbach de ‘heilzame ervaring’ onderging door het feit dat haar vroege beeldend werk, ontstaan na de dromen die ze had, door kunstenaars ‘zo serieus’ werd genomen, zoals ze tegen Stapel zei. Ze ging op dit spoor verder.

Ook bij Dostojevski komt een brandend huis voor. Volgens Judith Janssen, onze geweldige docente, staat dit in de Russische literatuur symbool voor het land. Ook figuurlijk staat Mitja’s

‘hart in vuur en vlam’ en streeft hij ‘naar het licht, en wil hij leven, leven, zijn weg gaan, naar het nieuwe licht dat hem roept (…). – Ik heb een mooie droom gehad, heren, zei hij met nogal vreemde stem en een nieuw gezicht dat leek te stralen van vreugde’ (p. 617, vert. Arthur Langeveld).

Silent Psalm
Bij Dostojevski is het het Russisch-orthodoxe geloof dat een grote rol speelt, bij Auerbach het joodse. Dat blijkt onder meer uit haar schitterende sculptuur Silent Psalm (Psalm 121) [foto rechtsboven EvS], dat in Amare in Den Haag was te zien.
Het uitgangspunt hiervan is het concept tikkun olam, het heel maken van de wereld. Om dat tot uitdrukking te brengen, maakte Auerbach gebruik van kintsukuroi (gouden reparatie), de Japanse techniek die littekens van een breuk laat oplichten in plaats van ze weg te restaureren. De scheuren op het sculptuur van Auerbach vertonen zowel aan de voor- als de achterzijde de vorm van een Davidster.

Leven en werk
Deze sculptuur is verwant aan Auerbachs Zesde symfonie, die mij tenslotte brengt bij een essay (‘Dostojevski’s romans en de joodse kwestie’) uit Charles B. Timmers boek Geld en goed bij Dostojevski (De Arbeiderspers, 1990), dat wij voor het vijfde en laatste college van de HOVO-cursus zouden kunnen lezen.
Timmer vraagt zich af, of je werk en leven uit elkaar kunt halen; hij noemt het een ‘persoonlijkheidssplitsing’ (p. 106). Misschien was duidelijker geweest: je kunt het werk van een kunstenaar niet uit elkaar halen. Bijvoorbeeld tussen ‘Dostojevski als journalist, politicus, sociaal denker en Dostojevski als romanschrijver en kunstenaar’. En ja, er zijn personages in zijn werk die zich antisemitisch uitlaten en ja Dostojevski was in zijn journalistieke werk ook antisemitisch. Ook als je Auerbachs leven en werk bekijkt, leest en beluistert, is het antwoord: je kunt het werk niet uit elkaar halen. Bij de rest van Timmers betoog vallen overigens genoeg vraagtekens te plaatsen, al ben ik het wel weer eens met Timmers opmerking dat je personages niet mag identificeren met de auteur van een werk (p. 118).

Of zoals Hettie Marzak – meelezer van mijn boekje over Anna Enquist en haar gedichten over muziek – in een column op Literair Nederland schreef: ‘Shakespeare was geen koningsmoordenaar omdat hij de vader van Hamlet liet vermoorden. Nabokov, Ted van Lieshout en Pim Lammers zijn geen pedofielen omdat ze er een boek over schreven’ [zie link onderaan deze blog naar Marzaks column].

Waar het me hier primair om ging, waren de dromen en de uitwerking daarvan in het werk van Auerbach en bij de personages in Dostojevski’s roman. Russische elementen? Ik denk eerder dat het al dan niet universeel menselijke reacties zijn na een traumatische ervaring.

Foto van Lera Auerbach: Raniero Tazzi (ontleend aan het programmaboek van het Lera Auerbach Festival).

Link naar de blog van Hettie Marzak: https://www.literairnederland.nl/moreel-kompas/

 

Vergeet de dromen niet

Ze vielen mij zowat gelijktijdig toe: een interview van Guido van Oorschot met de Litouwse dirigent Mirga Gražinytė-Tyla (foto links, in: de Volkskrant, 18 april 2023) en ‘Klassieker 270’ van Meander waarin Rogier de Jong het gedicht ‘Rondeel’ van Koos Schuur (foto rechts, 1915-1995) uitlegt.

In feite legt De Jong daarmee onbedoeld ook uit waar Gražinytė-Tyla (stilte, betekent de toevoeging aan haar achternaam) voor staat: ‘Achter de ene deur staan de platenlabels, managers, festivals en tal van conflicterende eisen. Achter de andere staan “je dromen, je verbeelding, alles wat wacht om door jou te worden ontdekt” zegt ze. Ze kiest na 2018 voor het tweede, het kunstenaarschap en laat de eerste voor wat het is. Dat kan, omdat ze zich niet vast verbindt aan een orkest maar (vooralsnog?) alleen gastdirecties aanneemt en kiest voor haar gezin.
Soortgelijke redenen lagen overigens ten grondslag aan de bekendmaking op 21 april jl. dat dirigent Lorenzo Viotti in 2025 als chef-dirigent stopt bij De Nationale Opera en het Nederlands Philharmonisch Orkest. Hij keert als gastdirigent terug.

Ik vervolg met de dichter Koos Schuur. Hij begint de eerste strofe van zijn gedicht met

Vergeet de dromen niet, die ons omringen
elk met zijn eigen vreemd gezag
over de mensen en de dingen.
(…)

Er is meer dan die platenlabels, managers, festivals en vergaderen met orkestdirecties en artistieke commissies. Die dromen zijn sterker, zegt ook Schuur.
Hij ontdekte, net als Gražinytė-Tyla, dat dromen ons dwingen

de weg te gaan, die zijwaarts lag

Dat is de aard van het beestje, van de kunstenaar, de dichter en de dirigent. Toegeven aan dromen leidt – schrijft De Jong – ‘tot levensgeluk, tot zelfvervulling en zingeving (…). Gehoor geven aan je droom is (…) geen vrijblijvende kwestie. Het wordt een roeping’. Om dingen te ontdekken die op je liggen te wachten, zoals in het geval van Gražinytė-Tyla de muziek van bijvoorbeeld Mieczyslaw Weinberg (1919-1969), over wie ik op deze blog al eens eerder schreef:

Soms staat een van ons op tot zingen
en voert zijn sterkste droom als vlag.

Maar dan neemt Schuur een andere afslag, zijwaarts en heeft het over overstag gaan. De Jong omschrijft het als ‘normaal’ zijn, ‘water bij de wijn’ doen (Annie M.G. Schmidt). ‘Wie niet overstag wil gaan’, zoals Gražinytė-Tyla (en Viotti) ‘moet alle zeilen bijzetten, moet zijn roeping benadrukken door keer op keer het belang van de innerlijke droomwereld te benadrukken – nagenoeg als een mantra: Vergeet de dromen niet, die ons omringen’.

 


Op 29 april 2023 zendt Mezzo een opname uit van het concert dat Gražinytė-Tyla op 21 april jl. leidde bij het Koninklijk Concertgebouworkest met werken van
Raminta Šerkšnytė (1975), Pjotr Iljitsj Tsjaikovski en Mieczyslaw Weinberg.

Fons Brouwer (I) – ‘Nieuwe oude muziek’

Op een gegeven moment kwam toenmalig collega Fons Brouwer naar mij toe. Hij was een van de redacteuren van het imprint Donemus bij Muziek Groep Nederland (MGN), het latere Muziek Centrum Nederland (MCN). ‘De beste baan die ik maar kon hebben’, mailde hij mij onlangs. Ik zat op dat moment in de redactie, of was de redactie – dat weet ik niet meer – van In de Groep, het personeelsblad van MGN. Hij had een idee: om bij een nummer een cd te voegen met muziek van componerende collegae. Zo verscheen In de Groep cd 01, zoals deze hoopvol werd genummerd. Er waren immers veel collegae die ofwel in de klassieke muziek, de jazz of de popmuziek zaten, dus we konden vooruit. Ware het niet dat ik van de directeur op mijn kop kreeg vanwege de meerkosten.

CD 01 dus. Met twee werken van Ana Mihajlovic (componist, pianist en dirigent) en twee van Fons: Quintessens (1993) voor orgel en Tempera (1991) voor strijkkwartet. Over dat laatste werk zegt hij: ‘Ik beschouw het als één van mijn beste stukken’. Zo’n twee jaar geleden is het opgenomen door een professioneel kwartet. ‘Met financiële steun is het gerealiseerd. Ik ben trots op het resultaat: mijn hele ziel en zaligheid ligt erin’. Het werk was geselecteerd voor de finale van het BUMA-concours 1993.

Iedereen kan ervan genieten, want sinds december vorig jaar is Fons Brouwer fulltime bezig met zijn YouTube-kanaal. ‘Als monument voor alles wat René Nieuwint (dirigent en fondsenwerver), Christine Kamp (geweldig organist en pianist) en mijzelf als componist en programmeur van de concerten hebben gerealiseerd.’

The Art of Memory
Eerst iets over de componist. Brouwer (1963) studeerde na het Vossius Gymnasium in Amsterdam orgel bij Simon C. Jansen en Jacques van Oortmerssen. Tevens studeerde hij compositie bij Daan Manneke en orkestratie bij Geert van Keulen en volgde masterclasses bij Morton Feldman en John Cage. Het merendeel van zijn composities is uitgegeven door Donemus, op een orgelintonatie voor Muziek & Liturgie (2009) na over ‘Maak ons uw liefde, God’, voor orgel en melodie instrument.
Tijdens zijn studie compositie begon hij te onderzoeken hoe het muzikale geheugen werkt in een vluchtig medium als muziek, daarbij geïnspireerd door het boek The Art of Memory van Frances A. Yates (1966), dat ook in het Nederlands is vertaald. Deze zoektocht is bepalend voor zijn werk.

In 2003 schreven Anthony Fiumara (nog zo’n oud-Donemus collega) en Fons een artikel over Brouwers werk voor het tijdschrift Het Orgel. Het begint met een citaat: ‘De enige manier om het orgel recht te doen, is door het orgel uit het orgel te nemen’. Een uitspraak van de hiervoor genoemde componist Morton Feldman tijdens een lezing in Middelburg (1986). Daarmee wilde hij zeggen, dat het orgel los moet kunnen worden gezien van een christelijke context. Het is een uitspraak die veel indruk op Brouwer maakte.

Binnen- en buitenkant
In zijn geval zou je het kunnen vergelijken met de binnen- en buitenkant van het instrument, met de binnen- en buitenkant van Brouwers werk als totaliteit. Daarbij moet ik denken aan de Moulin mystique, een kapiteel in Vézelay (foto rechtsboven): Mozes stort het graan (= Tenach) en Paulus vangt het op (= Tweede Testament) dat door de molen (= de jood Jezus van Nazareth) wordt gemalen. Ook Brouwer speelt op een soortgelijke wijze met oud en nieuw, zoals in genoemd artikel meermalen valt te lezen. En dan laat ik even het toeval in het midden dat een molen vaak achtkantig is en dat Quintessens een acht maten lang durende pedaalpartij kent en dat er drie stiltes in het stuk vallen, ook een getal dat te denken geeft. Nee, het gaat mij nu primair om de rol van het geheugen waar de componist het over heeft. Met name de herinnering aan oude muziek. Zoiets als architect Victor Horta (1861-1947) die de art nouveau ‘moderne gotiek noemde’.

Of zoals het in het artikel in Het Orgel staat: ‘Zoals Quintessens minimal music lijkt zonder het te zijn, lijkt Mnajdra [voor blokfluitkwartet, EvS] melodie zonder het te zijn.’ Bij Mnajdra vraagt de componist zich af op welk punt je iets niet meer als melodie herkent. ‘Het werk heeft alles te maken met oude muziek, niets met avantgarde.’ Bij nog een andere compositie, Festina lente [voor orgel, EvS] doen de toonladders denken aan oude muziek, maar de sfeer is die van nieuwe muziek. ‘Festina is’, zegt Brouwer tegen Fiumara, ‘nieuwe oude muziek’.

Ook de tekst van de compositie La casa voor bariton en piano (1990) spreekt in dit geval boekdelen. Het is een gedicht van Cesare Pavese (1908-1950) over een huis, waarin een adem der vaderen als een schaduw liefkozend over het gezicht van een man strijkt. Het doe aan vervlogen tijden denken, ‘een heldere, innige stem die als het groen / van roerloze vijvers en heuvels ’s avonds verdonkert’. ‘Een vrouwenstem, geheimvol, die weerklinkt / op de drempel van het huis wanneer het duister valt.’

Maar naast het geheugen en herinneringen zijn er nóg twee dingen die Brouwers muziek kenmerken: de gelaagdheid en de ruimte die het ademt. Over dat eerste gaat het in een tweede blog over deze componist. In relatie tot de kunst van Tonie van Marle die ik onlangs zag. Over het tweede gaat een derde en laatste blog in deze korte serie.

De foto van de componist is ontleend aan de LinkedIn-pagina van Fons Brouwer.
Link naar het YouTube-kanaal van Fons Brouwer: https://www.youtube.com/@nostos-music
Link naar de composities uitgegeven door Donemus: https://webshop.donemus.com/action/front/search?name=%22Brouwer%2C+Fons%22&order=name
Link naar samenvatting van het artikel in Het Orgel: https://www.hetorgel.nl/2003/12/n2003-03c/

Kunst en klimaat (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s, een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Vandaag deel een van een tweedelige serie over kunst en klimaat.

Als adolescent had ik een affiche aan de muur hangen met een afbeelding en een uitspraak van Mondriaan. Lang verhaal kort ging het over cultuur versus natuur. Vele jaren later beseffen we dat dit niet meer kan: we maken deel uit van de natuur. We moeten nederig en hoopvol zijn, zegt de antropoloog Roanne van Voorst. Nederig en niet langer als heerser over de natuur, het systeem dat wij beïnvloeden en dat ons beïnvloedt.
Misschien is kunst in staat ons die insteek, nederig en hoopvol zijn, te leren. Zonder de opdracht te vergeten optimistisch te zijn in het doen van wat je moet doen, en snel een beetje, om alle crises nog ten goede te keren. Als individu, als bedrijven, als regering.

Deze ideeën kwamen bij mij op ten tijde van de klimaattop in Glasgow; het jaarthema 2022 was geboren en stond in de steigers. Niet wetend dat kunst eind oktober opeens werd belaagd door mensen die zich aan kunstwerken vast gingen plakken, terwijl het bondgenoten zouden kunnen en moeten zijn.

1.
Het begon in januari met de Filmclub van De Groene Amsterdammer: de Deense docufilm Journey to Utopia (2020).
Het personage Erland Mo is bang dat de aarde net zo droog wordt als Mars – waarna een wolkbreuk in beeld komt. Zijn vrouw, de zangeres Ingeborg splijt hout in zonnig weer. Zij laten hun ogen vallen op een permacultuurproject, Permatopia, een stap verder dan ecologie. Weer volgt een wolkbreuk, als een terugkerend, angstaanjagend ritme.
Onderhand wordt de oudste van de drie kinderen, dochter Aslaug (13) groter in afwachting van definitieve huisvesting. En het regent door. Vooral Erland heeft het moeilijk met deze situatie, gevolgd door Ingeborg, hoewel die zich op de been houdt in de wetenschap dat veel mensen geen dak boven hun hoofd hebben.
Hun nieuwe huis is niet sufficiënt: geen water, een deur die niet sluit, los liggende plinten enzovoort. Het beste zijn de mensen, zegt Erland. Moeder en dochter maken samen muziek en planten groentes waar ze nog nooit van hadden gehoord. Arve, de jongste, speelt ermee en dat wordt door sommige oudere bewoners niet op prijs gesteld.
Erland gaat vaak naar Noorwegen en bezoekt de familie. Ook die al zijn overleden, zoals zijn vader. Hij wil terug. Zij niet. Sneeuw valt in. Het project draait met verlies. De bom barst; Ingeborg trekt het niet meer. Aslaug heeft de hele operatie altijd wat pathetisch gevonden en vindt dat ze nu moeten doorzetten. Voor nu en voor later. Dat doen ze.

2.
Het NTR-Zaterdagmatinee op 29 januari was de tweede gelegenheid om kennis te maken met kunst met betrekking tot mijn jaarthema. Ik had, samen met een buurvrouw een abonnement, maar omdat er slechts vierhonderd luisteraars in de zaal werden toegelaten vanwege de toen geldende coronamaatregelen, gingen de passe partout-houders voor. Gelukkig bood NPO4 uitkomst.
Het gaat me in dit verband om de wereldpremière van het stuk Silent Earth (2020) voor koor en orkest op teksten van Kerstin Perski van de Zweedse componiste Karin Rehnqvist (1957).
De stilte is niet het woest en ledig van voor de schepping, maar van de wereld ná de catastrofe. Wanneer er geen vissen meer in de meren zwemmen, omdat de mens de pijn van de aarde negeerde.
De hoorn in het tweede deel klinkt als het gehuil van een rendier. Kleine secundes omhoog en omlaag in het koor klinken als volksmuziekachtige reminiscenties.

Deep in your soil

We are the ones who once sang
Loved you, cried out to you

Trillers in de houtblazers herinneren aan vogelgezang, aan de vleugelslag van vogels in de lucht. ‘Save us’ klinkt het unisono en zacht als in een gepreveld gebed. Dof paukengeroffel ondersteunt het begin van het heftiger en zich qua klanken steeds meer verdichtend en tegen het eind terugtrekkend derde en laatste deel over de brandende aarde, oceanen van vlammen.
Een stuk dat, net als de film Journey to Utopia, niet nalaat indruk te maken, ook als het via de radio tot je komt.

3.
We blijven nog even bij documentairefilms en bij muziek. NPO2 zond op 9 maart een documentaire van Frank Scheffer uit: Gustav Mahler. Zanger voor de aarde (2021). De jonge dirigent John Warner en de musici van het Orchestra for the Earth bezochten Oostenrijk. Leidraad vormde Mahlers Das Lied von der Erde.
Warner is ervan overtuigd dat Mahler nu betrokken zou zijn geweest bij de klimaatbeweging. Hij denkt na over hoe hij zijn twee liefdes, muziek en milieuactivisme in relatie tot dit stuk kan combineren. Met het doel optimisme uit te stralen en mensen te motiveren; in die volgorde!
Het orkest is aanmerkelijk kleiner dan de megabezetting van Mahler. De dirigent denkt zo tot de essentie van het stuk door te kunnen dringen. De concertmeester heeft haar bedenkingen. Misschien kun je stellen, – denk ik al kijkend -, dat Mahler zo zijn stelligheid wat heeft verloren en de grootsheid van de natuur iets is teruggebracht tot een vraagteken: is dit wel, met ons gedrag, van een blijvende grootheid?
Wat Warner tegenover elkaar zet, is het leven als dirigent – gelijk Mahler – in de grote stad en het leven als componist in en geïnspireerd door de natuur in onder meer Toblach.

4.
Eenzelfde dichotomie, tussen stad en natuur, speelt ook in de roman Onder buren van Juli Zeh (uitg. Ambo/Anthos).
Eerst is er nog niets aan de hand. De hoofdpersoon, Dora, was gelukkig met haar man Robert, hun hond Jochie, hun huis en haar baan. Tot Greta Thunberg in haar leven kwam. Dat wil zeggen: dat Robert helemaal door haar werd bezeten en haar zelfs achterna reist. Dora besluit hem te verlaten en verhuist naar Bracken, waar 27% van de inwoners op de AfD stemt. Ze trekt op met een neo-nazi, Gote en diens dochtertje Franzi. Een gegeven dat het verschil tussen stad en natuur wat overneemt, met uitzondering van zinnen als: ‘De blauwe hemel schijnt besloten te hebben pas te verdwijnen als alle vegetatie is verwoest’. Een schitterend boek, met of zonder jaarthema.

5.
Nog een boek. Nu een bundel met – zoals de ondertitel luidt – ‘klimaatpoëzie’. Een Vlaamse uitgave; wie deze blog een beetje volgt, weet dat ik wat met de Vlaamse literatuur heb.
Nu heb ik met Zwemlessen voor later (Uitgeverij Vrijdag) mijn hart opgehaald aan gedichten van Maud Vanhauwaert, Lies Van Gasse en Frank Mathay, om slechts drie namen te noemen, maar ook aan de kennismaking met de gedichten van een Nederlandse als Saskia van Kampen was aangenaam. Wat een betrokken talent loopt er toch rond!

Mathilde Wantenaar heeft wat te zeggen


Haar naam kende ik wel, uit de tijd dat ze de Donemus’ Aanmoedigingsprijs voor vrouwelijke componisten kreeg (2012), maar op een of andere manier is die niet beklijfd. Om nu, nadat ik steeds meer werken van haar hoor, nooit meer uit mijn geheugen te verdwijnen. Die naam is Mathilde Wantenaar (1993). Een korte zoektocht naar wat ze (mij) wil zeggen.

 

Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken
In 2019 begon er al wat te dagen, nadat ik in het NTR ZaterdagMatinee met haar koorwerk Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken op tekst van Herman Gorter kennismaakte. Uitgevoerd door het Groot Omroepkoor onder leiding van Philipp Ahmann. Frits van der Waa schreef in de Volkskrant (24 maart 2019) dat het een ‘ietwat ouderwets’ werk is. Niets mis mee – het sluit naadloos aan op de tekst.

Meander
Op 2 oktober jl. hoorde ik in datzelfde Matinee de wereldpremière van haar orkestwerk Meander, uitgevoerd door het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder leiding van chef-dirigent Lahav Shani. Ook ietwat ouderwets? Ja, misschien. Deels dan. Zelf spreekt de componiste op haar website over ‘eclectisch en toch authentiek’. Simone Leuven schreef in het programmaboekje dat Meander ‘zowel lyrisch romantische klanken als elementen van minimal music in zich heeft’. Dat eerste deed mij denken aan zowel De Moldau van Smetana als La mer van Debussy, maar die eigen stem is er wel degelijk. Een sterke stem, dat staat buiten kijf.

Prélude à une nuit américaine
Een week later was het weer raak: haar Prélude à une nuit américaine, dat ook is geschreven voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest, werd in het Amsterdamse Concertgebouw uitgevoerd door het Nederlands Philharmonisch Orkest onder leiding van Ludovic Morlot. Dit werk zou je ook eclectisch kunnen noemen: wederom impressionistisch aan de ene kant (de titel verraadt dit al), maar ook jazzy Amerikaans en – zoals ze zelf zegt – bovenal ‘een ongegeneerd groots romantisch gebaar’. Het kan en het mag. Wantenaars leermeester Willem Jeths is haar erin voorgegaan.

Een lied voor de maan
En dan is er de première van Een lied voor de maan, een jeugdopera gebaseerd op het gelijknamige kinderboek van Toon Tellegen. Volgens een persbericht van De Nationale Opera ‘met oogstrelende melodieën en tal van humoristische verwijzingen naar de muziekgeschiedenis, van operaklassiekers tot pophits’. Zelf schreef ze er het volgende over: ‘Het is (…) een stuk over de kracht van muziek.’

Strijkkwartet
Tenslotte zou in de Strijkkwartet Biënnale Amsterdam op 3 februari in het Amsterdamse Muziekgebouw aan het IJ haar Strijkkwartet in première gaan, uitgevoerd door het Calder Quartet, en op 18 februari in de Grote Zaal van TivoliVredenburg in Utrecht een nieuw werk door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van die geweldige dirigent Karina Canellakis; de website van TivoliVredenburg vermeldt in de tekst dat het om een nieuw werk gaat, elders op dezelfde pagina, dat Prélude à une nuit américaine zal worden uitgevoerd. Ook niet te versmaden overigens.
Het kwartet gaat nu in première tijdens een tournee dat het Belinfante Quartet dit voorjaar door Nederland zal maken. Het concert in Utrecht gaat hoop ik, al dan niet met publiek, door en wordt op Radio 4 uitgezonden. Twee concerten om je op te verheugen!

Terug naar de Strijkkwartet Biënnale, die een mooie brochure had uitgegeven. Er staan rake omschrijvingen in van inmiddels al wijd en zijd bekende stukken; ik kom daar nog een keer op terug. Zou het zo kunnen zijn dat wat Wantenaar wil uitdrukken bekende thema’s zijn zoals eenzaamheid en identiteit? Thema’s die iedereen erkent? En dat haar muziek daarom steeds vaker wordt gespeeld? Wat mij betreft niet vaak genoeg. Mathilde Wantenaar: een naam om niet te vergeten!

Foto ontleend aan de website van Mathilde Wantenaar: https://www.mathildewantenaar.com

Een nobele Brahms, een gepassioneerde Mahler

Woensdag jl. zou ik in de openbare Ammodo Conducting Masterclass met het Koninklijk Concertgebouworkest en dirigent-coach Iván Fischer in het Amsterdamse Concertgebouw hebben bijgewoond. Op een heel mooie plaats nog wel: de eerste rij van het podium.
Nu zat ik achter de computer en had gekozen voor twee sessies met Corinna Niemeyer op respectievelijk donderdag (Brahms 4) en vrijdag (Mahler 4). Niemeyer is assistent-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest en volgde eerder masterclasses bij Bernard Haitink, Riccardo Muti, Esa-Pekka Salonen en David Zinman. Ik bekeek de livestream, zonder het soms seksistische en quasi-lollige chat-commentaar van andere kanalen.  

Johannes Brahms
Een buiging naar de musici op het uitgebouwde podium, anderhalve meter van elkaar, een enkele met een mondkapje, allemaal in zomers tenue. ‘Good morning. Let us start with Brahms, bitte!’ Dat wil zeggen het vierde deel uit diens vierde symfonie, het deel waarin Brahms een passacagliathema (gebaseerd op Nach dir, Herr, verlanget mir uit Bachs cantate BWV 150) inzette voor eenendertig korte variaties.  Een soms wat kortaffe Brahms klonk er, en dan weer een vloeiende. Fischer zat er stil bij, soms met gesloten ogen of een dirigeergebaar makend.
Een nobel karakter, dat is wat Niemeyer zei na te streven, en bij elke variatie moet het thema in het achterhoofd worden gehouden; het valt altijd wel ergens te horen. Het mocht soms ook wel wat vrolijker, aldus de dirigent. En de blazers mogen de strijkers best interrumperen …
Nadat het deel was afgerond, kwam de eerste vraag: ‘Hoe vond je het gaan? Wees eerlijk!’ Om na haar antwoord zelf te komen met: ‘Ze [de orkestleden] kennen het stuk en willen horen wat die nieuwe dirigent ermee gaat doen. Eenheid smeden van die verschillende “moods” van orkestleden, dat zeker. En een boze Brahms, een niet al te luide Brahms? Welke wordt het?’. Het orkest geeft hem wat hij voordoet en wil horen: een boze, een zachte enz. Brahms. Ze hebben er plezier in. Niemeyer zo te zien ook, maar toch vraagt ze: ‘What do you mean?’ Omdat ze toch had gezegd, wat ze wilde: een nobele Brahms, met elke variatie in een ander karakter, zonder het thema uit het oog te verliezen?
Fischer was het allemaal nog niet duidelijk genoeg. Opnieuw. Vanaf maat 129. Niemeyer bracht meer mimiek op haar gezicht, elke variatie anders. Ze was er bijna en had het orkest mee! Vanaf letter I, vanaf letter K ging ze nu werken aan de subtiliteiten van het orkestspel: de frasering en articulatie binnen de variaties.
Fascinerend om de interpretatie van het vierde deel, de groei van een dirigent en de reacties van het orkest zo te zien opbloeien, na slechts een enkele opmerking van Fischer. Nota bene van achter het scherm o zo goed te volgen. Met links boven beeld de cartouche ‘Mahler’ in beeld, als opmaat tot de vrijdag.

Gustav Mahler
De vierde symfonie van Mahler is een van zijn ‘kleinere’, voor een ‘normaal’ bezet symfonieorkest, zonder trombones en dus uitgelezen in deze coronatijd.
‘Er is geen twijfel over mogelijk, dat het een gepassioneerde symfonie is’, aldus Iván Fischer. Dat hoorde hij nog niet terug in de interpretatie van Corinna Niemeyer.
Typisch Mahler is het portamento (zonder klankonderbreking), dat snel moet zijn, natuurlijk. Fischer beveelt Niemeyer aan om de maat niet onder te verdelen, niet uit te slaan, maar haar hand op dat moment stil te houden. Dat is, blijkt, best pittig …
Net als de snelle wisseling qua sfeer, abrupter dan bij de variaties in de symfonie van Brahms. Ze moest benoemen hoe ze in kernwoorden die sferen zou karakteriseren: respectievelijk melancholiek, vrolijk, als op een jaarmarkt. Het moet, zegt Fischer, als een verrassing komen en uit de houding van de dirigent af te lezen zijn. Hij adviseert Corinna Niemeyer veel over Mahler te lezen, bijvoorbeeld over hoe hij aankeek tegen het evenwicht in de orkestklank, of wat hij in het manuscript boven de muziek schreef (‘De hemel opent zich’). Dan weet je wat je moet doen.
Of Niemeyer was (nog) niet zo thuis in de wereld van Mahler, of Fischer zoveel dat hij nog niet terug hoorde wat hij in zijn hoofd had, maar fascinerend blijft het om ze zo bezig te zien en te horen. Typisch een Fischer-momentje was zijn opmerking dat alles niet zo perfect hoeft te zijn, maar eerder vol verbeelding. Je moet het uit kunnen zingen én het voelen: de hemel is open!

Het voelende brein

De serie jaarlijkse lezingen met nabesprekingen over Spinoza’s Ethica door de Vereniging Het Spinozahuis in het Amsterdamse Spinozalyceum is inmiddels over de helft. We zijn ondertussen bij deel vijf van de Ethica aangekomen. Diezelfde Vereniging heeft op 20 februari jl. de zilveren erepenning – de hoogste onderscheiding – uitgereikt aan Spinozablogger Stan Verdult, die [aanvulling] op 31 mei 2020 overleed.
Beide evenementen tezamen, de eerste lezing over deel vijf van de Ethica door emeritus hoogleraar Herman De Dijn en het heugelijke feit dat Verdult de zilveren erepenning kreeg, gaven mij aanleiding tot deze blog.

Artikelen in Preludium
Om te beginnen zou je dat vijfde deel, met een gedeelte uit de ondertitel van een boek van Antonio Damasio over Spinoza, samen kunnen vatten als ‘het voelende brein’.
Die constatering van Damasio leidt mij namelijk om te beginnen naar een aantal artikelen in het tijdschrift Preludium (maart) van het Amsterdamse Concertgebouw en het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO). Wat niet vreemd is, omdat Verdult in zijn blog met enige regelmaat schrijft over muziek uit met name de renaissance en de barok, al dan niet gerelateerd aan Spinoza.

Het gaat om drie items. Het eerste betreft een interview door René van Peer met dirigent Alain Altingoglu. De dirigent zegt dat hij opereert ‘met een mengeling van intuïtie en kennis’ (p. 27). Het tweede item is een interview van Rahul Gandolahage met de leden van het Busch Trio. Primarius Mathieu van Bellen zegt daarin iets wat aan ons thema raakt: ‘Je hebt eigenlijk twee hoofdparameters in muziek: aan de ene kant moet je de muziek structureel begrijpen (…). Aan de andere kant moet je de muziek emotioneel begrijpen’ (p. 48). Het voelende brein dus. En het derde item tenslotte is een toelichting die Michel Khalifa schreef bij het Pianokwintet van de componist Thomas Adès. Hij schrijft daarin dat Adès ‘ernaar streeft zijn notenmateriaal zo logisch te ordenen dat subjectieve expressie en objectief vakmanschap hand in hand kunnen gaan’.

Drie kennissoorten
Los van definitiekwesties (Altingoglu zal onder intuïtie wellicht iets anders verstaan dan Spinoza), valt in alle drie de stukken in Preludium op, dat er sprake is van ‘mengeling’, ‘aan de ene en de andere kant’ en ‘hand in hand gaan’. In die mengeling gaan de drie kennissoorten die Spinoza benoemt (verbeelding, ratio en intuïtie) hand in hand, en is er dus sprake van wat De Dijn een soort parallellisme noemt. Of zoals Piet Steenbakkers tijdens zijn lezing over het derde deel van Spinoza’s Ethica zei: ‘kennis wordt een affect’. De Dijn meent dat stelling 20 uit het vijfde deel van Spinoza’s Ethica door Nico van Suchtelen verkeerd is vertaald. Daar, in het deel waarin intuïtie en amor intellectualis Dei (verstandelijke liefde jegens God) de hoofdtoon voeren, lezen we:

Deze liefde jegens God kan noch door nijd, noch door ijverzucht worden ontwijd, maar  zij wordt juist des te sterker, hoe méér mensen wij ons ons onder éénzelfde band van Liefde met God verbonden denken.

Volgens De Dijn zou je hier op grond van het Latijn ‘verbeelden’ moeten lezen. Ze hangen aan elkaar, aldus De Dijn. Hij zoekt zijn ‘bewijslast’ vaak in gedichten, onder andere in die van Leo Vroman; Stan Verdult blogde erover (zie link onderaan deze blog). Ik deed dat overigens onlangs ook, met enkele regels uit een gedicht van Maud Vanhauwaert.

Intellect en intuïtie
Maar ik zoek het, net als Verdult, ook graag in muziek. De drie artikelen in Preludium wezen mij de weg. En – als toegift – een recensie van de CD Double Solo van pianist Stevko Busch en altsaxofonist Paul van Kemenade (in: Trouw, 28 februari 2020) door Mischa Andriessen, onder de kop ‘Een combinatie van intellect en intuïtie’. Niet ‘Duo’ maar ‘Double Solo’. De twee musici doen allebei, zoals De Dijn het wellicht zou noemen, adequaat en in samenspraak ‘hun ding’.
Elke keer als ze optreden weer anders, want dat is niet alleen inherent aan jazzmuziek, maar aan elke goede uitvoering van welke muziek dan ook. Zoals De Dijn ook weer elke keer iets nieuws in de Ethica vindt. Ook nu maakte hij ons daar deelgenoot van.

Vooruitblik
De laatste lezing dit jaar wordt volgende week zaterdag gegeven door Paul Juffermans [vervalt i.v.m. maatregelen t.a.v. het coronavirus]. Hij zou het tweede gedeelte van het vijfde deel uit de Ethica behandelen en onder meer over het begrip eeuwigheid bij Spinoza spreken.
Herman De Dijn gaf daar al een voorzetje van. Eeuwigheid, definieerde hij, is een perspectief in de tijd. Ik veerde daarom op, toen ik zondag 1 maart tijdens het televisieprogramma Podium Witteman de IJslandse pianist Vikingur Ólafsson Le rappel des oiseaux (1728) van Jean-Ph. Rameau hoorde spelen, met zijn kenmerkende rusten. Ter toelichting daarop zei hij, dat de tijd daarin stopt. Ja – even voel je daar de eeuwigheid zoals Spinoza dat wellicht bedoelde. In het hier en nu.

 

http://blog.despinoza.nl/log/leo-vroman-spinozistisch-dichter.html

Le rappel des oiseaux van Rameau, gespeeld door Matthias Havinga op het Ahrendorgel in de Bovenkerk van Kampen: https://www.youtube.com/watch?v=pTwSt4prp9M

‘Het was hilarisch’

Volgens mijn radio- en televisiegids zendt Stingray Classica NL aanstaande zaterdagavond om 20.30 uur een concert uit onder leiding van dirigent Mikko Franck (1979, Tallinn). Over deze dirigent van l’Orchestre Philharmonique de Radio France schreef ik in zomer 2003 een stukje in Wervelingen, dat ik hier naar aanleiding hiervan met toestemming en enigszins aangevuld herplaats.

                ’t Is nu [bijna] zestig jaren
dat uit d’hemels kwam gevaren
eene ziele wijs en vrom
in een lichaam scheef en krom.
Deze ziele was een’ ziele,
die van boven tot aan d’hiele,
heel uw corpus heeft (vervuld,
zelfs uw allerscheefste bult).
Want het zijn uw’ zielekrachten
omdat [hun] veel plaatse ontbrak.
G’hebt bijna nu zestig jaren
met den knobbel rond gevaren
in uw kerk en in uw kluis
als een slekke met haar huis.

Dat is een gedeelte van een spotdicht dat wonderbaarlijk genoeg uit dezelfde pen komt (en over dezelfde lichamelijke misvormde seminarieknecht gaat!) als

                Welzalig is de sterveling,
die nooit in kwade wegen ging,
maar die zijn leven, dag en nacht,
Gods wet bewaard en heeft betracht.

Uiteraard, maar helaas, heeft Guilielmus het laatste gedicht van Guido Gezelle nooit gelezen , maar is het eerste, dat volgens Gezelle’s biograaf Michel van der Plat ‘een wrede indruk maakt’, hem wellicht wel onder ogen gekomen.

Een heel gedicht ophangen aan Guilielmus ‘scheeve romp’ en ‘dikke kromme bult’ doet denken aan een verslag van een concert dat Kasper Jansen schreef voor NRC Handelsblad. Een verslag van een concert door het Australian Youth Orchestra onder leiding van Mikko Franck, die overigens geen ‘dikke kromme bult’ heeft. ‘Mikko Franck’, schrijft Jansen, ‘is in ruime mate voorzien van het omvangrijke ego dat veel dirigenten kenmerkt’. Oké, het kan verkeren. ‘Hij wist al heel jong dat hij wilde dirigeren en dat doet hij nu ook (…). Franck lijkt daarvoor nauwelijks geschikt. Hij is niet alleen klein van stuk, maar ook zijn gestel werkt niet mee. Zijn rug is zwak en dat is kennelijk niet het enige.’ Jansen vervolgt met een uitgebreide beschrijving van de wijze waarop Franck de trap in het Amsterdamse Concertgebouw afdaalde, zittend dirigeert en af en toe overeind komt.  ‘Het was hilarisch’, concludeert hij.

Er zijn meer dirigenten die ‘wandelingetjes naar de rechterkant van de lessenaar maken’, maar dat wordt in een recensie meestal niet eens (meer) vermeld. Eventjes lijkt het stuk van Jansen een recensie te worden, wanneer hij ingaat op de gespeelde werken, maar hij kan het toch niet laten en besluit met de volgende zinnen: ‘Ook op zijn dirigeerstoel voelde Franck zich niet lekker. Hij moest telkens weer zijn rug rechten, zijn haar ordenen en verzitten. Geen wonder dat Franck zo blij was dat het was afgelopen’.

Wie op internet naar andere recensies van optredens van Franck zoekt, komt onder andere terecht bij Culturekiosque (http://www.culturekiosque.com/klassik/features/orchestraconductors.html).  Het is de beruchte, vlijmscherpe Norman Lebrecht die hier enkele zinnen aan ‘jonge dirigenten’ wijdt. Hij vermeldt ook in één zin en één moeite door Francks slechte rug en grote ego, maar gaat vervolgens in op diens eerste compact discs en benoeming tot dirigent van het Orchestre National de Belgique. Francks optredens in België zullen moeten bewijzen of Franck zich niet teveel pretendeert. Dat is inmiddels het geval; zie de agenda van Franck voor de komende tijd (link onderaan).

Inmiddels wist Vesa Sirén in dezelfde tijd (ca. 2003) op de site Virtual Finland te melden dat Franck als ‘één van de meest beloftevolle jonge dirigenten’ werd beschouwd ‘sinds de doorbraak van Simon Rattle’. Dááraan is het te danken dat Franck dat jaar zijn debuut maakte bij de Berliner Philharmoniker en het jaar daarna bij de New York Philharmonic en daar inmiddels ook vaak is teruggevraagd. Inmiddels heeft hij onder meer de Zesde symfonie van Tsjaikovsky op cd gezet. De symfonie die hem, volgens Sirén, troost én oefenstof bood als hij als kind weer eens een periode in het ziekenhuis lag. Hier lag het begin voor het klinkend resultaat dat telt. En daar ging Kasper Jansen jammer genoeg niet of nauwelijks op in.

Ik ben daarom benieuwd naar de tv-uitzending aanstaande zaterdag met muziek van Maurice Ravel, want ik geloof niet dat Franck na het optreden in het Amsterdamse Concertgebouw en misschien ook ‘dankzij’ de recensie van Jansen nadien nog in Nederland te horen is geweest, maar des te meer in het buitenland.

 

https://bachtrack.com/find-concerts/performer=mikko-franck

Jan Dismas Zelenka

Op dinsdagavond 30 oktober, op de vooravond van Allerheiligen en Allerzielen, organiseert de Amsterdamse Sint Nicolaasbasiliek in samenwerking met De Nieuwe Philharmonie Utrecht (NPU) het Nationaal Allerzielen Concert. Allerzielen (‘de herdenking van alle zielen’) is de dag waarop in de katholieke kerk alle overledenen worden herdacht. Gedichten en muziek roepen herinneringen en beelden op van geliefden die er niet meer zijn en bieden troost voor de achterblijvers. Klanken die elk geloof of elke levensovertuiging overstijgen en die mensen verbindt. Dit jaar met werken van Bach, Vivaldi en Zelenka. 
Zijn Lamentaties of klaagzangen behoren tot de meest aangrijpende meesterwerken uit de Barok. Vivaldi’s ‘Stabat Mater’ verbeeldt het verdriet van Maria, die rouwt om het verlies van haar zoon Jezus. Bachs cantate ‘Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust’ geldt als een van zijn mooiste en meest aangrijpende cantates. Het programma wordt aangevuld met gedichten van de veelvuldig bekroonde dichteres Joke van Leeuwen.
Op 14 september 2017 hield ik een inleiding over de componist Jan Dismas Zelenka, die ik hier ter inleiding op het concert in de Sint Nicolaasbasiliek publiceer.

Inleiding
Het is opvallend, dat over leven en werk van de Boheemse componist Jan Dismas Zelenka, die lang heeft gewerkt aan het hof van Dresden (in het vroegere Oost-Duitsland), tot nu toe slechts één volwaardige biografie bestaat, geschreven door Janice B. Stockigt, universitair hoofddocent aan de Universiteit van Melbourne. Ook dát is opvallend, want het betreft hier dus geen Tsjechische auteur of Duitse schrijver. In recensies wordt dit wel verklaard vanuit het gegeven dat dergelijke componisten, zoals ook Händel die in Duitsland werd geboren maar het grootste deel van zijn leven in Engeland heeft gewoond en gewerkt, in beide landen worden genegeerd. Waarom, is deels van praktische aard en deels cultureel bepaald. In de eerste plaats kan het moeilijk zijn om het bronnenmateriaal in verschillende vreemde talen te raadplegen, in de tweede plaats is het de vraag tot welke muzikale traditie de componist nu kan worden gerekend: de Boheemse of de Duitse, de Duitse of de Engelse? Daarbij komt ook nog dat wetenschappers primair in hun eigen land en taal publiceren en dat – in het geval van Zelenka – er sprake is van relatief jonge landen: Tsjechië en (herenigd) Duitsland. Ook speelt een rol dat Zelenka, in tegenstelling tot Händel, een rooms-katholiek componist was.
Stockigt heeft het voordeel dat ze zowel Tsjechisch als Duits beheerst en dus in staat is bronnenmateriaal in de originele talen te raadplegen. Bovendien schroomde ze niet om de rooms-katholieke context uitvoerig te belichten, door het Jezuïetenarchief in Dresden te raadplegen. Op die manier wordt voor het eerst dieper ingegaan op Zelenka als componist van kerkmuziek, waarbij ze in staat is diens grote originaliteit te belichten.
Bij het voorbereiden van deze inleiding heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het boek van Stockigt (2000).

Leven en werk
Jan Dismas Zelenka werd op 16 oktober 1679 in Launovice, ten zuid-oosten van Praag als zoon van een getalenteerd geslacht van Boheemse musici. De eerste lessen kreeg hij van zijn vader, die cantor-organist in Launovice was.
Op zijn 20ste schreef hij muziek voor een schoolopvoering, die helaas verloren is gegaan. Om zich muzikaal verder te bekwamen, werd hij naar Praag gestuurd, naar het Collegium Clementinum van de Jezuïeten (1704). Hier componeerde hij zijn eerste werken die wel bewaard zijn gebleven, zoals drie cantates.
In 1710 of 1711 was zijn opleiding voltooid en kreeg Zelenka een aanstelling als violonebespeler (vijfsnarige contrabas) aan het hof van Friedrich August I (August de Sterke) van Saksen en Polen te Dresden, een rooms-katholiek hof te midden van de Lutherse bevolking van Saksen. Voor de gezongen mis componeerde hij missen en andere geestelijke werken, maar hij was niet de eigenlijke kapelmeester, dat was Johann David Heinichen.
In Dresden heeft hij Bach en diens zoon Wilhelm Friedemann leren kennen. Bach beschouwde hem als een van de belangrijkste componisten van zijn tijd.
In 1715-1716 vertoefde Zelenka in het buitenland, onder meer voor het eerst in Wenen. Hij deed dit op kosten van het hof met de bedoeling zich nog verder te bekwamen. Zijn leermeester was Johann Joseph Fux, die hem vervolgens naar Italië stuurde om zich nog breder te bekwamen.
In Wenen componeerde Zelenka Sonates voor twee hobo’s en fagot met basso continuo. U zult versteld staan wanneer u ze hoort: extreem expressief, extreem moeilijk uit te voeren, briljant van karakter in de snelle delen, melancholisch in de langzame.

In 1719 ging Zelenka uit Italië, over Wenen (waar hij les gaf aan de beroemde fluitist/componist Johann Joachim Quantz), weer terug naar Dresden, waar een nieuwe hofkapel was gebouwd. Hij zou de stad nog een keer verlaten: in 1723 voor de kroning van Karel VI in Praag, speelde violone in een opera van Fuchs en dirigeerde eigen orkestmuziek.
Zelenka componeerde voor deze kerk onder meer 27 Responsoria voor de Stille Week (een responsorium is een wisselzang) voor 4 solisten, gemengd koor en basso continuo.

In de laatste jaren van de regering van Friedrich August I nam Zelenka veel het werk van de ziekelijke Heinichen over (hij leed aan tbc), zonder daar een cent extra voor te krijgen; hij werd gewoon betaald als violonebespeler.
In deze tijd veranderde ook de muzikale smaak aan het hof, onder meer door toedoen van de komst van een groep Italiaanse zangers en de componist Johann Adolf Hasse (1731). Uit deze tijd dateert ook een Te Deum (1731), dat waarschijnlijk is uitgevoerd op de dag na de geboorte van prinses Maria Josepha.

Zelenka bleef tot de dood van Friedrich August I (in 1733) aan de hofkapel verbonden. Hij had gehoopt dat hij na de dood van Johann David Heinichen (in 1729) deze zou opvolgen. Dat gebeurde echter niet, maar Zelenka nam wel al diens taken over. Als kapelmeester werd de 20 jaar jongere Hasse benoemd, die vooral als operacomponist bekend was. Wel werd Zelenka in 1735 ‘Kirchen-Compositeur’ en kreeg hij salarisverhoging.
Vanaf 1733 heeft Zelenka niet veel meer gecomponeerd, waarschijnlijk omdat zijn gezondheid achteruit ging. Hij stierf op 23 december 1745, toen de Pruisische troepen van Frederik II aan de poort van Dresden stonden.

Vraag
Ik brei nog een staartje aan dit verhaal, wat u misschien net zo zal verbazen als de muziek van Zelenka.
Behalve de muziek van Zelenka, kwam vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw ook die van Heinichen weer op muzieklessenaars te staan. Tot de herontdekkers van zijn werk behoort de violist/dirigent Reinhard Goebel. Ik heb een cd met de z.g. Dresden Concerti van Heinichen, uitgevoerd door Musica Antiqua Köln onder leiding van die Goebel. Opvallend is hoe Goebel zich in het begeleidende boekje over Heinichen versus Zelenka uitlaat. Ik citeer:

Het is misschien de uitkomst van persoonlijke voorkeuren waardoor de Tsjech Jan Dismas Zelenka sinds de jaren 70 van de vorige eeuw wordt gezien als een gewichtige tegenhanger van Bach. Zijn instrumentale werken zijn zonder twijfel imposant, maar nauwelijks representatief voor de zuivere stijl uit Dresden: hun broeiende, schijnbaar altijd gekunstelde stijl lijkt de uitdrukking te zijn van een diepe persoonlijke crisis. Het is nauwelijks verrassend dat August de Sterke er ook maar aan dacht om de door de Jezuïeten opgeleide Zelenka voor promotie in aanmerking te laten komen.
De protestant Heinichen is, aan de andere kant, de ideale knecht van de rooms-katholieke vorst (…). Waar Zelenka dwaalt in al zijn rationaliteit, gaan Heinichens emoties misschien met hem op de loop. Toch is het verbazingwekkend dat het nog steeds mogelijk is om in de versleten incrowd wereld Bach-Telemann-Händel een andere Duitse componist te vinden met originele, opmerkelijk persoonlijke eigenschappen. Heinichens composities zijn meesterwerken volgens opvattingen die vandaag de dag nog steeds gelden.

Zo kan ‘ie wel weer, zou ik zeggen. De vraag is nu: had August de Sterke gelijk of had Joh. Seb. Bach gelijk en waarom dan wel – of niet.

 

EEN BIJZONDERE UITVOERING OP EEN UNIEKE LOCATIE.
Voor meer informatie en kaartverkoop (tarieven: € 30 – € 35), zie: https://www.klassiekemuziek.nl/e/12174/nieuwe-philharmonie-utrecht-nationaal-allerzielen-concert-2018-amsterdam
 
NB: Met uw kaartaankoop draagt u bij aan de restauratie van de Amsterdamse Nicolaasbasiliek.

Een gedeelde wereld

De achtdelige VPRO-serie Made in Europe, gebaseerd op het gelijknamige boek van Pieter Steinz, is 12 februari van start gegaan. De ondertitel van het boek luidt: De kunst die ons continent bindt. In de introductie op de serie wordt de Vijfde symfonie van Mahler (zie foto links) genoemd. Dat zet aan ’t denken. En of er in de serie, met als thema’s rebellie, religie, de vrije vrouw, verbeelding, de duistere kant, verlangen, vernieuwing en idealen nog op teruggekomen wordt, merken we vanzelf. De vraag ligt er, en presentator Dimitri Verhulst zegt in een interview met Katja de Bruin (in de VPRO Gids van deze week) ook niet helemaal zeker te weten ‘of wij die vraag’ naar wat Europa bindt ‘degelijk hebben beantwoord.’ Om eraan toe te voegen: ‘Misschien hoeft dat ook niet. Een filmmaker hoeft niet altijd een antwoord te bieden, misschien is de vraagstelling ook al tof.’

Die Vijfde symfonie van Gustav Mahler blijft door mijn hoofd zingen. Niet alleen letterlijk, maar ook als geestverschijning. Zoals het vanmiddag op NPO Radio4 was te horen in het stuk Boundless (Homage to L.B.) van de componist Joey Roukens (geb. 1982, foto rechts), het derde stuk dat hij schreef voor het Koninklijk Concertgebouworkest, dat het de afgelopen week twee keer uitvoerde onder leiding van Alan Gilbert. L.B. staat voor Leonard Bernstein, een jeugdheld van Roukens. In een kort interview voorafgaand aan de radio-uitzending, vermeldde de componist dat Bernstein als dirigent de kijk op Mahler (daar is hij weer …) heeft veranderd. En zo werd naar mijn idee zijn Homage niet alleen een hommage voor de componist, maar ook voor de dirigent Bernstein.

Het stuk van Roukens bestaat uit drie delen: een energiek Manically (met een citaat uit Bernsteins Anniversaries), een Glacially als middendeel, waar Carine Alders in haar toelichting in het programmablad van het Koninklijk Concertgebouworkest en Concertgebouw, Preludium, niet op ingaat, en Propulsively met ‘flarden rock, techno en jazz.’
Juist in dat tweede deel meen in de geest van Mahler te ontwaren. Gekneed door de handen van een Nederlands componist, in herinnering aan de dirigent die zijn symfonieën zo weergaloos over het voetlicht wist te brengen. Een Amerikaanse dirigent met Pools-joodse roots.

De muziek van Mahler mag dan volgens Steinz een bindende factor in Europa zijn, ik denk dat het nog verder gaat. Zou het niet zo kunnen zijn dat die symfonie (1901-1904) een bindende factor is voor de hele wereld, aan deze kant en de overkant van de Oceaan? Dat is ook een vraag die het overdenken waard is. Ook ik heb niet meteen een kant-en-klaar antwoord, maar wel een vermoeden. En dat is misschien al heel wat.

 

http://www.vpro.nl/programmas/made-in-europe.html