Vakantieblog (II) – Oslo

De Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum heeft een nieuw boek geschreven: De kosmopolitische traditie (uitg. Querido). Ivana Ivkovic publiceerde er een recensie over in Filosofie Magazine (nr. 9/2022, p. 72-73).

Het interessante is, dat Nussbaums denken zich vaak laat combineren met de schone kunsten. Meestal is dat literatuur of muziek, waarvoor ze een grote (voor)liefde heeft, maar dit keer valt een link te leggen naar architectuur. Dat wil zeggen dat ik in deze blog daar een poging toe doe. Na een recent bezoek aan Oslo en na lezing van genoemde recensie van Ivkovic. De conclusie is dan, dat ik het zomaar een keer niet met Nussbaum eens ben.

Drie gebouwen op een rijtje
In Oslo staan aan de haven drie nieuwe gebouwen op een rijtje die – om met een muziekterm te spreken – een contrapuntisch geheel vormen [foto EvS]. Van links naar rechts zijn dat de Deichmanbibliotheek, het Opera- en ballethuis en het Munchmuseum. Het eerste, de centrale openbare bibliotheek van Oslo, is ontworpen door Lundhagen Architecten en Atelier Oslo (2020), het tweede door het Noorse architectenbureau Snøhetta (2007), en het derde door de Spaanse architect Juan Herreros (2021).

Alle drie hebben de gebouwen zeg maar de kosmopolitische trekken die de hedendaagse architectuur kenmerken, en toch zouden ze nergens anders kunnen staan dan juist op die plek, aan de haven van het Noorse Oslo. In Amsterdam zou de individualiteit van de gebouwen worden opgeheven ten gunste van het ensemble, zoals aan een gracht, op het Oosterdokseiland (ODE) of de Zuidas.

Alle drie bekeken
Het is in Oslo zoals de Deense kunstenaar Jeppe Hein eens in een interview zei: ‘Hoe meer we onszelf zijn en ons bewust zijn van onszelf en onze omgeving, hoe meer we ons kunnen openstellen voor de ander’ (in: Kunstschrift, dec. 2020/jan. 2021). Dát is wat er gebeurt in Oslo.
Laten we de drie gebouwen lezen als een westerse tekst, van links naar rechts. De Deichmanbibliotheek staat aan de overkant van de straat, zodat de ruimte tot de Opera groter lijkt dan die tussen de Opera en het Munchmuseum.

De bibliotheek is een grijs, strak gebouw met een 20 meter uitstekende bovenverdieping. De Opera daarentegen is wit en golft en beweegt als het water van de zee. Het Munchmuseum is zwart en heeft een knik in de gevel, als een beeldhouwwerk van Jan Groth (1946-2014), de grote Noorse beeldhouwer. Daarom is het goed, dat de strakke gebouwen ter weerszijden van de Opera staan.

Je hebt zulke omschrijvingen nodig om de gebouwen te kunnen karakteriseren, maar in wezen gaat het bij kosmopolitisme over wat mensen en in dit geval gebouwen met elkaar delen.

Kenmerkend voor de Noorse architectuur
In de literatuur wordt dan vaak gewezen op de natuurlijke materialen zoals hout die kenmerkend zijn voor de Noorse architectuur, maar ik denk dat de natuur ook doorwerkt in de vormgeving. De Deichmanbibliotheek is zó gestructureerd, dat de gevel het zonlicht opvangt en weerkaatst als in het water. Dit doet denken aan de spiegels van Rjukan, die wanneer de zon achter de bergen schuil gaat, het zonlicht vangen en weerkaatsen. Het Opera- en ballethuis doet denken aan ijsschotsen, waar je als passant gelijk een ijsbeer overheen kunt lopen. En het Munchmuseum tenslotte neigt het hoofd naar het machtige water.

Het zijn mooie beelden, die een tegenstelling vormen tot wat Nussbaum onder het kosmopolitische verstaat. Volgens haar – ik citeer Ivkovic – gaat ‘het kosmopolitische ideaal (…) hand in hand met een minachting voor dieren en natuur’. Daar willen ze in Oslo niets van weten. En gelijk hebben ze.

Denkers en dwalers


In juli 2019 volgde ik met vijf andere cursisten de week ‘Filosofie in de Lage Landen’ bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden. De docent was dr. Erno Eskens, die vertelde dat hij werkte aan een boek over de ‘geschiedenis van de filosofie in de Lage Landen’. Dat boek is er inmiddels. Reden te meer om het te vergelijken met mijn (uitgebreide) aantekeningen uit 2019 en aan te vullen met recente bevindingen na lezing van het mooi uitgegeven boek, waarvan ik onder dank een recensie-exemplaar ontving.

 

Inleiding
Om te beginnen is de inleiding tot de uitgave uitgebreider dan die tot de cursus. Ik zou zeggen: uiteraard wordt hier de methodologie diepgaander uit de doeken gedaan. Eskens legt de nadruk op denkers die ‘naar de marges’ zijn geduwd: uit de voormalige koloniën, vrouwen, autodidacten en literaire denkers. Een loffelijk streven, al heeft hij uit de ene categorie meer namen op kunnen duikelen dan uit de andere. De nadruk ligt ‘op ideeën over het goede leven, over de ideale samenleving, schoonheid, zin, zelfontplooiing, rechtvaardigheid’. Het gaat Eskens niet alleen om de hoofdlijnen, maar ook om de breuklijnen, want die zijn vaak op zijn minst zo interessant. Met als beperking overleden denkers, op enkele uitzonderingen na.
Ik ga na wat hij vertelde en schreef over enkele van mijn geliefde filosofen/denkers: Jan van Ruusbroec, Coornhert en Spinoza. En nog enkele zaken meer.

Jan van Ruusbroec
Het boek lijkt me nog zorgvuldiger qua formuleringen dan de colleges in Leusden; zo verliet Jan van Ruusbroec (1293-1381) niet de kerk, zoals ik het althans noteerde, maar de St.-Goedelekathedraal in Brussel ‘(niet de Kerk’ voegt Eskens er tussen haakjes voor de duidelijkheid nog aan toe).
Opvallend is, dat de auteur Ruusbroec niet – in weerwil van een van zijn uitgangspunten – en in tegenstelling tot Frits van Oostrom (Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400) binnen de literatuur trekt, maar wel net als Van Oostrom het emancipatoire karakter van diens werk (als aankondiger van de latere Reformatie) benadrukt.

Coornhert en Spinoza
En dan zijn we al op weg naar het humanisme en de Renaissance, onder meer met Coornhert (1522-1590, afb. rechts). Zoals Eskens diens werk tijdens de cursus in Leusden uitlegde, moest ik vaak aan Spinoza (1632-1677) denken. Volgens hem is Spinoza echter niet zozeer het startsein voor de Verlichting, want dat was eerder Francis Bacon (1561-1626). Al toont Eskens zich geen groot kenner en liefhebber van het werk van Spinoza, toch werd hij onlangs benoemd tot voorzitter van de Vereniging Het Spinozahuis, vooral om zijn grote netwerk.[1]
Spinoza draaide zich volgens Eskens ‘in de soep’ met zijn idee van God of de Natuur: een in plaats van twee substanties. Het overdenken waard, maar we gaan verder en maken een sprong in de tijd.

ISVW
Met een opmerking die eigenlijk in het verlengde van het voorgaande ligt en waar ik in mijn dictaat een streep bij heb gezet: de controverse tussen de oprichters van de ISVW (1916, zie foto EvS links). Het is volgens Eskens mede aan deze dialectiek te denken, dat de ISVW nog steeds bestaat. In het boek komt deze episode in dat licht bezien wat minder uit de verf dan tijdens de cursus. Een van de cursisten én docenten van het eerste uur aan de ISVW was Clara Wichmann (1885-1922), een interessante vrouw die denk ik terecht vond dat een sociaal contract een fictie is.

De moderne tijd in
Hoewel Eskens in haar ook een mede-dierenactivist zal herkennen, is hij niet eenkennig. Zo behandelt hij ook het denken van Herman Dooyeweerd (1894-1977), een rechtsfilosoof van gereformeerde snit, en J.H. van den Berg (1914-2012) van de omstreden metabletica.

In de cursus te Leusden ging Eskens iets verder de moderne tijd in dan in het boek; hij beperkt zich in het laatste geval immers ‘zoveel mogelijk tot overleden denkers’. Dat dit heel veel oplevert, maar dat veel ook nog onbesproken blijft, moge duidelijk zijn. Het wachten is ongetwijfeld op een aangevulde herdruk, waarin dan misschien meteen ook een wat ordentelijker personenregister kan worden opgenomen, waarin achternamen niet langer op ‘de’ en ‘van’ zijn gerubriceerd. Maar dat is een kleinigheid bij een tour de force die de samenstelling en het schrijven van dit boek moet zijn geweest. Dat het een work in progress is, blijkt al uit de aankondiging van de nieuwe opzet van de hiervoor genoemde, eerder door mij gevolgde Summerschool bij de ISVW. Nu van 15 t/m 19 augustus 2022.[2]


Erno Eskens: Denkers en dwalers. Een geschiedenis van de filosofie in de Lage Landen

Uitgever: ISVW Uitgevers, 2022
ISBN 978-90-831215-9-8
Prijs: € 29,95

Link naar de podcast van Erno Eskens over zijn boek: https://isvw.nl/podcast/

[1] Zie ook een eerdere blog: https://elsvanswol.nl/ietsje-meer/
[2] Zie: https://isvw.nl/activiteit/denkers-dwalers-summerschool/

Matt Haig – Het troostboek

Het troostboek / Matt Haig ; vertaald uit het Engels door Monique ter Berg. – Amsterdam : Lebowski, 2021. – 272 pagina’s ; 21 cm. – Vertaling van: The comfort book. – Canongate Books, Ltd., 2021. ISBN 978-90-488-6192-7

Deze verzameling gedachten, meditaties, herinneringen, citaten en lijstjes schreef Haig in de tijd dat hij door een diep dal ging. Om zichzelf, en nu anderen, hoop te bieden en te troosten. Over die periode van depressie schreef hij in zijn boek Redenen om te blijven leven (2015). De meeste korte tot zeer korte hoofdstukken, van aforismen tot
iets dieper gaande teksten over zijn voorbeelden, zoals de Stoïcijnen, kan de lezer tot zich nemen in een willekeurige volgorde. De structuur wordt gevormd door vier onderdelen, maar inhoudelijk loopt alles door elkaar. Rommelig zoals het leven soms kan zijn. Die lijstjes zijn leuk, maar – met uitzondering van ‘Troostfilms’ – zonder context nietszeggend. Als de lezer meer achtergrond bij soortgelijke keuzes uit de literatuur, kunst en muziek wil hebben, dan zal Troost : als licht in donkere tijden (2021) van Michael Ignatieff wellicht een betere keus zijn.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Een opvlucht

Door de coronacrisis lees je ook dingen anders dan je daarvoor zou hebben gedaan. Neem het hoofdstuk ‘Hoor daar het brullend verlangen’ over ‘droom, euforie en utopie van de luchtvaart’ in de essaybundel Grondwater van Piet Gerbrandy (Uitg. Atlas Contact, 2018). Met alle kritiek op de ongebreidelde vliegbewegingen, kan het niet anders of je leest dit, twee jaar later slechts, met andere ogen.

Het zou volgens Gerbrandy gaan om ‘de verheffing boven het aardse’ en ‘een weids panorama’ waardoor je uitstijgt ‘boven de menselijke maat’. Oude Griekse goden die volgens de verhalen konden vliegen, zoals Hermes, ‘representeren het contact met het bovenaardse’ aldus classicus Gerbrandy. Volgens hem is ook de filosofie een ‘opvlucht’.

Het opstijgen heeft iets magisch, dat valt niet te ontkennen, maar het door de wolken heen vliegen heeft bij mij nooit geleid tot een extatisch gevoel, en ik heb altijd het dalen op z’n minst prachtig gevonden. De tempels van Griekenland (om in sfeer te blijven) die steeds dichterbij komen, de meren en bossen van Finland waarover je heen scheert, de brug bij Kopenhagen, – ze staan me allemaal nog haarscherp voor de geest.
Misschien omdat ik filosofie ook niet alleen als een ‘opvlucht’ beschouw, maar de eerste filosofie, de ethiek, als een neerdalen, een laag bij de grond blijven. Mocht voor Viruly volgens Gerbrandy de luchtvaart ‘door haar snelheid en haar hang naar de hoogte verbonden [blijven] met een bovenaards domein’, juist door het dalen verbindt zij zich aan het aardse.

Gerbrandy eindigt zijn essay met een beschrijving van Soesterberg, allang niet meer in gebruik als luchtmachtbasis. ‘Een vliegveld zonder vliegtuigen’, vraagt hij zich dan af, ‘is dat niet het ultieme symbool van onvervulbaar verlangen?’ Zoals nu een vliegveld vol stilstaande vliegtuigen het omgekeerde uitdrukt. ‘Het verlangen van een jongensdroom’ die ‘bij mannen steevast gepaard gaat met een ferme erectie’.
Ik denk aan een vlucht naar Italië, op het moment dat we het Italiaanse luchtruim niet in mochten omdat – zoals iedereen onuitgesproken wist – op hetzelfde tijdstip bommenwerpers opstegen vanaf Villafranca. Ik denk aan een oorverdovende knal toen ik ’s morgens in mijn keuken in Leeuwarden het ontbijt stond klaar te maken en – zoals ik later hoorde –  een F-16 bij het opstijgen crashte.

En dan heb ik het nog niet eens over de huidige discussie over vliegen, over veiligheid voor de gezondheid, stikstofuitstoot en geluidsoverlast.
Dan heb ik het in dit verband, de coronacrisis, over een gedicht van Hans Faverey, dat Gerbrandy elders in zijn boek citeert, en waarbij ik me behalve het uitzicht uit een trein me dat uit een dalend vliegtuig voorstel: opeens zie je een man, in de buurt van Schiphol, die staat naast zijn huis, met een gieter in de hand, de ogen gericht op de aarde:

De grond om hem heen is vochtig;
zijn verlangen is leeg en heen. Wat hij
niet wil weten, onder geen voorwaarde,
is: waar en wanneer hij zal worden
terugverlangd en opgeëist door
de grond om hem heen.

Volgens Gerbrandy is het door de trein ‘mogelijk de man op afstand te houden’. Dat lukt met een vliegtuig minder, hij komt steeds dichterbij, de man met de gieter. Door de huidige crisis wordt je bij de dood bepaald. Maar je weet ook, dat de natuur, de seizoenen doorgaan, want de grond is vochtig en groeizaam. Dat troost.

 

Piet Gerbrandy: Grondwater. Beschouwingen over literatuur en existentie
Uitgeverij Atlas Contact
ISBN 978 90 254 5307 7
Prijs: € 24,99

Waarheid en Verhaal

In een recente blog (zie link onderaan), naar aanleiding van het verschijnen van het boek Parabels onder redactie van Erik Ottenheim en Martijn Stoutjesdijk (Uitgeverij Abdij Van Berne), vraagt Marcel Poorthuis zich af of de parabel over Waarheid en Verhaal van de Maggid van Dubno (Jacob ben Wolf Kranz) wel de waarheid kan vertellen. Een verhaal biedt ruimte voor eigen interpretatie en identificatie. Maar zit de Waarheid er dan nog wel in? Zoiets als het thema van de opera Ritratto van Willem Jeths op een libretto van Frank Siera: ‘Fantasia e verità’ die onlangs zijn videopremière beleefde.

De parabel
Eerst de parabel zelf in de woorden van Poorthuis. ‘Waarheid en Verhaal zwierven door de wereld. Verhaal ging schitterend gekleed en werd overal met gejuich begroet. Waarheid daarentegen was naakt en als de mensen hem zagen wendden ze zich af. Toen vroeg Waarheid aan Verhaal: “Hoe komt het toch dat jij overal gastvrij wordt onthaald terwijl ik een dichte deur vind?” Verhaal antwoordde: “Mensen houden niet van jou. Jouw naaktheid komt onaangenaam over. Mijn warme kleren met mooie kleuren vinden ze veel aantrekkelijker. Maar ik weet het goed gemaakt: trek jij mijn kleren aan”. En vanaf die tijd dient de Waarheid zich gekleed in het verhaal aan en laten de mensen de Waarheid met plezier binnen.’

De naakte waarheid
Poorthuis vervolgt: ‘Intussen heeft de lezer allang gedacht aan “de naakte waarheid”, zoals de filosoof Kierkegaard die naar voren brengt in zijn dagboek op 1 augustus 1835. Kierkegaard wijst alle gepraat over waarheid af als die niet een waarheid is die mij persoonlijk raakt. Dat wat God van mij vraagt is waar het om draait, niet wat theologen aan algemene waarheden naar voren brengen. Weliswaar worden parabels soms verweten dat de waarheid onzichtbaar wordt in hun inkleding in bonte gewaden, maar uiteindelijk bezitten parabels juist het vermogen om niet zozeer algemene waarheden naar voren te brengen, maar om mij bij te kladden te grijpen: “Jij bent die mens!” (2 Samuel 12:7). Uiteindelijk gaat de naakte Waarheid dus toch weer schuil achter het gewaad van het Verhaal!’

Filosoferen over het kwaad
Iets soortgelijks kan worden gezegd over waartoe filosoferen over de waarheid of over een item als het kwaad toe leidt, in vergelijking tot de manier waarop literatuur, verhalen en romans dat thema aanpakken. Daarmee heb ik mij beziggehouden in mijn Masterscriptie, Het kwaad het hoofd bieden. In het kader van bovenstaand artikel van Poorthuis geef ik hier, in iets bewerkte vorm, de conclusie hiervan weer.
Onlangs kwam een nieuwe druk uit van het boek Het kwaad denken van de Amerikaanse filosofe Susan Neiman waarop ik mij baseerde: Het kwaad in het moderne denken (Lemniscaat). Zij schetst hierin onder meer lacunes in filosofisch denken over het kwaad.

Neiman stelt in de eerste plaats, dat het denken over het kwaad eeuwenlang was gestoeld op het vertrouwen dat werd gesteld in de menselijke ratio. De moderne mens werd verondersteld in volle bewustzijn en in vrijheid te kunnen kiezen tussen goed en kwaad. Deze veronderstelling hing volgens haar in de tweede plaats samen met zowel het vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving en – in de derde plaats – met het vooruitgangsdenken. Beide noties komen terug in de Grote Verhalen van bijvoorbeeld religie en socialisme.

Grote Verhalen
In de twintigste eeuw raakte de notie van de Grote Verhalen, het mensbeeld dat uitging van maakbaarheid en vooruitgang in de geschiedenis, van religie en socialisme op de achtergrond. Hieruit spreekt volgens Neiman een toenemende terughoudendheid ten aanzien van niet alleen de idee dat het kwaad ooit te herleiden is tot een hogere orde maar ook ten aanzien van de kracht van de ratio.

In haar reconstructie van het denken over het kwaad neemt zij de aardbeving in Lissabon (1755) als beginpunt en Auschwitz als eindpunt. Auschwitz staat volgens haar voor de mislukking van de moderne opvatting van het kwaad, waarin het kwaad wordt begrepen vanuit en gekoppeld wordt aan bedoelingen van de mens. Deze kantiaanse opvatting verloor volgens Neiman na Auschwitz alle aannemelijkheid. Bij het beschrijven hiervan heeft zij veel ontleend aan de analyse die Hannah Arendt gaf over het proces van Adolf Eichmann. Arendt wijst op diens onnadenkendheid, die doorslaggevende gevolgen had. Bovendien verloor in het licht van Arendts analyse ook het vooruitgangsdenken elke vorm van geloofwaardigheid.

Alternatieven
De leemte die Neiman vervolgens in het filosofisch begrippenapparaat aanwijst, slaat op het ontbreken van een interpretatiekader bij de duiding van het kwaad. Er lijken nog geen alternatieven gevonden te zijn om in die lacune te voorzien. De vraag is nu in hoeverre een literair werk in deze leemten kan voorzien. Bij de beantwoording van deze vraag keek ik naar studies van twee wijsgerig theologen.

Om te beginnen Ungolf U. Dalferth, die stelt dat het kwaad geen denkprobleem is, – zoals Neiman stelt -, maar een existentieel probleem. Jean-Claude Wolf, de andere denker, laat het belang zien van het exodus- of uittochtmotief. Hij stelt het begrip exodus, de uittocht centraal en plaatst dit bij uitstek in het perspectief van hoop of verzoening. Hoewel de aandachtspunten die beide denkers te berde brengen op een christelijke achtergrond en interpretatie berusten, gaat deze interpretatie dit kader te boven. Immers: het menselijk lijden dat Dalferth beschrijft, en het pelgrimsmotief dat Wolf aan de menselijke ervaring hecht, kunnen ook geheel seculier worden geduid. Dit heeft tot gevolg dat ze daarmee als zodanig in een wetenschappelijke analyse inpasbaar zijn.

Conclusie
Een literair werk kan dan met andere woorden in de door Neiman gesignaleerde lacune voorzien, omdat een probleem als het kwaad op een andere, mijns inziens meer vruchtbare manier benadert dan Neiman in haar boek deed, namelijk als een levensvraag in plaats van als een denkprobleem. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat romans (of parabels) tot op zekere hoogte in de door Neiman gesignaleerde leemten kunnen opvullen, in die zin dat de roman een ander pleidooi voert en een andere – wellicht vruchtbaarder – insteek kent voor het benaderen van het kwaad en de gevolgen daarvan dan een filosofische studie als die van Susan Neiman.

 

https://parabelproject.nl/een-parabel-over-waarheid-en-verhaal/

‘Het breidt zich alleen maar uit’

De tweede en laatste blog naar aanleiding van een middag (9 december jl.) in het Amsterdamse Spui25 rond het nieuwe boek De onbetrouwbare verteller (uitg. Prometheus) van P.C. Hooftprijswinnaar Maxim Februari.

Deze keer blijf ik stil staan bij zijn opmerking, dat een roman niet valt samen te vatten, in tegenstelling tot een filosofieboek; zijn vriend René Gude (beiden filosoof) vond het omgekeerde. ‘Het breidt zich alleen maar uit’. Een opvatting die ik tussen twee haakjes tijdens een weekend over joodse filosofie bij de Internationale School voor Wijsbegeerte, geleid door Rico Sneller, ook meende op te maken als zijnde de visie van Derrida: literatuur, filosofie en theologie vormen ‘in den beginne’ een herhaling met andere woorden.
Uit de zaal volgde naadloos hierop aansluitend dan ook de vraag of interpretaties dan altijd nodig blijven. Ja, kwam uit in verschillende bewoordingen uit diverse monden.

In dezelfde week als de Spui25-bijeenkomst las ik in het tijdschrift In de waagschaal een ‘Exegetische miniatuur’ van emeritus predikant Wout van der Spek over Psalm 2 die hieraan raakt. Het is, schrijft Van der Spek, als je ervan uitgaat dat Psalm 1 later is toegevoegd, eigenlijk de eerste Psalm die ook nog eens begint met: ‘Waarom’.
De auteur schrijft van Tom Naastepad te hebben geleerd, dat het vervolg van een verhaal of een boek een herlezing ervan is. Dat is mooi, maar Van der Spek had ook dichter bij huis kunnen blijven: de Talmoed (wij zaten nota bene enkele jaren samen aan de voeten van een joodse leraar Talmoed te lernen) is de uitbreiding ervan, om Maxim Februari te parafraseren.

Mijn hart sprong dan ook op, toen ik tijdens een Bijbelcursus in mijn eigen wijkkerk de predikant Paula de Jong hoorde zeggen, dat de (Psalm)citaten in de Evangeliën meestal net niet letterlijk zijn; een soort kleine Talmoedfragmenten dus: kleine uitbreidingen, herhalingen in net andere bewoordingen, interpretaties. Derrida (zie link onder aan deze blog) zou het haar hebben kunnen nazeggen.

Zo zou je, tenslotte, Marcus 4:25 volgens haar ook kunnen lezen:

Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.

Niet in materiële zin, maar als sommetjes: 1+1=2, 1-1=0. De rijke wordt rijker, aan Bijbelkennis die hij/zij als rijkdom met zich draagt en die zich steeds uitbreidt. Interpretatie op interpretatie.

 

https://www.dbnl.org/tekst/_voo013201501_01/_voo013201501_01_0036.php

 

Een jaar met negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse Nederlanders

De tijd van eindejaarlijstjes is weer aangebroken. Zoals het me in 2012 uitstekend beviel, me een jaar lang in Beethovens muziek onder te dompelen, en ik dit verleden jaar herhaalde met de Grieken, zo stond afgelopen jaar in het teken van de negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur. Een alternatief lijstje dus.

  1. Ouverture

Eerlijk is eerlijk: het begon eigenlijk eind november 2018, toen een kennis voorstelde om naar de voorstelling Van de koele meren des doods te gaan, naar het boek van Frederik van Eeden (uit 1900). De hoofdrol in deze toneelbewerking, die we zagen in het DeLaMar Theater in Amsterdam, werd vertolkt door Hanne Arendzen. En hoe! Ze kreeg er terecht zeer lovende recensies voor en het zette mij op dit jaarthema.

  1. Aart van der Leeuw

Theoloog en Neerlandicus Wessel ten Boom voerde in een artikel, opgenomen in Leven in de waagschaal (uitg. Skandalon, 2019) zijn leraar Nederlands op, die ‘ooit stelde aan de hand van Aart van der Leeuw, of een schrijver niet met het leven en zichzelf verzoend moet zijn wil hij tot een groot kunstwerk komen’ (p. 213). Implicerend dat Van der Leeuw níet met het leven en zichzelf was verzoend en níet tot een groot kunstwerk kwam.
Toch zijn diens boeken – die mijn moeder zo graag las – nog steeds de moeite waard. Ik las er een: De kleine Rudolf (1930) alsmede het gedicht ‘De stilte’, dat de e-mail gedichten van de website Laurens Jz. Coster mij meteen aan het begin van het jaar (op 3 januari jl.) al toewierp. Een gedicht dat nog de sfeer van de Tachtigers ademt, want in die sfeer was hij begonnen.

  1. De Tachtigers: een revolutie in de Nederlandse literatuur

Dit laatste brengt mij naar de vier hoorcolleges over ‘De Tachtigers’ die prof. dr. Marita Mathijsen gaf aan de HOVO in Amsterdam. Ik heb ervan genoten, van de literatuur, van de manier waarop zij die over het voetlicht bracht. Met verwijzingen naar de schilderkunst, met leestips en vol aandacht voor de vragen die wij ouderen op haar afvuurden en zij naar ons. ‘Kijkt u eens naar buiten, naar de lucht en vertel wat u ziet’. Waarop zij onze schamele antwoorden begon aan te kleden op de manier waarop de Tachtigers de lucht probeerden te pakken, of liever: in klank wisten om te zetten:

‘zwaar zweeg en zonder licht een volle dag
uit wolken’
(Jacques Perk: Sandissima virgo).

  1. Slauerhoff

In het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie gaf Hein Aalders, die ik nog kende uit mijn tijd als hoofd- en eindredacteur van Quadraatschrift, een lezing over Slauerhoff, waarin hij vooral diens poëzie behandelde. Hein bezorgde, samen met Menno Voskuil, een volledig herziene uitgave van de Verzamelde gedichten van Slauerhoff (uitg. Nijgh & Van Ditmar).
Aalders behandelde ook een andere, minder bekende kant van Slauerhoff, die hij terugvindt in het gedicht ‘Kreta’ dat de rustige sfeer ademt van een schip dat langzaam langs een eiland voortschuift.

  1. J.H. Leopold

De hiervoor genoemde Wessel ten Boom gaf in dezelfde tijd als Hein Aalders zijn lezing gaf, een korte cursus over J.H. Leopold. In diens werk gaan, volgens de aankondiging van de cursus, ‘een vaste hand en een tedere emotie samen, van geserreerdheid en muzikaliteit. Zij tekenen de poëzie van (…) [deze] man, die balanceerde op de rand van christendom en heidendom’.  Een kenmerkende zin, voor wie Ten Boom inmiddels een beetje kent.
Zowel Marita Mathijsen als Ten Boom plaatsen Leopold binnen het symbolisme. In dat verband wees Mathijsen naar de matte kleuren van een schilderij van Derkinderen in de rooms-katholieke Begijnhofkapel in Amsterdam (1888, zie afb.), waar ik me meteen naar toe spoedde.

  1. De glanzende kiemcel

In het najaar verzorgde Wessel ten Boom wederom drie ochtenden, nu naar aanleiding van De glanzende kiemcel van Simon Vestdijk.
Een van de mooiste gedeelten uit Vestdijks boek vond ik dat over het sonnet; daar blogde ik al  over (12 november jl.). Ik  ontving even later wederom een gedicht van ‘Laurens Jz. Coster’. Dit keer een ‘Sonnet’, zoals het eenvoudig heet, van Willem de Mérode (uit: De donkere bloei, 1926):

Zij ging zoo rustig door de jaargetijden
Des levens, of het altijd winter was
En avond, en zij bij het haardvuur las
Van eigen leed, dat andren moesten lijden.

Zij werkte zonder weerzien of verblijven:
Boende het huis en zeemde ’t vensterglas;
Bereidde ’t maal en deed de groote wasch
En liet zich roerloos in den slaap verglijden.

Zij wist van vreugde niet, bedwong geween,
Maar louter, als een zacht patina scheen
Iets zilverigs om haar eenvoudig wezen.

Zij was zoo zuiver en zij deed zoo klaar
Alsof ze één van Gods milde handen waar’,
Druk bezig om de wereld te genezen.

Zou hier iemand onder de cursisten zeggen dat de werkster van Achterberg hem liever is? Of zou diegene overstag gaan, omdat er sprake is van Gods milde hand? Het zou allebei zomaar kunnen. Ook een vergelijking met Du Perron ligt voor de hand (zie mijn blog van 27 november jl.), maar dan graag wat méér voorbereid dan tijdens de laatste van de drie ochtenden over Vestdijk met enkele gedichten gebeurde en tot speculaties leidde.Daar moeten we maar niet aan beginnen.

  1. Herman Gorter

Op aanraden van Marita Mathijsen lazen velen van de HOVO-cursisten nu eens de ‘Mei’ van Herman Gorter verder dan die eerste, beroemde regel. Ook ik deed dat en vond het mooi.
En toen kwam er in de herfst een nieuwe poëzieserie: Rainbow poëzie. Het eerste deeltje bestaat uit gedichten van die Herman Gorter. Ik heb ermee in mijn handen gestaan en erin gebladerd. Ook dit zijn mooie gedichten. Over vrouwen, over liefde, over de natuur.
En toch heb ik na dit jaar ondergedompeld te zijn geweest in de negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur, in plaats hiervan gekozen voor het tweede deel in deze nieuwe serie, met gedichten van Rutger Kopland.
Ik denk namelijk uiteindelijk dat mijn hart méér bij de latere poëzie ligt. Daarom is dit ook geen Top-10 maar een Top-7 geworden. Ook een mooi getal, daar niet van. Waarom ik in de loop der tijd muziek uit de laatromantiek wel ben gaan waarderen (Mahler, Bruckner), en de literatuur uit die periode (nog?) niet, zou ik eens moeten uitzoeken.Dat is voor later zorg.

 

Het thema van volgend jaar weet ik al, maar hou het nog even voor me. Het jaar is tenslotte (ook) nog niet om. Al is de ouverture ook hier alweer opgedoken … Als aankondiging.

Edith Brugmans – Weg van de enkeling

Weg van de enkeling : de werkelijkheid van sentimenten / Edith Brugmans. – Amsterdam : Sjibbolet, 2019. – 184 pagina’s ; 21 cm. – Op omslag: Sjibbolet Filosofie. – Met literatuuropgave. ISBN 978-94-911104-0-5

De kern van dit boekessay is de idee dat objectieve geestelijke werkelijkheid bestaat. In het bijzonder de objectieve realiteit van idealisme, gevoelssferen, stemmingen, sentimenten, of – zoals de auteur het noemt – objectieve, gezamenlijke pathemen. Dit
idee raakt aan filosofie (metafysica), antropologie (als tegenwicht tegen het individualisme) en ethiek (rechtvaardigheid). Edith Brugmans, emeritus hoogleraar wijsbegeerte in Leiden, is op alle terreinen thuis. Meer nog: eerder publiceerde zij ook over filosofie en literatuur. Het doel is gemeenschappelijk een waarachtig en eenvoudig leven te leiden. Het bereiken hiervan beschrijft zij zowel theoretisch – aan de hand van de visies van bijvoorbeeld Iris Murdoch, haar tijdgenoot Peter Strawson en Peter Sloterdijk – als concreet aan de hand van mooi beschreven persoonlijke ervaringen. Opvallend is de positieve insteek die (bewust) contrasteert met Brugmans kritiek op A la recherche de l’être van Sartre, die zo als antagonist optreedt. Indrukwekkend boek. Met voetnoten.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Een waardeloze Psalm of een Psalm van waarde

Het is bijna alweer een nieuwe maand en de nieuwsbrieven en nieuwe nummers van tijdschriften komen al binnen. Twee vullen elkaar onbedoeld aan, want behalve dat ze van een kerkelijke gemeenschap komen staan ze los van elkaar. De een uit Zuid, de ander uit Noord. Of het zou moeten zijn dat het alle twee om een overdenking c.q. meditatie rond de Bijbelse Psalmen gaan.

De eerste was even schrikken. De opening van het ultrakorte stukje luidde: ‘Het hoge woord moet er maar meteen uit: dit is een waardeloze psalm’ [het gaat om nr. 45, EvS]. Wat nog iets anders is dan een ‘anti-psalm’. Zo, die zit. Het zou om ‘theologie op zijn smalst’ gaan, al staan er halverwege in de Psalm wat woorden die verrassen: trouw, rechtvaardigheid en gerechtigheid. De rest is allemaal klatergoud – woorden van gelijke strekking die ik ook in een recensie van een landelijk dagblad over ArtZuid tegenkwam, die momenteel in het rijke Amsterdam (Oud-)Zuid is te zien. Maar voor allebei, de kunstwerken aan de lommerrijke lanen én de Psalm, geldt: daaronder ‘zit toch een messiaans verlangen’. Dat was item één.

De meditatie uit het andere eind van de stad gaat over één zin uit de Psalmen 33, 96, 98 en 149: ‘Zing voor de Heer een nieuw lied’. De auteur van dit wat grotere stuk schrijft voorts dat ze hoe langer hoe meer gelooft dat het Exodusverhaal ‘ook een verhaal is waarin een mens zijn eigen levensverhaal, onderweg naar het Koninkrijk, kan spiegelen’.

Er zijn theologen die menen dat je, in ieder geval in de Psalmen, niet je eigen levensverhaal mag leggen of teruglezen, maar dat geldt niet voor de Exodusverhalen die ook in bijvoorbeeld de bevrijdingstheologie leidend zijn (geweest).
Als je de Bijbel ook (en volgens sommigen vooral) als literatuur leest, dan zou je je kunnen afvragen of met name de Psalmen op een andere manier iets te zeggen hebben: geen holle clichés, zoals de eerste auteur erin las, die ‘het bestaande en de bestaande verhoudingen’ beschrijven en bevestigen, die van macht en machtswellust. Want: zou die schone dochter die wordt geprezen, ook niet pars pro toto kunnen staan voor de dochters Sion? En die koning voor God? Het zijn maar vragen. Vragen die in ieder geval een ander licht zouden kunnen werpen op die ‘waardeloze psalm’.

Zoals een gouden beeld van Jan Fabre op de route van ArtZuid (zie foto hierboven, Els van Swol). Ik kende het al uit de tuin van het Guido Gezelle Museum in Brugge. Een man (Fabre zelf) beschermt het spaarzame vuur. Spaarzaam licht, een klein vuurtje als de drie kernwoorden uit Psalm 45. Maar wel licht dat schijnt en een vuurtje dat we brandend moeten houden. Misschien genoeg om mee te leven en daarom alleen al is de Psalm denk ik niet waardeloos maar van grote waarde.

Maarten Brandt – Klinkende alchemie

Klinkende alchemie : verzamelde muziekessays van Maarten Brandt / met een voorwoord van Kees
Vlaardingerbroek. –  [Arnhem] : Uitgeverij Nieuwe Druk, 2018. – 715 pagina’s : illustraties ; 23 cm. – Met register. ISBN 978-94-920202-6-0

Maarten Brandt heeft een grote passie: de kunst van het programmeren van concerten, het vermogen repertoire zó te rangschikken, dat dankzij de combinatie en volgorde van diverse stukken de mens wordt verrijkt. Het grootste deel van het boek bestaat uit een selectie artikelen die voor het maandblad Mens en melodie werd geschreven.
Daarnaast zijn beschouwingen, cd-recensies, programmatoelichtingen, boekbesprekingen en interviews opgenomen. Brandt is schrijver, spreker over klassieke muziek en artistiek adviseur van diverse dirigenten. Doel is om het (muziek)onderwijs op te roepen via avontuurlijke en uitdagende formules de smaakzin, fantasie en verbeelding te prikkelen. Muziek zou daarom, net als literatuur en kunst, een even belangrijk vak moeten zijn als wiskunde, taal en biologie. De nadruk ligt op orkestmuziek. De auteur is het beste op dreef wanneer hij over hedendaagse muziek schrijft; het artikel over Bachs Matthäus Passion valt ook inhoudelijk uit de toon. Een wat conservatieve en cultuurpessimistische visie is hem niet vreemd. Een van de belangrijkste Nederlandstalige boeken over muziek voor een breed publiek. Inclusief cd met concertregistratie uit 1970.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.