Een vriendin van mij was eens in het dorpskerkje waar ik zondags heenga. Ze vond het een warme uitstraling hebben; ‘het is alsof je omarmd wordt’, zei ze.
Ik moest aan verschillende dingen denken. In de eerste plaats aan een readymade van dichter en beeldend kunstenaar Ted van Lieshout (in: Ommouw me, uitg. Leopold):
Omarm me
met je mouwen.
Ommouw me
mij, o, arme.
En ik zag het Sint-Pietersplein in Rome voor me [afb. hierboven]. En hoorde een gedeelte terug van een lezing van de Volksuniversiteit die ik via Zoom volgde. En – als toegift – aan een hedendaagse variant die in mijn ogen niet voldoet.
Rome en Siena
De architect van het beroemde Sint-Pietersplein is Gian Lorenzo Bernini. Het plein werd in 1656-1667 aangelegd als een enorme ruimte die wordt omarmd door een zuilengang (colonnade) met Dorische zuilen. De bedoeling van Bernini was, dat de gebogen zuilengang de mensenmenigte omarmt die zich regelmatig op het plein verzamelt, als zijn het de moederlijke armen van God. De hemel omarmt de aarde.
Het volgende waaraan ik moest denken, was een lezing van de architect Andrea Maddalena over Siena. Hij liet een plattegrond van de stad zien en zei dat Siena van origine een middeleeuwse stad is ‘tussen hemel en aarde’. Een gotische stad die naar boven reikt. Er zijn twee polen: de Duomo (kathedraal) en de Piazza del Campo (het plein), vormgegeven in geometrische verhoudingen. Voorts zijn er drie kerken van bedelorden (Franciscanen, Dominicanen en Augustijnen) die in een driehoek staan, met in het midden een fontein. Kenmerkend voor veel oude Italiaanse steden.
Oké. De proef op de som. Op de tentoonstelling met werk van Donatello, voorgangers, geestverwanten en navolgers verleden jaar in het Victoria & Albertmuseum in Londen hing een gezicht op Florence (ca. 1489—’95). Zoek het midden! Een fontein? Nee – of toch wel: de levensfontein, i.c. de doopkapel (het baptisterium) bij de Duomo. Prachtig en nóg dieper rijkend dan Maddalena vertelde.
De Thomas in Amsterdam
Dan voert de blik tenslotte naar het terrein voor De Thomas, terzijde van de Zuidas in Amsterdam. Het loopt langzaam op – zo ga je op weg naar de ingang, naar de voorhof van de kerk. Maar dan: die bankjes die er staan, – niet zo goed gedaan. Met het zicht naar de Zuidas en hun rug naar de kerk. Waarom zijn ze niet aan weerszijden van het gecreëerde plein geplaatst? Open naar de monumentale kerk van Karel L. Sijmons (1908-1989) én de wereld. Dat is immers de insteek die de kerk wil uitstralen. Er waren voorbeelden te over geweest om je door te laten inspireren.
Blog deels gebaseerd op een stukje dat ik schreef voor Drieluik, het blad van de Protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord (april 2024, p. 6).
Op 19 september 2024 zal Bart Vink, voorzitter van stadsdeel Amsterdam-Zuid, de opening verrichten van het nieuwe voorterrein.
Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het thema emotie. Samengevoegd tot een drieluik. Vandaag deel 3; losse mozaïekstukjes die op het eind in elkaar vallen.
11. ISVW Leusden In de zomer van 2023 volg ik een cursus van Martha Claeys (zie foto) over emoties bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden.[1] Tijdens vrije momenten lees ik de roman Adieu (De Bezige Bij, 2019) van Marcel Möring. Een roman over ‘angst voor het onzichtbare gevaar, de angst waaruit alle andere angsten geboren worden’ (p. 47). Het klinkt mooi, maar ik denk uiteindelijk niet dat het over de hele linie klopt. Neem klimaatangst; je moet je ogen er wel voor sluiten, om niet te zien wat de nu al zichtbare gevolgen ervan zijn: smeltende gletsjers, bosbranden, overstromingen, aardbevingen, hittegolven, overconsumptie enz..
De laatste dag van de cursus gaat het over schuld en schaamte. Ik lees bij Möring ook over schaamte ‘die ontstaat als medeleven en afkeer elkaar ontmoeten (p. 74). En ik lees in een interview van Yoram Stein met Martha Nussbaum over Aristoteles, die ‘zaken opsomt die mensen tragisch vinden: armoede, honger, ouderdom, eenzaamheid, ziekte, dood’ (in: Trouw, 7 april 2005). Ze roepen inderdaad medeleven en soms ook afkeer op, maar vragen voor alles om actie vanuit liefde.
12. Cas Oorthuys Een paar dagen voor de jaardag van het overlijden van mijn moeder bezoek ik de tentoonstelling met oorlogsfoto’s van Cas Oorthuys in het Verzetsmuseum in Amsterdam (foto van website Verzetsmuseum). Mijn moeder heeft diens vader, de net als zijn zoon ook in het verzet zittende actieve predikant gekend. Hij liep een keer, toen mijn oma ziek was, met een pannetje soep over straat naar haar toe. Kenmerkend voor wat ik over hem heb gehoord, lijkt me. En in het verlengde liggend van wat ik hiervoor schreef.
Op de tentoonstelling hing een foto met een bijschrift dat me in de war bracht. Het gaat om een foto die op 11 mei 1940 is genomen na het bombardement op de Blauwburgwal in Amsterdam. We zien waarschijnlijk een dode man en een zwaar gewonde vrouw die verwijtend recht in de camera kijkt. Op het bijschrift lezen we dat Oorthuys zich zijn leven lang is blijven afvragen of het goed was dat hij deze foto nam. ‘Het is een dilemma waar elke oorlogsfotograaf voor staat: wat laat je de wereld zien en wat, uit bescherming van de gefotografeerde, niet’.
Een vrijwilliger vraagt me na afloop wat ik van de tentoonstelling vind. Ik vertelde hem over mijn moeder, die Oorthuys’ vader kende. Hij kijkt me wat bevreemd aan en zegt niets. Later bedenk ik me, dat ik had moeten vertellen over die foto, al weet ik niet hoe hij dáárop zou reageren. Misschien even bevreemd de wereld inkijkend.
13. Innocence van Kaija Saariaho Weer een opera: Innocence van Kaija Saariaho (1952-2023) bij De Nationale Opera (DNO). Als Vriend van DNO bezocht ik de voorgenerale.[2] Ik verbaas me over enkele recensies, waaronder die van Britt van Klaveren (in: Het Parool, 9 oktober 2023): ‘Op emotioneel vlak biedt de uitvoering [lees: opvoering, EvS] van DNO wel wat weinig beweegruimte’. Dat staat in de intro. Even verderop lees ik: ‘een emotioneel plateau, geen emotionele reis’. Dat plateau verwijst naar het draaiende decor, een plateau van Chloe Lamford.
Op het eind van de voorstelling staan vier van de dertien solisten naast dat plateau; ze zijn buitengesloten. Of zijn ze de dragers van een doodskist ná de school shooting? Je mag het als toeschouwer zelf invullen, maar emotioneel raakte het mij althans als een mokerslag.
14. Positieve Gezondheid In november doe ik mee aan een gesprek over Positieve Gezondheid van het Longfonds in Amersfoort. Ter voorbereiding werd de zes deelnemers aan deze tafelronde gevraagd om wat over dit thema te lezen en ‘het spinnenweb’ in te vullen. Dit bestaat uit zes dimensies: dagelijks functioneren, meedoen, lichaamsfuncties, kwaliteit van leven, mentaal welbevinden en zingeving, en is ontwikkeld door Machteld Huber.[3]
De vrijdagmiddag voor deze bijeenkomst werden in het tv-programma Tijd voor Max waar ik – afhankelijk van de onderwerpen – wel eens naar kijk, Erik Scherder en Leonard Hofstra (cardioloog) geïnterviewd. Zij zijn de auteurs van het boek Hoop voor Hart en Hersenen (uitg. Athenaeum). Ook hier kon je digitaal een vragenlijst invullen. Over veerkracht en welzijn. De uitkomst pakte bij mij anders uit dan de antwoorden op ‘het spinnenweb’; het maakt denk ik heel veel uit op welke dag en in welke gemoedstoestand je zo’n web of vragenlijst invult.
Laten we wel wezen: positieve gezondheid, veerkracht en welzijn ervaar ik in het leven en niet uit een boek, hoewel ik de laatste zal zijn om te ontkennen dat die vragenlijsten je kunnen triggeren en – als je je er met iemand over kan praten – ook op een goed spoor kunnen zetten. Bijvoorbeeld in een luisterkring, waar ik eerder voor Kerk in Mokum aan meedeed en over schreef.
Een voorbeeld maak ik kort daarna mee. Namelijk op het moment dat ik een buurvrouw tegenkom die vraagt hoe het met mij gaat. ‘Goed’ antwoord ik, de muziek van een concert in het Concertgebouw nog in mijn hoofd. ‘En met jou?’ was de wedervraag. ‘Gaat wel’.
Ik moet denken aan iemand die van haar cardioloog de keus tussen verschillende behandelopties had gekregen. De laatste van de drie heet: aanvaarden. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, leerde ds. Sytze de Vries (zie foto) ons eens naar aanleiding van een gedicht van Jacqueline E. van der Waals tijdens een leerhuis, hoewel Van der Waals tussen twee haakjes waarschijnlijk niet zo’n zwakke gezondheid had als iedereen aanneemt. Maar de hartpatiënte antwoordt iedereen die vanaf dat moment aan haar vraagt hoe het met haar gaat: ‘Goed!’. Ik zag wat er dan met de vragensteller én met haar gebeurt: ze klaren allebei op. Zoals ik na het ‘Gaat wel’ van mijn buurvrouw meteen even down werd als zij.
Ik weet niet tot welke school die cardioloog behoort, de Positieve Gezondheid, de positieve psychologie, de cognitieve herwaardering of dat hij de ideeën van de filosoof René Gude toepast, – maar het leven zelf leert je hoe je erin zou kunnen staan, zonder te bagatelliseren aan de ene kant of – zoals ik in Amersfoort ook zag – te overcompenseren. Misschien zijn dan toch de woorden ‘mild optimisme’ of ‘mild pessimisme’ die Scherder en Hofstra bezigen (de uitwerking ervan komt redelijk overeen) adequater.
15. Pina van Wim Wenders Een van de laatste ervaringen waarin het thema ‘emoties’ in alle breedte terugkomt, is een uitlating van een van de danseressen in de documentairefilm Pina (over Pina Bausch) van Wim Wenders (2011). Zij heeft het over ’triest, woedend, huilen, lachen, brullen’. Alsof – zegt ze – ‘Pina in ieder van ons verborgen was, of omgekeerd, alsof wij deel uitmaakten van haar’. Een ding is mij gaandeweg dit jaar ten aanzien van het jaarthema in ieder geval duidelijk geworden: emoties moet je ten goede aanwenden, opdat je niet stil blijft zitten en staan, erin blijft hangen, maar actie onderneemt. Niet lam laat slaan door de verkiezingsuitslag of de oorlog in Oekraïne of Israël/Gaza bijvoorbeeld maar nóg meer ageren tegen antisemitisme en pal staan voor recht, gerechtigheid en vrede.
In soortgelijke bewoordingen uit zich Jane Goodall, zo ook Anna Clyne in haar compositie Weathered, zo laten de drie handen op het werk van Rembrandt en Sanya Kantarovsky zien (zie vorige blogs). Actie is ook empathie tonen, zoals Donatello laat zien in zijn Lamentatie, of Carson die in haar boek Verstild voorjaar handelingsperspectief biedt net zoals het model – of andere modellen – van Positieve Gezondheid dat doen. Die conclusie draag ik het jaar uit het nieuwe jaar in.
Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het thema emotie. Samengevoegd tot een drieluik. Vandaag deel 2; losse mozaïekstukjes die op het eind, in deel 3 in elkaar vallen.
6. Donatello In de prachtig uitgevoerde catalogus bij de tentoonstelling met werk van Donatello (ca. 1386-1466) in het Victoria and Albert Museum in Londen, Donatello Sculpting the renaissance – die ik afgelopen lente zag -, is een hoofdstuk opgenomen van de hand van Timothy Verdon over ‘Devotion and emotion’. Donatello was in staat om beide tot uitdrukking te brengen. Als toeschouwer worden we gevraagd ‘te huilen met hen die huilen, te lachen met hen die lachen en te treuren met hen die treuren’ (Leon Battista Alberti). Al is het wat moeilijk om dat met het late, wat al te exorbitante werk van Donatello te doen, zoals de Lamentatie (V & A Museum: 8552-1863, zie afb.).
Verdon heeft het in dit verband over ‘groepshysterie’. Wel invoelbaar is de schitterende uitdrukking op het gezicht van de treurende Maria Magdalena in het Museo dell’ Opera del Duomo in Florence: de mond, de ogen. Volgens recent wetenschappelijk inzicht zou dit beeld echter eerder een icoon van de hoop zijn (‘Surrexit Christus spes mea’, Christus, mijn hoop). De half open mond zou dan woorden van lof zingen, de verzonken ogen staan voor het wonder en ingekeerde vreugde.
7. The quiet girl Wanneer je het over bepaalde emoties hebt, kun je niet om een van de mooiste films van het afgelopen jaar heen: The quiet girl van regisseur Colm Bairéad. Een Ierse film over – aldus Gerhard Busch in de VPRO Gids (15-21 april 2023) – ‘de stilte van angst, schaamte, rouw, maar ook de stilte van liefde’. Schitterend, ingetogen geuit via merendeels gebaren in plaats van woorden. Zelfs het licht en de natuur doen mee: een donker huis en een donkere lucht voor het huis van Cáit, een stil meisje, en een licht huis en zon voor het huis van het echtpaar, familie die haar opvangt wanneer een zesde kind bij haar ouders op komst is. Een film met emoties die worden aangeduid en met een open eind.
8. ‘De grote Telemann’ Een heel concert met werk van Georg Ph. Telemann, die al jong mijn hart heeft gestolen. Kom daar maar eens om! Het Muziekgebouw aan het IJ durft het aan. Met een topensemble (Akademie für Alte Musik Berlin) en een topsoliste (violiste Isabelle Faust).
Telemann was een barokcomponist, maar zijn muziek raakt aan de Empfindsame (emotionerende) stijl. Dat bleek maar weer uit de Vioolconcerten die deze avond werden gespeeld. Er ligt een donkere waas over de langzame delen die qua toonsoort heen-en-weer bewegen. Mozart en Schubert zijn niet meer zo ver weg …
9. MAS In het MAS, het Antwerpse museum aan de Schelde (ontworpen door Neutelings Riedijk Architecten) stuitte ik tussen de objecten in het Kijkdepot op een lichaamsmasker van de Makonde (Afrika, zie foto EvS). Jongens dragen dit tijdens de initiatie: een dikbuikig masker om zich in te leren leven in een zwangere, jonge vrouw. Emotie staat hier voor empathie: je haast letterlijk in iemand inleven.
10. Verstild voorjaar De schrijfster Rachel Carson gaat in Verstild voorjaar (uitg. Athenaeum) een stap verder: ze leeft zich in in de hele natuur. ‘Het boek beroerde en bewoog’, schrijft Jetske Brouwer in haar recensie in de Nederlandse Boekengids (aug./sept. 2023, p. 8).
In andere kritieken die na publicatie van het boek verschenen, wordt Carson emotionaliteit verweten. Dat is volgens Brouwer ‘niet alleen fantasieloos misogyn, het getuigt ook van bijzonder slordig lezen’. Zij concludeert dat het boek geen hoop biedt, maar handelingsperspectief. Net zoiets als in de eerder beschreven compositie van Anna Clyne, al gaat hoop daar bij haar mee samen, is er als het ware het voorstadium van. Zoals violist/dirigent Johannes Leertouwer in het tv-programma De verwondering naar aanleiding van Händels Messiah zei: ‘Hoop houden én kijken wat je beter kunt doen’, leven vanuit het ‘visioen waar we naar moeten blijven streven’ (3 december 2023).
Ik moet denken aan Spinoza, die niet in hoop maar wel in troost geloofde – heel onjoods eigenlijk, want binnen het jodendom is tikva (hoop) een centraal begrip – en aan wat de Amerikaans-Nederlandse schrijfster Meredith Greer in een interview met Dieuwertje Mertens (in: Het Parool, 25 november 2023) zei over een bewerking die zij maakte van Psalm 139:
Kan ik me iets als deze God voorstellen
omsluitend, omringend, omhelzend
een die ik niets uit zou hoeven leggen.
‘Psalm 139 is voor mij’, zegt Greer, ‘heel troostrijk omdat God je kent en weet wat je intenties zijn. Hij zou nooit veroordelen. Het zou prachtig zijn als je die troost kon hebben’.
Donatello: Hoofd van een bebaarde Bert Janssen: Dalston-Denis, een dakloze
man, wellicht een profeet (Museo Londenaar. Won Nederlandse Portretprijs
Nazionale del Bargello, Florence) 2023 in de categorie 3D.
Elk jaar probeer ik een voor mij tot dan nog onbekend stuk muziek voor de passietijd te leren kennen. Zo kwamen afgelopen jaren onder meer voorbij: de Brockes Passion van Georg Friedrich Händel, Golgotha van Frank Martin, de Johannes Passion van Arvo Pärt, Deus Passus van Wolfgang Rihmen Der Tod Jesu uit 1755 van Carl Heinrich Graun (1703/1704-1759).
Dit jaar kwam er niets op mijn pad, tot het laatste concert in een abonnementsserie in het NTR ZaterdagMatinee. Het was aan de vooravond van Pinksteren dat er tijdens het concert door Polyphony o.l.v. Stephan Layton een kort koorwerk van Francis Poulenc (1899-1963, foto hierboven) klonk, voorafgegaan door Quatre motets (1938-’39) van dezelfde componist. Die motetten kende ik, maar zijn Salva regina (1941) niet. Daar draait het in deze blog om.
Francis Poulenc
Vreemd eigenlijk dat ik het stuk (nog) niet kende, want ik ben een liefhebber van de muziek van deze Fransman. Zijn muziek is voor mij het ultieme samengaan van eenvoud en diepgang, wereldlijk en geestelijk. Ik kan me herinneren dat ik bij mijn hoboleraar Leo van der Lek bedelde om Poulencs Sonate in te mogen studeren. Dat mocht uiteindelijk, maar eerst moest ik me door die van Paul Hindemith heen worstelen. En dat is andere koek.
Poulenc dus. Het stuk werd me een dag nadat ik uit Londen terugkeerde in de schoot geworpen. In Londen had ik de prachtige tentoonstelling met werk van Donatello (1386-1466), voorlopers, geestverwanten en navolgers bekeken in het Vicatoria and Albert Museum. Net als Poulenc een lieveling van me. Eigenlijk hebben ze wel wat met elkaar gemeen, bedenk ik me.
Donatello
Ik had me voor ik op reis ging ingelezen in de mooi uitgevoerde catalogus die bij de tentoonstelling hoort. Onder meer over recente inzichten m.b.t. de Lamentation over the Dead Christ (ca. 1470-’75) van Bartolomeo Bellano (1437/8-1496/7). Bellano werkte in zijn geboorteplaats Padua nauw samen met Donatello. Voor de kerk van Santissima Trinità maakte hij genoemd reliëf in marmer. We zien mensen met hun mond open. Het lijkt in eerste instantie – en dat heeft men lang ook zo geïnterpreteerd – of ze weeklagen. Op een man linksboven na, wellicht de schenker van het stuk, die onbewogen in gedachten lijkt verzonken. Nu wordt er, lees ik in de catalogus, over het algemeen gedacht, dat de mensen niet weeklagen maar zingen.
Terug naar Poulenc en zijn Salve regina voor gemengd koor. Volgens het programma-boekje bij het concert heeft de eenvoudige zetting van de woorden ‘het karakter van het gebed’, zoals de man op de Lamentatie van Bellano dat wellicht internaliseerde. Het is in beide gevallen van een eenvoud die diep raakt. Misschien juist dóór die eenvoud. En door die sopraanpartij die op een gegeven moment een halve toon hoger gaat dan je als luisteraar zou verwachten. Net als die ene man die afwijkt van het geheel en toch, net als de sopranen, deel van het geheel uit blijft maken.
Er wordt gezongen tot Maria, door
… ballingen, kinderen van Eva;
tot u smeken wij, zuchtend en wenend
in dit dal van tranen.
Zo mooi om kennis mee te hebben kunnen maken. Met Poulenc én met Bellano. Over de eeuwen heen geven ze elkaar een hand.
‘Eén van de geheimen waarover Paola en Brunetti’, echtgenote en commissaris van politie in de Venetiaanse detectiveromans van Donna Leon ‘nooit iets aan iemand hadden verteld was hun nu al jaren voortdurende speurtocht naar het lelijkste baby’tje Jezus in de westerse kunst. Op dit moment was een bijzonder afstotende zuigeling in zaal dertien van de Pinacoteca di Siena de recordhouder’, zo lezen we in de misdaadroman De dood draagt rode schoenen.
Als je hetzelfde zou doen met kruisbeelden, dan zou de Gekruisigde Christus in de kapel van het linker dwarsschip in de Franciscaner Santa Croce in Florence hoge ogen gooien. Volgens Bruneleschi dan, want hij vergeleek dit schitterende houten crucifix van Donatello met een boer. Om zelf een zijns inziens betere versie te maken, in de Dominicaner Santa Maria Novella, ook in Florence.
Ik moest hieraan denken, toen ik een essay van Anja de Feijter over Lucebert las (in: Dichters brengen het te weeg. Metafysische vraagstellingen in de moderne Europese poëzie. Uitgeverij Kok, 1994). Daarin bespreekt ze onder meer het gedicht ‘oh dolorosa’ waarin het woord krom met allerlei fonologische equivalenten wordt gebruikt: krompraten, Jezus die met een gekromde rug aan het kruis hangt, zo krom als ‘een oude brug naar het lege plein’ en kromgetrokken oren versus geloken ogen.
In het werk van Lucebert is, aldus De Feijter, ‘plaats voor verschillende Christusfiguren. De dichter geeft zowel aan een martiale Christus gestalte, als aan een Christus op zijn lijdensweg’. Ook bij Donatello en Bruneleschi gaat het in wezen om een verschil in opvatting: een Jezus van de wereld en een vergeestelijkte Jezus. Het is hetzelfde verschil, tussen realisme en idealisme, dat Shakespeare tegenover elkaar plaatst in zijn toneelstuk The Tempest. Aan de ene kant de voorname, vergeestelijkte Prospero en aan de andere kant de gebochelde Caliban uit het volk.
Caliban is een rol die op verschillende manieren ten tonele is gevoerd: als symbool voor een grove en primitieve wereld en zelfs, in een regie van Reinhold Knick (Berlijn, 1936), als voorbode van de duistere wereld die aan het doorbreken was. Maar Caliban is óók de meest muzikale figuur uit Shakespeare’s toneelstukken. En dat is niet zo vreemd, want tot op de dag van vandaag gaan mensen met een kyfose, al dan niet terecht, per definitie als zijnde muzikaal door het leven. Zie in dit verband, om slechts één voorbeeld te noemen de debuutroman Violist van de duivel van zanger/auteur Bart Van Lierde (uitg. Meulenhoff). Hierin doolt, aan het begin van de negentiende eeuw, een misvormde man door Europa, op zoek naar erkenning als violist. En als mens.
Een mens ook die troost kan ontlenen aan de beelden van Donatello en, op een andere manier Bruneleschi. En misschien ook aan het gedicht ‘oh dolorosa’ van Lucebert.
In Trouw van donderdag 15 augustus jl. schreef Naema Tahir een column onder de kop ‘De perfectie van deze David in Florence’. Ik antwoord met een blog over de imperfectie van de Pièta in Rome.
Tahir beschrijft hoe ze kijkt naar de David van Michelangelo in de Galleria dell’ Accademia in Florence. Ze vertelt dat deze David is gemaakt tussen 1501-1504. Ze is er stil van, ‘zoals ik dat zelden ben van een kunstobject’. En ze probeert dit in woorden te vangen, een week lang, en pas uiteindelijk is ze ‘in staat (…) om op te schrijven wat de David met me heeft gedaan’.
Ik herken het, van een mannenkop in een museum in Oslo waar ik opeens voor stond. Nee, niet van Michelangelo, maar van Donatello. Volgend jaar zomer hoop ik hem weer te kunnen ontmoeten. De kop maakte een verpletterende indruk. Ik heb er geen foto van gemaakt, toen, want ik had toen althans hetzelfde als Tahir: ‘Liever dan foto’s maken van de bezienswaardigheden die ik als toerist bezoek, sla ik al dat moois op in mijn herinnering’.
Toen ik deze Donatello zag, had ik slechts één Michelangelo gezien. In de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge. Een Madonna met kind. Eigenwijs als ik ben, vond ik de Donatello véél mooier dan dit beeld in Brugge waarvan ik zo gezegd kennis had genomen omdat de naam van de grote beeldhouwer eraan verbonden was.
Ik kan het zo in woorden vangen: de Madonna was mij te gelikt, té mooi, de mannenkop van Donatello was die van een oude man, doorleefd en verre van wat je in de gangbare betekenis van het woord ‘mooi’ zou kunnen noemen. Het was anders mooi. Ik zweerde bij Donatello.
Tot ik opeens voor de Pièta (1498-1499) in de Sint Pieter in Rome stond en moest erkennen dat ik het niet helemaal bij het rechte eind had. Misschien was Michelangelo toch een groter beeldhouwer dan Donatello. Volgens Tahir hoef je, ‘als je de David hebt gezien, geen andere sculptuur te zien’. Misschien, maar Donatello pakken ze toch niet van me af.
Sterker nog – die oude mannenkop en de Pièta hebben zelfs iets gemeen: de emotie die ervan af straalt, die je als toeschouwer ervaart. Die emotie is precies het omgekeerde van wat Tahir in de David in Florence zo mooi vond: die is perfect, en dat is de Pièta niet. Voor haar school de schoonheid van de David in diens perfectie, voor mij school de schoonheid van de Pièta in diens imperfectie, voor zover je daarvan kunt spreken.
Natuurlijk, de Pièta kent draaiingen die niet kunnen, maar daar gaat het mij niet om. Het gaat mij als gezegd om de emotie die Maria uitdrukt, in tegenstelling tot de serene Madonna in Brugge. Maria houdt haar linkerhand iets naar buiten gekeerd omhoog. Ze ondersteunt er Jezus niet mee, dat doen haar knieën en rechterhand. Ze trekt met dat ene gebaar de toeschouwer in het verhaal. Het heeft iets vragends, in tegenstelling tot het meer stellige in Brugge.
Het is géén poging – ik citeer Tahir, die er uiteindelijk woorden voor vond – ‘om het ideaal te vangen, weer te geven, de mens uit te dagen om perfectie te benaderen, ernaar te zoeken en je best te doen. Zo verhef je jezelf boven het alledaagse’. Nee, het is een manier om de mens uit te dagen je in te leven, empathie te hebben. Zo blijf je met beide benen op aarde, bij je naaste in nood.
Dat vertelde mij de Pièta, en ja ook die oude mannenkop van Donatello in Oslo.
Ramsey Nasr, de schrijver en toneelspeler, is op een of andere manier een man naar mijn hart. Neem nu weer zijn uitspraak in een interview met Sandra Kooke in Trouw, 2 april jl.): ‘Je staat voor een kunstwerk en bent sprakeloos. Iedereen heeft in een museum weleens een liefde opgevat voor een bepaald schilderij. En er zijn werken, van Rothko of Donatello misschien, waarbij je gewoon niet weet wat je overkomt.’
Donatello (1386-1466) – ja! Ik kan me de eerste keer dat ik een werk van hem zag nog herinneren als de dag van gisteren. Het was in 1980 en ik liep een (opgeheven?) museum in Oslo binnen, recht op een buste van een oude man van Donatello af. Ik werd niet alleen verliefd op de man, maar wist inderdaad niet wat me overkwam.
Ik had drie jaar ervoor in de Onze Lieve Vrouwekerk in Brugge Madonna met kind van Michelangelo (1475-1564) gezien (foto links). Het deed me eerlijk gezegd niet veel. Een geïdealiseerde Maria die je droef aanstaart, een uit de kluiten gewassen kind. Nee, dan de Donatello in Oslo: een doorgroefde, oude mannenkop, zo uit het leven gegrepen.
Ondertussen had ik al elke kans aangegrepen om werk van laatstgenoemde te zien. Twee jaar later al in het Wäinö Aaltonen museum in Turku (Finland): Firenzen renessanssi. Een Amerikaan kwam naar me toe en vroeg of hij dit echt moest zien. Ik heb hem op het hart gedrukt deze kans inderdaad te grijpen. Jammer genoeg weet ik niet wat hij ervan vond, want ik ben hem uit het oog verloren.
Wel dat ik de (Finse) catalogus kocht, en in de jaren negentig van de vorige eeuw bij een antiquariaat een in Gotisch schrift gedrukte uitgave over Donatello van Alfred Gotthold Meyer uit 1908. Zo ver gaat de liefde!
Neem als voorbeeld de reliëfs op preekstoelen van Donatello in de San Lorenzo te Florence (foto rechts). Het verschil met de Maria van Michelangelo is duidelijk, en verduidelijkt denk ik ook waarom ik hem hogelijk waardeer. Maria kijkt de toeschouwer niet aan, maar heeft een hoofddoek over haar gezicht, waardoor het gezicht zelf in de schaduw valt. Haar verdriet is niet te zien, maar wordt verborgen. Je mag als toeschouwer zelf aan het werk om het verhaal in te vullen en aan te voelen, zoals bij de oude mannenkop in Oslo.
In 2003 zag ik uiteindelijk de Pietà van Michelangelo in de Sint Pieter te Rome. Ik moest eerlijk bekennen dat Michelangelo misschien tóch een maatje groter is dan Donatello, maar ik houd het er eigenlijk liever op dat ze allebei gewoon anders zijn.
Het verhaal gaat dat de jonge Michelangelo een beeld van een faun maakte dat mooier was dan mooi. Toen Lorenzo il Magnifico de’ Medici dit beeldhouwwerk had gezien, stoorde hem dit zó dat hij vond dat Michelangelo een tand uit de mond ervan moest slaan.
Het verhaal gaat verder en meldt dat Michelangelo na een vuistslag van Torrigiano, die zijn neus iets had geplet, alleen nog maar ultramooie beelden wilde maken, zoals de Pietà in de Sint-Pieter in Rome (zie afb. hierboven), die werd toegeschreven aan de beeldhouwer Gobbo uit Milaan.
Je zou ín dit verhaal kunnen leggen dat de gekromde Lorenzo zich stoorde aan de schoonheid van een faun, dat Michelangelo met zijn misvormde neus alleen nog naar schoonheid streefde en boos was op het feit dat Cristoforo Solari, ‘Gobbo’ (de gebochelde) in eerste instantie als maker van zijn Pietà doorging.
De beroemde schilder-schrijver Giorgio Vasari vermeldt in zijn boek De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten (1550/1568) alle hiervoor genoemde voorvallen – sec, en binnen een bepaalde context: Lorenzo de’ Medici was Michelangelo’s broodheer, dus volgde Michelangelo diens raad op. De Pietà was het eerste kunstwerk dat hij het waard vond om van zijn naam te voorzien.
Wat de Pietà betreft, voegt Vasari er nog aan toe dat ‘niemand ergens dermate fraaie leden en een zo kundig vervaardigde tors’ zou kunnen vinden als bij deze Christusfiguur. Een tors die volkomen afwijkt van een houten crucifix dat een andere beeldhouwer, voor Michelangelo, namelijk Donatello voor de Santa Croce in Florence had gemaakt (zie afb. rechts). Donatello’s vriend Filippo Brunelleschi moest wat glimlachen en zei ‘dat het hem toescheen dat Donatello een boer aan het kruis had gehangen, en niet een lichaam van Jezus Christus, die (…) in ieder opzicht de volmaakte mens ooit geboren’ was. Filippo maakte als tegenhanger voor de Santa Maria Novella in Florence een crucifix naar dit ideaalbeeld. Misschien valt hier wel een theologisch diepere laag in te ontdekken, op de manier zoals de theologe Dorothee Sölle Christus als een Zuid-Amerikaanse boer beschreef.
Ik denk inmiddels dat het je heel voorzichtig moet zijn om zowel biografische als theologische gegevens als achtergrond voor diverse verklaringen aan te voeren. Michelangelo vond zijn faun gewoon niet zo geslaagd en zijn Pietà met zijn ‘kundig vervaardigde tors’ bij uitstek wél, aldus vermeldt Vasari. Donatello schijnt gezegd te hebben dat het Filippo vergund was Christusbeelden te maken, zoals hij min of meer boeren beeldhouwde.
Als je dicht bij de beelden zelf blijft, komt hier het verschil tussen realisme (Donatello) en idealisme (Michelangelo) naar voren. Uiteraard ligt daar een wereldbeeld onder, maar dit wordt niet primair gedicteerd door misvormingen van opdrachtgevers, zichzelf of een collega-beeldhouwer, maar is vóór alles het gevolg van een technisch kunnen of niet-kunnen, zodat uiteindelijk vorm en inhoud elkaar bevestigen. Want daar draait in de kunst uiteindelijk toch alles om.
‘Laten zien dat iets lelijk is, daar is geen kunst aan’, schrijft Marijn Sikken een beetje kort door de bocht in een blog op de website van Literair Nederland (20 november 2018). ‘Laten zien dat er tussen allerlei ellende schoonheid te vinden is, vergt niet alleen mentale maar ook literaire kracht.’ En dat geldt dus niet alleen voor literatuur, maar ook voor beeldende kunst. Maar wel in combinatie: zonder het een niet het ander.
Eerder gepubliceerd in Wervelingen (winter 2004), en hier aangevuld met de laatste alinea. Wordt met toestemming overgenomen.
Literatuur
Giorgio Vasari: De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten. Uitg. Contact, Amsterdam.
Dit wordt weer eens een drieluik Dit keer naar aanleiding van drie dingen die mij tijdens een vakantie in Noorwegen afgelopen week aan het denken zetten. Het eerste was een opmerking van de rooms-katholieke voorganger David Earl Cooper tijdens een van de missen aan boord van de Koningsdam (foto Els van Swol), het lezen van het boekje Bron in je brein van de vrijzinnig protestantse theoloog Wim Jansen (uitg. Meinema) en een bezoek aan Kube, het kunstmuseum van Ålesund, waar in Fire Martyr (2014) van Bill Viola zag.
1.
David Cooper zei, in het verlengde van de Bijbeltekst die op een dag centraal stond (Mattheus 23), dat het hem primair gaat om het altaar en pas daarna om het brood en de wijn die erop staan, want ‘die komen eruit voort’. Het brood en de wijn zijn in eerste instantie voor hem ook ‘spiritual food’ en dan pas het lichaam en het bloed van Christus – of, voor protestanten, het brood uit de hemel en de wijn van het Koninkrijk.
Misschien vermoedde Cooper hetzelfde als Jansen in zijn boek verwoordde: ‘Een stil licht achter de dingen’. Of, even verder, ‘een diepe eerbied voor die geheimzinnige, verborgen aanwezigheid’.
Ik kan me dat zomaar voorstellen, als ik aan het mooiste altaar denk dat ik ooit zag: de eenvoudige stenen tafel (!), zonder welke opsmuk dan ook die Donatello maakte en die staat in de Pazzi-kapel in Florence. ‘God’, zegt Jansen, ‘is ook een afgeleide, net als ikzelf’, net als het brood en de wijn voor Cooper.
2. Zoals het altaar vooraf gaat, gaat voor Jansen ook het ‘bidden vooraf aan religie en ligt eraan voorbij’. Of, even verder, zoals meditatie door hem wordt gezien als ‘een noodzakelijke fase die aan bidden vooraf gaat’.
Toegepast op het altaar met de brood en de wijn, kun je dit vergelijken met een citaat van de Noorse schrijver/avonturier Erling Kagge dat Jansen geeft: ‘Ik stond op het punt om mijn eten te verslinden, maar Börge stelde voor om niet alles in één keer op te eten en te wachten. Om even in stilte naar het eten te kijken’. Dat is het moment waarop het laken van het brood wordt gehaald en het servet van de beker met wijn: om in stilte naar het eten en drinken te kijken en er dan ook maar één hapje en één slokje van te nemen. Als voorsmaak.
Als Jansen zegt, dat het moment waarop hij de zee ziet, ‘een gebed op zich is’, dan denk ik aan het moment waarop ik het altaar van Donatello zie: ‘Mijn hart springt ervan op’. Telkens weer. Een moment dat je de kapel anders doet verlaten dan dat je er binnen ging, omdat je van binnenuit werd bewogen, geraakt. ‘Al deze dingen’, concludeert Jansen, ‘vormen niet alleen een opmaat tot, maar zijn ook al bidden’.
3.
Het is ook een boekje dat verwarring schept, wellicht omdat het niet altijd even consistent in zijn denken overkomt wanneer je uitgaat van de ondertitel: Bidden tot de God in wie je niet gelooft. Verwarring schept ook het kunstwerk van Viola dat ik zag, meerdere keren achter elkaar. Een zwarte man zit op een stoel te mediteren of te bidden. Eerst valt er één vlammetje op de grond, en dan nog eentje dat meteen weer dooft. Steeds vallen er meer. Alles om de man heen, de hele wereld, staat in brand. Op een gegeven moment wordt het te warm onder zijn voeten en doet hij de ogen open. Hij kijkt je aan. De vlammen klimmen aan zijn stoelpoten omhoog. Uiteindelijk rest een vlammetje. Dan dooft het licht. De uitleg is aan de toeschouwer. En daarbij moet je voor een keer het begeleidende bordje aan de muur laten voor wat het is.
Toegift Eenmaal thuis valt mij een vertaling toe van de parasja die ’s middags tijdens een leerdienst in het Gast-huis centraal staat (zie afb., ontwerp Kees Voordouw). Adriaan Boer, hoofdredacteur van het Gast-huismagazine waarin ik op z’n tijd ook iets schrijf, stuurt mij zijn werkvertaling hierover uit Torah as a Guide to Enlightenment van rabbi Gabriel Cousens toe. Hieruit citeer ik het volgende, dat mij in het kader van dit drieluik bijzonder raakte: ‘Eén les omvatte het aanbieden van de eerste vruchten op het altaar, wat elementaire dankbaarheid aan God demonstreert (…). Het diende ook als een rituele herinnering aan het volk van de bron van hun oogst, wat hen op hun beurt hielp een bepaald niveau van nederigheid in stand te houden. Het aanbieden van de eerste vruchten was ook gerelateerd aan de eenheid van de relatie van het seculiere met het spirituele (…). Het spirituele gaf betekenis aan het seculiere en het seculiere gaf betekenis aan het spirituele (…). Om het land binnen te gaan, moesten de mensen de spirituele wereld samenvoegen met de fysieke wereld in hun bewustzijn, en op die manier zouden ze vrucht dragen in het land Israël (…). Dit wordt verder geactiveerd door onze ervaring van onszelf als goddelijke wezens die stralen met de aanwezigheid van God van binnen, die heerlijk versterkt wordt door mitswot en gebed. Wanneer we rondlopen, vervuld met de aanwezigheid van God, worden we door God geleefd op elk moment van ons leven en daardoor worden we blij gevuld met de niet causale liefde, tevredenheid, vreugde, vrede, eenheid en mededogen van het goddelijke dansen in het centrum van onze harten.’