Dingen die breken

Bij lang niet elk van de vijftig kerkkunstwerken die gastcurator Hans den Hartog Jager uitkoos voor de tentoonstelling Vrijheid in Museum de Fundatie te Zwolle (nog t/m 12 mei a.s. te zien) is duidelijk wat het thema ‘vrijheid’ ermee van doen heeft.

Soms doemt een neventhema op dat meteen duidelijk is en volgt de rest, al overdenkend, later. Bijvoorbeeld bij twee verwante kunstwerken: Raw Footage (2006) van Aernout Mik en Bantar Gebang (2000) van Jeroen de Rijke en Willem de Rooy.
Het eerste toont op twee schermen naast elkaar filmbeelden uit de oorlog in voormalig Joegoslavië die te gewoontjes waren (!) om het nieuws te halen. De tweede laat het haast gewone leven zien, met rondscharrelde kippen, op een bewoonde vuilnisbelt bij zonsopkomst in Indonesië.

De overeenkomst zit in het feit dat beide kunstwerken, om de titel van een recente publicatie aan te halen, ‘Pijnlijk mooi’ zijn. Zeker op de manier waarmee Mik beide schermen op elkaar betrekt. Zeker ook in dat ene vuurvlammetje (dat behalve een herinnering aan de vernietiging ook helend kan zijn) dat oplicht te midden van alle grauwheid, iets dat doet denken aan dat ene kleuraccent op Kó (Showing Primary Colours in Kombai, 1995) van Roy Villevoye (zie foto Els van Swol), een ander kernkunstwerk.

Het is kunst die, nadat je thuis bent gekomen, dóór werkt en vragen stelt. De gangbare vragen, zoals: Mag en kun je genieten van een esthetische ervaring te midden van alle pijn en ellende die op je afkomt? Maar ook de vraag naar aanleiding van een constatering in Radna Fabias’ gedicht ‘Stille beschouwing (in het donker)’ in haar gelauwerde bundel Habitus (Uitgeverij De Arbeiderspers, 2018):

                De schoonheid van de slangenhuid is alleen waarneembaar voor hen die geen angst kennen
voor fallische vormen en serpenterende bewegingen

Want, meent ze

angst dempt schoonheid
dat werpt weer licht op waarom schoonheid schaars is

Ze concludeert – in een andere context, maar in dit verband even waar – dat

als ik zeg dat ik nooit de schoonheid van een slangenhuid zal begrijpen bedoel ik dat een
python me mag
wurgen en opslokken

Wat krijg je als je dit vertaalt naar de kunstwerken in de Fundatie? Precies:

een stille ruimte
waarin dingen breken

Dingen als Vrijheid! Dus toch, aan de vooravond van de Dodenherdenking en Bevrijdingsdag.
Toch is er denk ik meer: drukt dat kleine vuurtje niet óók tot hoop getransformeerde angst uit? Een vuurtje dat niet alles in lichte laaien zet, zoals de opgaande zon niet alles verzengt, maar een vuurtje om brandend te houden? Klein en bescheiden, gewoontjes haast.

En dan is het niet verder aan jezelf

[#Beginning of Shooting Data Section] Nikon D3X 2010/09/07 12:35:09.86 World Time: UTC+1, DST:OFF RAW (14-bit) Image Size: L (6048 x 4032), FX Lens: 14-24mm F/2.8G Artist: Peter Cox Copyright: Naamsvermelding verplicht Focal Length: 20mm Exposure Mode: Manual Metering: Matrix Shutter Speed: 1/125s Aperture: F/9 Exposure Comp.: 0EV Exposure Tuning: ISO Sensitivity: ISO 100 Optimize Image: White Balance: Direct sunlight, 0, 0 Focus Mode: Manual AF-Area Mode: Single AF Fine Tune: OFF VR: Long Exposure NR: OFF High ISO NR: OFF Color Mode: Color Space: Adobe RGB Tone Comp.: Hue Adjustment: Saturation: Sharpening: Active D-Lighting: OFF Vignette Control: OFF Auto Distortion Control: Picture Control: [NL] NEUTRAL Base: [NL] NEUTRAL Quick Adjust: - Sharpening: 2 Contrast: 0 Brightness: 0 Saturation: 0 Hue: 0 Filter Effects: Toning: Flash Mode: Flash Exposure Comp.: Flash Sync Mode: Colored Gel Filter: Map Datum: Image Authentication: OFF Dust Removal: Image Comment: [#End of Shooting Data Section]

‘Een wereldstad in de zomer’, schrijft Sjoukje Wartena in een bijdrage over een Weekje Parijs aan het winternummer 2005 van Wervelingen, ‘betekent mensen uit de hele wereld, zoveel soorten lijven, zoveel variatie in maten, kleuren, lengte, levensgeschiedenissen. Dat heeft een speciale werking. We zijn allemaal anders en allemaal hebben we ons eigen lijf en ons eigen leven en ons eigen levensverhaal. Maar dát hebben we allemaal, daarin zijn we allemaal hetzelfde.’

Daarom gaat de film Trying to kiss the moon van Stephen Dwoskin wel in op diens jeugd in het ziekenhuis, maar wordt polio niet met naam en toenaam genoemd; het gaat om het universele van zijn ervaringen, gelegd naast die van anderen. Maar Marjan Teeuwen, van de prachtige architectonische installaties van verwoeste en weer door haar opgebouwde huizen (zie afb.: Verwoest Huis op Noord, 2014), doet dat wel. Voor beide is wat te zeggen. Teeuwen is aan de ene kant daardoor gewend met tegenslagen te leven, en dergelijke transformaties van gebouwen dat óók zijn, en aan de andere kant omdat ze zelf veel struikelt en de bezoekers van de gebouwen na haar ingreep moet oppassen dat ook niet te doen.
Het is in beide gevallen, van Dwoskin en Teeuwen ‘pogingen iets van dat gemeenschappelijke individueel uit te drukken, of iets van het individuele op een gemeenschappelijk herkenbare manier uit te drukken’.

‘Na al te veel mooie jonge meisjes en vrouwenlijven in brons, marmer en op schilderijen’ had Sjoukje Wartena behoefte aan ‘Degas, die vooral veel vermoeide danseresjes schilderde, backstage, met pijnlijke voeten en zo.’ Of aan ‘grijnzen bij Toulouse Lautrec’, de zelf ook lichamelijk beperkte kunstenaar ‘die zich ook uitleefde in lelijkheid.’

Ik moest hierbij denken aan de ‘Face Farces’ van Arnulf Rainer, de beeldend kunstenaar die zichzelf met drugs en alcohol in een zekere staat van waanzin bracht en vervolgens foto’s van zichzelf bekraste, met grijns en al.

Zou dat de diepere zin zijn van het Bijbelverhaal waarin God tegen Mozes zei: ‘”Leg je hand in je boezem” en toen Mozes haar eruit trok, was zijn hand melaats, wit als sneeuw’ (Ex. 4:8): om hem even te laten voelen hoe het is om melaats te zijn?
Hans den Hartog Jager ging er in een recensie in NRC Handelsblad van 23 december 2005 mijns inziens ten onrechte ervan uit dat je uit de schilderijen van Jörg Immendorff niet zou kunnen opmaken dat hij de dood in de ogen kijkt. En al die schaduwen dan? Ze zeggen voor, en volgens mij, genoeg – zelfs als je niet weet dat Immendorff de spierziekte ALS heeft.

Alle genoemde kunstenaars doen, zoals Sjoukje Wartena tot slot van haar mooie stuk schrijft, net als wij zouden moeten wel alles ‘wat je kunt doen en alles waar je wat aan kán doen: uitgaan van feiten als gezinssamenstelling, verlangens en interesses, serieus nemen van je beperkingen, grenzen daarvan zoeken, je goed voorbereiden, voorwaarden scheppen, je ervaringen delen met je geliefden. En dan is het niet verder aan jezelf.’

Blog op basis van een column in Wervelingen (lente 2006) die ik hier met toestemming (her)plaats n.a.v. een portret van Marjan Teeuwen in Kunstuur, 17 april 2016 op NPO 2.

www.marjanteeuwen.nl

Omdat het een naam mag hebben

Huijbregts_Allard PiersonEen gedicht dat de receptie van een serie schilderijen uitlegt, kan dat? Of eerder: de uitleg van een gedicht dat … enzovoort.
Het gedicht was ‘Nalatenschap’ uit de bundel Het Levend Monogram (1955) van Ida Gerhardt.
De uitleg was van prof. dr. Martien Brinkman, auteur van onder meer Hun God de mijne? (2014), tijdens een leerhuisavond in Amsterdam.

En de schilderijen waren door Marc-Marie Huijbregts samengebracht uit het depot van het Van Abbemuseum in Eindhoven voor een zaal in het De Wereld Draait Door Pop-Up Museum in het Allard Pierson Museum Amsterdam (zie afb. linksboven, uit een NRC Handelsblad Special). Dat zijn alle ingrediënten op een rijtje.

Huijbregts koos voor portretten van mensen als Edgar Fernhout, Charley Toorop, Leo Gestel en Jan Sluijters. En een prachtige Permeke: De zaaier (1935, zie hieronder). Hij verantwoordt zijn, volgens recensent Hans den Hartog Jager (NRC Handslesblad Special) ‘een tikje tuttige’ keuze met: ‘Kunst gaat voor mij over communicatie. Je kijkt en voelt de energie van een kunstenaar. Bij portretten komt daar nog een energie bij, die van de geportretteerde. En dan ben je met z’n drieën.’

Die toelichting raakt aan het gedicht van Ida Gerhardt:

Dappere morgenhaan                             Permeke_De zaaier
gij bode van het licht,
haan van een Hollands erf:
zag mij het dagwerk aan.
En ben ik heengegaan,
meld dan, hoog opgericht,
met roep en vleugelslaan
aangaande mijn versterf:
dat het is opgestaan.

In de kopie die Martien Brinkman hiervan voor ons had gemaakt, had hij twee regels onderstreept (zie boven). Daaruit las hij (‘het is maar een hint die ik voor beter geef’) dat wat is opgestaan, de mens kan zijn en/of het levenswerk van de dichter. De lezer (de derde, zou Huijbregts zeggen) ontleent door het lezen van dit gedicht zijn/haar opstandingskracht aan Gerhardt.

Je geïnspireerd weten is volgens Brinkman de diepste religieuze ervaring die het werk van de dichteres kenmerkt. Het gaat van donker naar licht. Van de donkerte aan de onderkant van het schilderij van Permeke – wiens schilderij ook nog eens De zaaier’ heet! – naar de lichte wolkenlucht, en naar het licht dat doorbreekt op de gezichten van sommige geportretteerden. Omdat wij worden aangekeken en een naam mogen hebben:

Een diep verdriet dat ons is aangedaan
kan soms, na bittere tranen, onverwacht
gelenigd zijn. Ik kwam langs Zalk gegaan,

op Paasmorgen, zéér vroeg nog op den dag.
Waar onderdijks een stukje moestuin lag
met boerse rijtjes primula verfraaid,

zag ik, zondags getooid, een kindje staan.
Het wees en wees en keek mij stralend aan.
De maartse regen had het ’s nachts gedaan:
daar stond zijn doopnaam, in sterkers gezaaid.

Tentoonstelling in het Allard Pierson Museum: van 29 januari t/m 25 mei 2015: http://www.allardpiersonmuseum.nl/te-zien-te-doen/nu-te-doen/content/tentoonstellingen/2015/01/dwdd-popup-museum.html
De inleiding van prof. dr. Martien Brinkman verschijnt op de website van het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie: 
http://www.leerhuisamsterdam.eu