Goede Vrijdag en Pasen: Pärt en Purcell

Elk jaar probeer ik een voor mij tot dan nog onbekend stuk muziek voor de passietijd te leren kennen. Zo kwamen afgelopen jaren onder meer voorbij: de Brockes Passion van Georg Friedrich Händel, Golgotha van Frank Martin, de Johannes Passion van Arvo Pärt, Deus Passus van Wolfgang Rihm, Der Tod Jesu van Carl Heinrich Graun en Parsifal van Wagner.

Dit jaar werd een combinatie van twee stukken in mijn schoot geworpen die, zo na elkaar beluisterd, werkten als een Kyrie en Gloria, als Goede Vrijdag en Pasen: Lamentate van – wederom – Arvo Pärt (foto: Tonu Tormis) en The Lord is my light Z. 55 (1682) op de tekst van Psalm 27 van Henry Purcell. Beide stukken werden gedraaid op NPO Radio4, in de nachtelijke, doorwaakte uren van 8 op 9 maart jl.

Arvo Pärt
De titel Lamentate deed mij denken aan de Lamentations of Jeremiah. Zettingen van de Klaagliederen waren in de Stille Week in bijvoorbeeld het 16de-eeuwse Engeland gebruikelijk. We kennen er mooie voorbeelden van, onder meer van Th. Tallis en Robert White.
Maar op internet lees ik dat Pärt zijn inspiratie haalde uit Marsyas, een sculptuur van Anish Kapoor (2002, Turbine Hall in Tate Modern, Londen) en dat het niet is geschreven voor de doden, maar voor de levenden. ‘Something of a spiritual sequel to Brahms’ Ein deutsches Requiem’.[1]

Toch is er denk ik niets mis mee om het juist in de Veertigdagentijd te draaien en beluisteren. Dan werkt het een beetje op de manier waarop gastdirigent Johanna Soller, die dit jaar Bachs Matthäus-Passion bij de Nederlandse Bachvereniging dirigeert zei. De koralen en aria’s daarin bieden voor haar ‘rustpunten in het verhaal dat steeds voorwaarts gaat (…). En ze staan op een bepaalde manier ook los van het Bijbelse passieverhaal (…). De inhoud is indringend en persoonlijk en daarmee hoop ik iedereen te raken’. Al bedoelt ze ongetwijfeld niet te zeggen dat it’s about you, om een uitspraak van Kristien Hemmerechts te parafraseren die ze deed bij de boekpresentatie van Aarnoud van der Deijls boek De toekomst van de kerk. Essay vol rouw en hoop.[2]

Zoals Pärt mij in die nachtelijke uren raakte, met een stuk dat wel en toch ook weer niet los staat van het lijdensverhaal. Veertig (!) minuten lang, in een uitvoering door Alexei Lubimov (piano) met het SWR Radio-Sinfonieorchester Stuttgart o.l.v. Andrzej Borejko.
Het is een stuk dat zowel licht en donker in zich bergt, tien delen lang over datgene wat je niet kunt uitspreken, over dood en lijden. Iets dat iedereen aangaat, indringend en persoonlijk. Pärt – lees ik in het genoemde artikel op internet – weet erover mee te praten. De muziek van de Est werd door de Russen niet gewaardeerd: te modern, te religieus. Het leidde naar een persoonlijke crisis. Uiteindelijk bracht het hem een nieuwe stijl, omschreven als tintinnabuli. Geïnspireerd door de klank van een belletje in de Orthodoxe liturgie. Een klank die de stilte doorbreekt, zoals één mooi gespeelde noot zonder woorden al veelzeggend kan zijn.

Henry Purcell
Purcell gebruikt in zijn The Lord is my light wel woorden. Die uit Psalm 27. Gezet voor alt, tenor, bas, gemengd koor, strijkers en basso continuo.[3]
Ik begon met te zeggen, dat Pärts muziek de uitwerking van een Kyrie op mij had en Purcells Psalm die van een Gloria: een lofzang. Maar eigenlijk staat Purcell nog dichter bij Pärt dan ik me midden in de nacht, op een oor liggend realiseerde.

Het is zoals op de website theologie.nl staat: het gaat om eenzelfde soort spanning: ‘het goede en het kwade, het geluk en de nood (…), tegelijkertijd (…) seculier én gelovig-zijn, tegelijkertijd vertrouwen én bang zijn (…), stem en tegenstem’. De auteur vraagt zich af, of het hier om ‘interne stemmen’ gaat, alsof het de dichter zelf is die zich moed inzingt, of dat het om verschillende stemmen gaat, ‘als in een koor, of in de liturgie, waar stem en tegenstem hun plaats krijgen’. Kyrie en Gloria, en ook: Pärt als interne stem en Purcell in een koor. Wij mogen luisteren (Pärt) en meezingen met de Psalmist. Stil zijn en op verhoogde toon in herkenning onze stem invoegen in het koor.

 

[1] https://www.piano-classics.com/articles/p/paert-lamentate/
[2] Geciteerd door Florida de Kok in haar artikel ‘It’s not about you’ in: In de Waagschaal jrg. 53 (2024) nr. 3 (2 maart), p. 18-21.
[3] Zie: https://herzienestatenvertaling.nl/teksten/psalm/27 en: https://www.theologie.nl/preekschets-psalm-27/

Passie en Pasen 2022 – een drieluik

Voor het eerst na coronatijd kon ik weer de Paascyclus ‘elders’ bijwonen; verandering van spijs doet immers eten. Na Ermelo (de Zendingskerk) en Utrecht (de Dom) was het dit keer in de Oude Kerk, de Pniëlkerk in Zeist (foto ontleend aan de website van deze kerk) en enkele diensten bij de Evangelische Broedergemeente, ook in Zeist. Een drieluik.

1.
Ter voorbereiding volgde ik de vier Passiestonden van de Oude Kerk (van maandag tot en met donderdag in de Stille Week) via de livestream en werd erdoor gegrepen. Aansluitend op de laatste, op Witte Donderdag, beluisterde ik in mijn hotelkamer op de radio een uitvoering van Bachs Matthäuspassion door de Nederlandse Bachvereniging onder leiding van Shunske Sato (zie foto rechts) waarin – een geschenk! – qua sfeer eenzelfde soort accenten mij troffen als in drie van de vier overwegingen tijdens de Passiestonden; op de vierde kom ik in een andere blog, in een ander verband nog terug.

De vier Passiestonden hadden een overkoepelend thema: ‘Passie voor dertigers en anderen’. Maandag stond ‘een zekere vluchtende jongeman’ centraal (Marcus 14: 32-52), dinsdag ‘Petrus begint te huilen’ (Marcus 14: 66-72) en woensdag de ‘spottende soldaten’ (Marcus 15: 16-20).

Ds. J. Minnema legde maandag de nadruk op de ‘lijnwaad omgedaan over het naakte lijf’ van de jongeling (Marcus 14: 52). Is dit dezelfde ‘jongeling, zittende ter rechterzijde, bekleed met een wit lang kleed’ uit Marcus 16: 4? Het wit waarin voorganger en diakenen bij het Heilig Avondmaal op Witte Donderdag bij de Evangelische Broedergemeente gekleed gingen. Het wit van de reinheid.

Dinsdag sprak ds. F. van Roest over het feit dat Petrus in een van de andere Evangeliën door Jezus wordt aangekeken. Petrus weende op het moment dat hij de woorden en tekenen indachtig wordt – wat meer is dan herinneren – door de Heilige Geest. Zoals Jezus Zijn tranen later offerde gelijk het plengoffer in Psalm 56.

Woensdag had ds. G.M. van Meijeren, de wijkpredikant van de Oude Kerk (die ik ken; vandaar dit jaar mijn keuze voor Zeist dit jaar), het over de purperen mantel, de doornenkroon en de rietstok. De doornenkroon hield Hij op, waardoor deze niet alleen wonden in het hoofd achterliet, maar ook een overwinningskroon werd. De mantel werd Hem door de soldaten uitgedaan.
In die wonden mogen wij ons, volgens een gebed tijdens de Gethsemanedienst bij de Evangelische Broedergemeente op Goede Vrijdag, verbergen.

2.
Ook in de uitvoering van Bachs Matthäuspassion waren het de accenten op die plaatsen die de adem even deden stokken.

Het begon al in het openingskoor bij de letter F in mijn klavieruittreksel (uitg. Peters). Opeens werd de muziek verbreed, op het moment dat sprake is van ‘Sehet ihn aus Lieb und Huld’ (liefde en genade), zoals Jezus Petrus aankeek (Lucas 22: 61, ‘De Heer draaide zich om en keek Petrus aan’).
Het tweede moment was in nr. 33, het duet ‘So ist mein Jesus nun gefangen’. En wel wanneer er sprake is van ‘Mond und Licht’.
Het derde en laatste adembenemende moment was in nr. 41, de aria ‘Geduld’ tegen het eind, waar de tenor zingt over ‘der liebe Gott’.
Het program van dirigent/violist Sato is duidelijk en behoeft geen verdere toelichting.

3.
Wat maakt gelukkig? heet het boek met een tekst van Thomas van Aquino dat ik tijdens mijn verblijf in Zeist las (uitg. Damon, 2021). Wel: zulke momenten. Thomas schrijft ‘dat de gelukzaligheid vooral bestaat in die activiteit [van het theoretische verstand, EvS], namelijk in de beschouwing van de goddelijke dingen’, als ‘de beschouwing van de waarheid’ (p. 84-85). Thomas citeert Augustinus, die in Boek X van zijn Belijdenissen schrijft ‘dat de gelukzaligheid de vreugde over de waarheid is’ (p. 93). Niet dat we ‘de volmaakte en ware gelukzaligheid (…) in dit leven (kunnen) hebben’, aldus Thomas.
Misschien zou je het, (over)denk ik dan, voorsmaak kunnen noemen. Of de ‘weerspiegeling van de hemel op aarde’ (Thijs van Meijeren, Goede Vrijdag). Zomaar, even. In liefde. In licht.

Der Tod Jesu van Carl Heinrich Graun

Elk jaar probeer ik een voor mij tot dan nog onbekend stuk muziek voor de Passietijd te leren kennen. Zo kwamen afgelopen jaren onder meer voorbij: de Brockes Passion van Georg Friedrich Händel, Golgotha van Frank Martin, de Johannes Passion van Arvo Pärt en Deus Passus van Wolfgang Rihm. Dit jaar werd mij in het kader van het NTR ZaterdagMatinee Der Tod Jesu uit 1755 van Carl Heinrich Graun (1703/1704-1759, foto links) in de schoot geworpen, rechtstreeks uitgezonden op NPO Radio4.

Der Tod Jesu
De tekst van dit Passieoratorium is van een bevindelijkheid die wij nu ook nog kennen uit de orthodox protestantse hoek, en van de hand van Karl Wilhelm Ramler. De nadruk valt hierin niet op de dood van Jezus van Nazareth, maar op vergeving van zonden.
Er komen geen personages in voor en het geheel is niet gebaseerd op een van de Evangeliën.

De compositie past precies in de periode die ik onlangs tijdens een cursus Muziekgeschiedenis besprak voor een groepje mensen dat bijeenkomt in een Huis van de Wijk in Amsterdam. Sofie Taes benoemde het in het programmaboekje als muziek ‘die bruggen bouwt tussen tijden en stijlen’, dat wil zeggen de periode tussen barok met de passionen van Joh. Seb. Bach en anderen en het classicisme met de Weense klassieken als Haydn, Mozart en Beethoven. Zo gaan bij Graun de stijlen vloeiend in elkaar over, van bijvoorbeeld een Empfindsam schwach over de adem van Jezus met toonschilderingen die de steeds zwakker wordende adem onderstrepen, naar een strenge koorfuga (nr. 2).

De muziek
Graun kende de symboliek van instrumenten en articulaties en paste die toe: van een geprononceerd uitkomende fagotpartij in een recitatief waarin sprake is van donkerte tot fluiten die de ziel verbeelden in een tenoraria. Zonder dat er sprake is van solopartijen zoals we die kennen uit – alweer bijvoorbeeld – de passionen van Bach; het is niet meer dan een kleuring van de strijkers die de fluiten aanbrengen in een duet, een triller in de orgelpartij op de woorden Tränen fliessen of strijkerspizzicati op de woorden Ihr Augen, weint in een koraal met bassolo.
Licht en soms zelfs vrolijk, zoals in de aria Singt dem göttlichen Propheten en het daarop volgende koor Freut euch alle ihr Frommen. Men lustte er wel pap van, vanaf de première in 1755 in Berlijn tot 1884, toen de passionen van Bach het overnamen.

De uitvoering
Wat we te horen kregen op zaterdag 19 maart was behalve opvallend lichte muziek een topuitvoering door solisten (Rachel Redmond, Marcel Beekman en Matthias Winckhler) met koor en orkest van de Nederlandse Bachvereniging onder leiding van Shunske Sato (foto rechts). Dit alles in het kader van het opdelven van onbekend Passierepertoire door de Nederlandse Bachvereniging. Of het stukken zijn die repertoire zullen houden, is nog maar de vraag, maar de mogelijkheid om er kennis van te nemen en er misschien zelfs geraakt door worden verdient alle lof.

Opdat wij horen

Het Festival Oude Muziek 2021 is van start gegaan! Traditiegetrouw is het nummer van het Tijdschrift Oude Muziek dat pal daarvoor verschijnt, geheel gewijd aan de programmering van het festival. Twee interessante artikelen sprongen er – niets ten nadele van de andere stukken – voor mij dit keer uit: het interview dat Stefan Grondelaers had met Marcel Pérès over Guillaume de Machauts Messe de Nostre Dame, dat 28 augustus jl. door zijn Ensemble Organum werd uitgevoerd in de Domkerk, en het artikel dat Avery Gosfield van Ensemble Lucidarium schreef onder de titel ‘Representatie en racisme in oude muziek. Piyyutim en het kruistochtrepertoire’. Dit naar aanleiding van een concert en een lezing op 1 september in Gasthuis Leeuwenbergh (ConcertLab). Ze sprongen er niet alleen uit, – ze gingen ook met elkaar is gesprek zoals de trouwe lezers van deze blog dat van mij kennen.

‘Zonder versiering lukt het niet’
Eerst het artikel van Grondelaers, die als universitair docent is verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij stelt nadrukkelijk, dat ‘de Franse organist en dirigent Marcel Pérès [zie foto links] al vier decennia berucht is vanwege zijn make-overs van de heiligste huisjes uit de oude muziek’. De cd-registratie van Machauts Messe de Nostre Dame (uit 1997) was ‘buitengewoon controversieel’.

Tegen het slot van het interview stelt Pérès dat ‘bij Machaut de polyfonie een stapelvorm van stemmen is die bovenop de gregoriaanse melodie zijn geplaatst’. In mijn boekje Dialoog in muziek ben ik ingegaan op de manier waarop Pérès dit tot klinken brengt. En hij niet alleen – dit gold ook voor de tenor Nigel Rogers. In beide gevallen komt dit onder meer tot uiting in de oosterse versieringen die binnen hun uitvoeringspraktijk worden toegevoegd. ‘Daarbij gaat’, schreef ik (p. 26), ‘Pérès net als Nigel Rogers te rade bij etnologische bronnen en levende tradities die de oosterse oorsprong [van het gregoriaans, EvS] hebben bewaard’. Pérès zegt tegen Grondelaers dat men hem ‘de Oosters aandoende ornamentiek soms kwalijk neemt’. Hij zegt er niet bij of dit op enigerlei wijze te maken heeft met anti-judaïstische opvattingen.

‘Representatie en racisme in oude muziek’
Gosfield (foto rechts) benoemt dit wel in haar artikel. Zij wijst op bijvoorbeeld teksten uit de oude muziek, zoals de Cantigas de Santa Maria en stelt fijntjes dat ‘wanneer ze worden uitgevoerd, aanstootgevende teksten soms ongewijzigd worden gelaten, soms opgeschoond en soms weggeredeneerd’. In hetzelfde boekje als hiervoor genoemd, heb ik dit benoemd: in zevenentwintig van de dertig Cantigas is ‘sprake van joden als kinderen van de duivel. In Cantiga 12 wordt zelfs opgeroepen tot een pogrom in Toledo!’ (p. 18). Ik haal voorts een artikel aan, waarin ‘de Cantigas in de traditie van de kruistochten worden geplaatst’.

Daarmee zijn we binnen de context van het concert door het Ensemble Lucidarium: ‘Op weg naar Jeruzalem: kruistochtliederen’. Binnen dit concert confronteert het ensemble ‘een kruistochtlied als Jerusalem mirabilis met een muzikale zetting van de piyyut [postbijbelse Hebreeuwse gedichten, EvS] Elohim al domi le-dami (G’d, laat mijn bloed niet in vrede rusten)’. Zo, zegt Gosfeld, ‘kunnen we de gevolgen laten zien van anti-judaïstische retoriek en tegelijkertijd stem geven aan de slachtoffers ervan’.

Er valt nog veel meer interessants over te zeggen, maar dat kunnen we ongetwijfeld in het programmaboek bij het Festival teruglezen. Een ding nog.

Bloed
Tijdens een Bijbelkring over Hebreeën vroeg iemand wat de rol van het bloed binnen deze brief toch was. Ik vond een antwoord in het boek Messiaanse volharding van K.H. Kroon, dat in het verlengde ligt van de hiervoor genoemde piyyut. Het gaat terug tot Kaïn en Abel. ‘Abel spreekt nog altijd, hoewel hij dood is, hoewel hij vermoord is’. Zoals de zovelen, vanaf de kruistochten tot nu. ‘Zijn bloed roept tot God! Eigenlijk staat er een meervoud’, schrijft Kroon: ‘bloeden. Al dat bloed schreeuwt. Kaïn zei: Weet ik veel waar hij is. Maar God hoorde hem. Hij wist waar hij was, want zijn bloed riep. Dat is een motief gebleven. Ergens op een gedenkteken van de moord op zes miljoen joden staat de tekst uit Tenach: O, aarde bedek mijn bloed niet! Dat wil zeggen: Laat het niet toegedekt worden’ (p.18).

Ik denk dat Gosfeld met haar ensemble dit hoorbaar wil maken. Vanuit een innerlijk oor. Opdat wij horen.

Judas Maccabaeus van Händel in NTR Zaterdagmatinee

Het was een rake keuze voor het tweede concert in de serie Groot Omroepkoor & Friends van de NTR Zaterdagmatinee: Judas Maccabaeus (1746) van Georg Friedrich Händel. Immers: het oratorium eindigt met het lichtfeest, de verovering en reiniging van de Tempel (164 voor de gewone jaartelling), Chanoeka, dat dit jaar valt op 22 tot en met 29 december. Op de christelijke kalender is dat vierde Advent en Kerstmis.

Het begon ook (zo) mooi: de uitvoering ervan door Capella Cracoviensis onder leiding van Jan Tomasz Adamus. Een mooi ingetogen gespeelde ouverture met de voor de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk karakteristieke ‘buikjes’ (zwellinkjes), gevolgd door een prachtige koorinzet: ‘Mourn’. Omfloerst gezongen haast.

Maar Adamus kon dit verwachtingsvolle begin, zeker voor de pauze, niet helemaal volhouden en waarmaken. Als het al zijn bedoeling was het geheel op te bouwen, dan werd hij in ieder geval na de pauze geholpen door Händels muziek zelf.

Eerst het eerste bedrijf, waarin overigens genoeg viel te genieten. Bijvoorbeeld van de uitgebreide continuo-bezetting die met veel fantasie werd ingevuld: theorbe, klavecimbel, kistorgel en cello. Neem de gebroken akkoorden op het moment dat er sprake is van het uitblazen van de laatste adem, of de afwisseling tussen vrijheid (verklankt door orgel) en vrede (klavecimbel).

Dan valt op, dat op momenten dat je ’t wel zou verwachten, er – met uitzondering van de krachtige tenor Joshua Ellicott – toch wel erg weinig pit in zat en dat de dirigent weinig communiceerde met de solisten, waarvan er één nota bene, de bas Sebastian Szumski, een al even krachtige invaller was voor de ziek geworden Peter Harvey, er in zijn aria ‘With pious hearts’ duidelijk en tevergeefs op aanstuurde. Adamus gaf geen thuis.

Met deze aria zijn we al in het tweede bedrijf beland, waarin opviel dat de over de gehele linie puike solisten rijker werden in de wijze waarop ze overigens spaarzame, stijlvolle versieringen aanbrachten. Het betrof naast de al genoemde tenor en bas de sopraan Rebecca Bottone en de mezzosopraan Marta Wryk.
Ook de instrumentatie was in het tweede en derde bedrijf rijker: traverso’s, hoorns, trompetten en pauken. Het koor (‘Ah! Wretched Israel’) leek ook (nog) meer op dreef en ingezongen, zonder de paar vreemde uithalen die soms in het eerste bedrijf uit de toon vielen.

Al met al een wat wisselvallige uitvoering met prachtige momenten die ik niet licht zal vergeten.

Een mens te zijn op aarde – een drieluik

1.
Das Lied vom Jammer der Erde –
zo wilde Gustav Mahler (foto links) zijn als Das Lied von der Erde (1909) bekend geworden liedsymfonie eigenlijk noemen; een donker, zwaarmoedig werk over een decadente cultuur.
Maar pas op, leek de Duitse (opera) tenor Burkhard Fritz vanmorgen tijdens een uitvoering samen met de aan hem gewaagde alt Wiebke Lehmkuhl en het Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Markus Stenz te willen zeggen: het is niet alléén maar kommer en kwel! Hij maakte er op een gegeven moment een klein toneelstukje van, al zwabberend naar voren lopend en aan het eind weer terug waggelend na het lied waarin een dronk wordt uitgebracht op de lente.  
En hij had gelijk: Mahler ving zowel de lente als de herfst van het leven, de vreugde óm en de zwaarte ván het leven, zoals weergegeven in de Chinese volkspoëzie in een vertaling van Hans Bethge, aangevuld met een eigen tekst.

2.
Anders deed de Zwitserse beeldend kunstenaar Thomas Hirschhorn het zoveel jaar later; in 2002, ook na een eeuwwende, maakte hij een installatie onder de titel Neighbours (zie foto Els van Swol). Deze is momenteel (t/m 12 januari 2020) te zien op de tentoonstelling Hybride sculptuur in het Stedelijk Museum Amsterdam.
Volgens een tekstbordje geeft hij het vergaan van de wereld weer, een zogeheten apocalyptische verbeelding. Hirschhorn meent dat de schilders uit de tijd van Mahler, en wellicht ook de muziek van een Mahler zelf, niet langer meer bruikbaar zijn om de huidige realiteit mee uit te drukken.
Het is een werk dat zich, eerder dan met Mahler, laat vergelijken met het oratorium Die Hamletmaschine van de Grieks-Franse componist Georges Aperghis op tekst van Heiner Müller, dat afgelopen week voorbeeldig werd uitgevoerd door solisten, ASKO|Schönberg en het SWR Vokalensemble onder leiding van Bas Wiegers in het Amsterdamse Muziekgebouw aan ’t IJ. En zelfs dan – tussen alle orkestraal en vocaal geweld dat de vorige eeuw verklankt zaten opvallend etherische momenten tussen fluit en celesta. Gelukkig maar, zou ik willen zeggen.

3.
Het woord apocalyptisch dat in verband met Hirschhorn werd gebezigd moet je tenslotte eigenlijk ook anders duiden. Op de manier zoals Anton Wessels onlangs tijdens een zaterdagochtendcursus van het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie (LATE) deed: vanuit de hoop op weg naar een nieuwe aarde waarin de zachte krachten als van een fluit en een celesta zullen winnen, of met een andere tekst, van Willem Barnard, waarin vrede en strijd, dagen en nachten naast elkaar staan:

Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
dat is de dood aanvaarden,
de vrede en de strijd,
de dagen en de nachten,
de honger en de dorst,
de vragen en de angsten,
de kommer en de koorts.

Ook Mahler, en zelfs Aperghis, drukte dit op bepaalde momenten uit – en het leek alsof de subtiele arm- en lichaamsbewegingen (zonder dirigeerstokje) van dirigent Stenz dit wilde benadrukken. Bij een vrouwelijke dirigent zou ongetwijfeld worden gewezen op die sierlijke bewegingen, maar bij een man niet. Waarom eigenlijk niet? Op deze manier wist hij de sfeer te scheppen waar Mahler om vraagt. Maar, bleek een half uurtje later, Hirschhorn jammer genoeg, al is het in een ander medium, niet aan raakt. Hij vertelt maar de helft van het verhaal.

Bijzonder werd soms gewoon

In Preludium, het muziekmagazine van het Concertgebouw & Koninklijk Concertgebouworkest van deze maand, staat bij een interview met hem een foto van dirigent en klavecinist William Christie afgedrukt. Hij is geheel in het zwart gekleed, inclusief het zwarte polsbandje van zijn horloge en zwarte schoenen. Maar nog nét boven die schoenen piept het rood uit van een sok.

Op verschillende momenten tijdens zijn debuut met het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) deze Palmzondag, met Bachs Johannes-Passion, moest ik aan dit détail denken; het leek wel kenmerkend voor deze uitvoering met het KCO, het Nederlands Kamerkoor en in het kielzog van Christie meegekomen vocale solisten, waarvan er slechts één, de countertenor Iestyn Davies die gaandeweg groeide, eerder met het KCO had opgetreden.

Puike solisten, daar valt verder niets op af te dingen of je zou het ook hier in de détails moeten zoeken; een Christuspartij (Alex Rosen) die in de hoogte soms wat hees klonk, een Evangelist (Reinoud Van Mechelen) die consequent Jüden zong in plaats van Juden.
Een verrassend openingskoor ook, dat je meteen op scherp zette. Niet alleen door de enorme vaart die erin zat (het hele eerste deel was met een half uurtje al bekeken …), maar door de onrust die eruit spraak die de toon zette voor wat volgde.

In mijn omschrijving klinkt al een zekere reserve door. En die had ik ook. Natuurlijk, er waren mooie contrasten als in het pak en de sokken van Christie. Bijvoorbeeld in de tenoraria ‘Ach, mein Sinn’ met de wat pathetisch zingende tenor Anthony Gregory tegenover een strak gespeelde begeleiding.
Maar soms waren die contrasten ook helemaal weg, en werd het zelfs een tikkeltje saai, zoals in het basarioso ‘Betrachte, meine Seel’’. Hier waren om wat voor reden dan ook de viole d’amore vervangen door veel minder omfloerst klinkende violen (Liviu Prunaru en Henk Rubingh). En die theorbe (Thomas Dunford), ja, die hadden we inmiddels de hele Johannes door al als onderdeel van de zwaar bezette basso continuogroep gehoord … Door de arpeggi (gebroken akkoorden) die hierop veelvuldig klonken, misten de recitatieven bovendien de strakheid die je er meer in zou willen horen. Het enige contrast kwam in genoemde arioso door de contrafagot (Maxi Vera Vera, volgens mij geen lid van het KCO).

Een contrafagot die naast de contrabas (Pierre-Emmanuel de Maistre) sterk aanwezig was. Bijvoorbeeld in de buikjes op onder meer de laatste noot (fermate) van de koralen, die na vaak behoorlijke vertragingen vóór die laatste noten, werden gezongen door het Nederlands Kamerkoor, ingestudeerd door Peter de Groot. Je moet ervan houden, van die buikjes. Mij klinken ze wat gedateerd, al zijn ze getuige enkele andere uitvoeringen van barokmuziek die ik onlangs hoorde weer helemaal terug van weggeweest.

Reserves, ja, helaas toch ook, waardoor naar mijn gevoel het bijzondere dat de Johannes-Passion onder meer qua bezetting aankleeft tot iets meer gewoons werd gemaakt. In plaats van andersom, wat je theologisch toch eigenlijk meer zou verwachten.

Hohe Messe om door een ringetje te halen

Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen: de Hohe Messe van Joh. Seb. Bach zoals die gisteravond tijdens het Festival Oude Muziek Utrecht in TivoliVredenburg klonk was om door een ringetje te halen!

Het Adagio waarmee het Kyrie begint, beloofde een ingetogen en milde Hohe Messe te worden. De aanzetten in de blazers van het orkest bevestigden dit, net als die van het koor in het Largo dat erop volgt. Of, laat ik eerlijk zijn: het voorafgaande Preludium in b kl.t. BWV 544, door Bert Jacobs gespeeld op het nieuwe barokorgel van Van Vulpen zette al de toon – heel wat milder van klank dan Lorenzo Ghielmi eruit haalde bij de ingebruikname afgelopen vrijdag, wellicht door een wat kwistig gebruik van de discant. Het orgel legde in het Laudamus in de mis zelf een prachtig fundament, waarbij de organist via de concertmeester (Tuomo Suni) communiceerde, omdat leider Lionel Meunier, die als bas in het koor meezong, helemaal rechts op het podium stond en de speeltafel zich helemaal links bevindt. Vooral in het Agnus Dei kwam het orgelfundament mooi uit de verf, steviger uiteraard dan we van een kistorgel gewend zijn.

De milde aanzetten in het koor en orkest, Vox Luminis zorgden er aan de ene kant voor dat het Miserere nobis uit het Qui tollis peccata mundi extra droevig klonk en aan de andere kant dat felle accenten, zoals in het Domine Deus extra fel klonken.
Het tweede wat duidelijk opviel, was de doorzichtigheid van de klank van zowel koor (inclusief solisten) en orkest. Neem de dialoog tussen hobo’s en trompetten in het Gloria die prachtig naar voren kwam of het pareltje Confiteor unum baptisma. En ook wanneer er geen solopartijen werden geblazen of gestreken, waren de orkestrale bijdragen van hoog niveau, zoals bijvoorbeeld de stuwende fagotten in het Osanna.

En dan hebben we het nog niet gehad over de vocale solisten die wanneer zij duetten zongen qua klank prachtig op elkaar aansloten, zoals het mooie, lichte vibrato van beide sopranen in het Christe Eleison, de sopraan en de tenor in het Domine Deus of de sopraan en alt in het Et in unum na de pauze.

Buitengewoon opvallend was tenslotte de passage in de basaria Et unam sanctum apostolicam ecclesiam zonder de oboi d’amore, waarin de solist ook even terugnam. Hierin leken de uitvoerenden niet alleen hoorbaar maar ook voelbaar te willen maken wat in het lijvige programmaboek werd omschreven als een vraag: ‘Wilde Bach de grenzen van de individuele overtuigingen overschrijden en een universele boodschap muzikaal verklanken?’ Je zou het haast denken. Een uitvoering van grote klasse, dat was het!

Deus Passus van Wolfgang Rihm

De afgelopen jaren heb ik mij in de veertigdagentijd de gewoonte aangewend om een voor mij tot dan toe onbekende Passie te leren kennen. Zo leerde ik, en schreef ik op deze blog over achtereenvolgens de Johannes Passion van Arvo Pärt en Golgotha van Frank Martin.

Dit jaar hoorde ik dank zij AVROTROS op NPO Radio4 op Goede Vrijdag de rechtstreekse uitvoering van het passieoratorium Deus Passus (Lijdende God) van Wolfgang Rihm (zie foto), over wie ik als bewonderaar van zijn werk hier ook al eerder schreef.

Maar laat ik eerst beginnen met te memoreren wat een gedenkwaardige uitvoering solisten, koor en orkest onder leiding van Markus Stenz brachten! Het solistenkwintet was geweldig op elkaar ingespeeld en mengde qua klank ook goed met elkaar. Het waren achtereenvolgens: Anna Palimina (sopraan), Olivia Vermeulen (mezzosopraan), Cécile van de Sant (alt), Mark Omvlee (tenor) en Miljenko Turk (bas).

Hierbij kan voorts meteen worden opgemerkt dat de Christuspartij geen solopartij voor tenor was, zoals we dat uit bijvoorbeeld de Passionen van Joh. Seb. Bach kennen, maar door meerdere stemmen tezamen werd vertolkt, waarvoor het – zoals Thea Derks in de inleiding op de ratio-uitzending vermeldde – ‘universeler en minder persoonlijk’ werd. Niet dat, zoals zij ook zei, Bach niet regelmatig om de hoek komt kijken.
Maar dat geldt eigenlijk voor de hele Duitse (!) muziekgeschiedenis die op z’n tijd langs kwam. Van de tremulerende strijkers in Vater, ich befehle meinen Geist in deine Hände, zoals we die uit het Klaaglied Mit Fried unt Freud ich fahr dahin van Buxtehude kennen, tot het fluisterende, haast marcherend overkomende, adembenemende Kreuzige dat we uit de muziek van Mauricio Kagel kennen.

Met die laatste uitroep was nog meer aan de hand. Het Bar-Abbas uit dit deel (dat ook werd gefluisterd) ging naadloos over in het Kreuzige. Hieraan ligt de theologische opvatting ten grondslag dat Bar-Abbas niet alleen de naam is van degene die vrijgelaten zou moeten worden, maar ook Zoon van God betekent en dat het hier dus om een Godsmoord (deïcide) gaat.
Hieruit blijkt dat Rihm zich goed in zijn onderwerp heeft verdiept, jaren lang en uiteindelijk koos voor het Lucasevangelie, dat volgens hem het minst anti-judaïstisch is van de synoptische evangeliën. Hij gebruikt delen uit het evangelie in de vertaling van Maarten Luther, van wie dit overigens niet gezegd kan worden.

Niet alleen de hele Duitse muziekgeschiedenis komt voorbij, ook de alle vormen van geloof passeren de revue. De Lutherse, met telkens terugkerende citaten uit het koraal O Haupt voll Blut und Wunden (zie afb.). Met elementen uit de rooms-katholieke eredienst voor Goede Vrijdag (een responsorium, een improperium, de Hymne bij de kruisverering en de Klacht van Maria) en, het meest opvallend, het gedicht Tenebrae van Paul Celan, dat het werk van Rihm afsluit. Aan dit deel ontleent de oratoriumpassie zijn titel. De laatste woorden luiden: Bete, Herr / Wir sind nah, als een oproep voor ons luisteraars. In dit deel is ook, net als in de opening (Lucas 22:19-20) en door het haast als refrein terugkerende koraal O Haupt voll Blut und Wunden sprake van bloed.

Ook muzikaal valt Rihm soms terug op sjablonen uit de kerkmuziek. De woorden libera me (bevrijdt mij) uit het responsorium voor Goede Vrijdag worden gezongen als een respons: eerst solo, daarna beantwoord door het koor. Af en toe komen ook toonschilderingen voorbij zoals we die uit de passionen van Bach kennen: een huiveringwekkende vioolsolo loopt vooruit op Und asbald … krähete der Hahn, trombones die Und es ward eine Finsternis begeleiden verwijzen naar het gebruik van deze instrumenten als symbool voor de dood in bijvoorbeeld het Requiem van Mozart, en – tot slot – de herhaalde letter ‘a’  in O quam tristis et afflicta (O, hoe treurig en doorwond) klinkt alsof de speer telkens weer in de zijde van Jezus van Nazareth wordt gestoken.

Ik kan weer een indrukwekkend werk toevoegen aan het rijtje passionen dat ik de afgelopen jaren in de veertigdagentijd beluisterde: ‘donker en ingetogen’, zoals Thea Derks het noemde. Passend in de theologische opvatting van onze tijd.

Monteverdi’s Mariavespers in Holland Festival

Tijdens het komende Holland Festival zullen in de Amsterdamse Gashouder van de Westergasfabriek de Mariavespers van Claudio Monteverdi (1567-1643) worden uitgevoerd in de vorm van een ‘mise-en-espace.’ Pierre Audi zal een nieuwe visuele en ruimtelijke interpretatie laten zien. Hij werkt hiervoor samen met de Belgische beeldend kunstenares Berlinde De Bruyckere. De muzikale leiding is in handen van dirigent Raphaël Pichon en de zangers en instrumentalisten (op historische instrumenten) van zijn barokensemble Pygmalion.

Ik schreef eerder over de Mariavespers in mijn boekje Dialoog in muziek (1997). Een gedeelte van het hoofdstuk over hem, en over Benedetto Marcello, herneem ik in het kader van de uitvoering in het aanstaande Holland Festival hieronder.

Het is nog altijd een onderwerp van discussie of de Mariaverspers moeten worden gezongen met of zonder de Gregoriaanse antifonen – in dit verband een vers voor de psalmen. Musici die ze weglaten doen dit omdat zij vinden dat de sobere antifonen contrasteren, om niet te zeggen strijdig zijn met de weelderige meerstemmigheid van de psalmen. Toch hoeft dat niet zo te zijn. Beide elementen kunnen elkaar goed aanvullen als er voor een andere uitvoeringspraktijk van het Gregoriaans wordt gekozen, bijvoorbeeld zoals die hoorbaar wordt in de interpretatie van Boston Camerata. Of in de interpretatie van het Parijse ensemble Gilles Binchois. Zij gaan ervan uit dat het Gregoriaans oorspronkelijk werd versierd, een praktijk die pas verviel met de Medicaea-uitgave.
Dit uitgangspunt ligt in het verlengde van de visie van de Oostenrijkse musicoloog en componist Egon Wellesz (1885-1974). Hij zei tijdens een lezing eens het volgende: ‘Zolang men aannam dat het Gregoriaanse gezang in Rome is ontstaan, kon de these worden geaccepteerd, dat de eenvoudigste vormen hiervan ook de oudste en oorspronkelijkste waren. Wij weten nu echter, dat van verschillende kanten en in verschillende versies oosters gezang uit Palestina, Syrië, Alexandrië en later ook uit Byzantium in Italië is doorgedrongen. Daarmee vervalt de hypothese, dat het Gregoriaanse gezang oorspronkelijk eenvoudig was en dat de rijkere vormen tot een latere tijd behoren.’

Ook in de psalmen uit de Mariavespers zou de oosterse invloed hoorbaar kunnen worden gemaakt. Het is bekend dat de tenor Nigel Rogers zich niet alleen baseert op de bekende informatie over het zingen in de 16de en 18de eeuw, maar evenzeer op oosterse zangtechnieken. De oosterse versieringen op de wijze van Nigel Rogers, gecombineerd met het origineel versierde Gregoriaans, zouden een uitvoering van de Mariaverspers (met antifonen, die trouwens van elke psalm de cantus firmus zijn) een treffend voorbeeld maken van de joodse invloed op de westerse muziek.

Dat geldt trouwens niet alleen voor de versieringen. Marcel Pérès, leider van het ensemble Organum, wordt bijvoorbeeld niet moe erop te wijzen dat het oosterse element ook in de klank zit waarmee het Gregoriaans van de Mariavespers door zijn ensemble wordt gezongen. Daarbij gaat Pérès net als Nigel Rogers te rade bij entnologische bronnen en levende tradities die de oosterse oorsprong hebben bewaard.

Ik ben benieuwd wat er straks, tijdens het Holland Festival, onder de handen van Raphaël Pichon tot klinken komt! En natuurlijk hoe Audi’s ‘mise-en-espace’ en de installatie van De Bruyckere eruit komen te zien. Ik verheug me er nu al op.