Jaarthema 2024 – Vincent van Gogh (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het Vincent van Gogh (1853-1890). Deel 1 van een tweeluik.

Het jaarthema begon eigenlijk op mijn verjaardag in oktober 2023 (in het eigenlijke Van Goghjaar) en liep dus dit keer van oktober 2023 t/m oktober 2024.

1.
In oktober bezocht ik samen met een vriendin namelijk de tentoonstelling Op reis met Vincent van Gogh in Drenthe (Drents Museum, Assen). Een prachtige tentoonstelling, zowel qua vormgeving als inhoudelijk, waar een rijke context werd getoond.
Adembenemend was in dat verband bijvoorbeeld het in Drenthe geschilderde doek Donkere wolken met schitterende randen (1885) van Hendrik Breitner (1857-1923, zie afb.). Dit hangt in Musée d’Orsay in Parijs onder de titel Maanlicht. Een ‘monumentaal schilderij’, zoals het bordje ernaast terecht stelde. En: ‘Een van de meest indrukwekkende landschappen die Breitner heeft geschilderd’. De invloed op Van Gogh is duidelijk, omdat diens landschappen met eenzelfde soort licht en donker spelen.

Ja, natuurlijk: niet alle Van Goghs die hier hangen zijn even goed geslaagd als deze Breitner. Een van de sleutelwerken van de vroege Van Gogh, de aquarel Landschap met een boerderij (1883, foto EvS) werd later, in 2024, aangekocht door het Drents Museum. Kom op zeg – Van Gogh is nog niet op het hoogtepunt van zijn kunnen, dus wat wil je; hij zit in de verkennende fase.

Wat beiden verbindt, Breitner en Van Gogh, zijn ook de vaak afwezige of slechts aangeduide mensen. Later wordt Van Goghs werk verfijnder. Het is hetzelfde als wat Benjamin Moser (auteur van De wereld op zijn kop) over Vermeer zei in een interview met Jan Pieter Ekker (in: Het Parool, 9 december 2023): ‘Vermeer probeerde ook maar iets (…). Er zijn ook minder  goed gelukte Vermeers. Dat gaf me een soort troost. Dat hij dingen probeert vind ik juist leuk – je komt veel dichter bij een kunstenaar als je ziet dat hij worstelt.’

2.
Een leuk cadeau, ook om jezelf te geven, is Het Van Gogh Museum puzzelboek (uitg. Keesing). Om een hele poos mee te doen: met verschillende soorten puzzels, veel afbeeldingen en achtergrondteksten. En achterin een beeldcolofon, dat door de uitzending La peinture française (!) autour du monde op de avond van mijn aankoop (31 november 2023) op TV5Monde meteen kan worden aangevuld met doeken in het Musée Thyssen-Bornemisza in Madrid. In het programma wordt de collectie van deze familie getoond.

Van Van Gogh bezitten zij een Landschap in de schemering (1885) naar oud-Hollandse schilderkunst, en Les Vessenots bij Auvers (1890, zijn sterfjaar) in felle kleuren.
Overigens heeft het museum ook nog andere werken van de schilder, waaronder Watermolen bij Gennep (1884) uit zijn tijd in Nuenen en een litho van De aardappeleters (1885), ook uit zijn Nuenense periode. Niets Frans aan dus, net zomin als genoemd Landschap.

3.
Er wordt wel gezegd dat de vele zonnebloemen in het werk van Anselm Kiefer refereren aan die van Van Gogh (foto EvS). Maar ik heb ook andere duidingen gehoord: ze staan symbool voor de wederopstanding; ze verwelken namelijk, maar hun zaad valt in de grond en kiemt uit. Paulo Martina (directeur Musea Zutphen) ziet het bijvoorbeeld zo. Hij zei dat in een aflevering van de televisieserie Nu te zien (AVROTROS, herh. 23 december 2023). Hij brengt deze visie in verband met meerdere kunstwerken van Kiefer, die hij als mystiek omschrijft. Opvallend gezien de vele concrete materialen die de kunstenaar gebruikt, zoals lood, stro, hout en verf in dikke lagen. Dáár waar hij de verf heeft weg gekrabd en er zo een lichte plek ontstaat, zou je van mystiek kunnen spreken. Met name zijn latere werken zijn zo qua uitstraling lichter.

Ik moet denken aan wat ds. Ruud Bartlema over Van Gogh vertelde in een aflevering van een ander televisieprogramma, De verwondering (een dag later, 24 december 2023). Bartlema was 13 jaar predikant in Nuenen en woonde in de pastorie. Hij kon zich voorstellen dat het werk dat Van Gogh daar maakte zo donker is, want beneden ís het gewoon donker. Los van de invloed van Breitner en de Haagse School, die ik hiervoor beschreef? Daarom richtte de predikant/schilder zijn atelier in op de lichtere bovenverdieping. Zijn eigen werk doet overigens meer aan Chagall denken.

4.
Bij de Volksuniversiteit Amsterdam volg ik begin 2024 een mooie cursus door Flore Lutters over de transcendentale of meditatieve film. Een aantal keren komt de titel van het boek De verzegelde tijd van cineast Andrei Tarkovski voorbij. Dat maakt nieuwsgierig en ik leen het boek van de bibliotheek.
De auteur blijkt gelijk Kiefer ook wat met Van Gogh te hebben. Net als enkele andere kunstenaars die hij noemt, – zoals Chaplin -, beschikt Van Gogh volgens Tarkovski ‘over een enorme, bijna bovenmenselijke kracht; zij tonen aan dat de kunstenaar niet alleen een onderzoeker is van het leven, maar ook de schepper van hoge geestelijke waarden en van de bijzondere schoonheid die alleen poëzie eigen is’. En dat te lezen in de Poëzieweek is – net als bovengenoemd puzzelboek – een geschenk!

‘Een dergelijke kunstenaar’, schreef de cineast vervolgens, ‘is in staat om (…) de complexiteit en de waarheid van de grijpbare verbanden en verborgen verschijnselen van het leven over te brengen’ (p. 21). Waarbij hij het ook heeft over wat hij met zijn eigen films wil bereiken.
Verderop in het boek citeert hij Van Gogh, die ‘kunst voor het volk’ maakte. Zonder te behagen, ‘omdat hij’ – aldus Tarkovski – ‘doordrongen was van zijn verantwoordelijkheid en van het maatschappelijk belang van zijn werk’ (p. 177). Hij citeert verder uit Van Goghs dagboek [brieven? EvS] over ‘de schoonheid van de waarheid’, een uitlating om in de voetsporen van de oude Grieken (het schone, ware, goede) over na te denken.

5.
In maart 2024 kreeg het Rijksmuseum in Amsterdam drie schilderijen van Van Gogh in langdurige bruikleen van de Stichting P. en N. de Boer: Stadsgezicht in Amsterdam (1885), Oever met bomen (1887) en Korenveld (1888). Laatstgenoemd schilderij heb ik verleden jaar overigens gezien op de tentoonstelling Cézanne, Le Fauconnier & de Bergense school in het Stedelijk Museum Alkmaar. Dat genoemde schilderijen niet aan het Van Goghmuseum maar aan het Rijksmuseum in bruikleen werden gegeven, kwam volgens een achterneef van kunsthandelaar Piet de Boer omdat de aanvraag van laatstgenoemd museum kwam. Daar komt nog bij, dat Van Gogh het pas geopende Rijksmuseum graag bezocht, waar hij Rembrandts Het joodse bruidje (zie afb.) en Hals’ De magere compagnie met name bewonderde.

Nu kan het Rijks de artistieke ontwikkeling van Van Gogh laten zien; tot dan toe had het museum slechts twee schilderijen en vier tekeningen in de collectie, waarvan alleen een zelfportret (1887) op zaal hing. Sterker nog: ze worden binnen de context van Van Goghs tijdgenoten getoond, zoals ook in Assen gebeurde.
Het eerstgenoemde schilderij is een van zijn weinige stadsgezichten uit de tijd waarin ik me in deze blog nog steeds grotendeels bevind. Het tweede doek is totaal anders qua sfeer; de kleuren zijn warmer, zuidelijker en de verfstreken korter. Korenvelden zijn een thema dat in Arles veelvuldig terugkomt. Dit is er één van. In de volgende blog meer.

Verbinding maken

Meestal maak ik aantekeningen tijdens lezingen of schrijf, thuisgekomen uit de kerk, een zojuist gehoorde preek uit, maar van een morgen tijdens een cursus over de Koran begin 2016 vind ik weinig op schrift terug. Dat hoeft ook niet, want wat er toen gebeurde, staat mij, ook zonder maar een letter op papier, nog bij als de dag van gisteren. Het moet pal na een van de aanslagen in Parijs zijn geweest en wij zaten verslagen bij elkaar. De inleider gaf uit het hoofd een bewogen achtergrondverhaal, los gezongen van de thematiek waar we mee bezig waren. Iedereen luisterde ademloos toe, tot een van ons die we nog niet kenden, een vrouw die met haar man was meegekomen, zei dat ze moslima is en niet wist wat ze met de gebeurtenissen in Parijs aan moest. Alsof wij dat wel wisten.

Het leven als kunstwerk
Nu ik hierop terugkijk, moet ik denken aan een omschrijving achterop een boek: ‘Wie ben ik en wat vermag ik in deze omstandigheden? Hoe stem ik af op de ander en wat is een goed leven?’ Waarbij je wat mij betreft tussen twee haakjes ‘de ander’ ook, zoals de filosoof Levinas deed, als de Ander (God) mag lezen. Het betreft een boek van Joep Dohmen onder de titel Het leven als kunstwerk, geïnspireerd door de vraag: ‘Waarom zou niet ieder van zijn leven een kunstwerk maken?’
Ja waarom niet – maar wat tijdens de bewuste cursus over de Koran gebeurde, brengt mij ertoe dat breder te willen zien: niet alleen ieder van ons zou dat op zich en voor zichzelf kunnen doen, zijn/haar leven tot een kunstwerk maken, maar ik denk dat het pas écht wat wordt als we dat samen doen, er samen aan werken, bouwen en schaven, in zin en samenhang. Bijvoorbeeld tijdens een leerhuis of een kerkdienst, die je – als het goed is – niet los van elkaar kunt zien maar die in concreto wel vaak los van elkaar staan: een groepje mensen die achter een gordijn onder het orgel bij elkaar komen of achter de kansel, achter het koor van de kerk in een uitbouw ervan of zelfs in een apart gebouwtje bij de kerk. Henk Vreekamp schreef (in: De tovenaar en de dominee) daarover: ‘Dat is de goede plek. De gemeente is een lerende en vierende, en zo een dienende gemeente. Ze zijn op elkaar aangewezen, deze drie [leren, vieren, dienen, EvS]. Daarom moeten ze helder van elkaar onderscheiden blijven.’

Rafaël
Het is als op het vermoedelijk laatste schilderij van Rafaël, De Transfiguratie (1516-1520) dat hangt in een van de musea van het Vaticaan. Het intrigeert me al van jongst af aan. Het toont als een geheel zowel Jezus’ Verheerlijking op de berg, zoals die in het Tweede Testament wordt beschreven (Matthëus 17:1-6, Marcus 9:2-8 en Lucas 9:28-36), als – aan de onderzijde – het verhaal van de Poging tot genezing van een maanzieke jongen. Het vormt weliswaar een geheel, wat dezelfde soort gebaren ‘boven’ als ‘beneden’ en eenzelfde soort, bovennatuurlijk licht benadrukken, maar beide taferelen zijn wel duidelijk van elkaar onderscheiden. Als een vorm van gelijktijdige ongelijktijdigheid, als een Kyrie en Gloria, over zowel de ellende om ons heen als een moment waarin we, soms even, – zoals de discipelen op de schildering -, vol ontzag en bewondering voor iets of iemand kunnen zijn. Een moment waarop de hemel de aarde, die soms als een hel kan worden ervaren, even kust.

William Shakespeare
Het schilderij kan worden beschouwd als een raadsel, Het raadsel van goed en kwaad om de titel van een onlangs verschenen boek van Christien Brinkgreve aan te halen. Kunst staat niet alléén voor het ware, schone en goede – het mag ook schuren (‘te waar om mooi te zijn’) en het kan, net als een goede preek, op die manier ook een appèl voor de beschouwer of luisteraar zijn. Om in actie te komen, de schepping te helpen voltooien, want ‘God’s benison go with you, and with those that would make good of bad and friends of foes!’ om mijn geliefde Shakespeare te citeren (Macbeth, akte II.iv).

Natuurlijk is het zo dat uiteindelijk de ontmoeting met een mens in levende lijve, zoals met de hiervoor genoemde moslima tijdens het leerhuis over de Koran, méér zegt en méér met je kan doen dan waar een kunstwerk ooit toe in staat zal zijn, maar niet ontkend kan worden dat kunst in de belevingswereld kan insnijden. Ja, zelfs iemands leven kan veranderen; ‘het boek dat mijn leven veranderde’ is een veelgehoorde uitdrukking.

Marina Abramovic
Het kan ook iets minder heftig uitwerken, maar ‘gewoon’ raken en je bij blijven. Ik denk bijvoorbeeld aan de bijdrage die Marina Abramovic leverde aan de tentoonstelling Fuente; Juan de la Cruz 1591-1991 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk (1991-1992). Haar bijdrage bestond als het ware uit vier torens met een leeg vierkant, de volmaakte maat daartussen in. Die leegte maakte het kunstwerk en de waarde ervan uit.
Op het ene moment vormden stralen een kruisvorm op de grond. Op een ander moment was het de schaduw van een mens die de aandacht trok. De bron van het licht (de zon, een lamp?) en de schaduw (waar stond die persoon?) was onduidelijk. Het duidelijkst zou je dit volgens Marina Abramovic allemaal ervaren als je onder één van de met een steen afgedekte torentjes ging staan. Ik heb dat niet gedaan, maar stel me er net zo’n ervaring bij voor als wanneer je staat onder de koepel in de kruisbeuk van bijvoorbeeld de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen.
De hele sfeer maakte dat het kunstwerk iets mysterieus kreeg – en uiteindelijk kon worden ervaren als de treffendste verbeelding op de hele tentoonstelling van een bepaald aspect van de mystiek van Juan de la Cruz: de duistere nacht van de ziel.
Mystiek in de zin van Lao-tse en de Tibetaanse boeddhisten die spraken over het ‘heldere licht van de Leegte’ (sunyata). Een licht wat je volgens zowel Lao-tse, het Tibetaanse boeddhisme als Juan de la Cruz bereikt door van binnen leeg te worden. Net zo ‘leeg’ als de binnenkant van het kunstwerk van Marina Abramovic, zodat je met de Israëlische dichter Yehuda Amichai kunt zeggen:

En ik leeg mijn lichaam en zeg:
Kom, vrede, in mijn hart.

Albert Camus
Wat dat aangeraakt worden door de leegte van Abramovic met mij deed, was oproepen tot het maken van verbindingen, van empathie zo u wilt. Dát is namelijk iets wat een kunstwerk vermag te doen: je laten inleven ín een ander, je laten meeleven mét een ander.
Ik heb dat ook duidelijk ervaren – nog zo’n moment – tijdens een opvoering in 1978 van De rechtvaardigen, een toneelstuk van Albert Camus. Het stuk is gebaseerd op een gebeurtenis uit de beginjaren van de Russische revolutie. Het personage Yanek krijgt de opdracht om de grootvorst, een familielid van de tsaar, om het leven te brengen wanneer hij in zijn koets naar het theater rijdt. Op het moment dat een van de twee kinderen, die ook in de koets zitten, hem aankijkt, ziet hij er echter van af. Een Levinasiaans (daar is hij weer) staaltje eerste klas: wanneer de a/Ander iemand aankijkt, doet hij/zij een appèl op je.

Camus ging ervan uit dat er naast ideologie en idealisme nog een derde optie bestaat: zelf zin geven aan het leven. Of, een stapje verder, je leven tot kunstwerk maken om zo een beter mens te worden. Dat kan alleen, als dat waarin en waarmee je leeft tot een coherent geheel, tot een eenheid wordt samengesmeed en alles een grond, een basis heeft – bijvoorbeeld het geloof – waarop het leven als kunstwerk kan rusten en vorm en inhoud kan krijgen.

Joh. Seb. Bach
Ik moet hierbij denken aan een ervaring die ik onlangs had tijdens een meditatiebijeenkomst. Een meditatie in het kader van de vrede, als bij Amichai hier primair in het eigen hart, maar ook uitstralend naar de wereld. Het is de bedoeling dat de aanwezigen tijdens deze meditatie woorden uit een Gebed voor de vrede van Hazrat Inayat Khan tot zich door laten dringen. Ik had die bewuste keer gekozen voor de woorden dat ‘alle duisternis moge verdwijnen’. Op een bepaald moment hoorde ik inwendig, van de eerste tot de laatste maat, de fuga uit de Preludium en Fuga BWV 550 van Joh. Seb. Bach. Eens, in 1982, had ik het stuk gehoord in een uitvoering door organist Anco Ezinga op het Müllerorgel in de Grote Kerk van Leeuwarden. Het was een juichkreet die door de kerk klonk, en de mevrouw en ik die naast elkaar zaten keken elkaar met tranen in de ogen aan. Kyrie en Gloria, dat was het. Zoals kerk en kunst kunnen zijn, van elkaar onderscheiden maar ten diepste niet gescheiden, elkaar dan weer aanvullend, dan weer tegensprekend, als stem en tegenstem.

Met het Liedboek op weg naar Pasen

Ich folge dir gleichfalls mit freudigen Schritten,
und lasse dich nicht, mein Leben, mein Licht.

Dat zijn woorden aan het begin van Bachs Johannes Passion die dit jaar bij mij extra beklijfden. Dat komt in de eerste plaats omdat ik een andere veertigdagentijd heb doorgebracht dan ik vijftien jaar lang deed in de Amsterdamse Oude Kerk. Nu was de Nieuwendammerkerk mijn stekje, en daar werden andere accenten gelegd dan ik gewoon was. Er werd letterlijk een nieuw licht op de zo vertrouwde teksten (wat heet) geworpen. En in de tweede plaats kwam het omdat een schilderij, tempera op doek, van Eugène Brands in het Cobra Museum voor moderne kunst in Amstelveen, Rising Sun (1964) indruk op mij maakte (zie foto)

Eerste zondag van de Vastentijd
Ik had zelfs soms de associatie met een Adventscyclus. Dat kwam door de nadruk op het woordje ‘licht’ dat elke dienst op een of andere manier naar boven kwam; een heb ik niet bijgewoond,  omdat ik op de verjaardag van vrienden elders kerkte, en ik mistte het meteen.

Het drempellied – ja dat is elke zondag hetzelfde, ook in de 40-dagentijd. Op een tekst van Sytze de Vries en een melodie van Willem Vogel wordt gezongen:

Die de morgen ontbood
en het licht hebt geroepen,
zegen ons ook met uw licht!

Maar toen kwam het, op wat de orde van dienst omschreef als de ‘1e zondag in de Vastentijd’: een Kerstlied, 482:1 en 2:

Er is uit ’s werelds duistere wolken
een groot licht stralend opgegaan –
wie wonen in het diepste donker,
zij zullen in het zonlicht staan.

Mijn aandacht was er meteen helemaal bij: wat gebeurt hier, wat mooi!
En toen kwam lied 600, dat volgens de indeling van het Liedboek bij de drie dagen van Pasen past:

Licht, ontloken aan het donker,
licht, gebroken uit de steen,
licht, waarachtig levensteken,
werp uw waarheid om ons heen!

Weer een lied uit de Oude Kerkgemeente, op een tekst van Sytze de Vries en een melodie van Willem Vogel.

En na de lezing uit Tenach zongen we lied 601, een bekend lied van Huub Oosterhuis en Antoine Oomen:

Licht dat ons aanstoot in de morgen,
voortijdig licht waarin wij staan
koud, één voor één, en ongeborgen,
licht overdek mij, vuur mij aan.

We bleven een beetje om die liederen voor de drie dagen van Pasen heen cirkelen, toen na de lezing uit het Nieuwe Testament lied 598 werd gezongen:

Als alles duister is,
ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft,
vuur dat nooit meer dooft.

Na de preek en het orgelspel namen we lied 518 op onze lippen:

Hoe helder staat de morgenster,
en straalt mij tegen van zover,
de luister van mijn leven.

Een lied dat de vorm heeft van een Avondmaalsbeker: een kelk, een smaller stuk en een voet.
En tot slot zongen we weer een Kerstlied:

Komt ons in diepe nacht ter ore:
de morgenster is opgegaan,
een mensenkind voor ons geboren
‘God zal ons redden’ is zijn naam.

Het laat zich raden dat in de preek het woord ‘morgenster’ een grote rol speelde, van Jezus als morgenster tot de in oud vuil scharrelende morgensterren in de straten van Amsterdam.

Tweede zondag van de Vastentijd
De nadruk op ‘licht’ kwam ook in de tweede zondag terug, zodat een mooie cyclus werd gesponnen. We zongen aan het begin lied 221, een morgenlied:

Zo vriendelijk en veilig als het licht,
zo als een mantel om mij heen geslagen,
zo is mijn God, ik zoek zijn aangezicht,
ik roep zijn naam, bestorm Hem met mijn vragen,
dat Hij mij maakt, dat Hij mijn wezen richt.
Wil mij behoeden en op handen dragen.

Na het Kyrie zongen wij lied 834, voor op de levensreis:

Vernieuw Gij mij, o eeuwig licht!

En het kinderlied had als tekst:

In het stralend witte licht
zien wij even wie hij is;
Jezus, Gods geliefde Zoon.
Kyrie eleison.

Na de preek en het orgelspel zongen we lied 760, een lied voor de voleindigingstijd, waarvan het laatste couplet ook weer baadt in het licht:

Als in het vorstelijk licht
voor uw gezicht
wij blinkend staan
met witte waarheid aangedaan.

Na de hier altijd wat gedragen sfeer van het Heilig Avondmaal, was het slotlied opmerkelijk vrolijk – met ook weer een herinnering aan Kerstsferen. Een lied van Jaap Zijlstra op de melodie Daar juicht een toon dat de wijkpredikant was toegespeeld tijdens een zangmiddag. Het slotcouplet hiervan luidt:

Dat is geloof, al zien wij niet,
we zingen in de nacht ons lied,
een glans licht over het bestaan,
de dag van onze Heer komt aan!

Vierde zondag in de veertigdagentijd
We sponnen de vastentijd (nu op de orde van dienst veertigdagentijd genoemd) na een onderbreking van een dienst door een oud-wijkpredikant verder. Met na het Kyriegebed lied 834, ook een lied voor op de levensreis volgens de indeling van het Liedboek:

Vernieuw Gij mij, o eeuwig licht!
God, laat mij voor uw aangezicht,
geheel van U vervuld en rein,
naar lijf en ziel herboren zijn.

Schep, God, een nieuwe geest in mij,
een geest van licht, zo klaar als Gij;
dan doe ik vrolijk wat Gij vraagt
en ga de weg die U behaagt.

Wees Gij de zon van mijn bestaan,
dan kan ik veilig verder gaan,
tot ik U zie, o eeuwig licht,
van aangezicht tot aangezicht.

En na de eerste lezing, uit Jozua 4 zongen we ‘rond de schriften’ (Liedboek) lied 313 met zinsneden als:

Gods woord is ons een licht,
en elk die in vertrouwen
daarnaar zijn leven richt,
die zal er in aanschouwen
des Heren aangezicht.

Het licht is er, maar we moeten nog wel – steeds dichter tegen Goede Vrijdag aan – door het donker, stil het kruis dragen, achter de Heiland aan. Want

Leven is lijden
niet te vermijden
onmacht verduren
eindeloos turen
naar komend licht.

Zo luidt een couplet van een levenslied, lied 830 op een tekst van Henk Jongerius en een melodie van Jan Raas. Want

Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
dat is de dood aanvaarden,
de vrede en de strijd,
de dagen en de nachten,
de honger en de dorst,
de vragen en de angsten,
de kommer en de koorts.
(Willem Barnard, lied 538:3).

Palmpasen
Palmpasen is een feestdag aan het begin van de Goede Week. Donker en licht komen er samen. Je hoeft maar naar de Palmpaasstokken van de kinderen te kijken: de broodhaan bovenop het kruis, als verwijzing naar Petrus die de haan drie maal hoorde kraaien, of naar de versieringen (rozijnen, chips) aan de stok die erop wijzen dat je ook, door alle donker heen, mag genieten. Ook van kunst, als het ware – goede en schone, zoals ons in de preek werd voorgehouden.
Zoals van het schilderij Rising Sun van Eugène Brands, waar ik aan moest denken toen we na het Kyriegebed lied 834: 3 zongen:

Wees Gij de zon van mijn bestaan,
dan kan ik veilig verder gaan,
tot ik U zie, o eeuwig licht,
van aangezicht tot aangezicht.

Foto: Ati de Zeeuw.