Morton Feldman en Levi van Veluw

In een eerdere blog over de muziek van de Amerikaanse componist Morton Feldman (1926-1987) – gebaseerd op een artikel dat ik schreef in het tijdschrift Mens en melodie (1986) -, vroeg ik me af welke beeldende kunst dezelfde sfeer ademt als diens muziek. Uiteraard ging het in die blog over Mark Rothko, maar het had net zo goed bijvoorbeeld Alexander Calder kunnen zijn. 1)

Er kan nu nog een naam aan worden toegevoegd. Een paar dagen voor de uitvoering van Feldmans laatste werk, Piano, Violin, Viola, Cello (1987) door Nieuw Amsterdams Peil op 17 september 2023 in het Amsterdamse Muziekgebouw 2), kwam het Stedelijk Museum Schiedam met het persbericht, dat Planetary Chapel (2021) van Levi van Veluw (1985) is aangekocht (zie afb. bovenaan, ontleend aan de link in het persbericht). 3) De titel alleen al doet denken aan Feldmans Rothko Chapel (1971). Al hebben beide kunstenaars elkaar uiteraard niet gekend – toch is er ook hier sprake van een zekere geestverwantschap.

Levi van Veluw
Levi van Veluw! Mijn hart maakt een sprongetje. Ik zag zijn werk voor het eerst – met een verkeerd naambordje erbij – jaren geleden, in Galerie Mandos in Amsterdam en het heeft me sindsdien niet meer losgelaten. 4)
Overigens ligt de manier waarop het Schiedamse museum het werk van Van Veluw vanaf 23 september 2023 aan het publiek toont, in het verlengde van wat er in 2019-2020 gebeurde met de een-op-een ervaring die kon worden aangegaan met een werk van – daar is hij weer – Mark Rothko. In het geval van Van Veluw kunnen bezoekers op bepaalde momenten op zaterdag en zondag aansluiten bij de zogeheten ‘stille performance’, waarbij je volgens het persbericht ‘wellicht zelfs een spirituele ervaring beleeft’.

Die link kan zeker worden gelegd, want Van Veluw heeft het in verband met Planetary Chapel over zijn inspiratiebron: de tempel van Salomo, die volledig bekleed zou zijn met dun geslagen, zuiver goud uit Parvaïm.
Rothko Chapel in Houston (Texas, zie afb. hieronder) is een oecumenisch centrum, een kapel waarin mensen van welke achtergrond dan ook rustig kunnen mediteren. Veertien schilderingen van Rothko kunnen daartoe, naast de ruimte zelf, inspiratie bieden.

Morton Feldman
‘Een verstilde en magische ervaring’, zo noemt museumdirecteur Anne de Haij van het Stedelijk Museum Schiedam haar ontmoeting met Planetary Chapel. Een uitspraak die ook van toepassing is op de muziek van Morton Feldman. Op de website van Feldmans uitgever, Universal Edition, is zelfs sprake van muziek als een psalmodie, het op één toon met kleine variaties psalmen reciteren.

Nu is er bij Feldmans laatste compositie niet zozeer sprake van één toon, maar wel van kleine variaties binnen een beperkt bereik die als biljartballen zacht tegen elkaar aan tikken. Tussen de pianopartij en de als één instrument optredende strijkers. In een langzaam tempo, zacht en zich grotendeels in het middenregister bewegend. De piano fungeert als een soort keu, die de strijkers als biljartballen, of liever dus: één biljartbal in beweging zet. Fragiel, in kleine bewegingen, zachte tikjes van de bal. Soms aaiden ze elkaar, soms zaten ze elkaar dicht op de hielen. Tonen die dicht bij elkaar bleven, akkoorden die niet oplossen. Een enkele keer een klein loopje of een vlug ornamentje.

Bij Van Veluw zijn het planeten, bij Feldman biljartballen. Een wereld van verschil, lijkt het, maar dat is niet zo. Ze bewegen vanuit eenzelfde meditatieve, trage gedachte. De kijkers worden er in Schiedam straks vast in meegenomen, zoals de luisteraars in het Amsterdamse Muziekgebouw dat werden.

[1] https://elsvanswol.nl/morton-feldman-hoort-bij-mark-rothko/
[2] https://www.muziekgebouw.nl/nl/agenda/12871/nieuw-amsterdams-peil/morton-feldman-the-last-one
[3] https://stedelijkmuseumschiedam.nl/nieuwe-aanwinst-planetary-chapel-2021/
[4] https://ronmandos.nl/artist/levi-van-veluw/

Ademende kunst, adembenemende kunst

…. De stilte stil laten.
Niets dan zwijgen.

Zo eindigt het gedicht ‘Zwijgen’ van Pierre H. Dubois. Ik moet er altijd aan denken als ik door die heerlijke beeldentuin van het Kröller-Müllermuseum in Otterlo loop en de Two vertical, three horizontal lines (1965-1966, zie foto) zie van George Rickey (1907-2002). Statig staan ze daar, de aluminium en roestvrij stalen staken die door de luchtcirculatie geluidloos bewegen. De stilte laten ze stil, en van ons wordt verwacht dat we niets anders doen dan er zwijgend naar kijken. In bewondering voor zoveel schoons.

Axel Vervoordt Gallery
Het is niet het enige werk van Rickey dat in de beeldentuin staat. Er is ook een later werk op een sokkel, uit 1981: L’s One up one down excentric II. Nederland is gezegend met de mogelijkheid al dan niet kinetische (bewegende) kunst van Rickey te zien. Ook in de openbare ruimte. In België is dat minder. Tot nu toe dan, want de Axel Vervoordt Gallery in Wijnegem (provincie Antwerpen) biedt t/m 16 juli een expositie van zijn werk.
Ik werd op het spoor daarvan gezet door kunsthistoricus Sander Bortier, die een recensie van mij over Alexander Calder op 8WEEKLY had gelezen.
Rickey gaat namelijk enerzijds verder waar Calder ophield, en laat anderzijds elementen van diens werk, zoals kleur, meestal helemaal los. Wat ze gemeen hebben is de rol van lucht die in beider werk een rol speelt. Maar er is meer.

Henk Peeters
In 1966 nodigde galeriehouder Henk Peeters verschillende kunstenaars uit om deel te nemen aan het project ZERO on Sea. Samen met Yves Klein, Lucio Fontana en Günther Uecker. Het project is echter nooit van de grond gekomen. Peeters en Rickey hielden contact en zo realiseerde Peeters onder meer een werk Zonder titel (1965) van Rickey dat berust in de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam.[1]
Terwijl ik hierover lees in het tentoonstellingsessay dat de expositie in Wijnegem vergezelt, doemt geen gedicht op maar een ongeschreven, mogelijke bijdrage van Rudi Fuchs aan De Groene Amsterdammer. Ik stel me voor dat hij hierin werk van Lucio Fontana vergelijkt met dat van George Rickey, op een manier zoals hij dat vaak doet.

Germaine Kruip – Column untitled
Laat ik een poging wagen om hierbij in de buurt te komen. Alleen doe ik het dan niet tussen het werk van Rickey en Fontana, maar tussen dat van Rickey en Germaine Kruip (1970), die afwisselend in Amsterdam en Brussel woont. Ik werd daartoe zowel op het idee gebracht door een afbeelding in genoemd tentoonstellingsessay (Column of Eight Triangles with Spirals) als het feit dat de Axel Vervoordt Gallery óók de Belgische vertegenwoordiger is van haar werk.

Vierkanten en cirkels vormen eveneens de basis van haar kunst. Een mooi voorbeeld is een oorspronkelijk uit 2011 daterende, minimalistische zuil, Column untitled die ze voor een tentoonstelling in de Amsterdamse Oude Kerk uitgebouwde tot achttien meter hoogte, opgetrokken uit zeven maal zeven gestapelde ronde en vierkante blokjes van wit/grijs carrara-marmer (zie foto hierboven rechts, van Wim Hanenberg). 750 kilo tussen een stellage op de zolder en de zerkenvloer. Het idee is ontleend aan een zuil in een tempel in Hampi (India). Zeven maal zeven roept herinneringen op aan een ritueel, en aan – daar hebben we het weer – een gedicht. Ditmaal van Ida Gerhardt, dat eindigt met: ‘Zeven maal, om met zijn tweeën te staan’. In licht en donker, dat je zowel profaan als religieus kunt duiden, en in de ruimte, van bijvoorbeeld een nagenoeg leeg kerkinterieur à la Saenredam, een schilder die Kruip bewondert.

Licht en een cirkel vormen het wezen van een ouder, uit 2010 daterend ‘mentaal kinetisch werk’ zoals Kruip het tijdens de perspresentatie  in november 2015 omschreef. Dát is wat zij weer toevoegt aan het kinetische, bewegende van Calder en Rickey. Het viel te zien in de collegekamer van de Oude Kerk en bestond uit een gaslampvormige daglichtlamp die in één etmaal een cirkel draait. Denk aan Rickey, die beïnvloed was door het werk van zijn grootvader, een klokkenmaker.

Mentaal wil in dit verband zeggen: je ziet de lamp niet bewegen, maar je voelt wel aan dat dit gebeurt. En als je wegkijkt, en na een poosje weer kijkt, zíe je ook dat het is gebeurd. Het licht schijnt in de kamer, en reflecteert door de ramen op straat. Dit doet denken aan de zeven draaiende spiegels die in hetzelfde jaar als het ontstaan van dit werk waren te zien in Museum De Paviljoens te Almere. Spiegels voor een raam, met een matzwarte en een reflecterende kant. Het werd licht en donker. Adembenemend mooi. Dat is het, het werk van zowel Calder, Rickey als Kruip.

 

www.axel-vervoordt.com

Link naar mijn recensie over Alexander Calder op 8WEEKLY: https://8weekly.nl/recensie/kunst/horen-zien-en-ruiken/
Link naar column over Calder op dezelfde cultuurwebsite: https://8weekly.nl/special/zo-fragiel-en-breekbaar-als-een-reiger/
Gedeelte over Germaine Kruip is gebaseerd op een recensie voor 8WEEKLY van de genoemde tentoonstelling in de Amsterdamse Oude Kerk.

[1] Zie: https://www.stedelijk.nl/nl/collectie/74849-george-rickey-zonder-titel

‘Een gefluisterd verhaal’

Onlangs plaatste ik een blog over de Finse componist Einojuhani Rautavaara naar aanleiding van het interview dat Anky Mulders met mij had voor de website Literair Nederland. Grensgangers, daar ging het over. En daar gaat het ook nu over, naar aanleiding van een prachtig artikel dat Joke Hermsen schreef voor de Groene Amsterdammer (27 januari 2022) over Paul Klee (1879-1940) en een tentoonstelling met diens werk in LaM, het museum voor moderne kunst in Lille (t/m 27 februari jl. te zien geweest).

Paul Klee. Ik zag voor het eerst als tiener werk van hem op een tentoonstelling in het Gemeentemuseum in Den Haag (?), nu Kunstmuseum Den Haag. Samen met mijn vader. Ik kocht de Phoenix-pocket van C. Giedion-Welcker over hem (uitg. 1963), die inmiddels uitpuilt met knipsels, ansichtkaarten en dergelijke. Een verzameling die ik nog steeds aanvul.
Soms schrijf ik er iets bij, zoals op de kaart van Alter Klang (1925, zie afb. links), gekocht in het Kunstmuseum van Basel: ‘Beïnvloed door mozaïeken in onder andere Ravenna’, die ik inmiddels ook heb gezien. Het was vooral een oud-collega in Leeuwarden die blijkbaar wist van mijn liefde voor Klee en me regelmatig een kaart stuurde met een afbeelding van diens werk. Ze liggen dus allemaal achterin, de een na de ander.

Herinneringen komen boven. Aan haar, het museum in Basel, en hoe ik met mijn vader stil langs de schilderijen liep. Ik herlees de artikelen die in de pocket liggen, op zoek naar herkenning. ‘Heel kwetsbaar, broos als miniaturen uit een andere tijd’ schrijft Cor Blok in – wederom – De Groene Amsterdammer (11 september 1971) naar aanleiding van een tentoonstelling in het Centraal Museum in Utrecht. De lijnen zweven, gelijk de mobiles van Calder, die nu in Rotterdam zijn te zien, naast stabiles die op de grond staan. ‘IJle spinsels’ aldus Blok. ‘Een gefluisterd verhaal.’

Het is mooi gezegd, en allemaal waar, maar toch reikt het artikel van Joke Hermsen dieper én – daar gaat het hier om – aan het thema ‘Grensgangers’. Alleen de titel van de tentoonstelling in Lille al: Entre-mondes. Tussen de werelden van tekenen en muziek, de westerse wereld en de niet-westerse. ‘In zijn werk zou hij steeds een tussenpositie opzoeken’, schrijft Hermsen. Hij was ‘een koorddanser’, Een evenwichtskunstenaar zoals de studie van Cyrille Offermans over hem heet (uitg. De Bezige Bij, 1989). Het staat broederlijk naast dat van Giedion-Welcker in mijn boekenkast.

Klee wilde de uiterlijke wereld overstijgen ten gunste van de innerlijke, schrijft wederom Hermsen. Kwetsbaarheid, ook daar heeft zij het over – maar ook kracht, zoals in het portret Besessenes Mädchen (1924, zie afb. rechts).
In tegenstelling tot sommige leden van de Blaue Reiter – waar Klee kort toe behoorde – voelde hij zich niet verheven boven de niet-westerse kunst, maar ging hij er transcultureel mee in dialoog. Hij wilde, zoals Hermsen schrijft, ‘dat wat “tussen” mensen en culturen in ligt beter uit kunnen drukken’.

Klee is ‘een tovenaar (…), die maling heeft aan periodisering en classificatie en er juist daarom in slaagt de verbondenheid tussen culturen en tijden uit te drukken’.
Je moet aandachtig kijken en ‘niet gemak- of heerszuchtig op deze of gene pool’ neerstrijken. Ik vermoed dat ik dat toen, als tiener naast mijn vader daar bij die schilderijen nog niet kon. Maar dat ik er iets van (voor)voelde, kan haast niet anders. Want een grensganger en tussenfiguur ben ik ook.

‘Een bezoeking’

‘Hoe meer we onszelf zijn en ons bewust zijn van onszelf en onze omgeving, hoe meer we ons kunnen openstellen voor de ander’. Dat zei de Deense kunstenaar Jeppe Hein (1947) in een interview met Robbert Roos, directeur van de Kunsthal KAdE (Amersfoort) in Kunstschrift (december 2020/januari 2021).

Van Hein was een intrigerend werk te zien op de tentoonstelling Mirror. Mirror in KAdE: Mobile. Mobile. Als een mobile van Calder bewogen de spiegels rustig op de luchtstroom, of heftiger wanneer iemand ze via het trapmechaniek van een fiets en een katrol aan het plafond in beweging zette.

De bedoeling van Hein is niet alleen dat we kijken naar het spiegelbeeld van onszelf en andere bezoekers, de ander en onszelf, maar ons ook afvragen ‘wat we voelen en ervaren’, zoals hij tegen Roos zei. Het is een kunstwerk dat vrolijk maakt. Het is een vorm van ‘speelse interactie, maar ook (…) een buitengewone ervaring van de omgeving’, aldus Hein.

Een andere verbeelding, in een ander mooi museum in Amersfoort (Musiom) doemt op: De verzoeking van de monnik van Poen de Wijs (1948-2014). Een monnik en een meisje, allebei met de ogen open en – in de verdubbeling van het beeld – de ogen geloken, naar binnen gekeerd (zie foto bovenaan, EvS).
‘Ken uzelf’, lijkt De Wijs tegen de Grieks aandoende achtergrond van zijn doek Plato en Socrates na te zeggen. Of Augustinus: ‘Quaestio mishi factus sum’ (Ik ben mijzelf tot een vraag geworden). Augustinus kende de verzoeking van De Wijs immers ook.

Of moeten we – concluderend – zeggen dat dit kunstwerk een ‘bezoeking’ is? Ik leen zowel bovenstaande ideeën van Plato, Socrates en Augustinus als dit woord aan respectievelijk een cursus bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden, onder de rook van Amersfoort, en aan een boekje naar aanleiding van een andere tentoonstelling waar ik hier verder niet op inga. Daarin stond een fraai essay van de docent van genoemde cursus, prof. dr. Laurens ten Kate. Ik kreeg het van hem en het essay als geheel, dit woord in het bijzonder heeft mede stof gegeven tot deze blog.1)

1) ‘Wij zijn de bezoekers van de plek van bezoeking.’ Laurens ten Kate in zijn essay onder de titel ‘De afgestane Christus’ in: Veronica. Robert Zandvliet & Harry Haarsma. Uitg. De KetelFactory, Schiedam, 2011. ISBN 9789490360153

Exposities nu

‘Het mysterie stelt zich voor’

En weer is er een bijdrage die ik voor de website 8weekly.nl schreef, die met een boekje dat ik onlangs las aan de haal gaat. En met een eerdere blog, van 17 september jl. over Calder.
En met een toegift: een kunstwerk van Joana Vasconcelos.

De Zesde van Beethoven
De bijdrage ging over de aanrollende donder in de Zesde symfonie van Ludwig van Beethoven. Ik was er bang voor, écht bang. ‘Heel raar eigenlijk’, schreef ik, ‘want in het echte leven was ik als kind niet bang voor onweer. Ja, ik werd ’s nachts wakker gemaakt als het onweerde en we bleven in de huiskamer zitten tot de bui was weggetrokken. De spanning werd al minder als de tussenpozen tussen lichtflits en donderslag langer werden, maar ik wachtte rustig af tot ik weer naar bed mocht. Het onweer in de Zesde symfonie kon echter niet gauw genoeg overgewaaid zijn. Ik had er de pest in als de langspeelplaat weer (…) op de speeltafel werd gelegd. Het was wéér griezelen geblazen.’
En ik vroeg me verderop in deze Special af, of ik ook echt onweer hoorde, ‘of toch iets anders, iets dat misschien dieper gaat?’

Maarten Luther
Het antwoord had ik niet. Nog niet, want nu valt het me zomaar toe in het boekje Meditaties van de ziel van de theoloog Marcel Barnard. Hij heeft het in de tweede meditatie, ‘Het mysterie stelt zich voor’, over de hervormer Maarten Luther, die ‘een overdonderende presentie ervaart in een daverend onweer, als hij schuilt onder een boom in het veld. Hij interpreteert het als de stem van een verschrikkelijk en genadeloze godheid’ (p. 22).
Dát moet het ten diepste zijn geweest, als ik op zondagmiddag (!) naar de Zesde, de Pastorale van Beethoven luisterde en griezelde. Het past helemaal bij de angst die ik als kind had voor God, voor het eindoordeel dat naar mijn idee nabij was in het bijzonder. Hoe zou het dan komen, met mijn vader, mijn moeder, met mij, met de hele wereld uiteindelijk?

Een mobile van Calder
Maar gelukkig stond daar ook iets tegenover. Ook daarover schreef ik een Special, en daarover ging het in de blog van 17 september jl., de overlijdensdatum van mijn moeder. Ook Marcel Barnard kent het: een ervaring in een museum. Hij met zijn vader, ik met mijn moeder. Hij in het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, ik in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Voor hem was het (waarschijnlijk, schrijft hij) werk van Peter Struyken, voor mij een mobile van Calder, maar de ervaring was vergelijkbaar. Op een gegeven moment stelde God ‘zich present in de ruimte van de kunsten’ (p. 23). Wat Barnard daarna schrijft, herken ik dan weer niet, want het komt mij toch een beetje te dicht in de buurt van het tegenover elkaar plaatsen van de God in het Oude- en de God in het Nieuwe Testament, de God ‘die het donderen al had verleerd en al een menselijke maat had aangenomen’.

Joana Vasconcelos
Ik zag wel voor me hoe de kleine Marcel in die museumzaal ‘op de grote eerste verdieping van het museum’ staat en er ‘zich een cocon van stilte’ om zich heen spint: ‘Ik word in een zuil van licht gewikkeld, het geroezemoes verdwijnt, de mensen om mij heen worden vage schimmen, ze lossen op in het niets’ (p. 21). Ik moet bij deze beschrijving denken aan een kunstwerk dat ik verleden jaar in de Kunsthal in Rotterdam zag: van de Portugese kunstenares Joana Vasconcelos (1971). Een rode cocon als de gedaante van een mens, die op de muziek van een Spaanse dans rond draaide. Een dans, – daar heeft Barnard het ook over, waarbinnen hij wordt getrokken, ‘de dans van die vreemde en paradoxale God’ (p. 18). Zo is het.

Link naar de Special over Beethovens Zesde symfonie: https://8weekly.nl/special/griezelmaand-de-aanrollende-donder/

Link naar het kunstwerk van Vasconcelos: https://www.youtube.com/watch?v=CoED3_K8YA8 (vanaf 3’05”)

Marcel Barnard: Meditaties van de ziel
Uitgeverij Vesuvius, 2019
ISBN 978-90-8659-805-2
Prijs: € 14,50

Transcendent en immanent

 

 

‘”Het gebeurde allemaal op een en hetzelfde moment, haast exact gelijk”. Deze eerste zin uit de Het huis met de kersenbloesem van Sun-mi Hwang, zou zomaar in aanmerking kunnen komen voor de mooiste openingszin van 2020. Het is een lichte zin, maar ook een die een geweldige diepte verraadt door de zekere dreiging die ervan uitgaat en door de ongelijktijdige gelijktijdigheid die erin zit.’
Zo begon ik een recensie van genoemd boek voor de website Literair Nederland. Het leverde wat heen-en-weer ge-email met mijn eindredacteur op, over wat ik precies bedoelde met dat ‘een en hetzelfde moment’, met die ‘ongelijktijdige gelijktijdigheid’, en wát er dan precies gebeurde.

Ik moest eraan denken toen op hetzelfde moment dat ik twee items voor twee nieuwe rubrieken voor een andere website, 8weekly.nl af had, een mailtje van Galerie Ron Mandos in mijn mailbox viel. ‘Haast exact gelijk’, maar dat niet alleen – ook de titel van de online tentoonstelling van Levi van Veluw voor deze Amsterdamse galerie, in samenwerking met Changez! Art Brussels in Amsterdam, gaf te denken: Transcending the Tangible (Het tastbare overstijgend). Het gaf te denken, omdat op de website van Galerie Ron Mandos staat, dat elk kunstwerk van de door mij zeer bewonderde Van Veluw voortbouwt op zijn vorige. Het is werk – zo las ik – dat gaat over de diepte van de aarde, en – vul ik aan – de hoogte van de lucht.

In een flits drong tot me door, dat de twee items die ik recent voor 8weekly.nl  had geschreven, feitelijk hetzelfde deden. In de een gaat het over een mobile van Alexander Calder, die mijn moeder en ik eens bovenaan de trap van het Stedelijk Museum in Amsterdam zagen; ik schreef er op deze blog al eens eerder over. ‘Een immanent én transcendent kunstwerk, wat je ziet én wat daar bovenuit stijgt, vorm en inhoud, materie als idee ineen aan het hoge plafond en wij met beide benen op de grond, pogend, zo naar boven reikend, om zelf ook ons evenwicht te bewaren, bijna figuurlijk omver geblazen door dat lichte kunstwerk.’

In de andere bijdrage voor 8weekly gaat het over een nieuwe essaybundel van Roel Bentz van den Berg, die Uitgeverij Atlas Contact voor september aankondigt: De straatwaarde van de ziel. ‘Zijn columns zijn zo goed, vind ik, omdat ze, – net als de roman Het naderen van de brug, die hij eerder schreef -, vol verbeeldingskracht zitten.’ En – kan ik nu dank zij Van Veluw aanvullen – ook over transcendentie en immanentie.

De twee stukjes vullen elkaar zo op eenzelfde manier aan als de kunstwerken van Levi van Veluw. Kunstwerken die een relatie leggen tussen het spirituele, transcendente en het immateriële, het immanente. Ze hebben de bedoeling het geloof tastbaar te maken, tot werkelijkheid of waarachtigheid te brengen.
Op de virtuele tentoonstelling kun je zo de lijn van zijn kunst volgen, werk voor werk. Van Covered circle, een altaarstuk met een doek erover, via Circular Persuasion (zie afb.), Relief square, Grid for rituals naar Infinite. Het is fascinerend om te doen. Kijk wat er gebeurt!

 

Link naar de virtuele tentoonstelling van Levi van Veluw bij Galerie Ron Mandos: https://mailings.artlogic.net/readonline/cb4cfc7379fa4f34af0526da4d1c6495

Link naar mijn recensie van het boek Het naderen van een brug van Roel Bentz van den Berg op de site van Literair Nederland: https://www.literairnederland.nl/recensie-roel-bentz-van-den-berg-het-naderen-van-een-brug/

Links naar de twee bijdragen op de webste 8weekly.nl:
https://8weekly.nl/special/zo-fragiel-en-breekbaar-als-een-reiger/
https://8weekly.nl/special/8weekly-staat-te-trappelen-3/

For Bunita Marcus

Recent verscheen de cd For Bunita Marcus, muziek van Morton Feldman, uitgevoerd door Marc-André Hamelin. Frederike Berntsen schreef er vandaag over in dagblad Trouw: ‘Wie gaat zitten voor For Bunita Marcus kan niet anders dan opgaan in deze stiltemuziek (…). De gevoelstemperatuur van Hamelins spel is lauw-warm, met enkele spatjes koud of heet. Hij tast af, zo lijkt het, en verwondert zich over iedere noot die hij tegenkomt (…). Zijn vingers gaan dromerig over de toetsen – als je openstaat voor deze oneindigheid, kan die niet lang genoeg duren.’
In 1986 schreef ik een artikel over Morton Feldman in
Mens & melodie (3/86), waaruit ik al eerder een blog ‘trok.’ Naar aanleiding van het verschijnen van bovengenoemde cd neem ik hier enkele alinea’s over onder meer dit werk over.

Bekend is dat Feldman de werkwijze en de opvattingen van schilders als Pollock en Mondriaan in zijn muziek trachtte over te nemen. Wat Jean-Paul Sartre in 1946 schreef over de mobiles van Calder lijkt ook op Feldman van toepassing: ‘Die aarzelingen, die herhalingen, die weifelingen, die onhandigheden, die plotselinge beslissingen, en vooral die wonderbaarlijke edele voornaamheid van een zwaan, maakt van de mobiles van Calder vreemde wezens waarvan men niet kan zeggen of ze al dan niet leven.’
Feldman zelf verklaarde zijn verwantschap met Mondriaan in een interview met Doran Nagan (Algemeen Dagblad 3 juli1986): ‘Ik werk niet veel anders dan Mondriaan heeft gedaan. Ook Mondriaan had geen systeem. Hij ging intuïtief zijn gang.’

Feldmans composities zijn op geen enkele methode of techniek gebaseerd. ‘Mijn muziek’, zegt hij in het interview met Nagan, ‘heeft niets met gebruikelijke structuren te maken.’ De structuur die in For Bunita Marcus (een leerlinge van Feldman) valt te herkennen, werd door Roland de Beer (De Volkskrant, 1 juli 1986) vergeleken met een drieluik: ‘Het pad voert de anti-ritmiek via metrische profielverkenningen terug naar anti-ritmiek’.
De onafhankelijke bewegingen in Feldmans muziek zijn verwant aan de maniëristische zelfstandigheid van elk onderdeel binnen een geheel. Elk afzonderlijk geluid, dat soms ‘inslaat als vliegen in een spinnenweb’ (Roland de Beer) of liever: als een geconcentreerde lichtstraal binnen een over het algemeen koele en tere, zachte en gelijkmatige klankkleuren, moet om zijn eigen autonomie worden ervaren.

De nieuwe cd van pianist Marc-André Hamelin biedt de gelegenheid om dit te doen. Weer en weer tot in het oneindige aan toe.

Calder in het Stedelijk, Calder in het Rijksmuseum

CalderIk herinner me als de dag van gisteren een dag dat mijn moeder en ik naar het Amsterdamse Stedelijk Museum gingen. Onder aan de trap bleef zij stokstijf staan, de knieën recht en de blik omhoog gericht, naar het eind van die statige trap: daar hing een mobile van Calder (zie afb.), wiegend zijn evenwicht zoekend op de luchtstroom in het trappenhuis. Van een verstilde schoonheid, zowel langzaam en statig gelijk een zwaan, als fragiel en breekbaar gelijk een reiger. Het was een overweldigende ervaring, dat voelde ik aan alles. Een transcendentaal kunstwerk aan het hoge plafond, en wij met beide benen op de grond, pogend, zo naar boven reikend, ons eigen evenwicht te bewaren. ‘Als je het begrijpt’, schreef Calder in zijn autobiografie, ‘kan het je heel erg aangrijpen’. En moeder begreep het.

Niet voor niets was Calder ook bevriend met de door mij geliefde dichter Jacques Prévert – een liefde die me op de middelbare school was bijgebracht –, de dichter die de zwaarte een lichte toon wist mee te geven, gelijk de muziek van Mozart en Schubert. En niet voor niets was de mobile zoals 

            in berken tintelt
het groen en licht, zo helder
berkenblad kan zijn,

aldus Ron Elshout in zijn gedicht ‘Genadebrood.’
De berk was de lievelingsboom van moeder; een huis was pas een thuis voor haar, zoals in ’t Harde, als er een berk in de tuin stond.

De mobile van Calder was een aankoop van Willem Sandberg, de toenmalige directeur van het Stedelijk. De man met de witte kuif, die vaak in de Amsterdamse Goudkust op dezelfde bus stapte als waarin wij, uit Buitenveldert komend, al zaten, en die door moeder bewonderend werd aangekeken, even weggerukt uit het dwangmatig optellen van nummerborden waarvan de cijfers samen op een mooi rond getal moesten uitkomen wilde er niets met haar geliefden gebeuren. Het leek wel of ze Sandberg adoreerde, zoals alle mannen met een witte kuif trouwens …

In juni 2014 zullen werken van Calder uit museale- en privécollecties over de hele wereld in Amsterdam te zien zijn. Niet in het Stedelijk, maar ik het Rijksmuseum. Alfred Pacquement is de gastcurator. In samenwerking met de Calder Foundation (New York) verzorgt hij de tweede, grote sculptuur tentoonstelling in de tuinen van het Rijksmuseum.

Bovenstaande blog is ontleend aan een hoofdstuk uit mijn boekje Ogen van mijn moeder (2012), http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=2689