Bram Bogart en Immanuel Kant

Ik weet niet of beeldend kunstenaar Bram Bogart (1921-2012) is beïnvloed door het denken van de Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant (1724-1804), maar je kunt Bogarts latere werk wél inzichtelijk maken met behulp van het late, abstracte werk – in een andere betekenis van het woord – van Kant.

Bram Bogart begon als figuratief materieschilder van stillevens en landschappen die hij in dikke verflagen neerzette, en eindigde met grote abstracte werken die haast een sculptuur naderen. Op de overzichtstentoonstelling Bram Bogart. Schilder van formaat in Museum Prinsenhof Delft hangt een van zijn laatste schilderijen alleen op een wand, met een bankje ervoor. Je kunt er, als je wilt, mediterend voor gaan zitten. Of in ieder geval: goed naar kijken.

Kant begon als een filosoof binnen de dogmatisch-rationalistische traditie à la Leibniz, maar zette zich daar onder invloed van David Hume al snel vanaf.[1] Uiteindelijk kostte het Kant ‘meer dan tien jaar lang om zijn nieuwe metafysica gestalte te geven’ (p. 22): de Kritik der reinen Vernunft, de Kritiek van de zuivere rede (1781).
Hume kwam uit bij een idee, – en niet zozeer bij een essentie, want het woord ‘essentie’ uit de titel van het boekje over Kant van Jabik Veenbaas is ingegeven door de reeks waarin het verschijnt, want Kant was geen essentialistisch denker. Voor Hume was ‘niet alleen de lichamelijke, ook de geestelijke substantie (…) een illusie’ (p. 35).

In verband met Bogart zou je het woord ‘substantie’ kunnen vervangen door ‘materie’. Uiteindelijk is het ook voor Bogart een open vraag, een leeg vlak; een leegte die gevuld kan worden, zoals een cursist in Leusden zei, waarschijnlijk met een verwijzing naar Kants agnosticisme of Hegels opvatting dat Kants categorische imperatief nog wat formeel, leeg is. Daarom is de foto die in het museum in Delft op de grond staat (zie hierboven, foto EvS]  tekenend: de schilder zit op een stoel en kijkt nadenkend naar het lege vlak voor hem. Is de materie nu maatgevend? Is liefde bijvoorbeeld alleen een kwestie van hormonen of toch méér dan dat?

Kant schoof verder op, richting het denken van Jean-Jacques Rousseau, die ‘met een volstrekt materieel geworden natuur geen genoegen kon nemen. Daarom mystificeerde en vergoddelijkte hij de natuur’ (p. 40). Zowel Rousseau en Kant probeerden voor de impasse ‘een remedie te vinden’ (p. 41).

Ook Bogart ging een stap verder dan de materiekunst van zijn stillevens en land-schappen. Zowel Kant als Bogart zochten ‘de basisvoorwaarden voor ons kennen van de natuur niet in de dingen buiten ons, maar in onszelf’ (p. 44). Ook dáárom is die foto in Delft zo tekenend.
Kant komt uit bij het transcendentale, dat wat vooraf gaat (a priori) aan de empirie, de ervaring. De ervaring van de natuur, de menselijke ziel en God. ‘Bovenaards’ noemt een tekstbordje in Delft het. Dat dekt in zoverre de lading, dat het woord aards er wel in bewaard moet blijven, want transcendentaal is niet transcendent. Misschien is het beter te spreken van ‘bovenzintuiglijk’ (p. 70 e.v.).

Voor zowel Kant als Bogart lijkt het alsof ‘de ziel een nieuwe betekenis [krijgt] als idee (…), als beginsel dat ons denken richting geeft’. De menselijke ziel en de ziel van een kunstwerk, die niet absoluut zijn, maar buiten de werkelijkheid toch kunnen bestaan.

Kant heeft het tenslotte over twee werelden Dit doet denken aan Bogarts respectievelijk figuratieve en abstracte kunst: zintuiglijke indrukken (uiterlijk) en een spiritueel niveau (innerlijk). Het bankje in Delft staat er niet voor niets! Dat late werk van Bogart én Kant plaatst beiden binnen een ‘innerlijke revolutie (…), morele bekering’ (p. 107) als cumulatiepunt van zowel de tentoonstelling als van het denken.

[1] Gegevens m.b.t. leven en denken van Kant ontleen ik zowel aan het boek De essentie van Kant (ISVW Uitgevers, 2022) als aan een cursus over hem bij de ISVW in Leusden (25- 29 juli 2022) van de hand van en door Jabik Veenbaas.
Een interview met hem, na afloop van deze cursus, valt te lezen op: https://8weekly.nl/special/aardse-hunkering/

Angel of Light

Anky Mulders interviewde mij onlangs voor de website Literair Nederland (zie link onderaan deze blog). De kop luidt: ‘Een fascinatie voor grensgangers’. Dat was ook de rode draad van het gesprek. Ik geef eerst een paar citaten uit weer, en ga daarna aan de hand van een tamelijk recente ‘ontdekking’ na of dat ook dáárvoor geldt.

Het ging eerst over de vraag wat me aantrok in het werk van Philippe Claudel, op wiens Het verslag van Brodeck ik mede afstudeerde en over wie ik later een boekje schreef: Tien boeken, tien deugden (2021). De vraag luidde, wat mij in zijn boeken aantrok en wat de gemene deler is. Ik antwoordde: ‘Hij schuurt. Er zit een soort dialectiek in. Goed en kwaad, licht en donker, in een vaak bloemrijke taal. Die schuurt met het thema waar hij over het algemeen over schrijft, het kwaad, en dat vind ik interessant. Dat is de gemene deler die mij in een kunstwerk aanspreekt, in boeken, muziek of wat dan ook (…). Die twee kanten zitten (…) trouwens ook bij Shakespeare, waar ik een groot fan van ben, dat komische en tragische. Componisten als Carl Nielsen en Poulenc hebben het ook.’

Einojuhani Rautavaara
Waarmee we bij muziek en mijn recente ‘ontdekking’ de Finse componist Einojuhani Rautavaara (1928-2016) zijn aangekomen. En de vraag: geldt dat ook voor zijn muziek, dat schuren, die dialectiek, licht en donker?
Eerst even iets meer over Rautavaara zelf. Ik vond in mijn exemplaar van de Algemene Muziekencyclopedie bij het lemma over hem een knipsel met een necrologie die Mischa Spel schreef voor NRC Handelsblad (29 juli 2016); het begrip ‘ontdekking’ schrijf ik dan ook tussen aanhalingstekens, want zijn naam kende ik – ik zou haast zeggen – uiteraard. De reden waarom ik me nu meer in zijn werk, en specifiek zijn zevende symfonie heb verdiept komt straks aan de orde. Los van het interview met Anky Mulders.
Spel schrijft onder meer dat de componist ‘aanvankelijk gefascineerd was door het modernisme: hij benutte twaalftoonstechnieken bijvoorbeeld in zijn Derde symfonie (1961). Maar ook dat werk klinkt vooreerst als een bruckneriaanse ode aan de romantiek.’ Over dialectiek gesproken, over bloemrijk gesproken. Spel vervolgt dat zijn oeuvre divers was ‘en schubertiaanse liederen omvat naast mystiek aandoende minimalisme (…) en neo-romantische orkeststukken. Mystiek was hoe dan ook een belangrijke factor’, ook in mijn denken, al heb ik het daar met Anky Mulders niet specifiek over gehad. ‘Muziek’, schrijft Spel, ‘was voor hem pas groots als de luisteraar “er een glimp van de eeuwigheid in opvangt”.’

Angel of Light
Dat laatste geldt voor Rautavaara’s zevende symfonie, Angel of Light. Ik kwam op het spoor van deze in 1994 gecomponeerde symfonie tijdens voorbereidingen voor twee lezingen over engelen in muziek en beeldende kunst, komend voorjaar bij Helikon in Utrecht. Ik zocht in het boek De Bijbel cultureel (uitgave Meinema/Pelckmans, 2009) of hierin ook engelen worden genoemd. Dat is niet of nauwelijks het geval, met uitzondering van een uitgebreid hoofdstuk over die zevende symfonie van Rautavaara, geschreven door Johan Snel.
‘Het hart’, schrijft hij, ‘ligt in het derde deel, met de ongebruikelijke tempoaanduiding Come un sogno, als een droom (…). Hier klopt het hart van de symfonie en klinken (…) variaties op het hymnemotief [uit het eerste deel, EvS].’ Het werk leidde, aldus Snel, ‘tot een daverend publiekssucces’. Toch zoek je het in de archieven van het (Koninklijk) Concertgebouworkest tevergeefs; het werk heeft daar helaas (nog?) niet op de lessenaars gestaan.

Afbeelding
Bij het artikel van Snel staat een afbeelding van een opname van deze symfonie op het label Ondine (869-2). Het is niet een werk van Rautavaara’s landgenote Helene Schjerfbeck (1862- 1946), zoals ik bij eerste oogopslag dacht, maar van Pekka Hepoluhta, een figuratief schilderende Finse kunstenaar dat mystiek aandoet.
Rautavaara is de mening toegedaan, dat engelen zowel verschrikkelijk kunnen zijn als ‘staan voor de overtuiging dat er andere werkelijkheden bestaan, andere vormen van bewustzijn’ (Snel). Hij ervaarde dat laatste bij een bezoek als kind aan het klooster Valamo, in Karelië. Snel schrijft dat Rautavaara zich ‘als Fin zich letterlijk beweegt tussen Oost en West, tussen oosterse mystici aan de ene en westerse modernisten aan de andere kant’.  Een grensganger dus. Waarvan akte.

Een fascinatie voor grensgangers

Acht mystieke klankmeditaties

Het kan verkeren. Ik toog eigenlijk naar Den Bosch om in het lunchpauzeconcert op 7 november in het kader van November Music Job 3.8 van de Frans-Duitse componist Mark Andre (1964, foto rechts) te horen, ter voorbereiding van het lezen van een boek van Dick Boer over dit Bijbelboek, maar kreeg er iv 17 voor in de plaats, geïnspireerd door Johannes 3:8. Een stuk dat afgelopen augustus in Zürich in première is gegaan. Of hier nu een foutje in het spel was (Johannes in plaats van Job), laat ik maar in het midden.

Bert Palinckx, artistiek directeur van November Music, zei ter inleiding dat dit het concert was waarop hij zich het meest verheugde. Componist Mark Andre, vervolgde hij, was een geweldig componist, die over de hele wereld al grote bekendheid geniet, behalve in Nederland. Daar moet verandering in komen.

Wat een componist! Hij heeft onder meer gestudeerd bij Helmut Lachenmann (foto links, 1935), van wie tijdens dit concert ook een compositie werd uitgevoerd: Got Lost. Beide stukken zijn geschreven voor sopraan en piano, en voor de uitvoerenden Yuko Kakuta (sopraan) en de vrouw van Lachenmann, Yukiko Sugawara (piano). Voorbeeldig uitgevoerd, voor zover de vleugel dat toeliet; de lage e bracht geen klank meer voort, vermeldde Katuka ter verontschuldiging.

Dat Andre bij Lachenmann heeft gestudeerd, was te horen. Het verschil lag er voor mij in, dat Andre minder extravert overkomt, en dat zijn muziek daardoor – ook weer op mij – meer indruk maakte. Ik hoorde er iemand een label, ‘abstract expressionistisch’, op plakken, maar daar ben ik het toch niet helemaal mee een. Als je de vergelijking met beeldende kunst door zou willen trekken, dan heeft het toch ook wat figuratiefs. Oké, het zijn acht klankmeditaties, maar toch wel degelijk geïnspireerd op een tekst: ‘De wind blaast, waar hij maar wil, en jij hoort zijn suizen’ (Johannes 3:8).

Volgens de toelichting op het programmablad speelt ‘met name het veelbetekenende woord “ruach” (Aramees voor adem, wind, lucht, geest) een sleutelrol in dit mystieke lied. Andre wil in dit werk tussenruimtes blootleggen (…). Bij deze muziek gaat het volgens Andre om het proces van verdwijnen en verwijst het naar de door Johannes genoemde aanwezigheid van de Heilige Geest en de verdwenen herrezene.’

Bepaalde technieken die we later op het concert bij Lachenmann tegen zouden komen, kwamen hier ook voor, zoals het onder de klep van de vleugel zingen, waarna de klank elektronisch als een echo doorzong in de Willem Twee Toonzaal, oorspronkelijk de synagoge van ’s-Hertogenbosch. Of de prepared piano waardoor de klank onder de handen van Yukiko Sugawara in ‘klankgoud’ veranderde (Mark van de Voort in het totaalprogramma van de tien dagen).

Goud was ook de stem van Yuko Kakuta, en zilver op z’n tijd. Zij zong niet alleen, maar blies, al dan niet door een PVC-buis, klakte met haar tong, sloeg op haar borst of siste, al dan niet in duet met Yukiko Sugawara. Dat een na laatste deed mij denken aan een (verouderde) manier voor astmapatiënten om slijmvorming in de longen tegen te gaan; de longen – daar waar de adem (ruach) doorheen gaat, in en uit. Het laatste (sissend uitblazen) is daarvoor in de plaats gekomen. Het zijn modern aandoende technieken, die de tekst kracht bij zetten, net als de twee speeldoosjes die beide musici af en toe een slagje draaiden en waaraan dan één of twee tinkelende tonen aan werden ontlokt.

Het was een stuk dat grote indruk op mij maakte, niet in de laatste plaats door de grandioze uitvoering ervan. Inderdaad: Andre is een componist die in Nederland grotere bekendheid verdient. November Music zette de toon.

Bovenaardse werkelijkheid

Op de een of andere manier heb ik altijd moeite gehad met kunsthistorici en filosofen die het immanente en transcendente, het wereldse en het goddelijke tegenover elkaar plaatsen. Ik heb het idee dat beide, transcendentie en immanentie, ’’ uiteindelijk een en dezelfde zijn. En precies daarin schuilt de ontroering’ aldus auteur en filosoof Roel Bentz van den Berg (1949).[1] ‘De kracht van het transcendenteren bewaren, maar die ombuigen naar de immanentie, daar gaat het om’ volgens Rüdiger Safranski.[2] Een personage in de roman Weg uit de USSR van Dato Turashvili antwoordt op de vraag “Wat zegt Kant?”: “’De sterrenhemel boven mij en de morele wet in mij’”.[3]

Ik voelde de waarheid die in die woorden van Bentz van den Berg, Safranski en Turashvili schuilt weer eens duidelijk toen ik afgelopen zondag voor het triptiek Pietà und Auferstehung van Thomas Lange (1957) in de St. Paulus Dom in Münster stond (zie foto Udo Grote).
In de kathedraal was een kleurenflyer over dit kunstwerk te koop, waarvan de tekst ook op die van de Dom valt te downloaden (zie link hieronder). Daaraan ontleen ik enkele mooie gedachten.

Neem om te beginnen het feit dat het lichaam van Jezus van Nazareth zweeft; iets wat in de beeldende kunst geen ongewone afbeelding is. Hij zweeft als het ware de toeschouwer tegemoet, boven de blauwe kleurvlakken onder Hem die de dood verbeelden uitstijgend. Boven Hem is een beige-rood, ook met blauwe vlakken doorsneden vlakverdeling zichtbaar dat lijkt op een landschap in de verte zoals we ook uit de oude schilderkunst uit Italië en Vlaanderen kennen. Lange kent het al helemaal, want hij woont een groot gedeelte van het jaar in Orvieto.

Achter de Pietà is een scène afgebeeld waarop de opgestane Christus opdoemt. Maria probeert Hem vast te houden, maar het is zoals volgens het Johannesevangelie tegen Maria Magdalena wordt gezegd: ‘Noli me tangere’, houd me niet vast, raak me niet aan. De benen van Christus verkeren nog in de zwartblauwe zone onderaan het doek, de rest van Zijn lichaam verkeert al in een andere dimensie, in de helderblauwe en witte zone bovenaan.

Er is dus met andere woorden sprake van een combinatie van figuratieve elementen (de lichamen van Christus en Maria) en abstracte kleuren (de vlakverdeling onder- en bovenaan), van een aardse gebondenheid en een die daarbovenuit stijgt, van immanentie en transcendentie. Allemaal op een drieluik. Of, in de woorden van Udo Grote: ‘In seiner grossartigen Transzendenz und seiner gleichzeitigen irdischen Verwurzelung ist das Triptychon sicher eine der grossartigsten Schöpfungen im Werk des Künstlers Thomas Lange. In künstlerisch philosophischer Weise hat sich Thomas Lange – wie in vielen Arbeiten seines Oeuvres – dem Heilsgeschichte genähert. Er stelt die irdische Verhaftetheit und die gelöste Transzendenz gleichermassen dar und strebt zugliech einen den Menschen unmittelbar betreffenden aktualisierenden Rückbezug zum eigenen Leben ein. So lässt er die überirdische Wirklichkeit intensiver erfahrbar werden.’

http://www.paulusdom.de/kunst/kunstwerke/das-triptychon-in-der-suedlichen-turmkapelle/

[1] Roel Bentz van den Berg, ‘BVDB’, De Gids 179 (nr. 1 2016) 2.

[2] Een mooi voorbeeld is Safranski’s bespreking van het Bijbelboek Job. Hij stelt eerst dat Job niet prijs wil geven dat “een zelf (…) kan transcenderen” en zo “weigert verraad te plegen aan de transcendentie” (Het kwaad, 260). Vervolgens concludeert hij dat de God van Job niet bóven hem staat, maar ín hem, dus immanent is (id., 262).

[3] Dato Turashvili, Weg uit de UUSR. Roman (Amsterdam 2008) 51.

Caute …

Spinoza_DingsDe maker van één van de beelden van Spinoza in Amsterdam, Nicolas Dings (geb. 1953, zie afb.) meldt dat de stad, ‘hoewel bij het Spinoza Lyceum een beeld staat (…), een meer in het oog springend, prominent monument wilde.’ Lees voor ‘de stad’: een groep burgers, verenigd in de Stichting Spinoza Monument. Binnen een half jaar hadden zij een ontwerp, geld en toestemming tot plaatsing. Het Amsterdams Fonds voor de Kunst gaf een projectsubsidie van 2,2 ton euro.

Het monument werd op de 376e geboortedag van Spinoza, 24 november 2008, onthuld door de toenmalige burgemeester van Amsterdam, Job Cohen en de wethouder van Cultuur, Carolien Gehrels. Op verzoek van de initiatiefnemers is het een figuratief beeld geworden, kenmerkend voor de stijl van Dings: filosofisch getint, met een groot gebaar.
In het voetstuk staat een samenvatting gebeiteld van wat als Spinoza’s filosofie wordt gezien: ‘Het doel van de staat is de vrijheid,’ vrij naar ‘Het doel van de politiek is dus in werkelijkheid de vrijheid’ (Theologisch-politiek traktaat 20.6). Naast de filosoof ligt een geslepen brok graniet van 20 gelijkzijdige driehoeken die verwijzen naar Spinoza’s beroep als lenzenslijper. Op de mantel van Spinoza zitten mussen en parkieten. Dings heeft uiteengezet dat deze symbool staan voor respectievelijk autochtonen (mussen) en allochtonen (parkieten). Ook zijn er rozen over de mantel uitgestrooid, verwijzend naar het levensmotto van Spinoza: ‘Caute’ (behoedzaam).

Het beeld is een cadeau aan de gemeente en de burgers van Amsterdam en wil een boegbeeld van de stad zijn, zoals Erasmus dat is van Rotterdam.
De plaats is bewust gekozen, vlak bij de plek waar hij werd geboren, de Zwanenburgwal.
Maar dat niet alleen: het beeld staat tegenover het Stadhuis. De spreuk op het voetstuk wil dan ook een oproep zijn aan niet alleen de burgers van de stad, maar ook aan de bestuurders ervan.

Misschien is het beeld van Dings al met al wat teveel van het goede. In vergelijkbare zin stelde Arnon Grunberg in NRC Handelsblad (6/7 december 2012) dat

iedereen (…) wel iets van zijn gading bij Spinoza [vindt] (…), vandaar dat denkers en academici uit de meest uiteenlopende richtingen Spinoza opeisen. We moeten echter van de filosofische traditie geen supermarkt maken voor eigen ideeën die alleen nog een autoriteit nodig hebben (…). Zijn denken is weerbarstiger dan de liefhebber van tolerantie, onderwijs en vrijheid, tot wie hij dikwijls wordt gereduceerd.

Dat neemt niet weg dat het bij de beelden van Dings vooral gaat ‘om universele waarden die worden gebruikt om bijvoorbeeld de politieke actualiteit van commentaar te voorzien. Het is een beeldtaal die cultureel en politiek al getest is en nog steeds blijkt te voldoen. Met deze sculpturen wordt een “luchtbrug” gemaakt naar de actualiteit’ (website Stedelijk Museum Kampen).

N.a.v. de tentoonstelling ‘Memory of de kunst van het vergeten’ met werk van Nicolas Dings in het Stedelijk Museum Kampen: http://stedelijkmuseumkampen.nl/cms/home/2012-07-17-15-27-54/huidige-exposities/150-nicolas-dings.html