Kinderen van Apate : over leugens en waarachtigheid / Alicja Gescinska. – Eerste druk. -Rotterdam : Lemnicaat, 2020. – 96 pagina’s ; 22 cm ISBN 978-90-477-1244-2
De Pools-Vlaamse filosofe en schrijfster Alicja Gescinska schreef voor de Maand van de
Filosofie 2020 een essay over het thema daarvan: waarheid, of liever – door haar blik –: waarachtigheid. Mooi en helder ontvouwt zij de redenen die tot de teloorgang van waarheid hebben geleid, vanaf het moment dat de godin Apate uit de doos van Pandora ontsnapte en misleiding en bedrog in de wereld kwamen, tot de ‘post-truth’,
alternatieve feiten en nepnieuws van nu. Als hoofdverantwoordelijken daarvoor wijst ze aan: het postmodernistisch relativisme, de analytische taalfilosofie, het einde van het expertisme, intrinsieke mankementen van de liberale democratie en het idee dat liegen loont. De auteur zoekt weerstand in uiterlijke en innerlijke waarachtigheid, oprechtheid en authenticiteit tegenover jezelf en anderen. Hierbij doet ze enkele boude uitspraken, die een smet op het essay vormen als je ze tot het eind toe zou doordenken. De bedoeling is dat in filosofie geïnteresseerde lezers komen tot een zinvol, waardevol en moreel te verantwoorden leven in vrijheid. De uitgave is voorzien van een literatuurlijst en eindnoten.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
‘”Het gebeurde allemaal op een en hetzelfde moment, haast exact gelijk”. Deze eerste zin uit de Het huis met de kersenbloesem van Sun-mi Hwang, zou zomaar in aanmerking kunnen komen voor de mooiste openingszin van 2020. Het is een lichte zin, maar ook een die een geweldige diepte verraadt door de zekere dreiging die ervan uitgaat en door de ongelijktijdige gelijktijdigheid die erin zit.’
Zo begon ik een recensie van genoemd boek voor de website Literair Nederland. Het leverde wat heen-en-weer ge-email met mijn eindredacteur op, over wat ik precies bedoelde met dat ‘een en hetzelfde moment’, met die ‘ongelijktijdige gelijktijdigheid’, en wát er dan precies gebeurde.
Ik moest eraan denken toen op hetzelfde moment dat ik twee items voor twee nieuwe rubrieken voor een andere website, 8weekly.nl af had, een mailtje van Galerie Ron Mandos in mijn mailbox viel. ‘Haast exact gelijk’, maar dat niet alleen – ook de titel van de online tentoonstelling van Levi van Veluw voor deze Amsterdamse galerie, in samenwerking met Changez! Art Brussels in Amsterdam, gaf te denken: Transcending the Tangible (Het tastbare overstijgend). Het gaf te denken, omdat op de website van Galerie Ron Mandos staat, dat elk kunstwerk van de door mij zeer bewonderde Van Veluw voortbouwt op zijn vorige. Het is werk – zo las ik – dat gaat over de diepte van de aarde, en – vul ik aan – de hoogte van de lucht.
In een flits drong tot me door, dat de twee items die ik recent voor 8weekly.nl had geschreven, feitelijk hetzelfde deden. In de een gaat het over een mobile van Alexander Calder, die mijn moeder en ik eens bovenaan de trap van het Stedelijk Museum in Amsterdam zagen; ik schreef er op deze blog al eens eerder over. ‘Een immanent én transcendent kunstwerk, wat je ziet én wat daar bovenuit stijgt, vorm en inhoud, materie als idee ineen aan het hoge plafond en wij met beide benen op de grond, pogend, zo naar boven reikend, om zelf ook ons evenwicht te bewaren, bijna figuurlijk omver geblazen door dat lichte kunstwerk.’
In de andere bijdrage voor 8weekly gaat het over een nieuwe essaybundel van Roel Bentz van den Berg, die Uitgeverij Atlas Contact voor september aankondigt: De straatwaarde van de ziel. ‘Zijn columns zijn zo goed, vind ik, omdat ze, – net als de roman Het naderen van de brug, die hij eerder schreef -, vol verbeeldingskracht zitten.’ En – kan ik nu dank zij Van Veluw aanvullen – ook over transcendentie en immanentie.
De twee stukjes vullen elkaar zo op eenzelfde manier aan als de kunstwerken van Levi van Veluw. Kunstwerken die een relatie leggen tussen het spirituele, transcendente en het immateriële, het immanente. Ze hebben de bedoeling het geloof tastbaar te maken, tot werkelijkheid of waarachtigheid te brengen.
Op de virtuele tentoonstelling kun je zo de lijn van zijn kunst volgen, werk voor werk. Van Covered circle, een altaarstuk met een doek erover, via Circular Persuasion (zie afb.), Relief square, Grid for rituals naar Infinite. Het is fascinerend om te doen. Kijk wat er gebeurt!
Ik had er in een vorige blog al even aan geroken, aan het essay Kinderen van Apate dat Alicja Gescinska schreef voor de Maand van de Filosofie. Meteen had ik het gekocht, want ik mag haar boeken, en blog in Filosofie Magazine, graag lezen. Daarvan heb ik hier al eerder getuigd.
Het ging ook lang goed. Mooi en helder werden de redenen ontvouwd die tot de teloorgang van waarheid hebben geleid. Er werd fraai toegewerkt naar het begrip ‘waarachtigheid’ en ‘waarachtig leven’, naar oprechtheid (tegenover anderen) en authenticiteit (tegenover jezelf). Ach ja, er werd een sneer uitgedeeld richting metafysica (gewauwel), maar daar stond dan weer een mooi stukje over Levinas tegenover.1)
Toch ging het ergens mis, helemaal mis als je het mij vraagt. Op driekwart van het boek haalt de auteur een ‘bekende frase’ van Socrates aan. Dat wil zeggen: ‘Een niet gereflecteerd leven is niet waard geleefd te worden’. Gescinska constateert, dat dit ‘een boude stelling is’. Daarom is het goed eerst op zoek te gaan naar de context waarin Socrates dat zei.
Kort samengevat: hij verkondigde het vrije denken, diende de staat en verachtte het volk. Iedereen moest zelfstandig kunnen denken. ‘Iedereen’ was in zijn tijd natuurlijk de vrije man in de Griekse stadstaat. Geen – zoals Gescinska ze omschrijft – mensen die ‘hele dagen op het land moeten ploegen en door het leven moeten ploeteren’.
Het gaat helemaal fout, als ze even verderop schrijft dat ‘iemand pas vrij is om iets te doen wanneer hij daartoe in staat is’. Die ploeger op het land is vrij om te denken, want hij kán denken; dat heet positieve vrijheid, maar iemand met een verstandelijke beperking kan niet zo ver komen. Toch kun en mag je mijns inziens niet zeggen ‘dat een zekere mate van kritische reflectie en introspectie voorwaarde [is] voor een zinvol, waardevol, moreel en te verantwoorden leven’, want dan begeef je je op een hellend vlak, en waar je dan uiteindelijk uitkomt, krijg ik niet uit mijn pen.
Zelfrealisatie vindt Gescinska niet alleen bij de oude Grieken terug, maar ook bij christelijke denkers. Dat zal ongetwijfeld, maar ik vind daar ook andere noties terug. Die van de onvolmaakte mens, van wie alleen wordt verwacht dat hij zijn best doet. Die helemaal niet toekomt aan zelfreflectie, omdat de verstandelijke middelen hem/haar daartoe ontbreken, maar die binnen de gegeven mogelijkheden het hoogst haalbare probeert te bereiken.
Ik las een blog van een kerkganger die met Pinksteren 2019 in een dienst terecht kwam ‘tussen (…) oude, jonge, zieke en gezonde mensen’ en dan concludeert dat ‘dit is waar het eigenlijk om gaat’ en dat ‘dit is waar de geest van Pinksteren voor staat’.
Aan het begin van haar essay wijst Gescinska op het boek The Death of Truth (2018) van Michiko Kakutani, waarin deze betoogt dat onder meer ‘de teloorgang van de rede’ onze tijd kenmerkt. Misschien, voeg ik daar – ook een boude bewering – aan toe, soms ook de geest. Mevrouw Gerscinska, wat liet u mij dit keer in de steek!
1) Hoe anders spreekt Wouter Klouwen over metafysica in zijn bijdrage aan de feestbundel In de ruimte van de openbaring (uitg. Kok Kampen, 1999, p. 51-60). Hij spreekt over ‘de bijzondere orde waarin het geloof begrepen dient te worden: niet onmiddellijk “ontologisch”, en ook niet “metafysisch”, maar ànders ….’. Hij komt dan uit bij het begrip geloof-waardigheid van de Naam.
Alicja Gescinska: Kinderen van Apate
Over leugens en waarachtigheid
Lemniscaat
ISBN 978 90 477 1244 2
Prijs: € 4,95
Iedere muziekliefhebber kent het beroemde, fraaie schilderij van Frederik de Grote, fluit spelend in Sanssouci (afb. rechts bovenaan), maar weinig mensen zullen de naam van de maker in hun geheugen hebben opgeslagen: Adolph Menzel (1815-1905). Ik ook niet.
Adolph Menzel
Ik kan me niet herinneren hem tegen te zijn gekomen tijdens mijn studie (in de vuistdikke kunstgeschiedenis van H.W. Janson ontbreekt zijn naam), of tijdens mijn zoektocht naar ‘mensen met een rugprobleem’ bij het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (RKD) in Den Haag, hoewel er wel een mooie litho die Jan Veth van hem maakte in de collectie is opgenomen. Dat laatste komt wellicht omdat Veth Menzel niet naar de werkelijkheid weergaf, en zijn kromme rug en kleine gestalte (hij was 134 centimeter) verdoezelde, zodat er ook geen trefwoord in die richting aan de litho werd toegekend.
Ik werd op zijn spoor gezet, doordat de broers Maarten en Vincent van Rossem in een televisie-uitzending (1 juni jl.) vanuit de Alte Nationalgalerie in Berlijn op hem ingingen. Maarten wees onder meer naar een zelfportret van Menzel, de ‘dwerg die altijd boos kijkt’ en naar zijn De balkonkamer (1845, afb. links bovenaan), wat één van zijn lievelingsschilderijen bleek te zijn. Menzel was naar zijn mening een ‘gezellig soort olieverfschetser’ die vooruit liep op het impressionisme, dat altijd aan Frankrijk wordt toegeschreven. Hadden de schilderijen van Menzel iets met Duits nationalisme te maken? ‘Geen reet!’ riep Van Rossem, en hij beende weg.
Het grappige is, dat Melchior de Wolff in een recensie van een expositie met het werk van Menzel in Musée d’Orsay in Parijs (1996) in de Volkskrant erop wees, dat de spiegel op ‘geen enkele manier klopt. Dat de rugleuning van die ene stoel wordt weerkaatst, is vanuit het standpunt van de toeschouwer nog wel aannemelijk, maar de gespiegelde suggestie van een beddensprei en de in een lichte lijst gevatte tekening, zijn met alle meetkunde van de wereld niet met de ruimtelijke constructie van de kamer in overeenstemming te brengen’. Maarrrrrr: ‘Het feit dat er in die spiegel van alles te zien is, maakt van Das Balkonzimmer een beter schilderij, ongeacht de constructiefout’.
Maand van de Filosofie
Dit voert ons naar de Maand van de Filosofie. Om te beginnen naar het thema ‘imperfectie’, of – zoals een essay van Alexandra van Ditmars in Filosofie Magazine (juni 2020) in de inhoudsopgave wordt genoemd – ‘Perfect imperfect’. Een persoonlijk essay over een schrijfster die het schrijven ervan maar voor zich uit schoof, omdat ze ‘bang was dat het niet goed genoeg zou worden’. Ze bespreekt drie boeken: van Brené Brown (De moed van imperfectie), Paul van Tongeren (Leven is een kunst) en Haenim Sunim (Houden van dingen die niet perfect zijn). De ondertitel van laatstgenoemd boek luidt: ‘Compassie voor jezelf en anderen’. Het is te hopen dat Menzel dat ook voor zichzelf had, ondanks een ‘constructiefout’.
Het tweede thema dat in het kader van Menzel en de Maand van de Filosofie boven komt drijven, is ook afkomstig uit de hiervoor genoemde recensie van Melchior de Wolff: waarheid. De Wolff schrijft: ‘Het opmerkelijke van Menzel is dat hij (…) een groot ontwikkeld instinct bezat voor wat de waarheid zou kunnen noemen, of de werkelijkheid, en dat hij tegelijk doordrongen moet zijn geweest van alle subjectieve en objectieve standpunten die ten aanzien van de werkelijkheid konden worden ingenomen.’ Uiteindelijk is dit, volgens De Wolff, een filosofisch probleem dat met het impressionisme centraal begon te staan, maar ‘die term bestond ook nog niet’.
Ik moet hierbij tenslotte denken aan het essay van de Maand van de Filosofie, Kinderen van Apate. Over leugens en waarachtigheid van Alicja Gescinska. Het gaat daarin niet zozeer over het verspreiden van fake news, maar de intenties waarmee dat gebeurt. Die zijn volgens de schrijfster de vloek van de tijd. Zij heeft het liever over waarachtigheid, over de intentie waarmee iets wordt gezegd (we horen hier de invloed van Immaneul Kant!).
En dan zijn we terug bij de omschrijving die Maarten van Rossem aan Adolph Menzel meegaf: ‘een dwerg die altijd boos kijkt’. Een omschrijving die heel wat minder elegant is dan ‘mensen met een rugprobleem’, een omschrijving die een medewerker van het RKD bezigde en die we er maar in moeten houden.
Afgelopen week, op 21 april jl., overleed dr. Geert van der Bom, tot zijn ziekte een geliefd gastpredikant van de Oude Kerkgemeente in Amsterdam. Ik bewaar dankbare herinneringen aan hem; hij zegende mij toen ik ouderling-kerkrentmeester werd. Maar dat niet alleen, ook een preek waarin hij een visioen van het Komende Wereld legde naast fresco’s van Ambrogio Lorenzetti, die ik kort daarvoor zag, zal mij altijd bijblijven. Onlangs kwam de preek tot ontroering van de deelnemers nog ter sprake, tijdens een leerhuisbijeenkomst naar aanleiding van een tekst uit Jesaja – waarschijnlijk dezelfde als waar Van der Bom over preekte.
Ter herinnering aan hem, zijn uitleg en om zijn naam levend te houden deze blog, die ik in verkorte vorm reeds op 12 december 2016 plaatste. Zijn nagedachtenis tot zegen.
Voor mijn geestesoog verschijnen de fresco’s van Ambrogio Lorenzetti (ca. 1290-1348) in het Palazzo Pubblico in Siena (zie afb.), die ‘hoop’ uitdrukken.
Aan de ene kant is een slecht bestuur dat tot kwaad leidt verbeeld: crudelitas (wreedheid), proditio (verraad), frous (bedrog), furor (woede), divisio (verdeeldheid) en guerra (oorlog). In het midden staat het goede bestuur, die als het goed is een schild is voor de zwakken in de samenleving, met: pax (vrede), fortitudo (kracht), prudentia (behoedzaamheid), magnanimitas (ruimhartigheid), temperantia (gematigdheid) en justitia (justitia).
En daarboven staan geloof, hoop en liefde; zoals de joodse mystiek van Isaac Luria aan het naleven van de halachische voorschriften (de 613 dagelijkse mitswot, geboden en verboden), de Tien geboden of de Noachidische geboden een dimensie toevoegt, zijnde de voorafspiegeling van de Komende Wereld.[1]
Het tweede fresco van Lorenzetti betekent tot op de dag van vandaag, met en zonder extra dimensie, een appèl dat tot navolging oproept.[2]
Op grond van het gehele kunstwerk kun je stellen dat de schilder de wereld afbeeldde hoe deze is én hoe deze zou moeten zijn. Tussen beide wordt je een vorm van bemiddeling gewaar in Barack Obama’s “Yes, we can” en Angela Merkels “Wir schaffen das!”. Die bemiddeling kan worden geoefend in het lege midden (Theo Witvliet), waarin de dialoog plaatsvindt en ratio en emotie, ‘logos’ (wetenschappelijke, eendimensionale waarheid en kennis) en ‘mythos’ (gelaagde, individuele verhalen van een doorleefde waarachtigheid en empathie oproepend) een verbond aangaan. De plaats waar volgens de historicus Philipp Blom (1970), gepromoveerd op de dialogische denker Martin Buber en auteur van onder meer The wars within (Londen 2014), de hoop zetelt.[3]
De herdenkingsdienst voor Geert van der Bom vindt plaats op zaterdag 29 april a.s. om 14.00 uur in de Dorpskerk, Kerkplein 4 in Diepenveen.
Geert van der Bom noch ik zullen erbij hebben stilgestaan over wat de kunsthistorica Jane Bridgeman in 1991 aantoonde. Namelijk dat Lorenzetti’s dansende jongedames mannen zijn. Of zoals Martin Lok in een blog op de website Literair Nederland het omschreef: ‘Ze ontberen bijvoorbeeld de lange haren en borsten waarmee Lorenzetti de andere dames op zijn frescocyclus tooide. Nee, Lorenzetti zette in zijn fresco over de gevolgen van goed bestuur geen jongedames maar mannen centraal en liet hen een symbolische dans uitvoeren ter verheerlijking van het goede bestuur. Omdat alleen mannen kunnen verheerlijken.’
[1] Vergelijk met: Maria de Groot, Het drievoudige pad. Leerling, pelgrim, sterveling (Leeuwarden 2016) waarin onder andere ook wordt uitgegaan van de Tien geboden ten einde om tot een rechtvaardige wereld te geraken.
[2] Voor mij mag hier de titel van een ander boek dialectisch worden ingevuld: Ab Harrewijn, Bijbel, Koran, Grondwet. Gesprekken over godsdienst en politiek (Amsterdam 2002). Vergelijk met een uitspraak in een college van Piet Jonkers, hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Tilburg, ‘De vrijheidsopvatting van Hegel’ (Open Universiteit Nederland, 9 april 2011, Heerlen). En dus aangevuld met een mythische dimensie.
[3] “De leegte die wij hebben heet hoop”, Philipp Blom in een vraaggesprek met Paul Witteman (Buitenhof, 4 december 2016, NPO1). “Optimisme is het geloof dat de wereld bezig is beter te worden; hoop is het geloof dat wij, met elkaar, de wereld beter kunnen maken” (Jonathan Sacks, Een gebroken wereld heel maken. Verantwoordelijk leven in tijden van crisis. Vught 2016, 197).
Voor een vriendin zocht in op internet of er ook opnamen in de handel zijn van Mark Padmore en Kristian Bezuidenhout. Als tip van Amazon kreeg ik een cd-box van Annie Fischer voorgeschoteld (zie afb.), met Londense studio-opnamen. Dit bracht mij terug naar een artikel dat ik in 2006 schreef voor Locus: tijdschrift voor studenten en docenten Cultuurwetenschap aan de Open Universiteit. Hierin komt zij ook voor. Ik herplaats het hier.
Mijn oud-hoboleraar, Leo van der Lek, vond het altijd het meest sublieme moment, wanneer de musicus in staat bleek zó in te zetten dat het leek of de hemel de aarde zacht kuste. Uit het niets opkomend, als het oneindige dat inbreuk doet in onze tijd. Dat kan alleen, wanneer de musicus de klank alvorens die te spelen, zich innerlijk heeft voorgesteld zoals een blinde Osmaanse miniaturist in zijn herinnering schouwde alvorens de pen op papier te zetten.
Zó heb ik de solo-inzet (‘entrée’) van het Pianoconcert nr. 25 in C gr.t. KV 503 (1786) van Wolfgang Amadeus Mozart door Annie Fischer ervaren: tussen een gebed en een Lied ohne Worte in.
We schrijven maart 1971. Het was de tijd waarin de authentieke uitvoeringspraktijk hoogtij vierde; van de tweede generatie in die opvatting geschoolde uitvoerenden was Jos van Immerseel, die Mozarts concerten in de jaren negentig van de vorige eeuw zo indrukwekkend zou opnemen voor het label Channel Classics, al zo’n jaar of vier bezig met zijn research naar oude instrumenten. En het was ook de tijd waarin het land waar Annie Fischer vandaan kwam (Hongarije) nog steeds zuchtte onder het juk van het communisme en hunkerde naar vrijheid, naar een leefbare wereld. Deze twee zaken hebben op het eerste gezicht niets met elkaar te maken, maar blijken bij nader inzien in het verlengde van elkaar te liggen.
Authentiek
Een authentieke muziekuitvoering is volgens de dikke Van Dale een ‘uitvoering in de stijl (en met instrumenten) van de tijd waarin een stuk gecomponeerd is.’ Als een haast Platoonse schaduw van de tijd van ontstaan, op – volgens de schrijver Eric-Emmanuel Schmitt – ‘vermolmde violen, prehistorische pianofortes die klinken alsof ze op de bodem van een zwembad staan.’ Het ontbreekt er volgens hem nog maar net aan dat de musicus zo ver gaat, dat hij een stuk of tien tanden laat trekken.
Een reactie die een beetje uit de tijd is, want ook binnen de authentieke uitvoeringspraktijk hebben de rekkelijken en de preciezen hun plaats ingenomen. Het gaat niet alléén om het naar de letter spelen van zeg een pianoconcert of een symfonie van Mozart, maar ook om het naar de geest vertolken ervan. Desnoods op moderne instrumenten.
Nooit zijn de metaforen achter ‘De ondraaglijke lichtheid van het bestaan’ zoals Mozart die in zijn drie laatste symfonieën, nummer 39, 40 en 41 vertolkte mij duidelijker geworden dan in twee verschillende uitvoeringen ervan: de lichtheid (Tomas in het boek van Kundera) door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Lorin Maazel tijdens een concert in het kader van de Internationale Musikfestwochen Luzern 1991, en de droom (Franz in het boek van Kundera) in een uitvoering door de Radio Kamer Filharmonie onder leiding van Frans Brüggen tijdens een ZaterdagMatinee op 6 mei 2006.
Authenticiteit
Twee uitvoeringspraktijken die steeds meer naar elkaar toegroeien, als uiting van wat dirigent Philippe Herreweghe – van dezelfde generatie als Jos van Immerseel – eens ‘tweetaligheid’ noemde. Met als grootste voorbeeld in mijn ogen de ‘klassiek’ geschoolde violiste Viktoria Mullova, die in 2002 met het op authentieke instrumenten spelende Orchestra of the Age of Enlightenment op Philips drie vioolconcerten van Mozart opnam: de nummers 1, 3 en 4. Zowel uit deze opname als uit de heruitgebrachte opnamen uit 1958 van Annie Fischer met de pianoconcerten nr. 21 KV 467 en nr. 22 KV 482 op EMI, blijkt dat er steeds meer waarde wordt gehecht aan ‘waarachtigheid’ – volgens de dikke Van Dale de definitie van authenticiteit –, boven authentiek in de zin van een historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk.
In een interview gaat Philippe Herreweghe zelfs zover dat hij over Mozarts Requiem enkele stellingen poneert die hij wetenschappelijk niet kan staven. De eerste gaat over de bezetting van de mis, die het werk in de buurt van de Maurerische Trauermusik en dus de vrijmetselarij plaatst. De tweede betreft de onvoltooide staat van het Requiem. Dit laatste heeft volgens Herreweghe ‘te maken met het feit dat hij [Mozart, vS] aan de top van zijn artistieke kunnen zat. Natuurlijk is hij tijdens het schrijven van zijn Requiem overleden, maar ik geloof dat er meer aan de hand was’, aldus Herreweghe.
En wanneer je zegt dat er meer aan de hand is, denk ik in algemene zin dan ook niet dat het Platoonse schaduwen van een andere wereld zijn die je vermoedt, maar dat je de voorsmaak van een betere wereld proeft waarin het communisme is overwonnen, ofwel ideeën van de vrijmetselarij, een Mozartiaans humanisme of verwachting van het Godsrijk op aarde zegevieren.
Op die manier bekeken hebben zowel de authentieke als de niet-authentieke uitvoeringspraktijk hun eigen, in elkaars verlengde liggende waarde, waarheid en waarachtigheid. Beide manieren van uitvoeren kunnen namelijk leiden naar wat de eerder geciteerde Eric-Emmanuel Schmitt wél mooi omschreef als: ‘een blikseminslag, dat is in de kunst net zoiets raadselachtigs als in de liefde. Het heeft niets te maken met een “eerste keer”, want datgene wat men ontdekt, blijkt er vaak al te zijn. Veel meer dan een ontdekking is het een openbaring. Een openbaring waarvan? Noch van het verleden, noch van het heden. Een openbaring van de toekomst… Zo’n blikseminslag heeft te maken met vooruitzien… De tijd kreukelt, kronkelt, en dan opeens, in een flits, komt de toekomst te voorschijn. We reizen in de tijd. We ontsluiten niet de herinneringen aan gisteren, maar de herinneringen aan morgen.’
Gebruikte literatuur
Marianne Heijmans: ‘Ode aan de vrijmetselarij; Philippe Herreweghe na 20 jaar terug met Mozarts Requiem.’ In: Tom (Tijdschrift Oude Muziek), nr. 2 –2006; p. 39.
Eric-Emmanuel Schmitt: ‘Mijn leven met Mozart.’ Uitg. Atlas, Amsterdam enz., 2005 (ISBN 90 450 1515 1); p. 120 en 23.