Wat een beeld op kan roepen

In deze blog combineer ik een terugblik op het Opera Forward Festival van 2021 met een schilderij van Joh. Vermeer (ca. 1655) uit de National Gallery of Scotland (Edinburgh). Dit n.a.v. het Opera Forward Festival 2023 (3-12 maart) en de tentoonstelling met Vermeers in het Amsterdamse Rijksmuseum (t/m 4 juni).  

Het Opera Forward Festival (OFF 2021) werd geopend met Die sieben Todsünden van Kurt Weill en Bertolt Brecht, wat een recensent van Trouw omschreef als een ‘live film-opera van Ola Mafaalani’, de regisseur ervan. Maar het was méér dan dat. Het was een totaalkunstwerk geworden: er ging een gedicht van Marieke Lucas Rijneveld aan vooraf, en tijdens de opvoering maakte beeldend kunstenaar André Joosten live schilderingen achter de uitvoerenden.

De opera van Weill/Brecht gaat over twee Anna’s, hier opgevoerd door respectievelijk een zangeres (Eva-Maria Westbroek) en een actrice (Anna Drijver). De ene Anna staat voor onze ratio, ons verstand, de andere voor ons gevoel, voor wat ons hart beweegt.
De moraal die in het oorspronkelijke libretto voorop staat, is in de regie van Mafaalani omgebogen richting aandacht voor de ander, de wat Mafaalani in een interview de ‘verstotene’ noemt. Zij wil dat de toeschouwer Anna I (h)erkent als één van ons. Meer dan dat we gaan zitten kijken naar de verschillen met Anna II.

Ik moest ook denken aan twee andere vrouwen, Martha en Maria uit Johannes 12: Martha die Jezus bedient, en Maria, de zuster van Martha en Lazarus, die Jezus’ voeten zalft met nardusbalsem en de voeten vervolgens afdroogt met haar haren. Net als de twee Anna’s vullen Martha en Maria elkaar aan, als de acta activa en de acta contemplativa, al heeft Meester Eckhart betoogt, dat Martha zowel het contemplatieve als het actieve leven leefde.1) Bij Mafaalani zijn de twee Anna’s zelfs afsplitsing van een en hetzelfde personage. Daar valt wat voor te zeggen.

In ieder geval is de tafel het centrale punt in het Johannesverhaal. Dáár gebeurt het. In het delen van brood en wijn, het ontmoeten van de a/Ander, het zitten rond de met een wit kleed bedekte tafel, zoals op het schilderij van Vermeer, het grootste dat we van hem kennen (16 x 142 cm). Wat een beeld allemaal niet kan oproepen!

1) Zie: John D. Caputo: Hopeloos hoopvol. Belijdenissen van een postmoderne pelgrim. Middelburg, 2017, p. 90-92.

Opera Forward Festival 2023: Opera Forward Festival – OFF | Nationale Opera & Ballet (operaballet.nl)
Vermeer tentoonstelling in het Rijksmuseum: https://www.rijksmuseum.nl/nl

Joep Franssens en Spinoza

Onlangs gaf Anne Woodward voor de Amsterdamse Spinoza Kring een cursus over Spinoza en Kunst. Dit bracht mij weer te binnen, dat ik in 2013 voor de Volksuniversiteit Amsterdam samen met Robert Snel een cursus gaf over Spinoza en Muziek; hij over Spinoza, ik over muziek. Op deze blog publiceer ik nu de teksten van mijn aandeel. Als eerste die over Joep Franssens.

Joep Franssens
Joep Franssens werd in 1955 in Groningen geboren. Net als Hanna Kulenty en Yannis Kyriakides – de twee andere componisten die in 2013 aan bod kwamen – studeerde hij compositie bij Louis Andriessen aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag om na twee jaar te switchen naar Klaas de Vries, die doceerde aan het Rotterdams Conservatorium. Hij heeft dus zowel geroken aan de zogenaamde Haagse als de Rotterdamse School.

Ik wil, voor ik verder ga, even stilstaan bij de figuur van Louis Andriessen die niet alleen zo’n grote invloed heeft gehad op het hedendaagse componeren, wereldwijd, maar van wie soms ook een eenzijdig beeld bestaat, het zogenaamde Haags Hakkuh (naar de titel van een stuk van hem). Ik doe dat aan de hand van een zeer rake karakteristiek die Bas van Putten heeft geschreven voor de Groene Amsterdammer (3 maart 2011). ‘Neem je zijn oeuvre door, dan blijkt Andriessen zachter dan je denkt. Tegenover dat rumoer staat veel geconcentreerde koele stilte die bij Andriessen gek genoeg nimmer naar meditatie taalt. Traag is hier denken in een andere, maar niet per definitie tragere versnelling. Zo “oort” de stilstaande beweging van De Tijd. De licht-getinte, donker gestemde serenitieit van Dances. De introvertie van Zilver, zoals zo vaak bij Andriessen een spel met koralen.’  Andriessen ‘ontwikkelt een hardboiled variant op de minimal music van Terry Riley, [Philip] Glass en [Steve] Reich’. En weer een maar, wanneer Van Putten de componist zelf citeert: de ‘echte extase wil bij mij niet komen. Het lukt steeds niet, zelfs als ik denk dat ik er ben. Daar kwam ik achter toen ik het derde deel van Writing to Vermeer op piano voorspeelde aan een Russische musicologe die naar Nederland was gekomen, iemand die alles wist (…). Hoor, zei ik, Skriabin. Nee, zei ze. Er is geen extase, dit is expressie. Zo is het dus. Zelfs als het bij mij tot tranen toe mooi is, blijft het gereserveerd’.

Joep Franssens heeft meer met Andriessen gemeen dan hij wellicht zelf zal willen toegeven. Maar er zijn ook opmerkelijke verschillen. Zijn stilte is niet koel, maar warm en meditatief. Zijn muziek is donker-getint en licht gestemd. Zijn minimal music is niet hardboiled, maar spiritueel en behalve met Steve Reich toch eerder verwant aan Arvo Pärt, Henryk Gorecki, Gya Kancheli  en andere Baltische en Oost-Europese componisten. Zijn muziek is extatisch. Maar net als bij Andriessen, en net als bij Spinoza, beredeneerd. En voor alles traag in de gebruikelijke betekenis van het woord.

Franssens ontdekte Spinoza toen hij achttien jaar was. Hij heeft daarover het volgende gezegd (geciteerd in een dissertatie van David Andrew Hobson, Louisiania, 2010): ‘Toen ik de eerste pagina’s las [de Ethica], wist ik niet wat er met me gebeurde, maar ik had het gevoel dat ik iets compleet nieuws aan het lezen was, compleet anders. Ook had ik meteen het gevoel dat er een samenvallen was tussen mij en de tekst’. Op latere leeftijd keerde Franssens naar Spinoza terug. Wat hem volgens Hobson toen aansprak, was de tijdloosheid van zijn denken.
Daarin sluit hij aan bij het laatste, vijfde en kortste deel van de Ethica. Hierin plaatst Spinoza de hele wereld ‘sub specie aeternitatis’ (in het licht der eeuwigheid). Nadat Spinoza in het eerste deel de verbeelding (imaginatio) en de rede (ratio) heeft besproken, komt hij in het laatste deel uit bij de intuïtie (intuitio) in de zin van intellectuele liefde voor God (amor Dei intellectualis). Godskennis die zin en samenhang geeft die weer tot gemoedsrust leidt en alle verstand te boven gaat. Dáár komt Franssens ook op uit in zijn compositie Harmony of the Spheres.

Harmony of Spheres
De titel van het uit 2001 daterende werk refereert aan het verhaal over de harmonie der sferen, een verhaal over de krachtige werking die muziek kan hebben. We lezen er bijvoorbeeld over bij Jamblichus (ca. tweede helft van de derde eeuw na Chr.):

Gebruik makend van een onzegbaar en moeilijk te vatten goddelijk vermogen concentreerde Pythagoras zijn gehoor en zijn geest op de hemelse akkoorden van het heelal. Hij alleen hoorde en verstond, volgens zijn zeggen, de allesomvattende harmonische samenzang van de sferen en van de sterren die zich daarlangs bewogen, een melodie, voller en vollediger dan de aardse.

Deze compositie, Franssens belangrijkste werk, bestaat uit vijf delen – net als de Ethica – en is symmetrisch opgezet. De delen 1 en 5, het begin en het slot, gaan over de mens in relatie tot een ander. De delen 2 en 4 gaan over autonomie en vrijheid. Het middendeel gaat over God of de Natuur (Deus sive Natura). De delen 1 en 2, 4 en 5 zijn geschreven voor a capella 8-stemmig koor, met in het derde deel een strijkorkest dat er, zoals in de accompagnato-recitatieven (begeleide recitatieven) in Bachs Matthäuspassion, een soort aureool aan toevoegt.

De keuze van zowel de tekst als de noten is tot een minimum beperkt. De bedoeling daarvan is dat er meer ruimte overblijft voor de verbeelding, voor het intellect en de emotie van de luisteraar. Waarbij ik dus niet voor niets drie Spinozistische woorden gebruik …
Maar er wordt ook gespeeld met de ruimte waarin het stuk wordt uitgevoerd. Zoals je bij Kyriakides kunt zeggen dat hij speelt met de parallellie, of gelijktijdigheid, van lichaam en geest, zo kun je bij Franssens wijzen op de parallellie tussen klank en ruimte in de Pythagoreïsche zin van Harmonie der sferen. Dit wordt gesymboliseerd door het in tweeën splitsen van de koorstemmen (twee maal vier stemmen), waarbij de ruimte (de akoestiek) als het ware mee zingt, mee vibreert. Maar niet, zoals in de muziek van Kyriakides, oplicht door het rondzingen van in zijn geval elektronisch gegenereerde klanken. Vertragingen werken bij Franssens als een omgevingsklank uit, terwijl ze bij Kyriakides meer van binnenuit, structureel sturen. Franssens gaat uit van de stabiliteit van drieklanken (harmonieën!) in plaats van, zoals Kyriakides, van modaliteit, van kerktoonsoorten. In zijn geval een logisch gevolg van de lineaire lijn van de definities uit het derde deel die hij volgt.
Franssens toonzet niet alleen enkele definities (in deel 2 en 3), zoals Kyriakides, of proposities (stellingen), zoals Kulenty, maar met name enkele frases uit het Aanhangsel bij het vierde deel van de Ethica. Er is wel op gewezen, onder anderen door Herman Berger in een recente handleiding bij de Ethica (uitgave Garant, het eerste deel in de serie Omtrent filosofie), dat Spinoza zich in die aanhangsels ‘zelf aan de geometrische benadering heeft onttrokken’.  Een opmerking waarop ik verder niet inga, maar die goed is om bij het beluisteren van Franssens Harmony of the Spheres in het achterhoofd te houden.

De vijf delen van het totale werk, dat ruim een uur duurt, kunnen afzonderlijk worden uitgevoerd. Begin 2013 klonk bijvoorbeeld het eerste deel door het kamerkoor Vocoza o.l.v. Sanne Nieuwenhuijse tijdens een zaterdagmiddagconcert in de Amsterdamse Noorderkerk. In het programmaboekje van dit concert werd dit deel gekarakteriseerd als een ’traag golvende klankenzee’. Er is ook een opname van dit deel, opgenomen in 1999 in de Beurs van Berlage en uitgebracht op de CD Joep Franssens – Works for Orchestra & Choir (Et’cetera KTC 1321). Het koor is het onvolprezen Nederlands Kamerkoor o.l.v. de uit Estland afkomstige dirigent Tõnu Kaljuste. In deze uitvoering duur dit deel 9”58’’.

Harmony of the Spheres: deel 1
Een paar jaar later zette het koor o.l.v. dezelfde dirigent het complete werk op CD. Een opname die werd gemaakt in de Augustinuskerk aan de Nieuwendammerdijk in Amsterdam, een monument van Tepe waar veel CD’s worden opgenomen. De uitvoering is zelfs nog iets langzamer (10’12’’), wat ruimtelijker, heeft meer diepte en is homogener qua klank. Deze wil ik u dus laten horen.
De tekst van dit eerste deel, uit het aanhangsel van het vierde deel van Spinoza’s Ethica, luidt in de Nederlandse vertaling van Nico van Suchtelen (uitg. Wereldbibliotheek) aldus:
Het is voor de mensen van het hoogste belang met elkaar om te gaan, zich zodanig bij elkaar aan te sluiten, dat zij steeds meer samen één eenheid vormen en in het algemeen alles te doen wat tot versterking van vriendschap strekt.

Tot slot terug naar de opmerking van Herman Berger in zijn recente handleiding bij de Ethica, namelijk dat Spinoza zich in die aanhangsels ‘zelf aan de geometrische benadering heeft onttrokken’. Hoe verhoudt zich dit nu tot de muziek?
[Misschien net zo als het toneelstuk in het toneelstuk in Shakespeare’s Hamlet. Hamlet laat voor zijn moeder en Claudius, zijn stiefvader, door zijn vrienden een toneelstuk opvoeren  om datgene dat hij niet kan uitspreken over te brengen. Een van de functies van theater, en van muziek, is om toegang te bieden tot iets dat niet of nauwelijks in normale gesproken taal, of in geometrische bewijzen, kan worden overgebracht. Het is dan ook niet raar, dat de tekst van Spinoza bij Franssens niet goed valt te verstaan. Het gaat hem in wezen om iets anders. N.B.: er zit zelfs één woordloos onderdeel in dit werk: nr. 4b].

CDs

 

‘Aristoteles’ kleindochter’

De Amerikaanse filosoof Martha Nussbaum (1947) krijgt de Spinozalens 2022. Zij geldt als een van de belangrijkste denkers van deze tijd en reflecteert op – volgens het juryrapport – thema’s als ‘gezondheid, risico en samenleving’. Maar ook op de rol van literatuur en muziek. In 2004 vroeg de programmacommissie van de Nederlandse Vereniging van Muziekbibliotheken, Muziekarchieven en Muziekdocumentatie (NVMB) aan Jan Flameling, een kenner van haar werk, om een inleiding op juist dit thema te geven; ‘Denk aan muziek’ heette de studiedag over muziek en filosofie. In deze blog weef ik de aantekeningen die ik toen maakte door de aankondiging van een serie masterclasses over haar werk door Jan Flameling bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in oktober 2021-februari 2022. Alles t.g.v. de toekenning van de Spinozalens 2022 aan Martha Nussbaum.

Flameling plaatste tijdens genoemde studiedag het boek Oplevingen van het denken. Over de menselijke emoties van Martha Nussbaum binnen het kader van haar gehele filosofische werk, met nadruk op de rol die kunst daarbinnen speelt. Met name muziek.
Eerst een algemene karakteristiek. Flameling omschreef haar denken als een oproep tot medemenselijkheid, waarbij ze teruggaat tot de filosofie van Aristoteles. De mens is een gemeenschapswezen, die verantwoordelijk is voor de ander. Dat laatste uit zich bij Nussbaum in de nadruk op politiek handelen. Scholing en ontwikkelingssamenwerking zijn daarbij speerpunten (NVMB).

‘Het werk van Nussbaum laat zich lezen als een oproep om samen te zorgen voor een rechtvaardige en menswaardige samenleving waarin iedereen de kans krijgt zijn vermogens (capabilities) volledig te ontwikkelen. Nussbaum staat bekend om haar bijzondere aandacht voor de rol van emoties, verhalen en verbeelding in onze morele oordeelsvorming. (…) Nussbaum is een groot kenner van de tragedieschrijvers en filosofen uit de Griekse oudheid. Met name Sophocles’ Antigone en Aristoteles’ Ethica Nicomachea’ (ISVW).

Zoals uit de ondertitel van het hiervoor genoemde boek blijkt, benadrukt Nussbaum de rol van emoties bij het morele handelen. Zij zijn van grote betekenis voor de manier waarop we ons voelen. Wat muziek betreft, vraagt zij zich af welke elementen daarbinnen emotionele reacties aan de luisteraar ontlokken.
Daar is in de eerste plaats de vorm van de muziek die verwijst naar algemeenheden in het leven, die je om kunt buigen naar concrete situaties in je eigen leven. Als voorbeeld neemt ze in haar boek de Tweede symfonie van Gustav Mahler. Flameling paste dit op zijn eigen belevingswereld toe, en zei dat hij hierbij associaties had met lieflijkheid en grilligheid (NVMB).

‘De hellenistische filosofen stelden zichzelf voor als geneesheren van de geest. Volgens de stoïcijnen, de scepticisten en epicuristen is filosofie geen abstracte wetenschap maar juist een uiterst praktische therapie om te kunnen komen tot levenskunst of geluk’ (ISVW).

Nussbaum gaat een stap verder, en stelt dat muziek niet alleen het gevoel aanspreekt, maar ook de ratio aan het werk zet en uiteindelijk op die manier ook de ontwikkeling van een persoon binnen de samenleving (NVMB).

‘Volgens Nussbaum zijn literaire teksten belangrijk voor de ontwikkeling van ons empathisch en kritisch vermogen, vermogens die onmisbaar zijn voor wereldburgerschap. Literatuur spreekt namelijk onze emoties en verbeeldingskracht aan’ (ISVW). Dat geldt dus ook voor muziek, zoals we in november 2004 tijdens een studiedag van de NVMB aan de hand van Jan Flameling zagen.

https://isvw.nl/activiteit/nussbaum/

Datgene wat tegenover ons staat

Een weekendje Fredeshiem leverde twee boeken op, waaronder De wortels van de agressie van Friedrich Weinreb (uitg. Quintessentia, 2021). Misschien, dacht ik bij aankoop, vind ik hierin het antwoord op de vraag die Marcel Poorthuis stelde – en open liet – tijdens een cursus van PaRDeS waarover ik al eerder blogde. Méér dan in het boek Het Agressieparadijs van Caroline Koetsenruijter (S2 uitgevers). Zij zoekt het, net als Jonathan Sacks in het boek dat wij tijdens de genoemde cursus bespreken, Moraal (uitg. KokBoekencentrum) in de ‘individualisering [als] politieke norm’ (Trouw, 30 oktober 2021).

Dialectiek
Weinreb zoekt het in dialectiek. Het voorwoord van de uitgever begint met de stelling, dat we ‘van buitenaf agressie niet kunnen bestrijden. (…) Van binnenuit kunnen we echter een andere verhouding vinden met de ander, met datgene wat tegenover ons staat, vanuit het besef dat een mens altijd leeft in de paradox tussen de tegendelen.’
De auteur heeft het om te beginnen over de twee bomen in het paradijs. Die van het leven en die van de kennis van goed en kwaad. Hij vraagt zich inderdaad af, of ‘agressie misschien samenhangt met iets wat ertegenover staat, wat onopzettelijk tot de aanval uitdaagt’. We streven naar ‘iets wat een eenheid is en de weg naar die eenheid laat zien’. Soms, even. Als in een glimp.

Hij gaat verder met een andere ‘dualiteit in de mens’, gesymboliseerd door Kaïn en Abel, de presteerder en de dromer. ‘Beiden hebben wij in ons’, maar het levert ‘een sterke weerstand in ons op om te accepteren dat iets door een andere kracht wordt voortgebracht’. Agressie ‘is gericht tegen jezelf, tegen je voorstellingsvermogen, je fantasie’. Agressie om je heen is het gevolg.
Zoals – een ander voorbeeld – Jozef ‘de agressie van zijn broers oproept’. ‘We gunnen onszelf het dromen niet’, stelt Weinreb. Mooi is de uitleg van Potifar die Jozefs kleed vastpakt, waarna hij zonder kleed vlucht. Zonder omhulling; ‘de rok is datgene waarvan wij denken dat wij dat nu zijn, of het hopen of het verwachten’. Ik moest daarbij denken aan voetbalsupporters die zich hullen in de driekleur, of aan president Macron die het blauw in de Franse vlag iets dieper liet aanzetten, omdat het originele, lichtere blauw teveel aan de EU-vlag zou doen denken.

Liefde
Weinreb eindigt zijn boekje met de volgende passage: ‘Een beetje geduldige liefde, een beetje geduldig afwachten is (…) in de praktijk de beste houding tegenover agressiviteit. (…) Niets is zo ziekmakend als het luisteren naar onze eigen argumenten voor ons gelijk. (…) Liefde is een geweldig geheim wapen. Vooral daar waar agressie opspeelt. Daar geeft de boom van het leven zijn vrucht. Laten we niet aarzelen ervan te nemen.’
Ik was in eerste instantie een beetje teleurgesteld: ja, de liefde, daar hebben we haar weer. Geloof, hoop en liefde. Tot mij te binnen schoot, dat liefde óók betekent: wijs je naaste, die je lief moet hebben als jezelf, er ook op wanneer hij/zij uit de bocht vliegt. We lezen het in Leviticus 19:17. Want als je dat niet doet, ben je medeschuldig, laad je zonde op hem/haar.

Wanneer iemand de uitsluiting op grond van niet-gevaccineerd zijn voor Covid-19 vergelijkt met de uitsluiting van de joden pal voor, in en na de Tweede Wereldoorlog, dan moet je erop wijzen waar dit toe leidde: de sjoah en dat je zo’n vergelijking niet kan en niet mag maken. Maar je moet in een adem óók met een tegenvoorstel komen die de tweedeling, die dialectiek of dualiteit tussen gevaccineerd en niet-gevaccineerd opheft, zoals Mirjam Bikker namens de Christen Unie (CU) deed: 1G in plaats van 2G, dat wil zeggen iedereen testen voor toegang, op welke manier in te vullen dan ook. En niet – zoals ik Kees Boonman tijdens een uitzending van Tijd voor MAX (op 16 november 2021) hoorde zeggen – omdat dit wel zal komen door de achterban van de CU die zich niet altijd wil laten vaccineren, maar omdat de wortel van de agressie zo wordt uitgeroeid, wortel én tak. En er een glimp van een waarlijk samenleven zichtbaar wordt. ‘Een ander kompas’ noemde Bikker dat. Vergelijkbaar met wat Weinreb ook schetste.

‘Een bezoeking’

‘Hoe meer we onszelf zijn en ons bewust zijn van onszelf en onze omgeving, hoe meer we ons kunnen openstellen voor de ander’. Dat zei de Deense kunstenaar Jeppe Hein (1947) in een interview met Robbert Roos, directeur van de Kunsthal KAdE (Amersfoort) in Kunstschrift (december 2020/januari 2021).

Van Hein was een intrigerend werk te zien op de tentoonstelling Mirror. Mirror in KAdE: Mobile. Mobile. Als een mobile van Calder bewogen de spiegels rustig op de luchtstroom, of heftiger wanneer iemand ze via het trapmechaniek van een fiets en een katrol aan het plafond in beweging zette.

De bedoeling van Hein is niet alleen dat we kijken naar het spiegelbeeld van onszelf en andere bezoekers, de ander en onszelf, maar ons ook afvragen ‘wat we voelen en ervaren’, zoals hij tegen Roos zei. Het is een kunstwerk dat vrolijk maakt. Het is een vorm van ‘speelse interactie, maar ook (…) een buitengewone ervaring van de omgeving’, aldus Hein.

Een andere verbeelding, in een ander mooi museum in Amersfoort (Musiom) doemt op: De verzoeking van de monnik van Poen de Wijs (1948-2014). Een monnik en een meisje, allebei met de ogen open en – in de verdubbeling van het beeld – de ogen geloken, naar binnen gekeerd (zie foto bovenaan, EvS).
‘Ken uzelf’, lijkt De Wijs tegen de Grieks aandoende achtergrond van zijn doek Plato en Socrates na te zeggen. Of Augustinus: ‘Quaestio mishi factus sum’ (Ik ben mijzelf tot een vraag geworden). Augustinus kende de verzoeking van De Wijs immers ook.

Of moeten we – concluderend – zeggen dat dit kunstwerk een ‘bezoeking’ is? Ik leen zowel bovenstaande ideeën van Plato, Socrates en Augustinus als dit woord aan respectievelijk een cursus bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden, onder de rook van Amersfoort, en aan een boekje naar aanleiding van een andere tentoonstelling waar ik hier verder niet op inga. Daarin stond een fraai essay van de docent van genoemde cursus, prof. dr. Laurens ten Kate. Ik kreeg het van hem en het essay als geheel, dit woord in het bijzonder heeft mede stof gegeven tot deze blog.1)

1) ‘Wij zijn de bezoekers van de plek van bezoeking.’ Laurens ten Kate in zijn essay onder de titel ‘De afgestane Christus’ in: Veronica. Robert Zandvliet & Harry Haarsma. Uitg. De KetelFactory, Schiedam, 2011. ISBN 9789490360153

Exposities nu

Jonathan Haidt – Het rechtvaardigheidsgevoel

Het rechtvaardigheidsgevoel : waarom wij niet allemaal hetzelfde denken over politiek en moraal / Jonathan
Haidt ; vertaald [uit het Engels] door Karl van Klaveren en Indra Nathoe. – Utrecht : Ten Have, [2021]. – 461
pagina’s : illustraties ; 23 cm. – Vertaling van: The righteous mind. –  London : Allen Lane, 2012. – Met
literatuuropgave, register. ISBN 978-90-259-0836-2

Haidt beschrijft twee polariserende onderwerpen: politiek en religie. Hij doet dit vanuit de morele psychologie. Zijn doel is mensen tot elkaar brengen op grond van nieuwsgierigheid. Hij gaat ervan uit, dat mensen geen redelijk wezens zijn, maar intuïtief te werk gaan. Moraal – waartoe de religieuze component wordt beperkt – gaat volgens hem over het niet berokkenen van schade aan anderen en eerlijk zijn. Tenslotte beschrijft hij moraal, die ofwel verbindt door groepsgevoel, ofwel verblindt door het idee aan de goede kant te staan zonder oog voor argumenten van de ander. Jonathan Haidt is een atheïstisch-joods sociaal- en cultureel psycholoog en als hoogleraar ethisch leiderschap verbonden aan de Universiteit van New York. Hij denkt in de traditie van Emile Durkheim (de individuele mens wil ergens bij horen) en Darwin (strijd tussen groepen). Interessant boek voor iedereen die wil begrijpen waar bijvoorbeeld de felle strijd tussen Republikeinen en Democraten in Amerika vandaan komt. Met eindnoten, literatuuropgave en register.

Cop. NBD Biblion, Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Kunst en kerk

Ik heb wat met de verhouding tussen ‘Kunst en kerk’, om de titel van het themanummer van het tijdschrift In de Waagschaal (3 juli 2021, jrg. 50 nr. 7) aan te halen. Zo ben ik enkele jaren lid geweest van de kunstcommissie van de Oude Kerk in Amsterdam en heb als curator a.i. enkele tentoonstellingen samengesteld voor de Amsterdamse Thomaskerk (nu: De Thomas). Op dit moment denk ik nu af en toe mee aangaande kerk en kunst in de breedste zin van het woord (beeldende kunst, gedichten, muziek) met mijn wijkpredikant, ds. Paula de Jong van de Nieuwendammerkerk en schrijf af en toe een recensie over een boek of tentoonstelling op dit terrein. Reden te meer om het genoemde extra dikke zomernummer (48 pagina’s) met buitengewone interesse te lezen en erop in te gaan in deze al even extra lange blog.

Kunst en kerk
Om te beginnen het artikel van Jessa van der Vaart, vanaf 2016 verbonden aan diezelfde Oude Kerk (zie historische foto). Zij begint met te memoreren dat haar vader, de in 2000 overleden keramist Jan van der Vaart, zichzelf liever pottenbakker noemde, maker van gebruiksvoorwerpen. Het lijkt een statement, zo aan het begin van haar artikel dat de vraag oproept: is kunst in de kerk dan óók een gebruiksvoorwerp in plaats van een autonoom kunstwerk? Staat het dan ten dienste van de kerk? Denk bijvoorbeeld aan een Avondmaalsstel of een kruiswegstatie. Maar die weg bewandelt ze niet, zodat dat begin, afgezien van de schets van een persoonlijke context, mij inhoudelijk niet helemaal duidelijk is.

Van der Vaart memoreert dat de Oude Kerk zich ontwikkelde tot tentoonstellingsruimte van hedendaagse kunst die kunstwerken toont die specifiek voor de kerk zijn gemaakt. Ze heeft tot nu toe vier exposities meegemaakt – alle vier nadat ik uit de kunstcommissie was gestapt, zodat ik mijn handen vrij had die tentoonstellingen soms te recenseren voor de website 8WEEKLY.

Van der Vaart noemt met name ‘NA’ van de onlangs overleden kunstenaar Chr. Boltanski (2017-2018, zie link naar mijn recensie hieronder). Ze heeft het over een dienst, die niet werd voorbereid met de al dan niet toen nog bestaande kunstcommissie, maar met de toenmalige cantor Christiaan Winter en Marcel Barnard (zie hieronder). Tijdens de dienst werd er een dialoogpreek aangegaan met een niet met name genoemd gemeentelid.
Ze eindigt haar artikel met de constatering, dat kunst staat voor ‘condition humaine’ en de kerk daar iets aan toevoegt: ‘een ander, verrassend perspectief dat nu juist niet uit die “condition humaine” opkomt, maar uit een andere hoek, van een andere kant, met een andere stem’. Maar zou de kerk niet juist meer aandacht moeten hebben voor de ‘condition humaine’? Het is analytisch ongetwijfeld verhelderend, maar ook een beetje valse tegenstelling die wordt gecreëerd.

Kunst en geloof
Het volgende, wat omvangrijker artikel is van de hand van Marcel Barnard. Ook hij komt aan het eind van zijn stuk met de installatie van Boltanski en genoemde dienst, maar zijn insteek is een andere. Ook hij begint net als Van der Vaart met de persoonlijke context waarin zijn liefde voor kunst ontwaakte: zijn vader, die hem meenam naar een tentoonstelling in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Hier kreeg de jonge Barnard een numineuze ervaring bij het zien van werk van Peter Struycken. Hij schreef erover in Meditaties van de ziel (Amsterdam, 2020, p. 21 e.v.), waarover ik eerder blogde.

Eenzelfde soort sensatie overkwam hem bij het beleven van de liturgie in de Amsterdamse Oude Kerk. Hier dus geen al dan niet valse tegenstelling, maar een en dezelfde soort ervaring. Als wetenschapper heeft hij ook weet van een ‘keurige boedelscheiding’, maar ‘op de via directa, in de geloofservaring wentelen geloof en kunst, het esthetische en het religieuze (…) onlosmakelijk om elkaar heen’, aldus Barnard. Ik kan die bevinding (in de dubbele betekenis van het woord) alleen maar beamen. Ook ik kan evenzeer geraakt worden door een kunstwerk, om het even in welke vorm (beeldende kunst, gedichten, muziek) als door een preek of een lied waarin gevoel en ratio op eenzelfde manier samengaan en mij bewegen en in beweging zetten.

Even verder echter spreekt Barnard toch net als Van der Vaart en in de voetsporen van G. van der Leeuw (1890-1950) van ‘het “andere” van de kunsten [en] het “totaal andere” van God’ en ‘een gesprek tussen beide waarin ze soms samenstemmen en soms van elkaar verschillen’. Alleen, schrijft Barnard dan, ‘bij ware kunst en (…) diep geloof, komt het andere, de ander, de Ander ons in de verbeelding tegemoet’. Moge het zo zijn.

Grensgebied van kunst en religie
De volgende bijdrage waar ik hier aandacht voor wil vragen, is van de kunsthistoricus en schrijver Anneke van Wolfswinkel, die betrokken is bij de Biënnale Kunst in de Heilige Driehoek, dit jaar van 10 juli t/m 15 augustus.
Zij heeft het niet over ‘kunst en kerk’ of ‘kunst en geloof’, maar over ‘het grensgebied van kunst en religie’. Zij heeft het over de ontmoeting tussen ‘hedendaagse kunst en eeuwenlange kloostertradities’. En met Barnard heeft ze het over verbeelden en het nieuwe betekenissen toekennen. Als kunsthistoricus zegt ze hetzelfde als Barnard met de via directa, de geloofservaring of bevinding, maar dan vanuit een ander perspectief: ‘Niet alleen de kunstenaar geeft betekenis, de kijker doet dat net zo goed’.

Als voorbeeld noemt ze het vierdelige kunstwerk Martyrs van Bill Viola en Kira Perov (zie afb.). Het is een kunstwerk dat ik (deels) op verschillende plaatsen heb gezien: in de Nieuwe Kerk in Amsterdam en in Kube, het kunstmuseum van Ålesund (Noorwegen). Ook daar blogde ik al eerder over. De betekenis die ik aan het werk hechtte, was niet anders in de kerk dan in het museum, omdat het kunstwerk zélf in alle gelaagdheid sprak.

Verhouding tussen kunst en kerk
In de bijdrage van predikant en schrijver Frans Willem Verbaas is sprake van de ‘verhouding tussen kunst en kerk’. Hij stelt dat we ‘kunst en kerk als concurrenten kunnen zien, maar ook als broer en zus’. Concurrenten omdat bijvoorbeeld een uitvoering van de Matthäus Passion van Bach meer mensen zal trekken dan een Goede Vrijdagdienst, allebei in de kerk. ‘Kerk en kunst zijn verwant’, schrijft Verbaas, ‘maar niet identiek’.

Beide zouden van elkaar kunnen leren: ‘Van de kunstwereld kan de kerk het belang van kwaliteit leren. Het is niet goed om maar wat aan te modderen met de liturgie of met kinderpraatjes en preken, die niet met werkelijke aandacht zijn voorbereid. Liturgie is geen onnozel maar een heilig spel. De lat mag hoog gelegd.’ Ik denk aan een predikant die de vrijere, cultureel gerichte omgang met een Psalmtekst door een kunstenaar als bevrijdend ervaarde. ‘Omgekeerd’, schrijft Verbaas, ‘kan de kunstwereld van de kerk leren dat het niet goed is om zich blind te staren op werelds applaus of om zich te verlagen tot het bieden van louter amusement’.

Verbaas meent tenslotte, dat ‘predikanten hun ambtswerk ook kunnen voortzetten met andere middelen: met schilderen, muziek, toneel, fotografie, dans, journalistiek, literatuur, bloggen, vloggen, of met bijbels tuinieren of koken’. Afgezien dat hier verschillende grootheden onder één noemer worden gebracht, wordt hij op zijn wenken bediend door twee andere artikelen in dit nummer: van theoloog en kunstenaar Ruud Bartlema en van judaïcus en beeldend kunstenaar Marcus van Loopik. Ook Werner Pieterse doet een duit in het zakje door te stellen, dat ‘het perspectief van de predikant als kunstenaar’ nog te vaak ontbreekt ‘als er weer eens een rapport verschijnt over het ambt’. Want ‘kunst kan ons zicht op het ambt verhelderen en ons uit de dorre vergadertaal halen’. U leest het goed: niet vergaderzaal maar vergadertaal.

Kunst als vernieuwer van de godsdienst
Ruud Bartlema meent dat kunst niet zozeer godsdienst kan vervangen, als wel dat ze ‘wel nieuwe openingen naar de beleving van godsdienst’ kan creëren. Wéér dat woord, dat we al bij Barnard tegenkwamen. Kunst als breekijzer voor gestolde liturgie zeg maar.
Naar Bartlema’s ‘diepste overtuiging zijn zowel godsdienst als kunst vormen of aspecten van wat ik religie noem. Voor mij betekent dat woord religie: verbinding maken (…) [en]  uitdrukking geven aan de ontmoeting met [het] Mysterie en het maken van een verbinding tussen het onbenoembare en het benoembare van dat Mysterie’. Kerk en kunst zijn geen concurrenten, zoals Verbaas meent, ‘maar in wezen verschillende vormen van dat zoeken naar de verhouding tot en de verbinding met dat grote Mysterie dat het leven is’.
In de kerk zouden we elkaar kunnen ontmoeten, in gesprek gaan en zoeken naar nieuwe rituelen ‘rondom bijvoorbeeld concerten, exposities, lezingen, workshops, beeldende kunsten, literatuur, levensbeschouwing en spiritualiteit’.

Onafscheidelijke bondgenoten
Voor Marcus van Loopik zijn kunst en religie ‘functionele bondgenoten van elkaar’. Kunst en religie mag je volgens hem niet tegen elkaar uitspelen. ‘Religie zonder kunst is ook ondenkbaar!’ stelt hij. Uitroepteken. Kunst stelt kritische vragen en hoort daarom ‘als een tweelingzuster bij religie’. Kunst hoort een zekere relevantie te bezitten en mag niet ‘volledig op zichzelf komen te staan en als doel op zich gaan fungeren’. Want dan verzandt ze in ‘pure esthetiek van kleuren en vormen’. Een opvallende opvatting, want juist de esthetiek van de kleuren en vormen van joodse kunstenaars als Rothko (zie afb., diens laatste schilderij) en Newman worden religieus beleefd.

Van Loopik zoekt ook de dialoog, maar dan een ‘binnen een multiculturele en multireligieuze samenleving. Joodse mystiek heeft mij geleerd om te streven naar jichoed, naar eenwording, om bovenal te zoeken naar wat mensen verbindt’. Dat ben ik met hem eens. Ook hij heeft het, net als Pieterse, over taal. Over beeldtaal in dit verband, die ‘geen (…) pasklare of dogmatische antwoorden heeft op de raadsels van het leven, maar roept bovenal authentieke menselijke vragen en verwondering op’. De ‘condition humaine’ van Van der Vaart.

Tot slot
Zo is de cirkel rond en rijst de vraag hoe ik mij na lezing van deze (en andere, niet genoemde artikelen in In de Waagschaal) zelf tussen de schuivende panelen beweeg: tussen kunst en kerk, kunst en geloof, op de grens daarvan.
Concluderend kan ik mij het meest vinden in wat Udo Doedens en Mirjam Elbers in de inleiding tot dit nummer schrijven over de visie van de Van der Leeuw Stichting: ‘de gedachte dat kunst en kerk bondgenoten zijn. Dit bondgenootschap ligt volgens hen niet zozeer in de ondersteunende functie van de kunst bij de verkondiging of in het vereren van de schoonheid maar in de kritische functie van zowel de kunst als de kerk (…). Wie iets doorkrijgt van de ontregelende en inspirerende werking van de kunsten, begrijpt ook beter de draagwijdte van bijbelteksten en – liederen. In die visie zijn kerk en kunst elkaars Geschwister en niet elkaars concurrenten.’

In twee volgende blogs zal ik dit in concreto nader uitwerken aan de hand van respectievelijk Lied 272 uit het Liedboek en mijn keuze van enkele orgelwerken tijdens de orgelzomer.

 

Link naar mijn recensie over ‘NA’ van Chr. Boltanski in de Oude Kerk in Amsterdam: https://8weekly.nl/recensie/a-place-to-think-about-life/

Wit/zwart, licht/donker

In het verlengde van de gewelddadige dood van George Floyd verscheen een artikel van de Shakespearegeleerde Farah Karim-Cooper (foto links) over de raciale betekenis achter het gebruik van licht/donker en wit/zwart in het Engeland van Shakespeare. En – laten we eerlijk zijn – in dat van onze tijd.
Een zin die me diep raakte, is deze: ‘It is a little odd but not perplexing that for years white scholars refused to or did not see the racial meanings behind the language of light and dark or white and black’. De auteur geeft dan voorbeelden van schilderijen en fresco’s met ‘divine light of God or Christ and the darkness complexions of devils, demons and death’. Zij concludeert, dat ‘binaries of black and white helped create or contributed to concepts of race’.

In de ruimte van de Openbaring
In dezelfde tijd dat ik dit artikel las, was ik bezig met de feestbundel ter gelegenheid van het emeritaat van de inmiddels overladen theoloog Nico Bakker: In de ruimte van de openbaring (Uitgeverij Kok Kampen, 1999). In veel bijdragen daaraan speelt het begrip ‘tertium’ een grote rol. Dat moet niet worden begrepen als een synthese van these (bijvoorbeeld wit of licht) en antithese (bijvoorbeeld zwart en donker), maar als een grond. Of – zoals Wouter Klouwen schrijft – het ‘geloof nergens anders hebbend dan in (…) de Naam’ (p. 59), dat in ons woning vindt. Of, zoals Augustinus zegt (geciteerd door Lieuwe van der Meer): dat ‘wij in elkander komen wonen, zodat zij als het ware in ons gaan spreken wat zij horen’ (p. 79). Met ‘zij’ bedoelt de kerkvader zijn leerlingen, met ‘ons’ de leermeesters.
Anno nu zouden we dit ook kunnen lezen als: wij (blanken) moeten (eindelijk) de wereld, de wereldorde (systemisch) leren bekijken, door de ogen van de zwarten. Het wij-zij denken overigens voorbij, wat wel ‘het nieuwe wij’ wordt genoemd.

Tertium
De vraag is nu, of het begrip ‘tertium’ ons verder kan helpen om dit te bereiken. Ik lees door in de feestbundel, met name in het deel ‘Dogmatiek’, en kom meermalen de tekst uit Exodus 3:5 tegen, over een plaats waar men niet kan staan, omdat de grond heilig is. Logisch, omdat het begrip ‘tertium’ dit ook uitdrukt. Klouwen schrijft dat daar de Héér God is (p. 60). 1)
Voor Dick Boer betekent het begrip bij Bakker ‘een theologie van verbondenheid heel in het bijzonder met die mensen voor wie elke oplossing van deze spanning [tussen ideaal en werkelijkheid, verlangen en realiteit, transcendentie en immanentie, vS] van levensbelang is (…) omdat de wereld zoals die is hun het leven onmogelijk maakt’ (p. 83). Boer leest de term als uittocht ‘uit de tragiek waarin de algemene geschiedenis verwikkeld is’.
Iets daarvan moet toch in het hier-en-nu kunnen worden verwerkelijkt? Het kan toch niet zo zijn, schrijft Christine Hack, dat het boek van Nico Bakker ‘af’ is? Zij zoekt het vervolg ‘in de gegeven naaste die onze broeder/zuster is als de ander (E. Levinas)’ (p. 96), in ‘tekenen van een levend Koninkrijk dat “reeds onder u is”’ (p. 99).

Het komt op concretisering aan. Om te beginnen ‘the binaries’ waar Farah Karim-Cooper het over had (ik heb niets tegen ….., maar ….). Het is zaak om deze tegenstellingen te overwinnen door een dialectische spanning. Geen of-of, maar en-en. Het is opvallend, dat alle schrijvers die ik tot nu toe in het deel ‘Dogmatiek’ las, vaak woordcombinaties als ‘op grond van’, ‘in de grond van de zaak’ gebruiken, onbewust en impliciet verwijzend naar een piramide waarin de synthese niet een versmelting, maar de basis, de grond vormt waarop wij staan en ons denken baseren.
Zou Trinus Hibma dat bedoelen, toen hij sprak over de Geest die in Genesis over de wateren zweefde, later vaste grond vond (Pinksteren 2020, Bethelkerk Amsterdam)?

Lege midden
In ieder geval zijn verschillende auteurs in de feestbundel duidelijk: op grond van de NAAM (Klouwen), de heilige plaats, waar de Héér God is (idem), een teken van het levend Koninkrijk (Hack).
Het zijn móóie omschrijvingen, ontegenzeglijk, maar vergeet niet dat die plaats primair leeg is. Het lege midden (Th. Witvliet), dat we niet meteen moeten gaan opvullen. Misschien moet in het verlengde hiervan, aan die mooie woorden, dan ook nog iets vooraf gaan: stilte, zwijgen. Daar gaat zóveel van uit: verbondenheid, de mogelijkheid om te luisteren, stil verzet soms ook.

Pas daarna is er misschien de opening, de mogelijkheid om in dat lege midden met elkaar in gesprek te gaan, samen op te gaan in het verzet tegen racisme, het aan te pakken. Met om te beginnen bijvoorbeeld het weghalen van kolonialistische standbeelden en monumenten die zwarte mensen telkens weer, als ze er langs komen, pijnlijk raken, en ze in een park à la het VIgelandpark in Oslo neer te zetten. Om ons eraan te herinneren én tot daden aan te zetten omdat wat onze voorouders deden nooit meer mag gebeuren. En op grond (!) van het feit dat de basis wordt gevormd door een gedeeld mens-zijn.

 

1) Het begrip ‘heilige grond’ kan ook anders worden uitgelegd. Demonstranten die op het Nelson Mandelapark in Amsterdam Zuidoost demonstreerden, wezen erop dat dit ‘heilige grond’ is; een plaats in Amsterdam die niet alleen zo heet, maar ook het middelpunt vormt van de meest diverse wijk in Amsterdam waar veel kleurlingen wonen die het racisme aan den lijve ondervinden, en waar het mogelijk is dat nu zwart en wit samen demonstreren.

HOVO-cursus over Alain Badiou

HOVO Amsterdam komt in de zomer met een aantal interes–sante cursussen via ZOOM. Zo zal Ype de Boer op 22, 24, 29 juni en 1 juli a.s. vier colleges geven over de Franse filosoof Alain Badiou (1937, zie foto) onder de titel: Hedendaagse filosofie over liefde en geluk.

In mijn MA-scriptie, over het kwaad in de filosofie van Susan Neiman (1955) en bij de schrijver Philippe Claudel (Het kwaad denken), heb ik het begrip Ereigniës (drama, incident) in Claudels Het verslag van Brodeck verbonden met drie kernwoorden in het denken van deze Franse filosoof  en ethicus, schrijver, wiskundige, politiek activist én fluitist: evenement, waarheid en trouw. Deze kernwoorden vormen bij hem de strengen van een koord die de verschillende domeinen die hij onderscheidt (politiek, kunst, wetenschap en liefde) bij elkaar houden.

Evenement en waarheid
Het begrip evenement betekent bij Badiou: een belangrijke gebeurtenis die inbreekt in tijd en ruimte, zonder dat degene die het overkomt er controle over heeft. Een gebeuren met andere woorden dat in het leven ingrijpt en er een spoor door trekt.

Waarheid wordt bij Badiou aan het licht gebracht door één van de vier genoemde domeinen. Zij hebben tot taak de innerlijke samenhang ertussen te duiden. Waarheid voltrekt zich zowel bij Badiou als Claudel ná de Ereigniës, na het evenement. Misschien kun je dan ook beter spreken van waarmáken. Waarheid, of waarmaken, komt tot uiting in de manier waarop degene die het evenement overkwam er trouw aan blijft, dat wil zeggen zich opnieuw verhoudt tot de wereld, in de weg die hij vervolgens gaat.

De drie kernwoorden worden als gezegd bijeengehouden door verschillende domeinen die Badiou onderscheidt: politiek, kunst, wetenschap en liefde. Met name op kunst en liefde ga ik hier kort in.

Kunst
In zijn boek De twintigste eeuw gaat Badiou op een gegeven moment in op het doek Wit vierkant op witte achtergrond van de schilder Malevitsj (1878-1935): ‘het verschil tussen achtergrond en vorm en vooral het ontbrekende verschil van wit tot wit, het verschil van Hetzelfde, dat we het vervagende verschil kunnen noemen’. [1] Het wit op wit staat voor Badiou voor het minimale verschil dat een antwoord kan zijn op het gevaarlijke ideaal van een gedeelde identiteit die mensen uitsluit, zoals de vreemdelingen in de romans van Claudel.

Volgens Badiou leidt de aandacht voor verschillen, voor anders-zijn er alleen maar toe, dat we de waarheidsvraag en het universalisme van de waarheid uit het oog dreigen te verliezen. Een gebeurtenis, een Ereigniës, gaat het hele dorp in dezelfde mate aan en de waarheid beperkt zich niet tot een bepaalde, particuliere groep. In die zin wil Badiou aan het woord ‘jood’ geen particuliere betekenis hechten in de zin van uitverkiezing. Een uitzonderingsstatus is volgens hem hetzelfde als wat de nazi’s, in omgekeerde zin, deden.

Liefde
Tenslotte nog enkele woorden over het laatste kernwoord, ‘liefde’. De dynamiek hiervan beschouwt Badiou ook als een evenement, als een waarheidsprocedure om de titel van een essay van Dominiek Hoens aan te halen. Een proces van waarmaken. Badiou wijst de opvatting dat liefde eenwording is, af. Hij doet dat op grond van het feit dat wanneer je van eenwording spreekt, meervoudigheid wordt onderdrukt. Hij laat de ander, l’autre in de zin van Levinas met een kleine letter, zichzelf zijn, – en richt zich niet op de liefde als mystieke eenwording met l’Autre, de Ander met een hoofdletter, God.

Volgens Dominiek Hoens zou er nog een vijfde kernwoord door Badiou’s hoofd hebben gespeeld: theologie.[2] Ik denk echter dat dit eerder een brug is in de zin van Claudel, die verschillende oevers (politiek, kunst, wetenschap, liefde) met elkaar verbindt. Badiou betreedt die brug onder meer in zijn boek over de apostel Paulus (uitgave Ten Have, 2008, bezorgd door Dominiek Hoens).

Of De Boer daarop in zal gaan, weet ik niet. In ieder geval zullen tijdens de HOVO-cursus twee kernwoorden bij Badiou centraal staan: liefde en geluk. Ik zie ernaar uit.

[1] Alain Badiou, De twintigste eeuw. Kampen, Ten Have, 2006, p. 78.

[2] Dominiek Hoens, ‘Immanentie van het twee. Over liefde als waarheidsprocedure’. In: Het uur van de Waarheid. Alain Badiou – revolutionair denker. Red. Richard de Brabander. Kampen, Ten Have, 2006, p. 67-81.

Geweldloosheid als gedeeld doel

Fouad LarouiAnton Wessels

Afgelopen seizoen heb ik de cursus Apolyptiek in de Koran van het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LATE) gevolgd. De inleider was Anton Wessels (zie foto rechts), van wie in dezelfde tijd het boek ’t Is een vreemdeling zeker werd gepubliceerd. De avond Historische oorzaken chaos Midden-Oosten: imperialisme of Arabische verdeeldheid? die gisteravond in de Openbare Bibliotheek Amsterdam in samenwerking met De Wereld Academie werd georganiseerd, leek me een mooie aanvulling hierop. Behalve dat de verschillende inleidingen (door Jielis van Baalen, Fouad Laroui en Carolien Roelants) een beetje koekoek eenzang waren, klopte dit achteraf wel.

Fouad Laroui (foto links) had het op het slot van zijn lezing over het narratief van Israël. De Israëliërs vieren de geboorte van de staat, de Palestijnen treuren erover. Die twee uitingen zou je naast elkaar moeten kunnen laten staan, en – aldus Laroui – optillen ‘naar een algemeen verhaal.’

Thuisgekomen moest ik denken aan de inleiding van Anton Wessels op 12 maart van dit jaar. En aan het artikel dat Nadine Huiskes in De Linker Wang (maart 2016) over hem schreef, en dat hij rond liet gaan. Ik noteerde: ‘Hoop, vertrouwen en een gedeeld doel zijn volgens Wessels belangrijk voor het slagen van de dialoog.’

Even eerder had Wessels het over geweldloosheid gehad. Zou dat het algemene verhaal, het gedeelde doel zijn waar we naar moeten streven? En dan vat ik geweld op in de ruime betekenis van het woord. Ook het kleineren van moslims, dat als koekoek eenzang in de drie lezingen terugkwam. Of, zoals ik las op de website http://www.universele-beschaving.nl/Universele_beschaving__definit/body_universele_beschaving__definit.html: ‘Met geweld wordt over het algemeen de gewelddadige agressie bedoeld die voortkomt uit egocentrisme, onbewustheid, frustratie en respectloosheid.
Respectloosheid uit het ontbreken van het fundamentele besef dat de andere mens wezenlijk is als wijzelf; uit het ontbreken van empathie.’

Laroui verontschuldigde zich haast voor wat hij noemde een misschien wat naïeve opvatting. Maar voor mij was het een antwoord op een niet gestelde vraag – een antwoord waar we mee aan de slag moeten kunnen. Want dat gaat boven dialoog uit.