Vangen wat er te vangen valt

Ze zeggen dat het leven soms aan je voorbij trekt als een film. Het gebeurde mij tijdens een kort orgelconcert door de Japanse organiste Yu Nagayama in de St.-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch (29 juli 2023).
De duiding las ik een dag later in een indrukwekkend artikel van filosofe en schrijfster Eva Meijer (NRC, 28 juli 2023, zie foto Bowie Verschuuren op haar website, rechtsboven) en tijdens de eerste lezing (een gedicht van Rutger Kopland, zie link onderaan) tijdens een kerkdienst in de Bethelkerk in Amsterdam.

Het orgelconcert in de St.-Jan
Tijdens het orgelconcert werden wij in verschillende talen welkom geheten door een zogeheten ‘zwarte Franciscaan’, een minoriet in een zwarte in plaats van bruine pij met een wit koord om zijn middel: ‘Vrede en alle goeds’. Daar begon het mee, want toen mijn moeder van mij in verwachting was, nam haar oudste broer boeken over Franciscus van Assisi (afb.: Cimabue) voor haar mee. Zij heeft er iets van meegekregen en op mij overgedragen.

Het koord begon zich verder te ontrollen tijdens het eerste muziekstuk: The Queenes Alman van William Byrd. Ik ken het van opnamen en/of concerten van Gustav Leonhardt en ik heb de melodie ongetwijfeld in bewerkingen voor blokfluit zelf ook gespeeld.
Net zoals ik het volgende stuk kende: het Largo uit Bachs hoboconcert BWV 1056, hier in een bewerking door Dick Koomans. Van blokfluit was ik namelijk overgestapt op hobo – en inmiddels weer terug, omdat het hobospel me te zwaar werd.
Vervolgens speelde Nagayama een koraal uit de cantate Herz und Mund und Tat und Leben BWV 147, eveneens van Bach, beter bekend als Jesu joy of man’s desiring in de bewerking van Myra Hess. Een andere broer van mijn moeder had de opname hiervan op 78-toerenplaat. Hij heeft hem veel gedraaid toen zijn moeder, mijn oma overleed. Als troost voor zijn zus. Ik heb deze en andere platen van hem geërfd.
De organiste sloot af met Bachs Prelude en Fuga in G BWV 541, een ideaal stuk om ons weer opgeruimd de straat op te sturen.

Het artikel van Eva Meijer
Ik lees de volgende dag het genoemde artikel van Eva Meijer, die is getroffen door long covid. Dat is mij gespaard gebleven, hoewel ik vermoed dat de verergering van mijn astma ook te wijten is aan een verder overigens milde covidbesmetting rond Pasen. Een fysiotherapeut helpt mij tussen twee haakjes inmiddels met ademhalingsoefeningen, zodat ik een fout ingesleten, hoge ademhaling weer loslaat en blokfluit kan blijven spelen.
Meijer zoekt haar toevlucht bij de doden, in haar geval geen componisten en herinneringen aan haar moeder en ooms, maar bij filosofen. Ze schrijft – en dat ervoer ik ook in de St.-Jan – ‘dat de nabijheid van de doden ook laat zien dat je eigen leven niet gescheiden is van de dood, dat de tijd zich kan inrollen en uitrollen’. Als in een film, als het koord om het middel van de minoriet.
Het einde van dat koord, van die draad zoals Meijer schrijft, ‘is jouw einde (dat geen einde is). Dat ligt al op je te wachten. En jezelf van vroeger is al een geest in je leven, iemand [of iets, EvS] die [dat, EvS] nog in de tijd bestaat maar er niet meer bij is’.
Ze vervolgt met een alinea over de memoires M-Train van Patti Smith: ‘Kunst is echter dan het leven, zowel haar werk als dat van anderen, maar het vangt alleen wat er was, het brengt het niet terug. Doorleven is altijd een kwestie van loslaten en vasthouden’. Als je adem.
Vasthouden ook op de manier zoals in het slotstuk van het concert dat mij in gedachten terugvoerde naar de talloze zomerorgelconcerten die ik hoorde en voor de Leeuwarder Courant recenseerde. Iets dat ik nog steeds doe, recenseren.

Het gedicht van Rutger Kopland
De verschillende orgelwerken van Bach komen symbolisch terug in de drie strofen van het gedicht Het dorp II van Rutger Kopland. Je ziet om te beginnen uit over een kloof (BWV 1056): loopt het pad in gedachten af en kijkt wat rond.
De helling is kaal en voert dieper, naar een dal, maar er is water dat je lest (BWV 147), er is een overkant. Uiteindelijk voert de weg, het (levens)pad weer omhoog (BWV 541).

 

Link naar artikel van Eva Meijer: https://www.nrc.nl/nieuws/2023/07/28/geef-mij-maar-dode-filosofen-die-geven-nog-altijd-antwoord-a4170575?utm_campaign=share&utm_medium=social&utm_source=twitter&utm_term=in-sidebar
Link naar gedicht van Rutger Kopland: https://www.dbnl.org/tekst/_tir001198801_01/_tir001198801_01_0014.php (Het dorp II).

De Mantelmadonna

Het was een intrigerende, hybride persoonlijkheid zoals ze daar stond aan de Minervalaan tijdens ArtZuid 2021 Ik leek haar te kennen, maar toch ook weer niet. Deze vrouw met de oren van een konijn en een huilend mensengezicht. Usagi Kannon heet ze. Dat is Japans voor Rabbit Madonna [foto EvS].
Het beeld is gemaakt door de Japanse kunstenares Leiko Ikemura (1951), die tegenwoordig in Duitsland woont. Wat naast die konijnenoren en het mensengezicht vooral opviel, was haar enorme rok waaronder je leek te kunnen schuilen. Ik heb toen ik langs haar liep geen kinderen eronder zien wegkruipen, maar het had zomaar gekund en had ze ongelijk gegeven.

Er ging pas een belletje rinkelen, toen ik het omslag zag van het boek Onder de mantel van Maria van Sytze de Vries (zie afb. rechts). Daarop staat ook een vrouw afgebeeld, die beschermend haar mantel openhoudt voor mensen om erin weg te kruipen. Dáár kwam het beeld dus vandaan: van de zogeheten Mantelmadonna. Een beschermende en om genade biddende Maria voor mensen van alle rangen en standen.

Leiko Ikemura is niet de enige die in onze tijd een Mantelmadonna maakte. Ook Eric Claus heeft er verschillende gemaakt. Een daarvan vormt de pelgrimsdeur van de Onze-Lieve-Vrouwetoren in Amersfoort. De stadsdominee van Amersfoort, Diederik van Loo vindt het een van de mooiste beelden van Amersfoort. De stad waarin bijvoorbeeld tijdens de Eerste Wereldoorlog Belgische vluchtelingen hun toevlucht vonden, en nu op verschillende plaatsen in de stad Oekraïense.

Ds. Lydia Meiling sprak in een overweging in de Amsterdamse Bethelkerk ook eens over Maria. Zij is, zei ze – waarbij ze een woord van Jesaja parafraseerde – ‘als God bij de verbrijzelden van hart’. Ze slaat haar mantel om mensen heen. Wát een mooie beelden zijn dat. Letterlijk en figuurlijk. En als het goed is ook concreet gemaakt.

Eerder verschenen in Drieluik van de Protestantse Wijkgemeente Amsterdam Noord (oktober 2022, p. 10). Wordt hier met toestemming overgenomen.

Bach in Breda

Presentator Wim Thijs stelde na een kort interview met de Italiaanse organist Manuel Tomadin, voorafgaand aan diens concert op het Hillen-orgel in de Grote Kerk van Breda (7 augustus jl.) vast, dat het met een Italiaanse organist dansen wordt in de werken van Bach die hij ging spelen: de Preludium en fuga in a kl.t. BWV 543 en het derde deel uit de Triosonate in Es gr.t. BWV 525. Hoe je iemand toch weer een stempel op kunt drukken …

Er gebeurde echter iets anders dat mijn aandacht trok. In de Preludium van Bach lichtte Tomadin er af en toe een passage uit, door dit met een tongwerk te spelen, boven het plenum (volle werk). Het (b)leken fragmenten uit een Luthers koraal die hij zo benadrukte en in het volle licht zette. O, ja: Tomadin is organist van de Lutherse Kerk in Trieste, of bezondig ik me dan evenzeer aan etiketten plakkerij? Ik denk het overigens eigenlijk niet – eerder aan context geven.

Bach deed namelijk zoals we weten aan parodiëren (lees: baseerde zijn werk soms op eerder geschreven composities). Of citeerde in een seculier verband koraalfragmenten, zoals ook in het begin van het Vioolconcert in E gr.t. BWV 1042, waarin je het Wachet auf, ruft uns die Stimme herkent. Tijdgenoten zullen dat allemaal hebben gehoord, maar volgens Klaus Häfner tijdens een lezing tijdens het Festival Oude Muziek 1993 in Utrecht hebben mensen die dit nu nóg zo horen ‘niets van Bach begrepen’. Dank u. Ik kan niet anders. En vind het alleen maar verrijkend, om eerlijk te zijn.

Nog een stapje verder. Zo’n uitgelicht koraalfragment in het Preludium van Bach is misschien ook kenmerkend voor onze fragmentariserende, seculaire tijd.Over context gesproken.
Ik denk aan een kerkdienst, op Eerste Pinksterdag, waar ds. Trinus Hibma het in zijn preek in de Amsterdamse Bethelkerk het niet alleen had over gebroken verwachtingen, maar ook over nieuwe dromen, die je ‘kakelvers’ op kunt bouwen. Assembleren zoals de Lutherse missen van Bach (waarin de componist ook teruggreep op eerder geschreven werk, dat hier van een andere tekst werd voorzien), of zoals samengestelde fragmenten uit een Lutherkoraal, ingeweven in een Preludium van diezelfde Bach. Scherven brengen soms geluk.

Ter nagedachtenis aan Piet Koenes

Tot het overlijden van zijn vrouw Eveline Buijs ging hij met enige regelmaat voor in de Nieuwendammerkerk in Amsterdam. Daar heb ik hem een paar keer gehoord, maar contact had ik toen niet met hem.

Dat veranderde toen hij opdook bij de presentatie van mijn boekje (uitg. KokBoekencentrum) over Hendrik Vreekamp (14 juni 2019). We raakten in gesprek, Piet Koenes en ik. Over Vreekamp, die hij een keer in 2010 had geïnterviewd en aan wie hij goede herinneringen bewaarde; zijn naam werd door Eep Talstra tijdens de afscheidsdienst ook genoemd. Dat was het begin van ons (spaarzame) contact, bij de koffie na enkele diensten in de Bethelkerk in Tuindorp-Oostzaan, waar hij kerkte. En een keer bij hem thuis in Molenwijk. Ik had afgelopen winter beloofd in de lente of de zomer weer op bezoek te komen, niet wetend dat het bezoek de aanwezigheid bij zijn afscheidsdienst zou zijn, vandaag, 31 mei 2022 in diezelfde Bethelkerk; Pieter Koenes is op 23 mei 2022 overleden (‘uit de tijd gevallen, in Gods hand’ zoals ds. Bara van Pelt zei) na een val en een hersenbloeding, op de leeftijd van achtentachtig jaar.

Drieluik
Op mijn verzoek heeft hij mijn boekje gerecenseerd voor Drieluik, het blad van de Protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord, waartoe zowel de Nieuwendammerkerk als De Ark-Bethelkerk onder vallen. Hij had er veel werk van gemaakt, vertelde hij. Het boekje tot tweemaal toe aandachtig gelezen. Hij besloot zijn recensie met de conclusie dat het boek ‘alleszins de moeite waard [is] om te lezen. Ja, om te herlezen!’

Het was niet de eerste en ook niet de laatste recensie die Piet Koenes voor Drieluik schreef. Altijd lezenswaard om te lezen, in een heldere en toegankelijke stijl. De laatste verscheen in het februarinummer van dit jaar, over het boek Maria, icoon van genade van prof. dr. Arnold Huijgen (uitg. KokBoekencentrum), het beste theologische boek van het jaar 2021.

Theologie en geschiedenis
Koenes las graag en veel. Vooral over theologie en over geschiedenis, zei hij tegen mij toen ik bij hem was en tot slot van mijn bezoek zijn boekenkamertje liet zien, een tussenkamer in zijn flat met rondom boekenkasten.
Een bezoek dat verliep zoals volgens vriend Eep Talstra meestal verliep: hij had het over zijn overleden vrouw, over de kinderen, aangetrouwde kinderen en kleinkinderen en over wat hem bezig hield. Vooral op kerkelijk gebied en theologisch terrein.
Hij vertelde hoe het zo gekomen was dat hij schreef. Al vanaf zijn twintigste deed hij dit graag, naast zijn dagelijks werk als verkoper van kantoormeubelen en -benodigdheden. Het begon in het blad van woningbouwvereniging Patrimonium en breidde zich langzamerhand uit, tot het Friesch Dagblad aan toe. Bij uitgeverij Kok is, zag ik, een bundeling verschenen van interviews die hij had gemaakt onder de titel In de kracht van de Geest (1974, zie afb.). Op yumpu.com zijn enkele van zijn interviews terug te vinden.

De Geest kwam – kenmerkend voor Piet – ook in enkele liederen terug die tijdens de afscheidsdienst werden gezongen, zoals in Lied 834:2 (vert. Ad den Besten):

Schep, God, een nieuwe geest in mij,
een geest van licht, zo klaar als Gij.

Amsterdamse kerkenwerk
Naast zijn dagelijkse- en journalistieke werk was Koenes al jong actief in het Amsterdamse kerkenwerk, vooral onder jongeren. Op zijn negentiende was hij, toch meer een stadsmens, vanuit het Groningse Warffum waar hij was geboren naar de grote stad getrokken. Hij raakte bevriend met Eep Talstra en kerkte in de Pniëlkerk. Op een gegeven moment haalde hij zijn preekconsent. Hij zou worden beroepen in Kockengen, tot men er daar achter kwam dat hij tegen kruisraketten was en het beroep introk.
Deze laatste toevoeging kende ik niet, ik had wel het verhaal op zich gehoord, met een iets ander accent. Het zou iets zijn geweest om over door te praten, net als het feit dat hij – net als ik – een bewonderaar was van Bibeb, die interviews schreef voor Vrij Nederland. Het heeft niet zo mogen zijn, maar het is zoals zijn dochter Mariska het tijdens de afscheidsdienst verwoordde goed zo. Er is hem veel leed bespaard gebleven. Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

‘Een exodus, een revolutie’

De theoloog en Islamkenner Anton Wessels vervolgde zijn inmiddels afgesloten  cursusochtenden Koran lezen met Tenach en Evangelie voor het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LATE) – dit seizoen via Zoom – als vanouds met veel verwijzingen naar allerlei boeken.
Zo wees hij een keer op de Grunbergbijbel van Arnon Grunberg, die ik ook in de kast heb staan. Het boek kon niet geheel zijn toets der kritiek doorstaan. Heeft Grunberg het wel helemaal begrepen, vroeg Wessels zich af. Neem alleen al dat hij spreekt over twee revoluties: die van het Oude- en die van het Nieuwe Testament. Er is toch alleen maar sprake van één revolutie, die van zowel het Oude- en het Nieuwe Testament als die van de koran? 1)
Alle drie de boeken zijn voor een goede uitleg van elkaar afhankelijk. En dat is dan geen dogmatische uitleg, want daartegen stelde Mohammed zich juist teweer. Dat is er een vanuit Tora en de Profeten, die bij Grunberg missen.

Iemand zei ter afsluiting van deze cursusochtend, dat hij de Grunbergbijbel ter hand ging nemen. Ik ging verder met ‘een verklaring van het boek Job’, zoals de ondertitel van het nieuwe boek van Dick Boer luidt. Ik stuitte in dit boek, Job redt de NAAM, op een schitterend hoofdstuk onder de titel ‘Twistgesprek: de evolutietheorie van de kameraden tegenover Jobs vasthouden aan de revolutie’ (p. 60-64). Wéér dat begrip ‘revolutie’. Elders in het boek noemt Boer dit: ‘een exodus, een revolutie’ (p. 141). En wéér die eenheid van Oude- en Nieuwe Testament. De koran blijft hier overigens buiten beeld.

Genade
Dick Boer wijst op het protestantse adagium sola gratia (genade alleen). Mijn vader nam het vaak in de mond en het raakte mij elke keer diep wanneer hij dat zei. Boer stelt echter, dat het uit elkaar rukken van Tora doen en het ‘door het genade alleen’, ten diepste anti-joods is. Ik schrok ervan, maar als je het tot je door laat dringen, is het ontegenzeggelijk waar, net zoals er maar één revolutie is. Deels waar, maar daar kom ik nog op.2)

God ‘geeft Tora’, schrijft Boer, ‘opdat deze gedaan wordt, niet uit eigenbelang maar in het belang van de verworpenen der aarde die uit de Tora naar de vrijheid geleid zullen worden’. Aan het begin staat het geschenk van de Tora, aan het eind het doel van de Tora. ‘Daar tussenin, in de tussentijd, komt het op het doen aan’. De auteur benadrukt op het eind van zijn boek, dat het sola gratia ‘geen eenzijdige daad van God [is], geheel los van het doen van de mens’ (p. 194). Je moet Tora doen, maar je kunt – denk ik – ook teveel van jezelf eisen.

Genade is inderdaad een werkwoord, maar het is en blijft wel een troostend woord voor als je tekort schiet in dat arbeiden op de akker van de Heer. Je ervaart – volgens ds. Johan Visser, predikant van de Noorderkerk in Amsterdam in een interview met Matthijs Hoogenboom (op de website van de Protestantse Kerk Amsterdam, 6 mei jl.) – ‘dat iets van goedheid je wordt toegeworpen. (…) Er zit ook iets van het [joodse] gein in, (…) dat al ons streven en drukdoenerij doorbreekt en relativeert. Een onverdiende vreugde die over je komt. Volgens mij is dat ergens de kern van geloven’.
Of – misschien – één van de kernen, zoals een ei soms twee dooiers kan hebben: exodus/revolutie én genade.

1) ‘Een stille revolutie’ noemde ds. J.H. Uytenbogaardt het tijdens zijn preek op Eerste Pinksterdag in de Bethelkerk in Amsterdam: de voetwassing op Witte Donderdag. En hij refereerde aan het Taizélied Ubi caritas uit Taizé: ‘Ubi caritas et amor / ubi caritas, Deus ibi est’ (‘Waar vriendschap en liefde is, daar is God’, Lied 568 uit het Liedboek).
2) In dit verband wijs ik ook op de uitleg die Max Brod gaf aan de roman Het slot van Franz Kafka: als beeld van Gods genade, die de mens niet door eigen inspanning kan verwerven.

Een dialectische deur

Opeens vielen enkele dingen uit de afgelopen weken samen in één beeld: een foto van de westelijke ingang van de synagoge van Willemstad (1732). Een kennis van mij maakte de (overigens andere) foto al een poos geleden heel attent voor mij. Natuurlijk, de tekst boven de ingang is mooi (‘U wordt/bent gezegend bij uw binnengaan’), maar het gaat mij hier om de vorm van de deur: een hoefijzervorm met daaromheen een deurlijst met eenvoudige, op Dorische zuilen geïnspireerde zuilen. De meest eenvoudige zuil die we kennen, terwijl bij kerken vaak de meest rijke vorm, de Korinthische wordt toegepast. Dat is al een mooi, tegelijk rijk (twee deuromlijstingen) en bescheiden (de meest eenvoudige zuil) ensemble bij elkaar. Maar het gaat, al even dialectisch verder.

1.
Op NPO2 Extra was in de maanden september en oktober een vierdelige Britse documentaireserie onder de titel The Dark Ages: an age of light te zien met presentator Waldemar Januszcak.
In de eerste uitzending ging het over ronde kerken, zoals de San Vitale in Ravenna, waarbij de je omsluitende, ronde vorm staat voor inkeer. Waar je kunt mediteren en het transcendente ervaart. Zoiets als in het koor van een kerk uit later tijd, dat het schip afrond.
In de tweede aflevering ging het onder meer over de kunst van de Visigoten in Spanje. Zij werden rooms-katholiek en bouwden kerken waarvan de ingang hoefijzervormig was, wat een speelsere indruk maakt dan een strakke(re) deurlijst. Het waren de Islamieten die dit in hun moskeeën verfijnden.

2.
In dezelfde tijd volgde ik, aangeschoven achter ZOOM – ik blogde er al eerder over – een module Jodendom door dr. Bart Wallet bij de Universiteit van Amsterdam. Als studieboek gebruikten wij Introducing Judaism van Eliezer Segal.
Als je dit boek doorwerkt, valt telkens weer op hoe dialectisch het denken van het jodendom van oudsher eigenlijk is. Aggada en halacha staan naast elkaar, gezond verstand en gevoel, de wet ten leven en mystiek, de mening van rabbijn a en b in de Talmoed, de liefdevolle rabbi Hillel en de strengere Sjammai, en ga zo maar door. Rabbijn Joseph D. Soloveitchik is, lees ik, zelfs ten diepste beïnvloed door het dialectische denken van de protestantse theoloog Karl Barth (p. 127).

Eigenlijk is dat met die deur in de synagoge te Willemstad net zo gesteld. De rest van de synagoge is geïnspireerd door de grote Portugese synagoge in Amsterdam van Elias Bouwman (1671-1675). Maar die deur in Amsterdam is voor alles strak en streng. Daar hebben ze op Curaçao toch mooi een ‘draai’ aan gegeven, inclusief de kleuren van hemel, zee en het strand. De dialectiek van het joodse denken waardig en dan ook nog eens in de kleuren waar Marcel Barnard in zijn Meditaties van de ziel (Uitgeverij Vesuvius) over schrijft: ‘Blauw is oceanisch en atmosferisch. Het is de kleur van het geloof, een spirituele kleur. Blauw is de kleur van de God die in het verborgene werkt, de God van onze bespiegelingen die we aanbidden. Blauw ontsnapt aan de concreetheid, het omvat de beschouwer’ die door deze deur naar binnen gaat.

Met dank aan Thea van Zanten, die mij foto’s van de synagoge mailde, en ds. Trinus Hibma die op zondag 25 oktober jl. afscheid nam als geliefd predikant van de Bethelkerk in Amsterdam en die door consulent ds. Paula de Jong ‘predikant van hart en hoofd’ werd genoemd. In zijn preek sprak hij o.a. over gezond verstand, Hillel en Sjammai. 

Wit/zwart, licht/donker

In het verlengde van de gewelddadige dood van George Floyd verscheen een artikel van de Shakespearegeleerde Farah Karim-Cooper (foto links) over de raciale betekenis achter het gebruik van licht/donker en wit/zwart in het Engeland van Shakespeare. En – laten we eerlijk zijn – in dat van onze tijd.
Een zin die me diep raakte, is deze: ‘It is a little odd but not perplexing that for years white scholars refused to or did not see the racial meanings behind the language of light and dark or white and black’. De auteur geeft dan voorbeelden van schilderijen en fresco’s met ‘divine light of God or Christ and the darkness complexions of devils, demons and death’. Zij concludeert, dat ‘binaries of black and white helped create or contributed to concepts of race’.

In de ruimte van de Openbaring
In dezelfde tijd dat ik dit artikel las, was ik bezig met de feestbundel ter gelegenheid van het emeritaat van de inmiddels overladen theoloog Nico Bakker: In de ruimte van de openbaring (Uitgeverij Kok Kampen, 1999). In veel bijdragen daaraan speelt het begrip ‘tertium’ een grote rol. Dat moet niet worden begrepen als een synthese van these (bijvoorbeeld wit of licht) en antithese (bijvoorbeeld zwart en donker), maar als een grond. Of – zoals Wouter Klouwen schrijft – het ‘geloof nergens anders hebbend dan in (…) de Naam’ (p. 59), dat in ons woning vindt. Of, zoals Augustinus zegt (geciteerd door Lieuwe van der Meer): dat ‘wij in elkander komen wonen, zodat zij als het ware in ons gaan spreken wat zij horen’ (p. 79). Met ‘zij’ bedoelt de kerkvader zijn leerlingen, met ‘ons’ de leermeesters.
Anno nu zouden we dit ook kunnen lezen als: wij (blanken) moeten (eindelijk) de wereld, de wereldorde (systemisch) leren bekijken, door de ogen van de zwarten. Het wij-zij denken overigens voorbij, wat wel ‘het nieuwe wij’ wordt genoemd.

Tertium
De vraag is nu, of het begrip ‘tertium’ ons verder kan helpen om dit te bereiken. Ik lees door in de feestbundel, met name in het deel ‘Dogmatiek’, en kom meermalen de tekst uit Exodus 3:5 tegen, over een plaats waar men niet kan staan, omdat de grond heilig is. Logisch, omdat het begrip ‘tertium’ dit ook uitdrukt. Klouwen schrijft dat daar de Héér God is (p. 60). 1)
Voor Dick Boer betekent het begrip bij Bakker ‘een theologie van verbondenheid heel in het bijzonder met die mensen voor wie elke oplossing van deze spanning [tussen ideaal en werkelijkheid, verlangen en realiteit, transcendentie en immanentie, vS] van levensbelang is (…) omdat de wereld zoals die is hun het leven onmogelijk maakt’ (p. 83). Boer leest de term als uittocht ‘uit de tragiek waarin de algemene geschiedenis verwikkeld is’.
Iets daarvan moet toch in het hier-en-nu kunnen worden verwerkelijkt? Het kan toch niet zo zijn, schrijft Christine Hack, dat het boek van Nico Bakker ‘af’ is? Zij zoekt het vervolg ‘in de gegeven naaste die onze broeder/zuster is als de ander (E. Levinas)’ (p. 96), in ‘tekenen van een levend Koninkrijk dat “reeds onder u is”’ (p. 99).

Het komt op concretisering aan. Om te beginnen ‘the binaries’ waar Farah Karim-Cooper het over had (ik heb niets tegen ….., maar ….). Het is zaak om deze tegenstellingen te overwinnen door een dialectische spanning. Geen of-of, maar en-en. Het is opvallend, dat alle schrijvers die ik tot nu toe in het deel ‘Dogmatiek’ las, vaak woordcombinaties als ‘op grond van’, ‘in de grond van de zaak’ gebruiken, onbewust en impliciet verwijzend naar een piramide waarin de synthese niet een versmelting, maar de basis, de grond vormt waarop wij staan en ons denken baseren.
Zou Trinus Hibma dat bedoelen, toen hij sprak over de Geest die in Genesis over de wateren zweefde, later vaste grond vond (Pinksteren 2020, Bethelkerk Amsterdam)?

Lege midden
In ieder geval zijn verschillende auteurs in de feestbundel duidelijk: op grond van de NAAM (Klouwen), de heilige plaats, waar de Héér God is (idem), een teken van het levend Koninkrijk (Hack).
Het zijn móóie omschrijvingen, ontegenzeglijk, maar vergeet niet dat die plaats primair leeg is. Het lege midden (Th. Witvliet), dat we niet meteen moeten gaan opvullen. Misschien moet in het verlengde hiervan, aan die mooie woorden, dan ook nog iets vooraf gaan: stilte, zwijgen. Daar gaat zóveel van uit: verbondenheid, de mogelijkheid om te luisteren, stil verzet soms ook.

Pas daarna is er misschien de opening, de mogelijkheid om in dat lege midden met elkaar in gesprek te gaan, samen op te gaan in het verzet tegen racisme, het aan te pakken. Met om te beginnen bijvoorbeeld het weghalen van kolonialistische standbeelden en monumenten die zwarte mensen telkens weer, als ze er langs komen, pijnlijk raken, en ze in een park à la het VIgelandpark in Oslo neer te zetten. Om ons eraan te herinneren én tot daden aan te zetten omdat wat onze voorouders deden nooit meer mag gebeuren. En op grond (!) van het feit dat de basis wordt gevormd door een gedeeld mens-zijn.

 

1) Het begrip ‘heilige grond’ kan ook anders worden uitgelegd. Demonstranten die op het Nelson Mandelapark in Amsterdam Zuidoost demonstreerden, wezen erop dat dit ‘heilige grond’ is; een plaats in Amsterdam die niet alleen zo heet, maar ook het middelpunt vormt van de meest diverse wijk in Amsterdam waar veel kleurlingen wonen die het racisme aan den lijve ondervinden, en waar het mogelijk is dat nu zwart en wit samen demonstreren.

Een bol

Ik omschreef het programma van een fraai orgelconcert van hem eens als een bol, als een toverbal, die telkens anders kleurde. We schrijven 10 augustus 1983 en het speelde zich af in de Grote Kerk van Leeuwarden, en ik schreef erover in de Leeuwarder Courant van een dag later.
Op het programma stond, naast werken van Nicolas de Grigny, Joh. Seb. Bach, Ernst Pepping en Max Reger ook de Pinksterhymne Veni creator op. 4 (1930) van Maurice Duruflé (foto rechts). Volgens Goethe de mooiste hymne die ooit is geschreven. Over creativiteit, over liefde.

Het toeval wil, dat Tjeerd van der Ploeg (want over hem heb ik het) vanmorgen datzelfde stuk, Choral varié sur le thème du ‘Veni creator’ speelde tijdens wat een Orgeldienst werd genoemd. Op zondag Rogate (Bidt) in de Bethelkerk in Amsterdam Tuindorp-Oostzaan (zie foto links, EvS). Het zou een onderdeel worden van wat ds. Kees G. Zwart in zijn inleiding een preek in drie delen noemde: eerst de gesproken tekst, daarna de ‘wervelende compositie’ van Duruflé en tenslotte een gedicht vertolkt door een doventolk (Annet van den Berge). Alleen: dat laatste, ik neem aan Lied 697 uit het Liedboek, viel samen met het stuk van Duruflé. Jammer maar waar wat mij betreft. Een al dan niet derde onderdeel had dan ook best stilte mogen zijn. Om te reflecteren op die preek in twee delen.

Eigenlijk bestond de opbouw van de hele dienst min of meer uit twee delen. Ga maar na: voor de verkondigingen in taal en klank klonk aan het begin het koraalvoorspel Nun bitten wir den heiligen Geist BuxWV 209 van Dietrich Buxtehude, Lied 360 Kom Schepper, Geest op een melodie uit de negende eeuw en enkele verzen uit Psalm 19 op een Geneefse melodie (1542). Allemaal oude melodieën, waarbij je je overigens kunt afvragen waarom het inleidende koraalvoorspel niet binnen de orde van de dienst viel, dus ná het klokgelui. En na de verkondiging de wat nieuwere melodieën, van Frits Mehrtens (Lied 763) en een korte, mooie en krachtige improvisatie daarover tot slot.

Wat de verkondiging in gesproken taal betreft: deze viel ook uit in twee gedeelten. Eerst ging het over Exodus 20:1-21, de uittocht naar het leven vanuit de bevrijding. De vraag is hoe je dat kunt bewaren. Het antwoord ligt volgens dominee Zwart in de Tien woorden, de tien invalshoeken, de tien bakens in de zee van het leven. Liefde is de grote drijfkracht.
Het tweede gedeelte was naar aanleiding van Johannes 14:15-21. Jezus haalt de geboden aan. Weer is liefde de drijvende kracht om in vrijheid te kunnen leven. Dat wil zeggen: krachtig en geestig.

Ten aanzien van Van der Ploegs uitvoering van Duruflé’s koraalvariaties, kan ik haast letterlijk overnemen wat ik in de Leeuwarder Courant van 11 augustus 1983 schreef naar aanleiding van zijn uitvoering van hetzelfde stuk op het Müllerorgel: ‘Het is opvallend dat [nu] het Flentroporgel onder de handen van Tjeerd van der Ploeg (…) heel ver tegemoet komt aan de verschillende klankkleuren. Variërend bijvoorbeeld van tongwerken (…) tot de grondstemmen’ en – vul ik hier aan – de fluiten.

Het was niet zozeer een toverbal die na dit koraal nog weer anders kleurde, maar een bol zoals ik het ook in de Leeuwarder Courant noemde: een bol waarin licht valt, telkens anders gedurende de dag. Een bol als op de achterwand van het Arnolfini portret (1434) van Jan Van Eyck. En wat daar dan het centrale thema van is? U raadt het al: liefde. Het kan niet missen.

Mooi dat in deze tijd wordt gezocht naar een wat experimentele invulling van een dienst die via kerkdienstgemist kan worden gevolgd. In verbondenheid met anderen thuis en met hen die ons voorgingen, in woord en muziek.

Drieluik – Water uit de rots

1.
’s Ochtends een kerkdienst vanuit de Bethelkerk in Tuindorp-Oostzaan via kerkdienstgemist.nl. Met als thema Mozes die water slaat uit de rots (Exodus 17:1-7). Voor de kinderen met fantasie uitgelegd als – in mijn woorden –: het water stroomde vanaf de Horeb naar beneden en daar zat een grote kurk in de rots. Mozes sloeg erop en plop, de kurk sprong eruit en de Israëlieten hadden water, waar tot nu toe alleen de Amalekieten zich laafden. En voor de grote mensen: de Horeb is de berg vanwaar ons ‘hulplijntjes’ (de Tien Geboden) waren aangereikt. Mozes sloeg op het harde gesteente en dat werd vloeibaar: er kwam water uit!
Ik onthield van de toepassing ervan op ons leven gedurende de coronacrisis twee dingen: creativiteit, dat is onze vrijheid ten tijde van de lockdown, en vloeibaarheid als zijnde iets moois. ‘De componist in mij wordt helemaal wakker’, zei  Merlijn Twaalfhoven ’s middags in de uitzending van Mondo. Als levenshouding, vulde Marjolein van Heemstra aan.

2.
Dat vloeiende deed mij denken aan de filosofie van de socioloog/filosoof Zygmunt Bauman (1925-2017); ds. Trinus Hibma verstaat niet alleen de kunst moeilijke dingen, soms met wat fantasie, op begrijpelijke wijze te verklaren, maar er altijd een diepere laag in aan te brengen. Voor de goede verstaander.
Bauman had het in zijn werk over een ‘vloeibare moderniteit’. Omdat het onmogelijk is grip te hebben op iets wat vloeibaar is, proberen we ons vast te klampen aan datgene wat we wél kunnen beïnvloeden. Ook onze identiteit is vloeibaar geworden, aldus Bauman. Dat heeft voor- en nadelen. Terwijl de Pools-Amerikaanse denker vooral de nadelen benoemde (vergankelijke relaties bijvoorbeeld), zag Hibma er vooral de mooie kanten van.

3.
De opvoering uit 2017 van Twelfth Night (1601) van William Shakespeare die het National Theatre gedurende een week vrijgaf, voerde mij ’s middags verder op dit pad. Want als er één stuk is waarin fantasie, creativiteit (spontaneïteit, muziek!) en vloeibaarheid (vooral genderfluïditeit) een grote rol spelen, dan is het wel Twelfth Night (Driekoningenavond). Zeker in deze opvoering die meer de vrolijke kanten van de komedie dan de poëzie benadrukte; een komedie is bij Shakespeare eigenlijk nooit louter en alleen leut. In deze opvoering speelde muziek een zeer grote rol, zoals Shakespeare het overigens ook bedoelde. Er klonken jazzy-achtige klanken, dance, upbeat, close harmony en ga zo maar door. Een beetje de muziek die zowel een liberale- als jonge achterban aan zal spreken, en voor hen leek de enscenering ook primair bedoeld, al heb ik er ook van genoten.
Speelde Shakespeare al met gender (jonge vrouwenrollen die door mannen worden gespeeld), het National Theatre zette dit nog eens extra aan; Fabio (een dienaar) was Fabia geworden en Malvolio (een hofmeester) Malvolia (foto). Vooral Tamsin Greig, die de laatste rol speelde, stal de show. Zij was misschien de enige die ook de wat melancholieke kanten van de rol naar boven haalde, terwijl de komische aspecten bij haar mij soms aan Hyacinth Bucket uit Keeping up appearances deden denken.

Welke accolade zet ik nu om deze drie ervaringen? Misschien dat alles niet zo massief als een rots is: de Tien Geboden zijn ‘hulplijntjes’, moderniteit is vloeibaar en niet in steen gehouwen, een toneelstuk uit 1601 mag je fantasievol, creatief en met fluïde personages op de planken zetten. Opdat iedereen, ongeacht nationaliteit, huidskleur, seksuele geaardheid enz. zich aan het water uit de rots kan laven. Niet alleen ‘juist nu’, maar overal en altijd.

 

Met dank aan Brian André, die mij op de opvoering van het National Theatre attent maakte.

Breuk of doorgaande lijn?

 

 

 

 

 

 

 

Op 14 februari jl. hield ik ’s middags een inleiding in het Huis van de levenskunst in de Bethelkerk in Amsterdam Oostzaan (zie foto links, EvS). Op verzoek van ds. Trinus Hibma werkte ik het thema ‘heidendom’ uit, naar aanleiding van mijn boek over Henk Vreekamp (Mythe, mysterie, mystiek) dat verleden jaar verscheen bij KokBoekencentrum. De vraag was: ‘Hoe kijken we in de huidige samenleving naar onze heidense roots? Vormen ze een breuk of een andere manier van kijken?’ Een gedeelte uit deze inleiding over bovenstaande vraag breng ik hier als blog. Plompverloren, midden in het hier iets aangepaste en met reacties aangevulde verhaal vallend.

Het eerste dat bij mij als voorbeeld van een doorgaande lijn bovenkomt, zijn de kerken die gebouwd zijn op, of aan ‘tempels van afgoden’, zoals paus Gregorius dat noemde en – sterker nog – ook goed vond dat die zo werden gebouwd, mits de kerk werd gewijd. Een mooi voorbeeld in Nederland is de Grote Kerk in Elst, tussen Arnhem en Tiel. Onder de kerkvloer vond men in 1947 de resten van twee Romeinse tempels, uit circa 50-100 van de gewone jaartelling. In de vroege middeleeuwen bouwden de eerste christenen op die resten een zaalkerk, die later in Romaanse stijl werd vergroot. Ook daarvan zijn de resten nog te zien in wat uiteindelijk tot een gotische kerk werd uitgebouwd.

Een historische opvatting
Je kunt óók zeggen dat hier geen breuk tussen heidense tempel en christelijke kerk is aangebracht, maar dat is er sprake is van een doorgaande lijn. Dat is een manier van denken die we kennen uit de boeken van de negentiende eeuwse Zwitserse historicus Jacob Burckhardt. Hij benadrukte de continuïteit en waarschuwde tegen harde, revolutionaire breuken. Als je me nu vraagt: Waar zie je dat in de geschiedenis en in de huidige samenleving, dan denk ik respectievelijk aan de middeleeuwen en aan de Arabische lente.

Wat het eerste, de middeleeuwen betreft, denk ik aan wat romancier Stefan Hertmans beschrijft in zijn roman De bekeerlinge. Een christelijke vrouw bekeert zich tot het jodendom, en Hertmans beschrijft dit als ‘een religieus alternatief voor de onrust en het geweld van de christelijke wereld’, een perspectiefwisseling. Hertmans concludeert, met Burckhardt: ‘Er loopt geen breuk (…) door de geschiedenis’. Dat Burckhardts opvattingen overigens ook een conservatieve achtergrond kennen, bleek gisteren nog weer eens uit een recensie van een boek van hem in dagblad Trouw.
Het tweede voorbeeld betreft de Arabische lente. In de slipstream daarvan voltrok zich een zachte revolutie die zich afspeelde op internet, waardoor iedereen – mits er geen censuur wordt toegepast – kennis kon maken met andersoortige ideeën. Ook hier gaat het om een alternatief, een seculier alternatief in dit geval voor onrust en geweld, en ook hier is sprake van een andere manier van kijken.

Door te spreken van vóór en ná, of het nu gaat om de kruistochten, de Arabische lente, de Tweede Wereldoorlog of de Wende, geef je tussen twee haakjes impliciet aan, dat je het voorspel tot die omwentelingen ontkend. Zo begint Johan Huizinga – een leerling van Burckhardt – zijn boek In de schaduwen van morgen (1935), dat onlangs opnieuw is verschenen bij ISVW Uitgevers, met: ‘We leven in een bezeten wereld en we weten het’. Let wel: dat was in 1935!

Niet-historische opvattingen
Er bestaan denk ik wat betreft de verhouding tussen het heidense- en christelijke denken, – om me daartoe te beperken – nog twee andere, niet historische opvattingen. De eerste voert ons terug naar het eind van het boek Als Freyja zich laat zien van Henk Vreekamp, waarin het over het visioen van de doop van Freyja gaat.
De tweede zou ik een symbolistische willen noemen, die uitgaat van gelijktijdigheid. Ik doe dat met in het achterhoofd de titel van een boek van de in oktober 2019 overleden dichteres en essayiste Anneke Reitsma: De poëzie van Ida Gerhardt in symbolistisch perspectief. Wat zij in Gerhardts poëzie zag, was onder meer suggestie en metafysische gerichtheid, – naar hetgeen dat boven ons uitgaat. Je moet je er als lezer van bewust zijn, dat poëzie op meerdere niveaus kan worden gelezen; het kan gelijktijdig naar meerdere voorstellingen verwijzen. Naar – vul ik in – een heidense én naar een christelijke.

Er worden zo nieuwe verbanden bloot gelegd, zoals Ede bij Vreekamp symbool stond voor Eden en het Kootwijkerzand, het enige woestijngebied in Nederland, voor de woestijn in Israël. Daarvoor is verwondering een vereiste, namelijk om in het alledaagse iets anders te kunnen zien. Denk bijvoorbeeld aan het gedicht ‘De disgenoten’ van Gerhardt, waarin een eenvoudig gedekte tafel de Avondmaalstafel blijkt te zijn.

Et voilà
, in de woorden van W. Dekker in een recensie over Vreekamps De tovenaar en de dominee (in: Kontekstueel, november 2010): ‘In de[ze] mystiek komt de door de openbaring geheiligde mythe terug (…). In door de openbaring worden beide (mythe en mystiek) geheiligd’. Waarmee alle drie uit de titel van mijn boek (mythe, mysterie, mystiek), of: verleden, toekomst, heden weer bij elkaar zijn gebracht. Ik had namelijk eerder betoogd, dat deze drie in het denken van Vreekamp eigenlijk niet los van elkaar zijn te zien, hetgeen in de vragen na de pauze werd bewaarheid.
Daarin ging het niet alleen over zijn visie op het heidendom, die door mij was uitgewerkt en die voor sommigen vreemd bleef, tot in zeer felle bewoordingen aan toe, maar vooral ook over zijn visie op het jodendom die in verschillende opmerkingen helaas wat dreigde te ontaarden (hier is nog steeds werk aan de winkel!), zijn visie op het Palestijnse vraagstuk, en – daar had ik eigenlijk al dan niet terecht geen aandacht aan geschonken – op human interest-vragen aangaande Vreekamps leven en sterven.

Conclusie
Als je dan tenslotte vraagt wat het heidendom (en ook het christendom overigens) in de huidige, seculiere samenleving kan betekenen, dan vind je in de beelden van Gerhardt, en ook van bijvoorbeeld Nijhoff, denk ik het antwoord: ze doordringen elkaar wederzijds.
Dat is de Sjechinah, de inwoning van God in het alledaagse, en dan mag je voor heidens in dit verband in onze tijd ‘seculier‘ lezen, want het gaat al lang niet meer alleen om Noordse heidenen als Freyja, om heidenen als de nazi’s bij de theoloog Miskotte (Edda en Thora, 1939) of om Apollo, Dionysus en Aphrodite bij de filosoof Simon IJsseling of om – zoals iemand van de ruim twintig toehoorders zei – ‘barbaren’.
Het gaat om een andere manier van kijken. Niet wegkijken maar kijken, góed kijken. Niet alleen naar ‘de’ heiden buiten ons (oorspronkelijk een bewoner van de heide), maar ook naar de heiden in ons. Vreekamp noemde zichzelf een heiden-christen die werd uitgedaagd door het jodendom. Hij erkende dat er twee zielen in zijn borst huisden: het heidendom en het christendom.

We kunnen in deze wereld niet zonder elkaar, heiden, jood en christen, om de schepping te helpen voltooien en tot zijn bestemming te brengen. Een opdracht, een mitswa zou de jood zeggen, die ons allen aangaat, wonend in één stad, in één wereld, zoals Ambrogio Lorenzetti het als een visioen à la Freyja schilderde op de lange wand in het stadhuis van Siena.
Opvallend is dat Lorenzetti ook niet-religieuze onderwerpen bij de kop pakte, wat in zijn tijd (ca. 1340) nog niet was vertoond. Het goede bestuur van de ideale stad die hij verbeeldt, laat alle mensen genieten van de oogst van hun akkers, van de wijn van het Koninkrijk en het brood uit de hemel. Sy hit swa, moge het zo zijn, zoals Vreekamp zijn Als Freyja zich laat zien eindigt. Zonder punt. Om het open te laten.

Link naar de genoemde recensie van het boek van Burckhardt in Trouw: https://www.trouw.nl/religie-filosofie/juist-ook-door-het-contrast-met-het-huidige-denken-geeft-dit-boek-te-denken~b7c062d0/