Wit/zwart, licht/donker

In het verlengde van de gewelddadige dood van George Floyd verscheen een artikel van de Shakespearegeleerde Farah Karim-Cooper (foto links) over de raciale betekenis achter het gebruik van licht/donker en wit/zwart in het Engeland van Shakespeare. En – laten we eerlijk zijn – in dat van onze tijd.
Een zin die me diep raakte, is deze: ‘It is a little odd but not perplexing that for years white scholars refused to or did not see the racial meanings behind the language of light and dark or white and black’. De auteur geeft dan voorbeelden van schilderijen en fresco’s met ‘divine light of God or Christ and the darkness complexions of devils, demons and death’. Zij concludeert, dat ‘binaries of black and white helped create or contributed to concepts of race’.

In de ruimte van de Openbaring
In dezelfde tijd dat ik dit artikel las, was ik bezig met de feestbundel ter gelegenheid van het emeritaat van de inmiddels overladen theoloog Nico Bakker: In de ruimte van de openbaring (Uitgeverij Kok Kampen, 1999). In veel bijdragen daaraan speelt het begrip ‘tertium’ een grote rol. Dat moet niet worden begrepen als een synthese van these (bijvoorbeeld wit of licht) en antithese (bijvoorbeeld zwart en donker), maar als een grond. Of – zoals Wouter Klouwen schrijft – het ‘geloof nergens anders hebbend dan in (…) de Naam’ (p. 59), dat in ons woning vindt. Of, zoals Augustinus zegt (geciteerd door Lieuwe van der Meer): dat ‘wij in elkander komen wonen, zodat zij als het ware in ons gaan spreken wat zij horen’ (p. 79). Met ‘zij’ bedoelt de kerkvader zijn leerlingen, met ‘ons’ de leermeesters.
Anno nu zouden we dit ook kunnen lezen als: wij (blanken) moeten (eindelijk) de wereld, de wereldorde (systemisch) leren bekijken, door de ogen van de zwarten. Het wij-zij denken overigens voorbij, wat wel ‘het nieuwe wij’ wordt genoemd.

Tertium
De vraag is nu, of het begrip ‘tertium’ ons verder kan helpen om dit te bereiken. Ik lees door in de feestbundel, met name in het deel ‘Dogmatiek’, en kom meermalen de tekst uit Exodus 3:5 tegen, over een plaats waar men niet kan staan, omdat de grond heilig is. Logisch, omdat het begrip ‘tertium’ dit ook uitdrukt. Klouwen schrijft dat daar de Héér God is (p. 60). 1)
Voor Dick Boer betekent het begrip bij Bakker ‘een theologie van verbondenheid heel in het bijzonder met die mensen voor wie elke oplossing van deze spanning [tussen ideaal en werkelijkheid, verlangen en realiteit, transcendentie en immanentie, vS] van levensbelang is (…) omdat de wereld zoals die is hun het leven onmogelijk maakt’ (p. 83). Boer leest de term als uittocht ‘uit de tragiek waarin de algemene geschiedenis verwikkeld is’.
Iets daarvan moet toch in het hier-en-nu kunnen worden verwerkelijkt? Het kan toch niet zo zijn, schrijft Christine Hack, dat het boek van Nico Bakker ‘af’ is? Zij zoekt het vervolg ‘in de gegeven naaste die onze broeder/zuster is als de ander (E. Levinas)’ (p. 96), in ‘tekenen van een levend Koninkrijk dat “reeds onder u is”’ (p. 99).

Het komt op concretisering aan. Om te beginnen ‘the binaries’ waar Farah Karim-Cooper het over had (ik heb niets tegen ….., maar ….). Het is zaak om deze tegenstellingen te overwinnen door een dialectische spanning. Geen of-of, maar en-en. Het is opvallend, dat alle schrijvers die ik tot nu toe in het deel ‘Dogmatiek’ las, vaak woordcombinaties als ‘op grond van’, ‘in de grond van de zaak’ gebruiken, onbewust en impliciet verwijzend naar een piramide waarin de synthese niet een versmelting, maar de basis, de grond vormt waarop wij staan en ons denken baseren.
Zou Trinus Hibma dat bedoelen, toen hij sprak over de Geest die in Genesis over de wateren zweefde, later vaste grond vond (Pinksteren 2020, Bethelkerk Amsterdam)?

Lege midden
In ieder geval zijn verschillende auteurs in de feestbundel duidelijk: op grond van de NAAM (Klouwen), de heilige plaats, waar de Héér God is (idem), een teken van het levend Koninkrijk (Hack).
Het zijn móóie omschrijvingen, ontegenzeglijk, maar vergeet niet dat die plaats primair leeg is. Het lege midden (Th. Witvliet), dat we niet meteen moeten gaan opvullen. Misschien moet in het verlengde hiervan, aan die mooie woorden, dan ook nog iets vooraf gaan: stilte, zwijgen. Daar gaat zóveel van uit: verbondenheid, de mogelijkheid om te luisteren, stil verzet soms ook.

Pas daarna is er misschien de opening, de mogelijkheid om in dat lege midden met elkaar in gesprek te gaan, samen op te gaan in het verzet tegen racisme, het aan te pakken. Met om te beginnen bijvoorbeeld het weghalen van kolonialistische standbeelden en monumenten die zwarte mensen telkens weer, als ze er langs komen, pijnlijk raken, en ze in een park à la het VIgelandpark in Oslo neer te zetten. Om ons eraan te herinneren én tot daden aan te zetten omdat wat onze voorouders deden nooit meer mag gebeuren. En op grond (!) van het feit dat de basis wordt gevormd door een gedeeld mens-zijn.

 

1) Het begrip ‘heilige grond’ kan ook anders worden uitgelegd. Demonstranten die op het Nelson Mandelapark in Amsterdam Zuidoost demonstreerden, wezen erop dat dit ‘heilige grond’ is; een plaats in Amsterdam die niet alleen zo heet, maar ook het middelpunt vormt van de meest diverse wijk in Amsterdam waar veel kleurlingen wonen die het racisme aan den lijve ondervinden, en waar het mogelijk is dat nu zwart en wit samen demonstreren.

‘Muziek als mimiek van God’

Ik wist al dat de filosoof Jos Kessels (1948) van muziek hield en die ook praktiseerde; in de tijd dat ik secretaris was van het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Muziekbibliotheken, Muziekarchieven en Muziekdocumentatiecentra (NVMB), bezochten de toenmalige voorzitter en ik hem thuis om hem over te halen een deel van een studiedag te verzorgen. Als ik het me goed herinner, deed hij zijn kralenspel met ons. Wat ik niet wist, was dat dit is gebaseerd op de tien sefirot van de Boom des Levens uit de Kabbala. Dat las ik in zijn dit jaar bij Boom verschenen Het welgetemperde gemoed (p. 83).

Jo Van Cauter
Volgens de achterflap vraagt Kessels zich in dit boek af, of je Bachs Das Wohltemperierte Klavier kunt zien ‘als een verzameling essays, zoals die van Montaigne? Als woordloze bespiegelingen over de tempering van het gemoed?’ Die zinnen vind je haast letterlijk terug in het boek (p. 64). Toen ik ze las, moest ik echter eerder aan Spinoza denken met diens ‘kennis van de passies als medicijn voor gemoedsrust’, om de titel van een essay van Jo Van Cauter aan te halen (in: Ethiek & Maatschappij, jrg. 12 nr. 4, p. 17-32). Een essay dat ik hier naast het boek van Kessels leg.

Kennisleer van Spinoza
Om te beginnen moet worden aangetekend, dat Kessels Spinoza nergens noemt en als uitgangspunt dan ook niet diens kennisleer neemt met de drie soorten kennis (verbeelding, ratio, intuïtie), maar een drieslag uit het Griekse denken: het ware, goede en schone (p. 127). In deze volgorde. Toch doet waar hij gaandeweg op uitkomt mij wel degelijk aan Spinoza denken. Niet alleen aan de soorten kennis zoals hij die in zijn Ethica beschrijft, maar ook aan de Ethica als geheel.

Das Wohltemperierte Klavier
Eerst de gang die Kessels door Das Wohltemperierte Klavier maakt. Hij ervaart ‘muziek primair als communicatie, een interactie tussen componist, spelers en luisteraars’ (p. 63) en de bundel van Bach als ‘de ontwikkeling van een getemperd gemoed’ (p. 64), ‘enerzijds puur zintuiglijk, anderzijds diepzinnig en van een wiskundige schoonheid’ (p. 84) als beschreef hij de Ethica. Raak is een omschrijving als: ‘Muziek is geen expressie maar expositie; zij geeft niet de gemoedstoestand van een componist weer, maar zijn kennis ervan, zijn inzicht erin’ (p. 124-125).

Zo gaat het van prelude en fuga naar prelude en fuga, vierentwintig keer opnieuw, steeds verder en dieper. Of, zoals Kessels het op een gegeven moment benoemt: ‘In eerste instantie overstelpt door sensaties (…). Daarna (…) ontstond er een beeld van de structuur’ en tenslotte werd in de kern ‘het enige volledige leven blootgelegd’ (p. 193). Ik herken er de drie hiervoor genoemde kennissoorten van Spinoza in: verbeelding, ratio en intuïtie.

Zelfkennis
Zowel bij Spinoza als Kessels (en volgens hem ook Bach) draait het om zelfkennis, om een mensbeeld waarin wordt gezocht naar vrijheid en gemoedsrust (p. 20). Wanneer je, zoals Kessels, muziek als een vorm van communicatie ziet, als ‘een interactie tussen componist, spelers en luisteraars’, dan heb je de scheidslijn tussen passieve affecten of passies en actieve affecten zoals Spinoza die onderscheidt al overschreden.

De ‘actieve affecten – ook wel handelingen van de geest genoemd – spelen bij Spinoza een belangrijke rol in het streven van de mens naar zoveel mogelijk autonomie, vrijheid en geluk’ (Van Cauter, p. 25). Via de adequate ideeën komt Spinoza bij ‘ware voorstellingen van onszelf en de wereld rondom ons’ (p. 26).

Het mysterie van overgave
Op het eind van het boek komt de auteur, die het rooms-katholieke geloof vaarwel zei, niet uit bij ‘de God van de filosofen en geleerden, maar op (…) het mysterie van overgave aan de bron’ (p. 232). Hij vraagt zich af, of dit ‘zoiets onpersoonlijks als de natuur is of eerder de hand van Iemand wiens beeld en gelijkenis ik draag?’ (p. 233). Hij, en wij zien in, dat dit ‘een fundamenteel verschil is’. De God of Natuur van Spinoza is niet een persoon, niet een Iemand. Toch blijkt waar Kessels uitkomt op waar Spinoza in zijn vijfde deel van de Ethica op uitkomt: geestkracht (stelling 1 t/m 13), God (stelling 14 t/m 20), de Geest (stelling 21 t/m 23) en tenslotte De Gelukzaligheid als Deugd zelf (stelling 42).

Conclusie
Ik ben dan ook benieuwd of Kessels hier ook zou zijn uitgekomen als hij de weg van Spinoza was afgelopen in plaats van die van het ware, goede en schone. Misschien bij wat emeritus-hoogleraar Akke van der Kooi in haar essay ‘Uit de nacht’ in een feestbundel voor collega Rinse Reeling Brouwer, die immers ook over Spinoza publiceerde, omschrijft als voorbij het onderscheid tussen Spinoza’s ‘God-substantie en de God van Abraham’ (Messiaanse exegese, uitg. KokBoekencentrum, 2019, p. 34). Wie zal het zeggen.

Thiemo Wind – Als dirigent word je geboren

Als dirigent word je geboren : een biografisch portret van Anton Kersjes / Thiemo Wind. – Amsterdam :
Prometheus, 2019. – 333 pagina’s : illustraties ; 20 cm. – Met literatuuropgave, register. ISBN 978-90-
446-4063-2

Wat oudere muziekliefhebbers zullen de naam Anton Kersjes (1923-2004) nog kennen als dirigent van het Kunstmaandorkest, het latere Amsterdams Philharmonisch Orkest, de wat jongere als naamgever van Het Kersjes Fonds, dat prijzen en beurzen geeft aan getalenteerde jonge kamermuziekensembles, violisten en dirigenten. Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van dit fonds verscheen een biografisch portret van Kersjes, inclusief interviews met twaalf laureaten van het fonds, geschreven door musicoloog, musicus en muziekjournalist Thiemo Wind. Een plezierig leesbaar boek, waarin soms wat teveel bekend wordt verondersteld. Dat is jammer, maar niet onoverkomelijk. Wat vooral wordt gemist, is een iets uitgebreidere inkadering van de vele namen en feiten die soms wat opsommerig de revue passeren. Dit had dit portret nog meer boven een feestbundel uit kunnen tillen dan het soms al doet en er meer diepte aan hebben kunnen verlenen. Met overzicht van de laureaten van Het Kersjes Fonds en notenapparaat.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.