Jaarthema 2024 – Vincent van Gogh (II)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het Vincent van Gogh. Deel 2 van een tweeluik.

6.
NPO2 Extra zond op 27 april 2024 het biografische drama At eternity’s gate (2018) van Julian Schnabel uit. De mise-en-scène lijkt soms zo te zijn weggelopen uit een schilderij, bijvoorbeeld Kaartspelers van Cézanne of de postbode van Van Gogh zelf (zie afb.). De schilder is in dit drama bij lange na niet de getormenteerde man waar hij vaak voor wordt gehouden. Hij wil alleen met rust worden gelaten en wordt door zijn omgeving daardoor voor gek versleten. Of door zijn in die tijd afwijkende schilderijen, van boomwortels bijvoorbeeld. Soms weet Van Gogh niet waar hij voor instaat als hij boos is. En verder weet hij ook niet wat er gebeurt en er met hem aan de hand is. Heeft hij die schotwond in zijn buik zelf veroorzaakt? Of waren het twee jongens die dat deden? Hij zwijgt erover.

Aansluitend op deze film was de korte documentaire te zien over kunstenaar Matthew Wong, van wie t/m 1 september 2024 in het Van Gogh Museum de tentoonstelling Painting as a last resort was te zien. Hij nam alles van Van Gogh in zich op. Zoals de staccato, korte verfstreken in zijn latere werk. Hij gaf er zijn eigen invulling aan. Er zit angst en verdriet in Wongs werk, dat eigenlijk op een bepaalde manier zelfportretten zijn. Hij stapelde verschillende stoornissen op elkaar. Ook hij wilde met rust worden gelaten en werd slechts 35 jaar. Hij benam zichzelf van het leven. In een eerdere blog op deze site schreef ik over hem en deze tentoonstelling.[1]

7.
Op 5 mei 2024 vertelde Judith Koelemeijer in een televisie-interview met Annemiek Schrijver (De verwondering) over Etty Hillesums gang naar Westerbork. Ze kwamen aan op station Hooghalen en moesten nog een eind lopen. Het station waar ook Van Gogh arriveerde, vele jaren eerder, zoals we in het Drents Museum gewaar werden [zie vorige blog]. De overeenkomst is dat beiden, ondanks wat ze te wachten stond, toch de schoonheid van alles wat ze om zich heen aantroffen probeerden te zien. Van Gogh schiep in eerste instantie voor zichzelf maar gaf daarmee ook veel aan anderen. Aan Wong, aan ons. Hillesum wilde er primair voor anderen zijn. En voor God, wat beiden weer bindt.

8.
In een ander televisieprogramma, Het geheim van de meester (15 mei 2024), stond Van Goghs De amandelbloesem centraal, een naar de werkelijkheid geschilderde zoektocht naar schoonheid. Als geboortecadeau gemaakt voor Van Goghs neefje Vincent Willem, de zoon van zijn broer Theo en diens vrouw. Lisa Wiersma. Thijs Hogendijk vertelden er al over in Tijd voor Max een dag ervoor. Over met name de technische kant van het schilderij. Revolutionair, omdat in 1840 de verftube was uitgevonden waarmee de schilder hier, in 1890, werkte. Van Gogh vond het zelf een geslaagd doek, ‘het geduldigst en beste gemaakte van al mijn schilderijen’, schreef hij in een brief.

9.
‘Soms zijn Uw woorden verborgen in beelden’ was het gebed aan het begin van de dienst over Van Gogh in de Zendingskerk in Ermelo op 4 augustus 2024 [foto EvS]. Gesproken door voorganger Cor Louwerse. Het thema van de dienst was verwondering. Daaruit ontstaan de mooiste dingen. Kijken als lezen, van beeldende taal. En kunst als een spannend verhaal. Erover zingen en als van ouds lezen. Psalm 8 in een vertaling van Gerard Schwüste bijvoorbeeld.

De overweging was getiteld ‘In het begin was verwondering’. Over het Godsbesef van Van Gogh, zijn liefde voor de naaste die in het dagelijks leven ver werd doorgevoerd. Te ver, volgens de kerkelijke gezagsdragers. Hij begint voor zichzelf. Als schilder van het geel, het Goddelijke licht. Zonnebloemen keren zich naar dat licht. De aardappeleters is de verbeelding van het Laatste Avondmaal. Het kind op de voorgrond is als Christus, met een aureool om het hoofd, die afkomt van de stoom van de warme aardappels. Zo interpreteert Anton Wessels het doek. Zo legt ook Louwerse verschillende schilderijen religieus uit. Aan de hand van Johannes: ‘Ik ben het licht van de wereld’.

10.
Er worden aan het begin van seizoen 2024-2025 genoeg tentoonstellingen e.d. aangekondigd waarin een link met Van Gogh wordt gelegd. Zoals bijvoorbeeld Liberté – Ary Scheffer en de Franse romantiek (Dordrechts Museum, t/m 23 maart 2025). In een voorbeschouwing schrijft Kees Keijer (Museumtijdschrift, nr. 7, okt./nov. 2024) dat Scheffer een Van Goghs favoriete kunstenaars was. Over enkele andere favorieten (Rembrandt, Hals) had ik het in mijn vorige blog. Keijer omschrijft Scheffers kunst als ‘religieus gezwijmel (…) mierzoet’. Au! Ik bewaar zulke mooie herinneringen aan diens portret van zijn overleden moeder (1839) waarover ik eerder schreef in De Rode Leeuw.[2]

Misschien is het gewoon beter om me komend jaar op exposities te laten verrassen. Dat laatste overkwam mij al in de Fundatie in Zwolle, tijdens de tentoonstelling Noordelijk licht, een fototentoonstelling. Opeens stond ik voor een bruikleen: Almond blossom and cherry blossom (2017) van Miklos Gáal (1974, foto EvS). Hij woont afwisselend in zijn geboorteland Finland en in Nederland. Het is wel duidelijk waar hij de mosterd vandaan haalt [zie foto van De amandelbloesem hierboven]! Dat hoef je er niet eens bij te vertellen.
Al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat de tentoonstelling Sag mir wo die Blumen sind met werk van Anselm Kiefer [zie vorige blog] in het Van Gogh Museum en het Stedelijk Museum Amsterdam (7 maart t/m 9 juni 2025) met stip op een staat …

[1] https://elsvanswol.nl/klein-groot-verhaal/
[2] https://elsvanswol.nl/twee-composities-een-schilderij/

Jaarthema 2023 – Emoties (III)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het thema emotie. Samengevoegd tot een drieluik. Vandaag deel 3; losse mozaïekstukjes die op het eind in elkaar vallen.

11. ISVW Leusden
In de zomer van 2023 volg ik een cursus van Martha Claeys (zie foto) over emoties bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden.[1] Tijdens vrije momenten lees ik de roman Adieu (De Bezige Bij, 2019) van Marcel Möring. Een roman over ‘angst voor het onzichtbare gevaar, de angst waaruit alle andere angsten geboren worden’ (p. 47). Het klinkt mooi, maar ik denk uiteindelijk niet dat het over de hele linie klopt. Neem klimaatangst; je moet je ogen er wel voor sluiten, om niet te zien wat de nu al zichtbare gevolgen ervan zijn: smeltende gletsjers, bosbranden, overstromingen, aardbevingen, hittegolven, overconsumptie enz..

De laatste dag van de cursus gaat het over schuld en schaamte. Ik lees bij Möring ook over schaamte ‘die ontstaat als medeleven en afkeer elkaar ontmoeten (p. 74). En ik lees in een interview van Yoram Stein met Martha Nussbaum over Aristoteles, die ‘zaken opsomt die mensen tragisch vinden: armoede, honger, ouderdom, eenzaamheid, ziekte, dood’ (in: Trouw, 7 april 2005). Ze roepen inderdaad medeleven en soms ook afkeer op, maar vragen voor alles om actie vanuit liefde.

12. Cas Oorthuys
Een paar dagen voor de jaardag van het overlijden van mijn moeder bezoek ik de tentoonstelling met oorlogsfoto’s van Cas Oorthuys in het Verzetsmuseum in Amsterdam (foto van website Verzetsmuseum). Mijn moeder heeft diens vader, de net als zijn zoon ook in het verzet zittende actieve predikant gekend. Hij liep een keer, toen mijn oma ziek was, met een pannetje soep over straat naar haar toe. Kenmerkend voor wat ik over hem heb gehoord, lijkt me. En in het verlengde liggend van wat ik hiervoor schreef.

Op de tentoonstelling hing een foto met een bijschrift dat me in de war bracht. Het gaat om een foto die op 11 mei 1940 is genomen na het bombardement op de Blauwburgwal in Amsterdam. We zien waarschijnlijk een dode man en een zwaar gewonde vrouw die verwijtend recht in de camera kijkt. Op het bijschrift lezen we dat Oorthuys zich zijn leven lang is blijven afvragen of het goed was dat hij deze foto nam. ‘Het is een dilemma waar elke oorlogsfotograaf voor staat: wat laat je de wereld zien en wat, uit bescherming van de gefotografeerde, niet’.
Een vrijwilliger vraagt me na afloop wat ik van de tentoonstelling vind. Ik vertelde hem over mijn moeder, die Oorthuys’ vader kende. Hij kijkt me wat bevreemd aan en zegt niets. Later bedenk ik me, dat ik had moeten vertellen over die foto, al weet ik niet hoe hij dáárop zou reageren. Misschien even bevreemd de wereld inkijkend.

13. Innocence van Kaija Saariaho
Weer een opera: Innocence van Kaija Saariaho (1952-2023) bij De Nationale Opera (DNO). Als Vriend van DNO bezocht ik de voorgenerale.[2] Ik verbaas me over enkele recensies, waaronder die van Britt van Klaveren (in: Het Parool, 9 oktober 2023): ‘Op emotioneel vlak biedt de uitvoering [lees: opvoering, EvS] van DNO wel wat weinig beweegruimte’. Dat staat in de intro. Even verderop lees ik: ‘een emotioneel plateau, geen emotionele reis’. Dat plateau verwijst naar het draaiende decor, een plateau van Chloe Lamford.
Op het eind van de voorstelling staan vier van de dertien solisten naast dat plateau; ze zijn buitengesloten. Of zijn ze de dragers van een doodskist ná de school shooting? Je mag het als toeschouwer zelf invullen, maar emotioneel raakte het mij althans als een mokerslag.

14. Positieve Gezondheid
In november doe ik mee aan een gesprek over Positieve Gezondheid van het Longfonds in Amersfoort. Ter voorbereiding werd de zes deelnemers aan deze tafelronde gevraagd om wat over dit thema te lezen en ‘het spinnenweb’ in te vullen. Dit bestaat uit zes dimensies: dagelijks functioneren, meedoen, lichaamsfuncties, kwaliteit van leven, mentaal welbevinden en zingeving, en is ontwikkeld door Machteld Huber.[3]
De vrijdagmiddag voor deze bijeenkomst werden in het tv-programma Tijd voor Max waar ik – afhankelijk van de onderwerpen – wel eens naar kijk, Erik Scherder en Leonard Hofstra (cardioloog) geïnterviewd. Zij zijn de auteurs van het boek Hoop voor Hart en Hersenen (uitg. Athenaeum). Ook hier kon je digitaal een vragenlijst invullen. Over veerkracht en welzijn. De uitkomst pakte bij mij anders uit dan de antwoorden op ‘het spinnenweb’; het maakt denk ik heel veel uit op welke dag en in welke gemoedstoestand je zo’n web of vragenlijst invult.

Laten we wel wezen: positieve gezondheid, veerkracht en welzijn ervaar ik in het leven en niet uit een boek, hoewel ik de laatste zal zijn om te ontkennen dat die vragenlijsten je kunnen triggeren en – als je je er met iemand over kan praten – ook op een goed spoor kunnen zetten. Bijvoorbeeld in een luisterkring, waar ik eerder voor Kerk in Mokum aan meedeed en over schreef.
Een voorbeeld maak ik kort daarna mee. Namelijk op het moment dat ik een buurvrouw tegenkom die vraagt hoe het met mij gaat. ‘Goed’ antwoord ik, de muziek van een concert in het Concertgebouw nog in mijn hoofd. ‘En met jou?’ was de wedervraag. ‘Gaat wel’.

Ik moet denken aan iemand die van haar cardioloog de keus tussen verschillende behandelopties had gekregen. De laatste van de drie heet: aanvaarden. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, leerde ds. Sytze de Vries (zie foto) ons eens naar aanleiding van een gedicht van Jacqueline E. van der Waals tijdens een leerhuis, hoewel Van der Waals tussen twee haakjes waarschijnlijk niet zo’n zwakke gezondheid had als iedereen aanneemt. Maar de hartpatiënte antwoordt iedereen die vanaf dat moment aan haar vraagt hoe het met haar gaat: ‘Goed!’. Ik zag wat er dan met de vragensteller én met haar gebeurt: ze klaren allebei op. Zoals ik na het ‘Gaat wel’ van mijn buurvrouw meteen even down werd als zij.

Ik weet niet tot welke school die cardioloog behoort, de Positieve Gezondheid, de positieve psychologie, de cognitieve herwaardering of dat hij de ideeën van de filosoof René Gude toepast, – maar het leven zelf leert je hoe je erin zou kunnen staan, zonder te bagatelliseren aan de ene kant of – zoals ik in Amersfoort ook zag – te overcompenseren. Misschien zijn dan toch de woorden ‘mild optimisme’ of ‘mild pessimisme’ die Scherder en Hofstra bezigen (de uitwerking ervan komt redelijk overeen) adequater.

15. Pina van Wim Wenders
Een van de laatste ervaringen waarin het thema ‘emoties’ in alle breedte terugkomt, is een uitlating van een van de danseressen in de documentairefilm Pina (over Pina Bausch) van Wim Wenders (2011). Zij heeft het over ’triest, woedend, huilen, lachen, brullen’. Alsof – zegt ze – ‘Pina in ieder van ons verborgen was, of omgekeerd, alsof wij deel uitmaakten van haar’. Een ding is mij gaandeweg dit jaar ten aanzien van het jaarthema in ieder geval duidelijk geworden: emoties moet je ten goede aanwenden, opdat je niet stil blijft zitten en staan, erin blijft hangen, maar actie onderneemt. Niet lam laat slaan door de verkiezingsuitslag of de oorlog in Oekraïne of Israël/Gaza bijvoorbeeld maar nóg meer ageren tegen antisemitisme en pal staan voor recht, gerechtigheid en vrede.

In soortgelijke bewoordingen uit zich Jane Goodall, zo ook Anna Clyne in haar compositie Weathered, zo laten de drie handen op het werk van Rembrandt en Sanya Kantarovsky zien (zie vorige blogs). Actie is ook empathie tonen, zoals Donatello laat zien in zijn Lamentatie, of Carson die in haar boek Verstild voorjaar handelingsperspectief biedt net zoals het model – of andere modellen – van Positieve Gezondheid dat doen. Die conclusie draag ik het jaar uit het nieuwe jaar in.

[1] Zie mijn recensie van haar boek over trots: https://8weekly.nl/recensie/recensie-trots-gepast-en-ongepast/
[2] Zie mijn blog hierover: https://elsvanswol.nl/sublieme-verschrikking/
[3] Zie: https://www.iph.nl/over-machteld-huber/

Van het donker naar het licht – Advent I

Roger Van der Weyden: de Annunciatie
Tijdens een lezing  over engelen in het Advents- en kerstverhaal in beeldende kunst en muziek voor Helikon in Utrecht, vrijdag 25 november jl., liet ik op een gegeven moment het linkerpaneel zien van het zogeheten Columba triptiek. De Vlaamse kunstenaar Rogier Van der Weyden schilderde het in 1455 (zie afb., Alte Pinakothek, München). Ik vertelde dat op dit linkerpaneel de Annunciatie wordt afgebeeld; iemand had tijdens de pauze al gevraagd of ik nog wat over de Annunciatie zou vertellen. Ja dus.
We zien Maria als lezeres, geknield voor een enorm boek. Ze wordt overvallen door de engel Gabriel. De woorden die hij spreekt, – en die we even daarvoor in vertaling hadden gelezen -, worden afgebeeld alsof ze uit zijn mond komen. We zien ook een duif, – de duif van het Heilige Geest -, als zonnestraal door het raam binnenvallen. De lelie is zoals bekend het symbool voor de maagdelijkheid van Maria (Lucas 1 vers 27). Gabriel heeft hier de staf in de hand, het attribuut waarmee we hem die middag al eerder afgebeeld hadden gezien. Samen met zijn woorden vormt deze een kruis, als voorteken van wat het lijdensverhaal dat gaat komen en wat op het niet getoonde middenpaneel wordt uitgebeeld. Het lijkt zich door het roosvenster allemaal af te spelen in een kerk; zo trekt Van der Weyden de voorstelling zijn tijd in. Iets dat een beetje als leidraad gold voor andere voorstellingen uit de renaissance en barok die ik liet zien.
Iemand van de toehoorders in Utrecht merkte snedig op dat er ook een bed te zien valt, dus dat het zeker geen kerk is. Voor mij de aanleiding om een stokpaardje maar weer eens te berijden: die zonnestraal staat ook symbool voor de manier waarop het geestelijke het wereldlijke doorlicht: een kerk én huiskamer met een bed in een afbeelding.

Sibelius en Mozart
Ook artistiek partner van het Koninklijk Concertgebouworkest, Klaus Mäkelä (zie foto, vanaf 2027 chef-dirigent) heeft als bekend grote affiniteit met beeldende kunst. Het gaat zelfs zo ver, dat hij zijn concerten – ongetwijfeld in samenspraak – naar eigen zeggen samenstelt als was hij de curator van een tentoonstelling. Dat levert spannende programma’s op.
Neem de concerten op 23, 24 en 24 november jl., waarvan het laatste rechtstreeks werd uitgezonden door Mezzo. Op het programma stond voor de pauze de Vierde symfonie (1910-’11) van Jean Sibelius en het Requiem (1791) van Wolfgang Amadeus Mozart. In de pauze van het concert zei Mäkelä in een eerder opgenomen interview, dat hij met deze werken van donker naar licht ging. Hij vertelde over Sibelius die in de tijd dat hij zijn symfonie schreef, leed aan keelkanker die hem te neersloeg. Hij vertelde over het licht dat doorbreekt in het Requiem van Mozart. Dat was de boodschap die hij ons aan de vooravond van Advent – vul ik in – mee wilde geven: van donker naar licht, gelijk het orgelkoraal Nun komm der Heiden Heiland van Joh. Seb. Bach dat doet.[1]
Martijn Voorvelt besluit zijn toelichting op deze symfonie in Preludium met de constatering dat er toch zo nu en dan ‘uit het mysterieuze landschap momenten van hoop, licht en een diep doorvoelde spiritualiteit’ oprijzen. Mäkelä zal het ongetwijfeld hier wel mee eens zijn, al benadrukte hij in zijn interpretatie eerder de donkerte van het werk, om na de pauze het licht te laten schijnen als het geestelijke dat het wereldlijke doorlicht.

Joh. Seb. Bach
En dan tot slot Bach, voor wie iets soortgelijks geldt als we klavecinist Pierre Hantaï mogen geloven, en waarom zouden we dat niet doen.
Hij besloot zijn recital ‘Hommage aan Gustav Leonhardt’ op zondag 27 november 2022, eerste Advent in de Dorpskerk van Bloemendaal met Bachs Partita in g BWV 1004, getranscribeerd voor klavecimbel door Leonhardt. De partita met de beroemde Chaconne, die ik in mijn CD-collectie heb in een uitvoering door Marie Leonhardt, de onlangs overleden echtgenote van Gustav Leonhardt en zoveel méér dan dat.
Hantaï vertelde ter inleiding, dat Bach het werk schreef na de dood van zijn eerste vrouw, Maria Barbara (1720). Voorts vermeldde hij, dat Bach geen Bach zou zijn zonder een religieuze ondertoon in ook zijn wereldlijke werken. In de Chaconne klinkt bijvoorbeeld het koraal Christ lag in Todesbanden. Dit feit is, zo zei hij, pas onlangs ontdekt. In het middendeel van de Chaconne, dat in een stralend D gr.t. staat, zo vertelde hij verder, weerklinken de hemelse trompetten. Verder invulling liet hij aan de luisteraars over die ademloos naar zijn grootse interpretatie luisterden. Een donker landschap met momenten van hoop en licht, in een diep doorvoelde religiositeit. Dat was het. Wat wil je nog meer in de Adventstijd.

 

[1] Met dank aan een vriend die dit koraal noemde. Interessant is dat Martijn Voorvelt in Preludium, het muziekmagazine van Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest (nov. 2022) in zijn toelichting bij dit concert een andere mening is toegedaan: ‘Wat wilde de componist hiermee uitdrukken? De onzekerheid die heeft geleid tot diverse speculaties. Voorvoelde hij de Eerste Wereldoorlog? Was het een verwerking van nare jeugdherinneringen? Was het een verwerking van nare jeugdherinneringen? Of toch van de keelkanker die hem deprimeerde? Niets van dat alles.’

Kunst en kerk

Ik heb wat met de verhouding tussen ‘Kunst en kerk’, om de titel van het themanummer van het tijdschrift In de Waagschaal (3 juli 2021, jrg. 50 nr. 7) aan te halen. Zo ben ik enkele jaren lid geweest van de kunstcommissie van de Oude Kerk in Amsterdam en heb als curator a.i. enkele tentoonstellingen samengesteld voor de Amsterdamse Thomaskerk (nu: De Thomas). Op dit moment denk ik nu af en toe mee aangaande kerk en kunst in de breedste zin van het woord (beeldende kunst, gedichten, muziek) met mijn wijkpredikant, ds. Paula de Jong van de Nieuwendammerkerk en schrijf af en toe een recensie over een boek of tentoonstelling op dit terrein. Reden te meer om het genoemde extra dikke zomernummer (48 pagina’s) met buitengewone interesse te lezen en erop in te gaan in deze al even extra lange blog.

Kunst en kerk
Om te beginnen het artikel van Jessa van der Vaart, vanaf 2016 verbonden aan diezelfde Oude Kerk (zie historische foto). Zij begint met te memoreren dat haar vader, de in 2000 overleden keramist Jan van der Vaart, zichzelf liever pottenbakker noemde, maker van gebruiksvoorwerpen. Het lijkt een statement, zo aan het begin van haar artikel dat de vraag oproept: is kunst in de kerk dan óók een gebruiksvoorwerp in plaats van een autonoom kunstwerk? Staat het dan ten dienste van de kerk? Denk bijvoorbeeld aan een Avondmaalsstel of een kruiswegstatie. Maar die weg bewandelt ze niet, zodat dat begin, afgezien van de schets van een persoonlijke context, mij inhoudelijk niet helemaal duidelijk is.

Van der Vaart memoreert dat de Oude Kerk zich ontwikkelde tot tentoonstellingsruimte van hedendaagse kunst die kunstwerken toont die specifiek voor de kerk zijn gemaakt. Ze heeft tot nu toe vier exposities meegemaakt – alle vier nadat ik uit de kunstcommissie was gestapt, zodat ik mijn handen vrij had die tentoonstellingen soms te recenseren voor de website 8WEEKLY.

Van der Vaart noemt met name ‘NA’ van de onlangs overleden kunstenaar Chr. Boltanski (2017-2018, zie link naar mijn recensie hieronder). Ze heeft het over een dienst, die niet werd voorbereid met de al dan niet toen nog bestaande kunstcommissie, maar met de toenmalige cantor Christiaan Winter en Marcel Barnard (zie hieronder). Tijdens de dienst werd er een dialoogpreek aangegaan met een niet met name genoemd gemeentelid.
Ze eindigt haar artikel met de constatering, dat kunst staat voor ‘condition humaine’ en de kerk daar iets aan toevoegt: ‘een ander, verrassend perspectief dat nu juist niet uit die “condition humaine” opkomt, maar uit een andere hoek, van een andere kant, met een andere stem’. Maar zou de kerk niet juist meer aandacht moeten hebben voor de ‘condition humaine’? Het is analytisch ongetwijfeld verhelderend, maar ook een beetje valse tegenstelling die wordt gecreëerd.

Kunst en geloof
Het volgende, wat omvangrijker artikel is van de hand van Marcel Barnard. Ook hij komt aan het eind van zijn stuk met de installatie van Boltanski en genoemde dienst, maar zijn insteek is een andere. Ook hij begint net als Van der Vaart met de persoonlijke context waarin zijn liefde voor kunst ontwaakte: zijn vader, die hem meenam naar een tentoonstelling in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Hier kreeg de jonge Barnard een numineuze ervaring bij het zien van werk van Peter Struycken. Hij schreef erover in Meditaties van de ziel (Amsterdam, 2020, p. 21 e.v.), waarover ik eerder blogde.

Eenzelfde soort sensatie overkwam hem bij het beleven van de liturgie in de Amsterdamse Oude Kerk. Hier dus geen al dan niet valse tegenstelling, maar een en dezelfde soort ervaring. Als wetenschapper heeft hij ook weet van een ‘keurige boedelscheiding’, maar ‘op de via directa, in de geloofservaring wentelen geloof en kunst, het esthetische en het religieuze (…) onlosmakelijk om elkaar heen’, aldus Barnard. Ik kan die bevinding (in de dubbele betekenis van het woord) alleen maar beamen. Ook ik kan evenzeer geraakt worden door een kunstwerk, om het even in welke vorm (beeldende kunst, gedichten, muziek) als door een preek of een lied waarin gevoel en ratio op eenzelfde manier samengaan en mij bewegen en in beweging zetten.

Even verder echter spreekt Barnard toch net als Van der Vaart en in de voetsporen van G. van der Leeuw (1890-1950) van ‘het “andere” van de kunsten [en] het “totaal andere” van God’ en ‘een gesprek tussen beide waarin ze soms samenstemmen en soms van elkaar verschillen’. Alleen, schrijft Barnard dan, ‘bij ware kunst en (…) diep geloof, komt het andere, de ander, de Ander ons in de verbeelding tegemoet’. Moge het zo zijn.

Grensgebied van kunst en religie
De volgende bijdrage waar ik hier aandacht voor wil vragen, is van de kunsthistoricus en schrijver Anneke van Wolfswinkel, die betrokken is bij de Biënnale Kunst in de Heilige Driehoek, dit jaar van 10 juli t/m 15 augustus.
Zij heeft het niet over ‘kunst en kerk’ of ‘kunst en geloof’, maar over ‘het grensgebied van kunst en religie’. Zij heeft het over de ontmoeting tussen ‘hedendaagse kunst en eeuwenlange kloostertradities’. En met Barnard heeft ze het over verbeelden en het nieuwe betekenissen toekennen. Als kunsthistoricus zegt ze hetzelfde als Barnard met de via directa, de geloofservaring of bevinding, maar dan vanuit een ander perspectief: ‘Niet alleen de kunstenaar geeft betekenis, de kijker doet dat net zo goed’.

Als voorbeeld noemt ze het vierdelige kunstwerk Martyrs van Bill Viola en Kira Perov (zie afb.). Het is een kunstwerk dat ik (deels) op verschillende plaatsen heb gezien: in de Nieuwe Kerk in Amsterdam en in Kube, het kunstmuseum van Ålesund (Noorwegen). Ook daar blogde ik al eerder over. De betekenis die ik aan het werk hechtte, was niet anders in de kerk dan in het museum, omdat het kunstwerk zélf in alle gelaagdheid sprak.

Verhouding tussen kunst en kerk
In de bijdrage van predikant en schrijver Frans Willem Verbaas is sprake van de ‘verhouding tussen kunst en kerk’. Hij stelt dat we ‘kunst en kerk als concurrenten kunnen zien, maar ook als broer en zus’. Concurrenten omdat bijvoorbeeld een uitvoering van de Matthäus Passion van Bach meer mensen zal trekken dan een Goede Vrijdagdienst, allebei in de kerk. ‘Kerk en kunst zijn verwant’, schrijft Verbaas, ‘maar niet identiek’.

Beide zouden van elkaar kunnen leren: ‘Van de kunstwereld kan de kerk het belang van kwaliteit leren. Het is niet goed om maar wat aan te modderen met de liturgie of met kinderpraatjes en preken, die niet met werkelijke aandacht zijn voorbereid. Liturgie is geen onnozel maar een heilig spel. De lat mag hoog gelegd.’ Ik denk aan een predikant die de vrijere, cultureel gerichte omgang met een Psalmtekst door een kunstenaar als bevrijdend ervaarde. ‘Omgekeerd’, schrijft Verbaas, ‘kan de kunstwereld van de kerk leren dat het niet goed is om zich blind te staren op werelds applaus of om zich te verlagen tot het bieden van louter amusement’.

Verbaas meent tenslotte, dat ‘predikanten hun ambtswerk ook kunnen voortzetten met andere middelen: met schilderen, muziek, toneel, fotografie, dans, journalistiek, literatuur, bloggen, vloggen, of met bijbels tuinieren of koken’. Afgezien dat hier verschillende grootheden onder één noemer worden gebracht, wordt hij op zijn wenken bediend door twee andere artikelen in dit nummer: van theoloog en kunstenaar Ruud Bartlema en van judaïcus en beeldend kunstenaar Marcus van Loopik. Ook Werner Pieterse doet een duit in het zakje door te stellen, dat ‘het perspectief van de predikant als kunstenaar’ nog te vaak ontbreekt ‘als er weer eens een rapport verschijnt over het ambt’. Want ‘kunst kan ons zicht op het ambt verhelderen en ons uit de dorre vergadertaal halen’. U leest het goed: niet vergaderzaal maar vergadertaal.

Kunst als vernieuwer van de godsdienst
Ruud Bartlema meent dat kunst niet zozeer godsdienst kan vervangen, als wel dat ze ‘wel nieuwe openingen naar de beleving van godsdienst’ kan creëren. Wéér dat woord, dat we al bij Barnard tegenkwamen. Kunst als breekijzer voor gestolde liturgie zeg maar.
Naar Bartlema’s ‘diepste overtuiging zijn zowel godsdienst als kunst vormen of aspecten van wat ik religie noem. Voor mij betekent dat woord religie: verbinding maken (…) [en]  uitdrukking geven aan de ontmoeting met [het] Mysterie en het maken van een verbinding tussen het onbenoembare en het benoembare van dat Mysterie’. Kerk en kunst zijn geen concurrenten, zoals Verbaas meent, ‘maar in wezen verschillende vormen van dat zoeken naar de verhouding tot en de verbinding met dat grote Mysterie dat het leven is’.
In de kerk zouden we elkaar kunnen ontmoeten, in gesprek gaan en zoeken naar nieuwe rituelen ‘rondom bijvoorbeeld concerten, exposities, lezingen, workshops, beeldende kunsten, literatuur, levensbeschouwing en spiritualiteit’.

Onafscheidelijke bondgenoten
Voor Marcus van Loopik zijn kunst en religie ‘functionele bondgenoten van elkaar’. Kunst en religie mag je volgens hem niet tegen elkaar uitspelen. ‘Religie zonder kunst is ook ondenkbaar!’ stelt hij. Uitroepteken. Kunst stelt kritische vragen en hoort daarom ‘als een tweelingzuster bij religie’. Kunst hoort een zekere relevantie te bezitten en mag niet ‘volledig op zichzelf komen te staan en als doel op zich gaan fungeren’. Want dan verzandt ze in ‘pure esthetiek van kleuren en vormen’. Een opvallende opvatting, want juist de esthetiek van de kleuren en vormen van joodse kunstenaars als Rothko (zie afb., diens laatste schilderij) en Newman worden religieus beleefd.

Van Loopik zoekt ook de dialoog, maar dan een ‘binnen een multiculturele en multireligieuze samenleving. Joodse mystiek heeft mij geleerd om te streven naar jichoed, naar eenwording, om bovenal te zoeken naar wat mensen verbindt’. Dat ben ik met hem eens. Ook hij heeft het, net als Pieterse, over taal. Over beeldtaal in dit verband, die ‘geen (…) pasklare of dogmatische antwoorden heeft op de raadsels van het leven, maar roept bovenal authentieke menselijke vragen en verwondering op’. De ‘condition humaine’ van Van der Vaart.

Tot slot
Zo is de cirkel rond en rijst de vraag hoe ik mij na lezing van deze (en andere, niet genoemde artikelen in In de Waagschaal) zelf tussen de schuivende panelen beweeg: tussen kunst en kerk, kunst en geloof, op de grens daarvan.
Concluderend kan ik mij het meest vinden in wat Udo Doedens en Mirjam Elbers in de inleiding tot dit nummer schrijven over de visie van de Van der Leeuw Stichting: ‘de gedachte dat kunst en kerk bondgenoten zijn. Dit bondgenootschap ligt volgens hen niet zozeer in de ondersteunende functie van de kunst bij de verkondiging of in het vereren van de schoonheid maar in de kritische functie van zowel de kunst als de kerk (…). Wie iets doorkrijgt van de ontregelende en inspirerende werking van de kunsten, begrijpt ook beter de draagwijdte van bijbelteksten en – liederen. In die visie zijn kerk en kunst elkaars Geschwister en niet elkaars concurrenten.’

In twee volgende blogs zal ik dit in concreto nader uitwerken aan de hand van respectievelijk Lied 272 uit het Liedboek en mijn keuze van enkele orgelwerken tijdens de orgelzomer.

 

Link naar mijn recensie over ‘NA’ van Chr. Boltanski in de Oude Kerk in Amsterdam: https://8weekly.nl/recensie/a-place-to-think-about-life/

Etty Hillesum en de receptie van haar dagboeken

Etty Hillesum en de receptie van haar dagboeken / onder redactie van Klaas A.D. Smelik, Marja Clement, Gerrit Van Oord, Jurjen Wiersma. – Oud-Turnhout ; ‘s-Hertogenbosch : Gompel & Svacina, 2020. –
165 pagina’s : illustraties ; 24 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-94-637-1197-5

Bloemlezingen uit de dagboeken en aantekeningen van Etty Hillesum (1914-1943)
leidden tot veel, soms eenzijdige respons volgens de redactie van de nieuwe reeks
‘Cahiers Etty Hillesum’. Het doel is een evenwichtiger, wetenschappelijker gestoeld
beeld te schetsen. Negen auteurs belichten in dit eerste deel verschillende aspecten hiervan. Ze kruipen bijvoorbeeld in kiertjes van een andere auteur die over Hillesum nadacht (Jurrien Mol over Rowan Williams), bezorgen een tekst over haar (Alexandra Nagel: ‘Wie was de “S.” van Etty?’ van Henriëtte M. Neitzel-Tideman), bespreken de weerklank in Portugal (Patricia Couto) of een tentoonstelling in Rimini (Gerrit Van Oord). Alles bij elkaar biedt dit een ruime invulling van het begrip ‘receptie’ (verwerking) op een wijze die primair voor wetenschappelijk geïnteresseerden in Hillesums werk interessant is. Met voetnoten, afbeeldingen in zwart-wit en biografieën van de auteurs. Aan deze serie is een website gekoppeld: www.cahiersettyhillesum.org.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Ontroerend mooi

ad-dekkers_vierkant-met-sektorHet was me een weekje wel. Vol ‘zwelgen in eigen zaligheid’, ‘zelffeliciterend opschrijven’ en ‘zelfgenoegzaamheid.’ De Groene Amsterdammer van vandaag lijkt het in verschillende artikelen allemaal op een rijtje te zetten. En toch is dat niet het hele verhaal. Want de week begon met een concert met werken van Bach, waarover vrienden van mij verslag deden. Met een tegenovergestelde ervaring.

Maar eerst dat rijtje arrogantie dat terugkomt in verschillende artikelen in het weekblad. Om te beginnen natuurlijk dinsdag – met de Troonrede als ‘een onverkwikkelijk partijtje zwelgen in eigen zaligheid’, zoals Ewald Engelen het al voorspelde. Vervolgens heeft recensent Joost de Vries het in zijn recensie over John Le Carré’s De duiventunnel: Verhalen uit mijn leven over ‘net iets te zelffeliciterend’ opgeschreven verhalen. Ook Jan Postma heeft het in zijn bespreking van de bundel essays Vertrouwde en vreemde dingen over het boek van Teju Cole dat ‘een vervelende nasmaak van zelfgenoegzaamheid’ achterlaat. En dan hebben we ’t nog niet eens gehad over de rubriek ‘Kijken’ waarin Rudi Fuchs het tot vervelends toe over ‘mijn tentoonstelling’ heeft, terwijl het toch echt om de overzichtstentoonstelling met werk van Ellsworth Kelly in Museum Voorlinden (Wassenaar) gaat. Ja, hij was de curator hiervan. Niet meer maar ook niet minder.

Gelukkig zijn er nog andere verhalen. Ook in het boek van Cole, die het heeft over ‘Bach, die zo door en door menselijk is.’ Ton Koopman zou het zo in zijn mond hebben kunnen nemen. De dirigent die afgelopen zondag werk van hem dirigeerde in het Amsterdamse Muziekgebouw aan ’t IJ. Vrienden berichtten: ‘We zaten buiten de zaal te wachten, de zaal was nog dicht, TK kwam aanlopen, had waarschijnlijk de artiesteningang niet gevonden en vroeg aan de suppoost nadat hij ons goedemiddag had gezegd, mag ik even door deze deur naar binnen, allemaal heel low-key, niet de entree van een beroemdheid.’ Om te concluderen: ‘Je krijgt echt het gevoel dat Koopman zonder zelf nog van alles te willen gewoon die muziek tot leven wil brengen. Echt heel geweldig.’

Bach maakt bescheiden. En misschien is het de Carré’s, Coles en Fuchsen op een ander moment ook gegeven om achter zichzelf te verdwijnen, al schrijft Postma iets over ‘de omvang en complexiteit van Cole’s gaven – alsook zijn grootste zwakte, de manier waarop hijzelf zijn grootste vijand lijkt te zijn.’
Ik kijk naar een afbeelding bij het artikel van Fuchs over ‘zijn’ Kelly-tentoonstelling: Vierkant met sektor (zie afb.) van Ad Dekkers. Op een vierkant zien we een reliëflaag. Een ingewikkelde constructie, die Fuchs omschrijft als ‘een zacht gebogen lijn van een schaduw.’ Ontroerend mooi. Zo moet ook Bach in het Muziekgebouw hebben geklonken.

Een andere context

Frida Kahlo_zelfportretIn Museum Arnhem is momenteel een aanbevelenswaardige tentoonstelling te zien onder de titel Spiegeloog; het zelfportret in de Nederlandse kunst 1900-2015. Op deze expositie hangt een schilderij van Gerrit van ’t Net, dat herinneringen oproept aan een zelfportret van Frida Kahlo. Over haar, en dit portret, schreef ik destijds een column voor Wervelingen (lente 2007) die ik hier t.g.v. de tentoonstelling in Arnhem met toestemming herplaats; de zelfportretten worden ook beschreven in de mooie publicatie bij de tentoonstelling (Uitgeverij Waanders).

Alom hoor je de klacht dat er een gevaar bestaat dat het tragische levensverhaal van een kunstenaar het werk zelf verdrukt – dat er een maatschappelijke samenzwering gaande is die probeert de persoonlijkheid van iemand met een ziekte terug te brengen tot één dimensie: die van zieke.
Toch heb ik het idee dat er een tegenbeweging gaande is. Twee voorbeelden die tegen bovenstaande opvattingen in gaan.

Om te beginnen de tentoonstelling met werk van Frida Kahlo (1907-1954) die ik in de zomer van 2006 zag in het Bucerius Kunst Forum te Hamburg. De tentoonstelling was opgebouwd rond haar bekende zelfportret uit 1944 waarin in plaats van een ruggengraat een Ionische, Griekse zuil valt te zien (zie afb.). Het schilderij verwijst voor de meeste mensen in de eerste plaats naar het busongeluk dat Kahlo in 1925 overkwam en waarbij ze haar ruggengraat op drie plaatsen brak.
Maar op de tentoonstelling werd het (ook) in een andere context geplaatst. Naast het schilderij van Kahlo hing De zittende mannequin (1926) van Giorgio de Chirico. Wie in het Stedelijk Museum in Amsterdam wel eens diens De archeologen uit dezelfde tijd heeft gezien, zal het beeld herkennen: het binnenste van de afgebeelde mens(en), bestaat uit Griekse zuilen. Op die manier wordt het werk van Kahlo in een andere context geplaatst, die van de kunstgeschiedenis en haar inspiratiebron daarbinnen.

Een tweede voorbeeld is een mooi artikel dat de pedagoog en filosoof Truus Fraaije schreef in het oktober/novembernummer 2006 van het tijdschrift Filosofie. De ondertitel spreekt in dit verband boekdelen: ‘Bespiegelingen over een vergeten samenhang.’ Net als het citaat van Aldous Huxley dat als leidraad dient:

That’s what you always forget, isn’t it?
You forget to pay attention to what’s happening.

Het artikel is opgedeeld in elf paragrafen. In de tweede vraagt Fraaije zich af of het ‘niet tijd wordt het grote perspectief erbij te betrekken, het perspectief van onze cultuur, van ons gezamenlijk leven.’ In Hamburg deden ze dat door de culturele context van Frida Kahlo nadrukkelijk in het middelpunt van de tentoonstelling te plaatsen. Zodat zij niet langer – de angst van Wolffers – tot louter ‘zieke’ wordt bestempeld, maar als kunstenares die een handicap had.
In de zesde paragraaf komt Fraaije tot eenzelfde soort conclusie aan de hand van leven en werk van Nietzsche, waarmee zij tijdens het schrijven van haar artikel weer eens bezig was. ‘Nietzsche, is mijn indruk uit het biografisch materiaal over zijn leven en dood, valt niet samen met zijn ziekte, wordt gezien en herinnerd als zoon en broer Friedrich, wiens werk in ere gehouden wordt.’ Overigens door diens moeder op een respectvoller wijze dan door diens zuster, maar dit terzijde. Ook hier staat ‘de betrekking voorop’, aldus Truus Fraaije.

De betrekking tussen kunstwerken (zoals op de mooie tentoonstelling in Hamburg) of, en voor alles, tussen mensen, zoals Fraaije dat in haar al even mooie artikel beschrijft. En in Arnhem op dit moment te zien valt.

http://www.museumarnhem.nl/NL/agenda/tentoonstellingen/spiegeloog

http://www.uitgeverijdekunst.nl/webshop_searchres/SpiegelOOG+-+Het+zelfportret+in+de+Nederlandse+kunst%2C+1900-2015