Datgene wat tegenover ons staat

Een weekendje Fredeshiem leverde twee boeken op, waaronder De wortels van de agressie van Friedrich Weinreb (uitg. Quintessentia, 2021). Misschien, dacht ik bij aankoop, vind ik hierin het antwoord op de vraag die Marcel Poorthuis stelde – en open liet – tijdens een cursus van PaRDeS waarover ik al eerder blogde. Méér dan in het boek Het Agressieparadijs van Caroline Koetsenruijter (S2 uitgevers). Zij zoekt het, net als Jonathan Sacks in het boek dat wij tijdens de genoemde cursus bespreken, Moraal (uitg. KokBoekencentrum) in de ‘individualisering [als] politieke norm’ (Trouw, 30 oktober 2021).

Dialectiek
Weinreb zoekt het in dialectiek. Het voorwoord van de uitgever begint met de stelling, dat we ‘van buitenaf agressie niet kunnen bestrijden. (…) Van binnenuit kunnen we echter een andere verhouding vinden met de ander, met datgene wat tegenover ons staat, vanuit het besef dat een mens altijd leeft in de paradox tussen de tegendelen.’
De auteur heeft het om te beginnen over de twee bomen in het paradijs. Die van het leven en die van de kennis van goed en kwaad. Hij vraagt zich inderdaad af, of ‘agressie misschien samenhangt met iets wat ertegenover staat, wat onopzettelijk tot de aanval uitdaagt’. We streven naar ‘iets wat een eenheid is en de weg naar die eenheid laat zien’. Soms, even. Als in een glimp.

Hij gaat verder met een andere ‘dualiteit in de mens’, gesymboliseerd door Kaïn en Abel, de presteerder en de dromer. ‘Beiden hebben wij in ons’, maar het levert ‘een sterke weerstand in ons op om te accepteren dat iets door een andere kracht wordt voortgebracht’. Agressie ‘is gericht tegen jezelf, tegen je voorstellingsvermogen, je fantasie’. Agressie om je heen is het gevolg.
Zoals – een ander voorbeeld – Jozef ‘de agressie van zijn broers oproept’. ‘We gunnen onszelf het dromen niet’, stelt Weinreb. Mooi is de uitleg van Potifar die Jozefs kleed vastpakt, waarna hij zonder kleed vlucht. Zonder omhulling; ‘de rok is datgene waarvan wij denken dat wij dat nu zijn, of het hopen of het verwachten’. Ik moest daarbij denken aan voetbalsupporters die zich hullen in de driekleur, of aan president Macron die het blauw in de Franse vlag iets dieper liet aanzetten, omdat het originele, lichtere blauw teveel aan de EU-vlag zou doen denken.

Liefde
Weinreb eindigt zijn boekje met de volgende passage: ‘Een beetje geduldige liefde, een beetje geduldig afwachten is (…) in de praktijk de beste houding tegenover agressiviteit. (…) Niets is zo ziekmakend als het luisteren naar onze eigen argumenten voor ons gelijk. (…) Liefde is een geweldig geheim wapen. Vooral daar waar agressie opspeelt. Daar geeft de boom van het leven zijn vrucht. Laten we niet aarzelen ervan te nemen.’
Ik was in eerste instantie een beetje teleurgesteld: ja, de liefde, daar hebben we haar weer. Geloof, hoop en liefde. Tot mij te binnen schoot, dat liefde óók betekent: wijs je naaste, die je lief moet hebben als jezelf, er ook op wanneer hij/zij uit de bocht vliegt. We lezen het in Leviticus 19:17. Want als je dat niet doet, ben je medeschuldig, laad je zonde op hem/haar.

Wanneer iemand de uitsluiting op grond van niet-gevaccineerd zijn voor Covid-19 vergelijkt met de uitsluiting van de joden pal voor, in en na de Tweede Wereldoorlog, dan moet je erop wijzen waar dit toe leidde: de sjoah en dat je zo’n vergelijking niet kan en niet mag maken. Maar je moet in een adem óók met een tegenvoorstel komen die de tweedeling, die dialectiek of dualiteit tussen gevaccineerd en niet-gevaccineerd opheft, zoals Mirjam Bikker namens de Christen Unie (CU) deed: 1G in plaats van 2G, dat wil zeggen iedereen testen voor toegang, op welke manier in te vullen dan ook. En niet – zoals ik Kees Boonman tijdens een uitzending van Tijd voor MAX (op 16 november 2021) hoorde zeggen – omdat dit wel zal komen door de achterban van de CU die zich niet altijd wil laten vaccineren, maar omdat de wortel van de agressie zo wordt uitgeroeid, wortel én tak. En er een glimp van een waarlijk samenleven zichtbaar wordt. ‘Een ander kompas’ noemde Bikker dat. Vergelijkbaar met wat Weinreb ook schetste.

Opdat wij horen

Het Festival Oude Muziek 2021 is van start gegaan! Traditiegetrouw is het nummer van het Tijdschrift Oude Muziek dat pal daarvoor verschijnt, geheel gewijd aan de programmering van het festival. Twee interessante artikelen sprongen er – niets ten nadele van de andere stukken – voor mij dit keer uit: het interview dat Stefan Grondelaers had met Marcel Pérès over Guillaume de Machauts Messe de Nostre Dame, dat 28 augustus jl. door zijn Ensemble Organum werd uitgevoerd in de Domkerk, en het artikel dat Avery Gosfield van Ensemble Lucidarium schreef onder de titel ‘Representatie en racisme in oude muziek. Piyyutim en het kruistochtrepertoire’. Dit naar aanleiding van een concert en een lezing op 1 september in Gasthuis Leeuwenbergh (ConcertLab). Ze sprongen er niet alleen uit, – ze gingen ook met elkaar is gesprek zoals de trouwe lezers van deze blog dat van mij kennen.

‘Zonder versiering lukt het niet’
Eerst het artikel van Grondelaers, die als universitair docent is verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij stelt nadrukkelijk, dat ‘de Franse organist en dirigent Marcel Pérès [zie foto links] al vier decennia berucht is vanwege zijn make-overs van de heiligste huisjes uit de oude muziek’. De cd-registratie van Machauts Messe de Nostre Dame (uit 1997) was ‘buitengewoon controversieel’.

Tegen het slot van het interview stelt Pérès dat ‘bij Machaut de polyfonie een stapelvorm van stemmen is die bovenop de gregoriaanse melodie zijn geplaatst’. In mijn boekje Dialoog in muziek ben ik ingegaan op de manier waarop Pérès dit tot klinken brengt. En hij niet alleen – dit gold ook voor de tenor Nigel Rogers. In beide gevallen komt dit onder meer tot uiting in de oosterse versieringen die binnen hun uitvoeringspraktijk worden toegevoegd. ‘Daarbij gaat’, schreef ik (p. 26), ‘Pérès net als Nigel Rogers te rade bij etnologische bronnen en levende tradities die de oosterse oorsprong [van het gregoriaans, EvS] hebben bewaard’. Pérès zegt tegen Grondelaers dat men hem ‘de Oosters aandoende ornamentiek soms kwalijk neemt’. Hij zegt er niet bij of dit op enigerlei wijze te maken heeft met anti-judaïstische opvattingen.

‘Representatie en racisme in oude muziek’
Gosfield (foto rechts) benoemt dit wel in haar artikel. Zij wijst op bijvoorbeeld teksten uit de oude muziek, zoals de Cantigas de Santa Maria en stelt fijntjes dat ‘wanneer ze worden uitgevoerd, aanstootgevende teksten soms ongewijzigd worden gelaten, soms opgeschoond en soms weggeredeneerd’. In hetzelfde boekje als hiervoor genoemd, heb ik dit benoemd: in zevenentwintig van de dertig Cantigas is ‘sprake van joden als kinderen van de duivel. In Cantiga 12 wordt zelfs opgeroepen tot een pogrom in Toledo!’ (p. 18). Ik haal voorts een artikel aan, waarin ‘de Cantigas in de traditie van de kruistochten worden geplaatst’.

Daarmee zijn we binnen de context van het concert door het Ensemble Lucidarium: ‘Op weg naar Jeruzalem: kruistochtliederen’. Binnen dit concert confronteert het ensemble ‘een kruistochtlied als Jerusalem mirabilis met een muzikale zetting van de piyyut [postbijbelse Hebreeuwse gedichten, EvS] Elohim al domi le-dami (G’d, laat mijn bloed niet in vrede rusten)’. Zo, zegt Gosfeld, ‘kunnen we de gevolgen laten zien van anti-judaïstische retoriek en tegelijkertijd stem geven aan de slachtoffers ervan’.

Er valt nog veel meer interessants over te zeggen, maar dat kunnen we ongetwijfeld in het programmaboek bij het Festival teruglezen. Een ding nog.

Bloed
Tijdens een Bijbelkring over Hebreeën vroeg iemand wat de rol van het bloed binnen deze brief toch was. Ik vond een antwoord in het boek Messiaanse volharding van K.H. Kroon, dat in het verlengde ligt van de hiervoor genoemde piyyut. Het gaat terug tot Kaïn en Abel. ‘Abel spreekt nog altijd, hoewel hij dood is, hoewel hij vermoord is’. Zoals de zovelen, vanaf de kruistochten tot nu. ‘Zijn bloed roept tot God! Eigenlijk staat er een meervoud’, schrijft Kroon: ‘bloeden. Al dat bloed schreeuwt. Kaïn zei: Weet ik veel waar hij is. Maar God hoorde hem. Hij wist waar hij was, want zijn bloed riep. Dat is een motief gebleven. Ergens op een gedenkteken van de moord op zes miljoen joden staat de tekst uit Tenach: O, aarde bedek mijn bloed niet! Dat wil zeggen: Laat het niet toegedekt worden’ (p.18).

Ik denk dat Gosfeld met haar ensemble dit hoorbaar wil maken. Vanuit een innerlijk oor. Opdat wij horen.

Leren, vieren en dienen

De Protestantse Kerk Nederland (PKN) doet momenteel onderzoek naar wat de meest geliefde liederen zijn. Quadraatschrift, het toenmalige tijdschrift van het Centrum voor leren en vieren (CLV) in Amsterdam, had destijds een Liedrubriek waarin hetzelfde werd gevraagd. Als redactievoorzitter/eindredacteur heb ik die rubriek ook een keer mogen schrijven. Ik koos toen voor Lied 272 uit het (toen) nieuwe Liedboek: ‘Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Here’. Ik herneem die bijdrage hier niet, maar doe het nog eens dunnetjes over en vraag me zo’n kleine twintig jaar later af, of wat ik toen zo mooi vond aan dat lied, dit nog steeds zo ervaar.

Het lied werd in 1901 geschreven door de Franse predikant en latere hoogleraar in Parijs Wilfred Monod (zie foto links, 1867-1943). Hij stichtte tevens een Franciscaner orde voor protestantse leken, Tiers Ordre Protestante des Veilleur. Hij wordt gekenschetst als een mystiek theoloog, wat hem denk ik tekort doet, want hij was een niet alleen in het hart maar in zijn totale mens-zijn bewogen. Bewogen door wat er politiek en maatschappelijk om hem heen en in de wereld gebeurde. Met ontferming bewogen, zou ik willen zeggen. De kerk zou daarbij volgens hem een grote rol moeten spelen. De theologische faculteit van Parijs was dit niet met hem eens, en ontsloeg hem in 1929. Hij was toen twintig jaar hoogleraar praktische theologie geweest.

‘Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Here’ is een lied van Monod dat als Gezang 324 werd opgenomen in het ‘oude’ Liedboek en (gelukkig) doorschoof naar het ‘nieuwe’ Liedboek (Lied 272). Dit lied is te danken aan Jan Wit (1914-1980), die als predikant van de Waalse gemeente in Nijmegen bekend was met het Franse kerklied.
De hiervoor benoemde tweeslag die Monods theologie kenmerkt (mystieke inkeer en politieke en maatschappelijke betrokkenheid) komt er duidelijk in terug en reikt elkaar de hand.

Gods aangezicht
Het eerste couplet geeft uiting aan die mystieke inkeer, hier betrokken op Jezus van Nazareths stille innigheid, op Jezus ‘die op een berg klom’, alleen was met God ‘die geest en waarheid zijt’. Overigens staat in het origineel niet ‘berg’ (montagne) maar woestijn (désert).
Ik zal nooit vergeten dat, toen ik problemen kreeg binnen de kerkenraad van de kerkgemeente waarbij ik me had aangesloten, de toenmalige predikant tegen mij zei, dat het in een dienst niet om al dan niet goed- of kwaadwillende gemeenteleden gaat, maar om het zoeken van Gods aangezicht, om Góds aanwezigheid.
Die aanwezigheid heb ik ervaren toen ik, op vakantie in Israël, enkele momenten in de woestijn vertoefde. Ik voelde me te moe om nog een stap te verzetten, maar mijn kamergenote – die daar al eerder was geweest – zette me ertoe aan éven aan de woestijn (letterlijk de achtertuin van ons hotel) te ruiken. Ik ben er haar nog steeds dankbaar voor.
Het raakte me diep en troostte me net zoals dit eerste couplet dat in diezelfde kerk werd gezongen op de eerste zondag dat ik de kerk bezocht, de eerste van de vele jaren die zouden volgen tot de narigheid begon en ik vertrok. ‘Als welkom’, zoals de toenmalige (een andere) predikant na afloop tegen mij zei. Hij had mijn bijdrage aan Quadraatschrift gelezen en gaf er een prachtig gevolg aan.

Uitgeputte schapen
Het tweede couplet volgt de lijn van het zich terugtrekken naar een eenzame plaats (Marcus 6:30), maar verbindt deze met Mattheüs 9:36: ‘Toen hij [Jezus] de mensenmenigte zag, voelde hij medelijden met hen, omdat ze er uitgeput en hulpeloos uitzagen, als schapen zonder herder’.
Ik heb al eerder aangegeven dat ook voor mij de tweeslag van Monod, en van andere theologen – zoals Dorothee Sölle – leidinggevend is. Ik ben dat des te sterker gaan voelen, toen ik van de toenmalige hoofdredacteur van het blad Kerk in Mokum met grote regelmaat werd gevraagd om juist aan de rubriek Diaconie bijdragen te leveren. De ontmoetingen die ik toen had met mensen die je gerust uitgeput en hulpeloos, maar ook heel krachtig kunt noemen, maakte diepe indruk op mij. Tot op de dag van vandaag.

Kaïn en Abel
Het derde vers verwijst naar het verhaal over Kaïn en Abel (Genesis 4:1-16), dat ook centraal staat in de opera Die ersten Menschen van de Duitse componist Rudi Stephan (1887-1915) die in het kader van het Holland Festival 2021 werd opgevoerd en ook via stream valt terug te zien: Kajin en Chabel. Feitelijk zet Stephan Chabel net zo vergeestelijkt neer als Monod wanneer deze spreekt van mystieke inkeer. Kajin is bij Stephan een man die ziek is van verlangen naar seksuele bevrediging. Bij Monod roept Abels bloed ‘nog steeds tot ons geweten,/ Wie ’t zingend overstemt is Kaïns deelgenoot’.

Het leed dat van de aarde schreit
In het laatste couplet lijkt Monod een samenvatting te geven van de eerste drie: de ‘Heiland op de berg, alleen met God zijn Vader’ en ‘’t leed dat van de aarde schreit’. Daaraan koppelt hij dan een oproep die tegelijk een bede is: ‘Maak uw kerk tot hoorder en tot dader’. In één Bijbels woord samengevat: dabar. Het is een verwijzing naar Jakobus 1:22-24, het Bijbelboek dat ik in diezelfde grote stadsgemeente in het leerhuis en als doorgaande lezing op zondag heb leren kennen en op waarde schatten. Leren, vieren én dienen. Deze drie.

De melodie
De melodie waarop dit lied is gezet, is van de Franse theoloog en componist Emmanuel Haien (zie foto rechts, 1896-1968). Hij schreef onder meer een studie over de gregoriaanse oorsprong van de Geneefse psalmwijzen. Een lijn die je nog verder terug door kunt trekken, naar joodse melodieën.
Haiens melodie gaat hand in hand met het ingetogen karakter van de tekst. Oorspronkelijk stond de melodie (zie het ‘oude’ Liedboek) in e kl.t., wat dit nog benadrukt en (o toeval) tevens mijn lievelingstoonsoort is, maar nu is hij een toon lager gezet (d kl.t.), wat het accent wellicht meer legt op de maatschappelijke betrokkenheid van de tekst, wat ook nog eens wordt benadrukt door de 4/4 in plaats van 2/4-maat.
Kenmerkend zijn voorts de gepuncteerde noten (melodieregels 2 en 4), waar tekst en melodie als het ware even pauzeren, even inhouden. Het doet denken aan de onvergetelijke manier waarop Frans Brüggen wel eens inhield in Bachcantates waar tekst en muziek van een ingetogenheid uiten (bijvoorbeeld BWV 8). Op deze manier is de eenheid van Monod ook in de muziek terug te vinden.
Het is een lied dat gaandeweg je leven steeds meer gaat zeggen. Een lied om nog steeds lief te hebben, zoveel jaren na mijn eerste stukje hierover in Quadraatschrift.

 

Link naar tekst, melodie en gezang: https://www.youtube.com/watch?v=wO7THYgEMdg

Over kerk en synagoge en twee beelden van Johan Tahon

‘Interessant u. vor mir aus gesehen, nie lösbar’ schreef de Zwitserse vriendin van mijn vader op de flyer van de tentoonstelling Ecclesia et Synagoga. Zwei feindliche Schwestern in 1999 in het Jüdisches Museum Hohenems (Oostenrijk, zie afb. links). Zou het beeld Twins – Zwillinge, een monument voor Hannover dat Johan Tahon maakte (zie afb. rechts, foto van Gert-Jan van Rooij) en dat op 4 mei a.s. om 19.00 uur aan de Landeskirche aan de Rote Reite wordt onthuld, die vraag anders hebben beantwoord? Daarvoor moeten we eerst in de kunstgeschiedenis duiken.[1]

Ecclesia en Synagoga
De afbeelding van de twee zusters, of tweelingen zoals Tahon ze noemt, vindt de basis in typologieën die kerkvaders en middeleeuwse navolgers in de Bijbel vonden. Kaïn en Abel is een voorbeeld. Ambrosius zag in Kaïn de voorafbeelding van Annas en Kajafas, Judas en de joden, en in Abel de voorafschaduwing Jezus van Nazareth, de goede herder die onschuldig ter dood wordt gebracht. Bij deze, en andere voorbeelden is de ‘goede’ kant steeds de kerk en staat de ‘slechte’ voor de synagoge. Het is in de middeleeuwse kunst uitzonderlijk, wanneer ze min of meer gelijkwaardig worden afgebeeld. Bijvoorbeeld als os en ezel bij de geboorte van Jezus.

Concordia
Een andere opvatting vinden we terug in de zogenaamde Concordia Veteri et Novi Testamenti, oftewel de harmonie tussen Oude- en Nieuwe Testament. Hierin wordt uitgegaan van het feit dat beide boeken ten diepste dezelfde boodschap brengen. De synagoge wordt gezien als de draagster van Tenach, en Ecclesia als een volgende fase in het heilsplan dat God met de wereld heeft.
Maar er bestaat ook een andere invulling van, die onder meer tot uiting komt in het geschrift Altercatio Ecclesiae et Synagogae (ca. 500?). Hierin wordt een twistgesprek beschreven tussen Synagoga en Ecclesia. Ze worden beide voorgesteld als vrouw, en de Synagoga eist haar eigenheid terug van de Ecclesia. Maar ze krijgt die niet en wordt beschuldigd van liegen en blindheid.

Afbeeldingen
Dit laatste gegeven, de blinde Synagoga, leidt rechtstreeks naar de manier waarop de vrouw later wordt afgebeeld. Eerst is het vaak overigens nog een man, zoals Mozes op een miniatuur in de bijbel van Moutier-Grandval (ca. 840). Hij staat voor Tenach en heeft een sluier voor de ogen, die wordt weggetrokken door één van de apostelen. Dat wil zeggen: hem is het heil nog verborgen en moet worden onthuld door de Ecclesia.
Later werden kerk en synagoge gepersonifieerd als twee vrouwen: aan de ene kant de dochter Sions, soms met niet alleen een blinddoek voor maar ook nog eens met een kroon die van haar hoofd valt, wetstafelen die uit haar handen vallen en een lans die is gebroken, en aan de andere kant een fier rechtop staande kerk, met gekroond hoofd, een miskelk en een kruisstaf. Beide typologieën gaan ook hier terug tot de Bijbel: respectievelijk Klaagliederen 1:1 en 5:15-17 en Efeze 5:25-33. Beide vrouwen kijken omhoog, vanwaar hun verlossing zou moeten komen: Jezus aan het kruis.
Dergelijke afbeeldingen of uitbeeldingen vinden we niet alleen in miniaturen en dergelijke, maar vooral als beelden aan de portalen van grote kathedralen: Straatsburg, Metz, Bamberg, Worms en andere.

Twee lijnen
In het vervolg van de kunstgeschiedenis tekenen zich twee hoofdstromen af wat betreft het uitbeelden van kerk en synagoge. In de eerste plaats is er de stroming die de blindheid van de synagoge als onherroepelijk voorstelt en iets dat uitloopt op eeuwige verdoeming in de hel. In de tweede plaats is er een visie op de synagoge, waarin de sluier aan het eind der tijden wordt afgenomen en beide zusters zich verzoenen. Een voorbeeld van dit laatste is te zien op een gebrandschilderd raam in Saint Denis. Hierop staat Jezus van Nazareth tussen kerk en synagoge in. Met Zijn ene hand kroont Hij de kerk, en met Zijn andere trekt hij de sluier van de ogen van de synagoge. In deze visie heeft Christus dus beide, kerk en synagoge, met elkaar verzoend.

Johan Tahon
Waar staat de tweeling van de Vlaamse kunstenaar Johan Tahon in dit geheel?
Al in een interview in De Morgen (18 december 2010) zegt de kunstenaar zowel dat het Christendom steeds belangrijker voor hem wordt, als dat het hem in zijn werk vooral gaat over het contact tussen mensen. Het is niet voor het eerst dat hij een tweeling neerzet. In het geval van de twee beelden in Hannover draait het om het contact tussen de tweeling joden- en christendom.
In een artikel van Wim van Mulders, op de website van Tahon, zegt Van Mulders dat de beelden van Tahon lijken te gaan over gelijkgestemdheid. Dat lijkt bij het beeld in Hannover zeker op zijn plaats. Beide figuren, mannen of vrouwengestalten, dat is niet duidelijk, leunen ergens tegenaan: Tenach bij de ene figuur, het Evangelie bij de andere? Beide lijken ook aangedaan en gewond, zoals bijna alle beelden van Tahon. De één kijkt je aan, de ander lijkt in gedachten verzonken. Als ze de positie aanhouden van de oude kerk en synagoge-beelden aan de kathedralen, dan is degene die kijkt de kerk en degene die in gedachten is de synagoge. Maar ze stijgen boven de sjablonen van deze beelden uit. Het meest lijken ze nog in het verlengde te liggen van de verbeelding van de harmonie tussen Oude- en Nieuwe Testament. Maar of ze de vraag van de Zwitserse vriendin van mijn vader oplossen of deels open laten? Dat is het soort vraag waar een ieder die langs de kerk loopt over na kan denken. Want dat is wat de beelden doen: ze stellen ons een vraag, over de eeuwen heen in het hier-en-nu. Waarbij de toekomst open blijft en niet aan ons is om in te vullen.


Verschijnt ook in
GM Gast-huismagazine nr. 104 (mei 2017).

http://www.johantahon.be

[1] Ik ontleen enkele gegevens aan een lezing die dr. U.H. Kollaard hield voor het Leerhuis op dinsdagavond van het Centrum voor Leren en Vieren (thans: Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie) op 19 januari 1999, waar ik het gesprek na de pauze mocht voorzitten.

 

Dan dooft het licht …

RamsZe zijn niet hetzelfde, maar ze hebben soortgelijke problemen, zouden dus van elkaar kunnen leren en wat aan elkaar kunnen hebben. Dagblad Trouw bericht vrijdag 13 november een paar pagina’s van elkaar verwijderd over bibliotheek- en kerksluitingen. Voor een ouder bibliotheeklid verdwijnt zo een ontmoetingsplek dicht bij huis, terwijl de Protestantse Kerk Nederland (PKN) het zoekt in bisschoppen op regionaal niveau. Terug naar de basis, is een veelgehoorde kreet. Maar, zegt de verslaggever van Trouw droog (en daarom prefereer ik de krant boven de zure Volkskrant): wat is dat eigenlijk, terug naar de basis, en hoe moet dit worden ingevuld? Dat staat er niet bij.

Een uurtje later zit ik in de bioscoop en zie de IJslandse film Rams (zie afb.). De schaapkudden van twee broers, Gummi en Kiddi, die pal bij elkaar wonen maar al veertig jaar (!) niet meer met elkaar praten, vallen ten prooi aan scrapie en moeten worden geruimd. Het script is losjes gebaseerd op een echt gebeurd verhaal van twee zussen,  verteld aan de schrijver van het script/regisseur van de film door zijn moeder.

Halverwege (of is het op het punt van de gulden snede?) valt de winter in en wordt Kerstmis gevierd. Het christelijke feest met zijn ‘Vrede op aarde’ brengt beide broers niet tot elkaar. En toch komen de broers, al even losjes gebaseerd op Kaïn en Abel, nader tot elkaar. Op een hoogvlakte. ‘Het is symbolisch’ zegt regisseur Grímur Hákonarson in een vraaggesprek met de zaal na afloop van de vertoning van de film in het kader van de Rialto Filmclub. Zoals veel in de film symbolisch is; ik wees al op het getal veertig (veertig jaar in de woestijn enz.).

Hákonarson vertelt meer. Over de cultuur in IJsland, waar het in de winter donker blijft. Over verhalen, saamhorigheid en het op elkaar terugvallen om in donkere tijden, letterlijk en figuurlijk (hij verwijst naar crisissituaties) te kunnen overleven.
Zou dat niet een basis, een grond onder de voeten kunnen zijn: verhalen, christelijk of niet, het Kerstverhaal, dat van Kaïn en Abel die werkelijkheid worden, waaruit wordt geleefd en die gebeuren?
Donkerte heerst dan niet zozeer waar bibliotheken en kerken sluiten, maar waar het verhaal en ontmoetingen uitdoven.

De waarheid hiervan bleek de dag hierna, de zaterdag na de aanslagen in Parijs, toen in een leerhuis van dr. Anton Wessels over Apocalyptiek in de koran (LATE) aan het eind een Marokkaanse moslima het woord nam. Nadat we al een hele ochtend hadden zitten lernen gebeurde het: de trialoog waar de wereld naar smacht.

http://www.trouw.nl/tr/nl/4716/Christendom/article/detail/4185676/2015/11/13/De-protestantse-bisschop-zal-geen-mijter-dragen.dhtml