Joep Franssens en Spinoza

Onlangs gaf Anne Woodward voor de Amsterdamse Spinoza Kring een cursus over Spinoza en Kunst. Dit bracht mij weer te binnen, dat ik in 2013 voor de Volksuniversiteit Amsterdam samen met Robert Snel een cursus gaf over Spinoza en Muziek; hij over Spinoza, ik over muziek. Op deze blog publiceer ik nu de teksten van mijn aandeel. Als eerste die over Joep Franssens.

Joep Franssens
Joep Franssens werd in 1955 in Groningen geboren. Net als Hanna Kulenty en Yannis Kyriakides – de twee andere componisten die in 2013 aan bod kwamen – studeerde hij compositie bij Louis Andriessen aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag om na twee jaar te switchen naar Klaas de Vries, die doceerde aan het Rotterdams Conservatorium. Hij heeft dus zowel geroken aan de zogenaamde Haagse als de Rotterdamse School.

Ik wil, voor ik verder ga, even stilstaan bij de figuur van Louis Andriessen die niet alleen zo’n grote invloed heeft gehad op het hedendaagse componeren, wereldwijd, maar van wie soms ook een eenzijdig beeld bestaat, het zogenaamde Haags Hakkuh (naar de titel van een stuk van hem). Ik doe dat aan de hand van een zeer rake karakteristiek die Bas van Putten heeft geschreven voor de Groene Amsterdammer (3 maart 2011). ‘Neem je zijn oeuvre door, dan blijkt Andriessen zachter dan je denkt. Tegenover dat rumoer staat veel geconcentreerde koele stilte die bij Andriessen gek genoeg nimmer naar meditatie taalt. Traag is hier denken in een andere, maar niet per definitie tragere versnelling. Zo “oort” de stilstaande beweging van De Tijd. De licht-getinte, donker gestemde serenitieit van Dances. De introvertie van Zilver, zoals zo vaak bij Andriessen een spel met koralen.’  Andriessen ‘ontwikkelt een hardboiled variant op de minimal music van Terry Riley, [Philip] Glass en [Steve] Reich’. En weer een maar, wanneer Van Putten de componist zelf citeert: de ‘echte extase wil bij mij niet komen. Het lukt steeds niet, zelfs als ik denk dat ik er ben. Daar kwam ik achter toen ik het derde deel van Writing to Vermeer op piano voorspeelde aan een Russische musicologe die naar Nederland was gekomen, iemand die alles wist (…). Hoor, zei ik, Skriabin. Nee, zei ze. Er is geen extase, dit is expressie. Zo is het dus. Zelfs als het bij mij tot tranen toe mooi is, blijft het gereserveerd’.

Joep Franssens heeft meer met Andriessen gemeen dan hij wellicht zelf zal willen toegeven. Maar er zijn ook opmerkelijke verschillen. Zijn stilte is niet koel, maar warm en meditatief. Zijn muziek is donker-getint en licht gestemd. Zijn minimal music is niet hardboiled, maar spiritueel en behalve met Steve Reich toch eerder verwant aan Arvo Pärt, Henryk Gorecki, Gya Kancheli  en andere Baltische en Oost-Europese componisten. Zijn muziek is extatisch. Maar net als bij Andriessen, en net als bij Spinoza, beredeneerd. En voor alles traag in de gebruikelijke betekenis van het woord.

Franssens ontdekte Spinoza toen hij achttien jaar was. Hij heeft daarover het volgende gezegd (geciteerd in een dissertatie van David Andrew Hobson, Louisiania, 2010): ‘Toen ik de eerste pagina’s las [de Ethica], wist ik niet wat er met me gebeurde, maar ik had het gevoel dat ik iets compleet nieuws aan het lezen was, compleet anders. Ook had ik meteen het gevoel dat er een samenvallen was tussen mij en de tekst’. Op latere leeftijd keerde Franssens naar Spinoza terug. Wat hem volgens Hobson toen aansprak, was de tijdloosheid van zijn denken.
Daarin sluit hij aan bij het laatste, vijfde en kortste deel van de Ethica. Hierin plaatst Spinoza de hele wereld ‘sub specie aeternitatis’ (in het licht der eeuwigheid). Nadat Spinoza in het eerste deel de verbeelding (imaginatio) en de rede (ratio) heeft besproken, komt hij in het laatste deel uit bij de intuïtie (intuitio) in de zin van intellectuele liefde voor God (amor Dei intellectualis). Godskennis die zin en samenhang geeft die weer tot gemoedsrust leidt en alle verstand te boven gaat. Dáár komt Franssens ook op uit in zijn compositie Harmony of the Spheres.

Harmony of Spheres
De titel van het uit 2001 daterende werk refereert aan het verhaal over de harmonie der sferen, een verhaal over de krachtige werking die muziek kan hebben. We lezen er bijvoorbeeld over bij Jamblichus (ca. tweede helft van de derde eeuw na Chr.):

Gebruik makend van een onzegbaar en moeilijk te vatten goddelijk vermogen concentreerde Pythagoras zijn gehoor en zijn geest op de hemelse akkoorden van het heelal. Hij alleen hoorde en verstond, volgens zijn zeggen, de allesomvattende harmonische samenzang van de sferen en van de sterren die zich daarlangs bewogen, een melodie, voller en vollediger dan de aardse.

Deze compositie, Franssens belangrijkste werk, bestaat uit vijf delen – net als de Ethica – en is symmetrisch opgezet. De delen 1 en 5, het begin en het slot, gaan over de mens in relatie tot een ander. De delen 2 en 4 gaan over autonomie en vrijheid. Het middendeel gaat over God of de Natuur (Deus sive Natura). De delen 1 en 2, 4 en 5 zijn geschreven voor a capella 8-stemmig koor, met in het derde deel een strijkorkest dat er, zoals in de accompagnato-recitatieven (begeleide recitatieven) in Bachs Matthäuspassion, een soort aureool aan toevoegt.

De keuze van zowel de tekst als de noten is tot een minimum beperkt. De bedoeling daarvan is dat er meer ruimte overblijft voor de verbeelding, voor het intellect en de emotie van de luisteraar. Waarbij ik dus niet voor niets drie Spinozistische woorden gebruik …
Maar er wordt ook gespeeld met de ruimte waarin het stuk wordt uitgevoerd. Zoals je bij Kyriakides kunt zeggen dat hij speelt met de parallellie, of gelijktijdigheid, van lichaam en geest, zo kun je bij Franssens wijzen op de parallellie tussen klank en ruimte in de Pythagoreïsche zin van Harmonie der sferen. Dit wordt gesymboliseerd door het in tweeën splitsen van de koorstemmen (twee maal vier stemmen), waarbij de ruimte (de akoestiek) als het ware mee zingt, mee vibreert. Maar niet, zoals in de muziek van Kyriakides, oplicht door het rondzingen van in zijn geval elektronisch gegenereerde klanken. Vertragingen werken bij Franssens als een omgevingsklank uit, terwijl ze bij Kyriakides meer van binnenuit, structureel sturen. Franssens gaat uit van de stabiliteit van drieklanken (harmonieën!) in plaats van, zoals Kyriakides, van modaliteit, van kerktoonsoorten. In zijn geval een logisch gevolg van de lineaire lijn van de definities uit het derde deel die hij volgt.
Franssens toonzet niet alleen enkele definities (in deel 2 en 3), zoals Kyriakides, of proposities (stellingen), zoals Kulenty, maar met name enkele frases uit het Aanhangsel bij het vierde deel van de Ethica. Er is wel op gewezen, onder anderen door Herman Berger in een recente handleiding bij de Ethica (uitgave Garant, het eerste deel in de serie Omtrent filosofie), dat Spinoza zich in die aanhangsels ‘zelf aan de geometrische benadering heeft onttrokken’.  Een opmerking waarop ik verder niet inga, maar die goed is om bij het beluisteren van Franssens Harmony of the Spheres in het achterhoofd te houden.

De vijf delen van het totale werk, dat ruim een uur duurt, kunnen afzonderlijk worden uitgevoerd. Begin 2013 klonk bijvoorbeeld het eerste deel door het kamerkoor Vocoza o.l.v. Sanne Nieuwenhuijse tijdens een zaterdagmiddagconcert in de Amsterdamse Noorderkerk. In het programmaboekje van dit concert werd dit deel gekarakteriseerd als een ’traag golvende klankenzee’. Er is ook een opname van dit deel, opgenomen in 1999 in de Beurs van Berlage en uitgebracht op de CD Joep Franssens – Works for Orchestra & Choir (Et’cetera KTC 1321). Het koor is het onvolprezen Nederlands Kamerkoor o.l.v. de uit Estland afkomstige dirigent Tõnu Kaljuste. In deze uitvoering duur dit deel 9”58’’.

Harmony of the Spheres: deel 1
Een paar jaar later zette het koor o.l.v. dezelfde dirigent het complete werk op CD. Een opname die werd gemaakt in de Augustinuskerk aan de Nieuwendammerdijk in Amsterdam, een monument van Tepe waar veel CD’s worden opgenomen. De uitvoering is zelfs nog iets langzamer (10’12’’), wat ruimtelijker, heeft meer diepte en is homogener qua klank. Deze wil ik u dus laten horen.
De tekst van dit eerste deel, uit het aanhangsel van het vierde deel van Spinoza’s Ethica, luidt in de Nederlandse vertaling van Nico van Suchtelen (uitg. Wereldbibliotheek) aldus:
Het is voor de mensen van het hoogste belang met elkaar om te gaan, zich zodanig bij elkaar aan te sluiten, dat zij steeds meer samen één eenheid vormen en in het algemeen alles te doen wat tot versterking van vriendschap strekt.

Tot slot terug naar de opmerking van Herman Berger in zijn recente handleiding bij de Ethica, namelijk dat Spinoza zich in die aanhangsels ‘zelf aan de geometrische benadering heeft onttrokken’. Hoe verhoudt zich dit nu tot de muziek?
[Misschien net zo als het toneelstuk in het toneelstuk in Shakespeare’s Hamlet. Hamlet laat voor zijn moeder en Claudius, zijn stiefvader, door zijn vrienden een toneelstuk opvoeren  om datgene dat hij niet kan uitspreken over te brengen. Een van de functies van theater, en van muziek, is om toegang te bieden tot iets dat niet of nauwelijks in normale gesproken taal, of in geometrische bewijzen, kan worden overgebracht. Het is dan ook niet raar, dat de tekst van Spinoza bij Franssens niet goed valt te verstaan. Het gaat hem in wezen om iets anders. N.B.: er zit zelfs één woordloos onderdeel in dit werk: nr. 4b].

CDs

 

Drieluik – wonderen

1.
Dinsdag 12 oktober was ik sinds lange tijd weer in (de kleine zaal van) het Amsterdamse Concertgebouw. Bij een concert door bariton George Nigl en Olga Pashchenko (piano/fortepiano). ‘Een oubollig programma’, zei iemand. Wat heet: Schubert – Beethoven – Rihm (!) – Schubert. Als zij een kenner is, jarenlang vaste bezoeker van de Vocale Serie, dan ben ik een liefhebber, minder thuis in het vocale repertoire voor zangstem en piano(forte). Eentje die haar adem inhield toen Nigl en Pashchenko zelf even inhielden op een komma in het lied ‘Auf dem Hügel sitz ich spährd’ van Beethoven:

Und die Seufzer, sie verwehen
In dem Raume, der uns teilt.

Een kiertje licht kwam er doorheen, gedragen door een fluisterzachte begeleiding op fortepiano met demper. ‘Een nieuwe standaard’ zei een recensent naar aanleiding van de CD met dit programma en door deze uitvoerenden, Vanitas (Alpha).

2.
Zondag 17 oktober. Ik lees in de Bijbelse Dagkalender 2021, die ik cadeau kreeg. Bij deze dag staat een citaat van Etty Hillesum: ‘Dat er dus iets van “God” in je komt, zoals er in de Negende van Beethoven iets van “God” is.’ En, voeg ik toe, ook in dit eerste lied uit de cyclus An die ferne Geliebte. In deze uitvoering.

Ik lees meer die dag. In De Groene Amsterdammer (14 oktober 2021) een artikel van Bas van Putten naar aanleiding van het Sweelinckjaar ter ere van diens vierhonderdste sterfdag. Opeens snap ik waarom ik met veel van diens werk weinig of niets heb. 1) ‘Wat je nu ook nog in Sweelinck hoort – geen wonderen. Zijn meesterschap houdt op hoog peil altijd maat. Nergens een ontwrichtende chromatische ontsporing, en nimmer breekt een lijdend, woedend ego door het fraaie stuc- en metselwerk.’ Zoals bij Rihm tijdens voornoemd recital. ‘Kwarten en septiemen’ zei dezelfde bezoeker die ik aanhaalde. Het zij zo. Van mij mag het schuren. Zeker als het gaat over ziekte en dood, over vanitas.

Bij Sweelinck ‘zweeft de heilige geest er een beetje boven, nog niet in. Hij kan de sweelinckse techniek niet tot mysterie transcenderen’ aldus Van Putten. Al is dat voor iedereen natuurlijk anders; dirigent Patrick van der Linden bijvoorbeeld zegt in het programma ‘Allegro’ ’s middags op NPO2 dat Sweelincks Psalm 38 hem altijd diep raakt door de ruimte die hij erin ervaart.

3.
’s Ochtends had ik, zoals te doen gebruikelijk op zondag, gekeken naar het interview van Annemiek Schrijver met op die dag de ‘poëtisch socioloog’ Shervih Nekuee. Hij kwam ook dicht bij het mysterie in zijn verwoording van wat ik in het recital hoorde en bij Sweelinck (tot nu toe?) niet heb ervaren: ‘In het wonderbaarlijke huist ons hart’. Bij Beethoven zat het met andere woorden, bij Sweelinck niet. Nekuee zei het in het programma ‘De verwondering’.
En hij zei meer. Over poëzie die ruimte maakt, over een reis naar de Himalaya met z’n stilte en ruimte, over de ‘dansende dichter’ Rūmi, die volgens Schrijver gaandeweg zijn leven ‘naar zijn hart zakte’, over het wonderbaarlijke dat zich uit in de taal van dat hart. Waardoor ‘binnen en buiten licht ontstaat (…), uitzonderlijk licht dat met gemis te maken heeft en troost brengt’. Ik hoor er Rūmi in:

Luister naar de fluisteringen van het riet,
luister hoe het weeklaagt over de scheiding.

Maar ook

Und die Seufzer, sie verwehen
In dem Raume, der uns teilt.

 

1) Een uitzondering vormt onder meer Mein junges leben hat ein End. Hier uitgevoerd door Matthias Havinga op het orgel van de Amsterdamse Westerkerk:
ttps://www.youtube.com/watch?v=mSxoD_aDQpE

Tussen leven en dood

Bas van PuttenAlles moest anders

 

Bas van Putten (geb. 1965, foto links) is vooral bekend als musicoloog/muziekjournalist. Van zijn hand verscheen onlangs het eerste deel van een biografie over Peter Schat (afb. rechts). Minder bekend is hij als een romancier en dichter die werkt aan wat je zonder meer als Gesamtkunstwerk kunt zien. De opbouw van zijn werk doet denken aan een tragedie in vijf bedrijven. T.g.v. het verschijnen van zijn biografie over Peter Schat, herplaats ik hier een eerder in Mens en melodie (nr. 3., 2009) verschenen stuk.

Prólogos
Tot de indrukwekkendste stukken die Bas van Putten schreef, behoort de ‘Prelude over macht en dood’ tot de roman De evangelist. Het gaat over de niet bij name genoemde dirigent van het Concertgebouworkest, Eduard van Beinum, die zijn eerste hoboïst, ongetwijfeld Haakon Stotijn, een pluim geeft: ‘Als je die solo nog eens zo speelt, dan blijf ik erin’ (p. 7). De ontknoping is bekend: Van Beinum stierf tijdens een orkestrepetitie. Een psycholoog zou zeggen: ‘Zelfmoord in vermomming’, aldus Van Putten (p. 10).
Het is niet vreemd dat het in De evangelist gaat om de hobosolo uit de Eerste symfonie ‘van de bewogen classicist Johannes Brahms’ (p. 7). Daarom houdt de ik-figuur in de uit vijf hoofdstukken (!) bestaande roman Drijfkracht ook van de evenwichtige muziek van Mendelssohn. ‘Zo horen we hem; niet als muziek, maar als een ideaal van leven’ (p. 27). Want om levensmotieven, al dan niet een hoger doel dienend, draait alles hier.

Párados – intochtlied
Leven en dood, emotie en ratio komen ook samen in de cantate Aus der Tiefe rufe ich BWV 131 van Joh. Seb. Bach: ‘Hoor die hobo hier. En het koor daarachter. En een bas die ook alleen zijn eigen spoor trekt. (…). Hoor dat zweven, zeg ik, kriskras door elkaar.’ (De evangelist, p. 249).
Zweven, zoals de snelle noten in de Sonate KV 381 van Mozart voor piano vierhandig, bóven de maat, ‘alsof je bijna opstijgt, zonder echt los te komen van de grond. Ergens tussen aarde en hemel’, aldus Richard Hauch, gemodelleerd naar Robert Schumann, tegen Agnes Rochlitz (naar Clara Wieck) in Nachtlied (p. 167-177). Of zoals Bas van Putten het toelichtte: ‘God op het spoor komen; zijn nabijheid voelen door muziek, die openbaring is. De spelende mens als medium tussen God en aarde. Een toestand van genade die zeldzaam is’ en tot uitdrukking komt in woorden van de psalmist die het heeft over Gods lied dat des nachts bij ons is (Ps. 42:9).

Epeisodion – een bedrijf
Zo is het centrale thema in het werk van Van Putten, als het koor in een tragedie opgekomen: leven en dood, hemel en aarde, dag en nacht, alle tinten van geluk en verdriet omvattend als in de Vierde symfonie van Bruckner die hij beschrijft in De hemelpoort, de tweede roman na het debuut Doorn (2000). Krachten die als in een tragedie tegenover elkaar staan of – aan het slot van de sterk aan Samuel Becketts toneelstuk Wachten op Godot herinnerende derde roman Almacht – in elkaar overlopen.
Dit ondoorgrondelijke boek eindigt met een transcendente ervaring, een bijna dood ervaring. De tijd versnelt, als een stretto, tot deze stil staat als op een surrealistisch schilderij van Dalí.
Almacht is, net als Vestdijks Bericht uit het hiernamaals, een ‘gedachteproef’ of ‘filosofische vertelling’ (H. Brandt Corstius) en in technische zin het eindpunt van een ontdekkingstocht: hoe ver kun je als auteur gaan in het op(t)rekken van een constructie.
Hierna wilde Van Putten weer een mooi verhaal vertellen. Niet uit conservatisme, maar als een logische scheppingsgang: hij was naar eigen zeggen ‘Ausgetaucht’ – ergens eerst doorhéén gegaan om er óverheen te kunnen komen. Dit verhaal werd Nachtlied.

Stasimon – standlied
In de nacht ligt de actie, als in een standlied van een Griekse tragedie, stil. ‘Zoals een levend mens voor dood kan liggen, zo speelt bij Brahms de dood het leven na’ (Drijfjacht, p. 173). Zoals pianist Arturo Benedetti Michelangeli en dirigent Kaiser in Drijfjacht, tijdens een uitvoering van Ravels Concert in G, ‘beiden onbeweeglijk zaten, waardoor de kleinste actie het gemoed trof als een aardschok’ (p. 32). Als het kind in het verhaal Jack (in: Vrij Nederland, 15 september 2007), het verhaal waarin een hoefijzervleermuis (symbool voor zowel het goede als het kwade) ‘zit of ligt en zwijgt en wacht op god mag weten wat’ (p. 64). En uiteindelijk in het vuur wordt gegooid – als een dilemma dat uit de weg wordt geruimd.

Éxodus – laatste bedrijf
Uiteindelijk vertelt van Putten telkens weer het verhaal van ‘een odyssee’ (Drijfjacht, p. 99), van kunst als uittocht uit het leven, als een vluchtheuvel tussen het land van de vleespotten en het land van melk en honing. Daar staan zijn personages, tussen leven en dood. Zoals Amfortas in Wagners Parsifal, die ‘niet [wilde] sterven en niet leven’ (De evangelist, p. 64). Hij kon niet anders.

Achtereenvolgens werd geciteerd uit:
De evangelist. Uitg. Contact, 2003
Drijfkracht. Uitg. De Arbeiderspers, 2006
Nachtlied. Uitg. De Arbeiderspers, 2009
De hemelpoort. Uitg Contact, 2001
Almacht. Uitg. Contact, 2002

Temporary Stedelijk – Temporary Ann Goldstein

Ann GoldsteinDe Erezaal van het Stedelijk Museum in Amsterdam (b)leek tijdens de tentoonstelling Temporary Stedelijk 2 (2011) behoorlijk schatplichtig aan het concept van de tentoonstelling Heilig Vuur (2009) in de Amsterdamse Nieuwe Kerk. Ik schreef destijds een ‘gidsje’ bij de eerstgenoemde tentoonstelling, telkens voorafgegaan door een citaat uit De Groene Amsterdammer (3 maart 2011). Bij het afscheid van Ann Goldstein (afb.) plaats ik het nu als eerbetoon aan deze tentoonstelling, en aan haar, opnieuw.

 

1.
“Meer dan om je herinneringen zelf draait het om hun emotionele inhoud en je verlangen die coherent te maken.” (Joey Roukens)

Directeur Ann Goldstein stelde in de Eregalerij het thema abstractie in de twintigste eeuwse kunst centraal. We kennen het verhaal van Mondriaan allemaal: figuratieve en abstracte kunst na(ast) elkaar. Dat verhaal werd getoond, naast onder meer enkele puur abstracte werken. Volgens een interview had Goldstein in deze zaal geen statement af willen leggen. Dat moge zo zijn – iedereen die de zaal betrad, herinnerde zich de schilderijen uit de goede oude tijd van het Stedelijk en (h)erkende de intentie van Goldstein en haar curatoren er een coherent geheel van te maken. En dan opeens gebeurde er iets met je en kon je beamen wat componist Roukens zegt: méér dan om die herinnering zelf, draait het om de emotionele inhoud ervan. Of misschien zelfs om het samengaan van emotie en ratio in één tijdloos moment.

2.
“De essentie is emotie, bijvangst en sluitpost, precies zoals zij dat van een plotseling inzicht of onverwacht uitzicht is.” (Bas van Putten)

Plotseling drong het tot je door. En al mag Goldstein dat er misschien niet bewust hebben ingelegd, als bezoeker kreeg je dat inzicht erbij. Kunsthistoricus Hans Jaffé heeft het in verband met Mondriaan wel eens opgemerkt: hij was schatplichtig aan het beeldverbod uit Exodus 20. Maar geldt dat in wezen ook niet voor volgelingen en enkele andere kunstenaars van wie werk in de Erezaal hing: Kazimir Malevitch, Yves Klein, Brice Marden, Barnett Newman, Ellsworth Kelly en Jo Baer? Opeens viel het kwartje terwijl ik keek naar een schilderij met als thema Spaanse mystiek: joodse mystiek, oosterse mystiek, christelijke mystiek – ze gingen een gesprek met elkaar aan! Zoals in het echte leven. Dialoog en inspiratie, inspiratie en dialoog. Draait het dáár niet om?

3.
“De ervaring van het sublieme, vaak een combinatie van religie en esthetiek, is voor velen zelfs de belangrijkste reden om te kiezen voor muziek, beeldende kunst of literatuur” (Pauline Terreehorst).

Misschien heb ik niet gekozen voor religie en esthetiek, voor muziek, beeldende kunst en literatuur, maar hebben ze mij uitgezocht, in emotie en ratio, in hart en nieren. En verlang je telkens naar zo’n moment. Een overweldigende ervaring van het sublieme, zoals in de Erezaal van het Stedelijk Museum. Soms kussen hemel en aarde elkaar.

Dit stukje verscheen eerder in de Zondagsbrief van de Oude of St. Nicolaaskerk Amsterdam, nr. 470 (20 maart 2011).