Filosoof van de vrijheid

Staat een mevrouw bij de boekenstand op de Spinozadag op 3 november 2024 in de OBA Oosterdok. Ze ziet dat ik Spinoza. Filosoof van de vrijheid koop. Een boek van Ian Buruma in de vertaling van Alexander van Kesteren (Uitgeverij Atlas Contact). Ze kijkt me vragend aan en ik zeg dat dit boek nieuw is en ik de boeken van Buruma graag mag lezen. Ze besluit in een split second deze studie ook te kopen. Ik hoop niet dat ze dit, wanneer ze het gaat lezen, zich een beetje bekocht en teleurgesteld voelt, zoals ik.

Voor mensen die nog niet zoveel over Spinoza in de kast hebben staan, valt het boek zeker aan te bevelen, maar deze mevrouw leek me, met wat andere uitgaven in de hand, iemand die – net als ik – grossiert in studies over Spinoza en dan biedt dit nieuwe boek niet zo héél veel nieuws.
Sterker nog: er staan wat schuivers en een handjevol schoonheidsfoutjes in. De schuivers zitten in de verklaring van kernbegrippen als conatus en intuïtie.

Conatus en intuïtie
Conatus wordt eerst uitgelegd als ‘verlangens najagen’ (p. 168). Later heet het ‘drang (…) om voor het eigen overleven te vechten’ (p. 205), wat beide niet adequaat is. Spinoza zelf omschreef het als ‘proberen om in het bestaan te volharden (in suo esse persevare conatun)’. Hier ligt een link met het begrip vrijheid uit de titel van Buruma’s studie op de manier zoals Timothy Snyder het – overigens niet in verband met Spinoza – uitlegt in zijn boek Over vrijheid (Uitgeverij Balans) : ‘Als we vrij willen zijn, zullen we ook dingen moeten verwezenlijken’ (p. 14). Of, een stukje verderop: vrijheid om is een ‘programma voor zelfverwezenlijking’ (p. 61).

Wat het begrip intuïtie bij Spinoza betreft, draait het om het direct doorzien van dingen, zoals je een wiskundesom opeens door kunt hebben. Het is bij Spinoza de derde vorm van kennis, na verbeelding en ratio. Het is zeker niet wat we er in het huidige taalgebruik onder verstaan en wat Buruma omschrijft als het op ‘instinctieve wij begrijpen van de natuur’ (p. 91). Wie dat goed heeft uitgelegd, is Jan Knol in zijn boek Spinoza’s intuïtie (Uitgeverij Wereldbibliotheek, 2009).

Schoonheidsfoutjes
Dit zijn, ondanks alle meelezers, jammerlijke missers. Jammer, van een andere orde, zijn de schoonheidsfoutjes. De Stopera huisvest bijvoorbeeld niet allen de opera, maar ook het ballet (p. 22-23): de Nationale Opera & Ballet, David speelde geen Griekse lier maar een harp (p. 37). En waarom worden mensen kleinerend omschreven als ‘een tragisch geval’ (Juan de Prado, p. 75) en ‘een zonderling’ (Levi de Barrios, p. 76)?
En dan hebben we nog omschrijvingen richting protestanten, die bijvoorbeeld niet zozeer aan een zondagse avondmaaltijd gaan maar aan het Avondmaal (p. 215).

Ontbreken van nieuwe accenten
Zijn er dan geen nieuwe accenten meer te leggen? Die zijn er wel degelijk, zoals mij onlangs bleek tijdens een rondleiding door de Ets Haim bibliotheek van de Portugese synagoge in Amsterdam (2 december 2024). Curator Heide Warmcke vertelde dat de bibliotheek van origine een schoolbibliotheek uit 1616 was en dat de collectie dus veel meer omvat dan joodse studieboeken.
De synagoge werd in 1639 opgericht als fusie van drie eerdere gemeentes van joden uit Spanje en Portugal. Zij waren gevlucht voor de inquisitie en de kennis van het Sefardische geloof kwijtgeraakt. Ook in het geheim werd het geloof niet beleden, want ouders waren bang dat kinderen er op school wat over zouden loslaten. De joodse schoolbibliotheek was er dus voor om de joden zoveel mogelijk weer over het geloof der V/vaderen te leren.
En dan kwam er opeens een Sefardische jood die heel andere dingen beweerde. Dat riep onrust op en kon men in die fase niet gebruiken. Dat is een voor mij nieuwe context rond de ban van Spinoza in 1656.

Ik was graag zulke, of andere nieuwe accenten tegengekomen in de studie van Buruma en een wat strakkere uitwerking van het begrip vrijheid. Op grond van eerdere boeken stelt dit dan ook wat teleur.

Foto linksboven: Spinoza (1944) door John Rädecker (1885-1956). Gezien in de galerie van Lighthart op de PAN Amsterdam 2024. Foto EvS.

Op 19 april 2025 zal Buruma na de ALV van de Vereniging Spinozahuis een bijdrage verzorgen. De locatie is nog niet bekend.

 

Ian Buruma
Spinoza. Filosoof van vrijheid
Vert. Alexander van Kesteren
Uitgeverij Atlas Contact
Prijs: € 24,99
Bladzijden: 250
ISBN: 978 90 450 5111 6

 

Jaarthema 2024 – Vincent van Gogh (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het Vincent van Gogh (1853-1890). Deel 1 van een tweeluik.

Het jaarthema begon eigenlijk op mijn verjaardag in oktober 2023 (in het eigenlijke Van Goghjaar) en liep dus dit keer van oktober 2023 t/m oktober 2024.

1.
In oktober bezocht ik samen met een vriendin namelijk de tentoonstelling Op reis met Vincent van Gogh in Drenthe (Drents Museum, Assen). Een prachtige tentoonstelling, zowel qua vormgeving als inhoudelijk, waar een rijke context werd getoond.
Adembenemend was in dat verband bijvoorbeeld het in Drenthe geschilderde doek Donkere wolken met schitterende randen (1885) van Hendrik Breitner (1857-1923, zie afb.). Dit hangt in Musée d’Orsay in Parijs onder de titel Maanlicht. Een ‘monumentaal schilderij’, zoals het bordje ernaast terecht stelde. En: ‘Een van de meest indrukwekkende landschappen die Breitner heeft geschilderd’. De invloed op Van Gogh is duidelijk, omdat diens landschappen met eenzelfde soort licht en donker spelen.

Ja, natuurlijk: niet alle Van Goghs die hier hangen zijn even goed geslaagd als deze Breitner. Een van de sleutelwerken van de vroege Van Gogh, de aquarel Landschap met een boerderij (1883, foto EvS) werd later, in 2024, aangekocht door het Drents Museum. Kom op zeg – Van Gogh is nog niet op het hoogtepunt van zijn kunnen, dus wat wil je; hij zit in de verkennende fase.

Wat beiden verbindt, Breitner en Van Gogh, zijn ook de vaak afwezige of slechts aangeduide mensen. Later wordt Van Goghs werk verfijnder. Het is hetzelfde als wat Benjamin Moser (auteur van De wereld op zijn kop) over Vermeer zei in een interview met Jan Pieter Ekker (in: Het Parool, 9 december 2023): ‘Vermeer probeerde ook maar iets (…). Er zijn ook minder  goed gelukte Vermeers. Dat gaf me een soort troost. Dat hij dingen probeert vind ik juist leuk – je komt veel dichter bij een kunstenaar als je ziet dat hij worstelt.’

2.
Een leuk cadeau, ook om jezelf te geven, is Het Van Gogh Museum puzzelboek (uitg. Keesing). Om een hele poos mee te doen: met verschillende soorten puzzels, veel afbeeldingen en achtergrondteksten. En achterin een beeldcolofon, dat door de uitzending La peinture française (!) autour du monde op de avond van mijn aankoop (31 november 2023) op TV5Monde meteen kan worden aangevuld met doeken in het Musée Thyssen-Bornemisza in Madrid. In het programma wordt de collectie van deze familie getoond.

Van Van Gogh bezitten zij een Landschap in de schemering (1885) naar oud-Hollandse schilderkunst, en Les Vessenots bij Auvers (1890, zijn sterfjaar) in felle kleuren.
Overigens heeft het museum ook nog andere werken van de schilder, waaronder Watermolen bij Gennep (1884) uit zijn tijd in Nuenen en een litho van De aardappeleters (1885), ook uit zijn Nuenense periode. Niets Frans aan dus, net zomin als genoemd Landschap.

3.
Er wordt wel gezegd dat de vele zonnebloemen in het werk van Anselm Kiefer refereren aan die van Van Gogh (foto EvS). Maar ik heb ook andere duidingen gehoord: ze staan symbool voor de wederopstanding; ze verwelken namelijk, maar hun zaad valt in de grond en kiemt uit. Paulo Martina (directeur Musea Zutphen) ziet het bijvoorbeeld zo. Hij zei dat in een aflevering van de televisieserie Nu te zien (AVROTROS, herh. 23 december 2023). Hij brengt deze visie in verband met meerdere kunstwerken van Kiefer, die hij als mystiek omschrijft. Opvallend gezien de vele concrete materialen die de kunstenaar gebruikt, zoals lood, stro, hout en verf in dikke lagen. Dáár waar hij de verf heeft weg gekrabd en er zo een lichte plek ontstaat, zou je van mystiek kunnen spreken. Met name zijn latere werken zijn zo qua uitstraling lichter.

Ik moet denken aan wat ds. Ruud Bartlema over Van Gogh vertelde in een aflevering van een ander televisieprogramma, De verwondering (een dag later, 24 december 2023). Bartlema was 13 jaar predikant in Nuenen en woonde in de pastorie. Hij kon zich voorstellen dat het werk dat Van Gogh daar maakte zo donker is, want beneden ís het gewoon donker. Los van de invloed van Breitner en de Haagse School, die ik hiervoor beschreef? Daarom richtte de predikant/schilder zijn atelier in op de lichtere bovenverdieping. Zijn eigen werk doet overigens meer aan Chagall denken.

4.
Bij de Volksuniversiteit Amsterdam volg ik begin 2024 een mooie cursus door Flore Lutters over de transcendentale of meditatieve film. Een aantal keren komt de titel van het boek De verzegelde tijd van cineast Andrei Tarkovski voorbij. Dat maakt nieuwsgierig en ik leen het boek van de bibliotheek.
De auteur blijkt gelijk Kiefer ook wat met Van Gogh te hebben. Net als enkele andere kunstenaars die hij noemt, – zoals Chaplin -, beschikt Van Gogh volgens Tarkovski ‘over een enorme, bijna bovenmenselijke kracht; zij tonen aan dat de kunstenaar niet alleen een onderzoeker is van het leven, maar ook de schepper van hoge geestelijke waarden en van de bijzondere schoonheid die alleen poëzie eigen is’. En dat te lezen in de Poëzieweek is – net als bovengenoemd puzzelboek – een geschenk!

‘Een dergelijke kunstenaar’, schreef de cineast vervolgens, ‘is in staat om (…) de complexiteit en de waarheid van de grijpbare verbanden en verborgen verschijnselen van het leven over te brengen’ (p. 21). Waarbij hij het ook heeft over wat hij met zijn eigen films wil bereiken.
Verderop in het boek citeert hij Van Gogh, die ‘kunst voor het volk’ maakte. Zonder te behagen, ‘omdat hij’ – aldus Tarkovski – ‘doordrongen was van zijn verantwoordelijkheid en van het maatschappelijk belang van zijn werk’ (p. 177). Hij citeert verder uit Van Goghs dagboek [brieven? EvS] over ‘de schoonheid van de waarheid’, een uitlating om in de voetsporen van de oude Grieken (het schone, ware, goede) over na te denken.

5.
In maart 2024 kreeg het Rijksmuseum in Amsterdam drie schilderijen van Van Gogh in langdurige bruikleen van de Stichting P. en N. de Boer: Stadsgezicht in Amsterdam (1885), Oever met bomen (1887) en Korenveld (1888). Laatstgenoemd schilderij heb ik verleden jaar overigens gezien op de tentoonstelling Cézanne, Le Fauconnier & de Bergense school in het Stedelijk Museum Alkmaar. Dat genoemde schilderijen niet aan het Van Goghmuseum maar aan het Rijksmuseum in bruikleen werden gegeven, kwam volgens een achterneef van kunsthandelaar Piet de Boer omdat de aanvraag van laatstgenoemd museum kwam. Daar komt nog bij, dat Van Gogh het pas geopende Rijksmuseum graag bezocht, waar hij Rembrandts Het joodse bruidje (zie afb.) en Hals’ De magere compagnie met name bewonderde.

Nu kan het Rijks de artistieke ontwikkeling van Van Gogh laten zien; tot dan toe had het museum slechts twee schilderijen en vier tekeningen in de collectie, waarvan alleen een zelfportret (1887) op zaal hing. Sterker nog: ze worden binnen de context van Van Goghs tijdgenoten getoond, zoals ook in Assen gebeurde.
Het eerstgenoemde schilderij is een van zijn weinige stadsgezichten uit de tijd waarin ik me in deze blog nog steeds grotendeels bevind. Het tweede doek is totaal anders qua sfeer; de kleuren zijn warmer, zuidelijker en de verfstreken korter. Korenvelden zijn een thema dat in Arles veelvuldig terugkomt. Dit is er één van. In de volgende blog meer.

Vrees

Een predikant lichtte eens in een preek de aankondiging door aartsengel Gabriël toe (de Annunciatie). Hij plaatste Maria’s schrik in de context van die tijd, waarin verkrachting aan de orde van de dag was. #MeToo avant la lettre dus. Hij verwees naar een tekening van pen en inkt door Rembrandt, die deze schrik duidelijk heeft weergegeven: Maria deinst terug, de remsporen van de engel zijn duidelijk zichtbaar.

Nu gaat het me niet om het feit of dit wel klopt en of Maria niet eerder van zijn woorden dan van de engel zelf schrok (Lucas 1:29) [1], maar om iets soortgelijks dat ik ervoer tijdens het beluisteren van een uitvoering van de eerste drie cantates uit het Weihnachtsoratorium van Joh. Seb. Bach door de Nederlandse Bachvereniging onder leiding van Shunske Sato.

Het draait om het begin van de tweede cantate, waarin de evangelist de tekst uit Lucas 2 zingt: ‘En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze.’

Sato zag in – net als Rembrandt wellicht – dat die schrik in eerste instantie donkerte bracht. Het was ook nog eens nacht. En Sato liet uit het midden van het orkest een fagot, een laag blaasinstrument, dit nog eens extra benadrukken. Het instrument dat in de muziek immers vaak symbool staat voor hel en verdoemenis. De helderheid, de ochtend komt pas later, in het koraal dat op dat recitatief (verhalende gedeelte) volgt:

Breek aan, o prachtig ochtendlicht
en laat de hemel licht worden!
O herders, schrik niet,
want de engelen vertellen u
dat dit zwakke knaapje
onze troost en onze vreugde zal zijn,
dat hij bovendien de satan zal bedwingen
en ten slotte vrede zal brengen!

 

[1] ‘Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. Maar de engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen.’

Verscheen in het Kerstnummer 2024 van Drieluik (dec. 2024/jan. 2025, p. 5), een uitgave van de protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord. Wordt hier met toestemming overgenomen.

Op vrijdag 13 december 2024 zijn de cantates 1, 4, 5 en 6 uit het Weihnachtsoratorium van Joh. Seb. Bach op NPO Klassiek te beluisteren in een uitvoering door – wederom – de Nederlandse Bachvereniging, nu o.l.v. Lars Ulrik Mortensen. Rechtstreeks vanuit de Grote Zaal van TivoliVredenburg in Utrecht.

Zoektocht naar Nataraja

Op het omslag van het boek Oog in oog met de goden van Alexander Reeuwijk staat een bronzen beeld van Nataraja, de dansende Shiva. Een beetje liefhebber van Indiase beelden kent het uit het Aziatisch Paviljoen van het Amsterdamse Rijksmuseum. Zo ook de schrijver Alexander Reeuwijk, voor wie het liefde op het eerste gezicht is. Het zet hem aan om er meer van te weten te komen. Dit boek is de neerslag van die zoektocht. Maar er is méér, en dat maakt dit boek er uiteindelijk een met een rijke inhoud.

Reeuwijk publiceerde eerder onder meer over Indonesië (dat op de shortlist van de Jan Wolkers Prijs terecht kwam) en Iran. Boeken die niet alleen zijn gebaseerd op onderzoek, maar ook op reizen. Daar in het paviljoen van het Rijksmuseum ontluikt het idee om zo’n Natarajabeeld op te gaan zoeken in een Natarajatempel. Want in Amsterdam staat het er maar wat verloren bij, meent Reeuwijk.

Amsterdam, Zuid-India en terug
Het begin van het boek katapulteert de lezer van Amsterdam naar Zuid-India. Naar Baskar en zijn neef Vasanth die massief gegoten godenbeelden voor tempels maken, maar vooral vrij werk dat ze in een winkel verkopen. Reeuwijk vraagt ze de oren van het hoofd over onder andere de techniek van de modellen in was tot de afwerking ervan, over hun leermeester, de routine van hun werkdag, maar ook over hun leven als kind en jongvolwassene.
Reeuwijk laat het niet bij het beschrijven van het uiterlijk van de beelden. Hij wil ook een idee krijgen van de betekenis en de functie van de Nataraja. Terug in Nederland maakt hij daarvoor een afspraak met een indoloog, conservator Zuid-Aziatische kunst van het Rijksmuseum. Daarbij is het goed dat achterin het boek een afbeelding van de Nataraja is afgedrukt. Geestig is dat Reeuwijk de conservator in dit verband juist wel naar haar uiterlijk en voorkomen beschrijft, namelijk als een gedecideerde vrouw die zeker is van zichzelf, terwijl haar uitlatingen eigenlijk getuigen van meer bescheidenheid: ‘Zelf ben ik er (…) niet zo zeker van dat dit de correcte uitleg is’ van de kleine Apasmara onder de voeten van Nataraja – door Reeuwijk consequent als ‘dwerg’ omschreven. ‘Of,’ vervolgt ze dan, ‘eigenlijk ben ik er gewoon zeker van dat het niet de juiste interpretatie is.’ Ze blijkt een vrouw van nuances en zet Reeuwijk op het spoor van een tempel in Chidambaram, waar een beroemde Nataraja staat. Hij gaat ernaartoe.

Verschillende beelden van Nataraja
In bloemrijke taal beschrijft hij wat hij er ziet en hoort; tweemaal heeft hij het over blauwe vingers, die van hemzelf van het schrijven en van een ander van het trommelen. En wel erg veel mannen hebben opvallend genoeg een ‘eivormig hoofd’…
De opeenvolgende uitleggen die hij over Nataraja krijgt, ziet hij niet als aanvullingen op elkaar, maar ze duizelen hem. De kennis om het allemaal te kunnen plaatsen ontbreekt, zoals hij zelf erkent. Iets weerhoudt hem ervan om in India in een tempel het beeld van Nataraja ook daadwerkelijk te naderen en in de ogen te zien. Is hij bang er iets van zichzelf in te herkennen dat hij liever niet onder ogen komt? Het is opvallend dat Reeuwijk zich in het Government Museum in Chennai afvraagt wat al die godenbeelden daar doen ‘uit hun context gehaald, in vitrines in het museum, sfeervol uitgelicht met ledlampjes’, maar zich tot dan toe niet afvraagt of het beeld van Nataraja in het Amsterdamse Rijksmuseum misschien roofkunst is. Hoewel hij wel meldt dat mensen in India met ‘lede ogen’ aanzien ‘hoe het culturele en religieuze erfgoed’ naar het buitenland verdwijnt. Ook citeert hij uit het werk van onder anderen de Duits-Nederlandse schrijver en VOC-beambte Jacob Haafner, die zich tegen het kolonialisme keerde. Want boeken over zijn onderwerp heeft Reeuwijk genoeg. Zijn kast puilt uit, zoals hij in een apart hoofdstuk (‘Nataraja en de boeken’) schrijft. In die boeken kan hij verwijlen.

Spanning en afwisseling genoeg
Reeuwijk laat de lezer in spanning wat de herkomst van het beeld in Amsterdam betreft. We weten inmiddels wel hoe een ander Shiva- en een Parvatibeeld in het Rijksmuseum terecht zijn gekomen. Maar snel verplaatst de auteur de aandacht weer naar achtergrondverhalen, interviews, bezoeken aan tempels, het bijwonen van een processie en het zich verdiepen in de leefgemeenschap van Aurovillianen. Dit zijn mensen uit alle landen van de wereld die in een stad in India vredig en harmonieus samenleven en die uitstijgen boven alle verschillen in geloof, politiek en nationaliteit.

Zo is voor de lezer afwisseling gewaarborgd, hoewel Nataraja op die manier wel eens wat teveel naar de achtergrond lijkt te verdwijnen. Deze insteek is wellicht beïnvloed door Walden van Henry David Thoreau, die ook ‘persoonlijke observaties, filosofische bespiegelingen en maatschappijkritiek met feitelijke informatie over de natuur’ combineert, zoals Reeuwijk schrijft. Al doet Reeuwijks reactie op persoonlijke aangelegenheden bij de familie van Vasanth, waar hij zich thuis voelt, voor de een misschien wat te pertinent aan en getuigt ze voor de ander wellicht van een vertrouwdheid die nu juist te prijzen valt.

En dan gaat het weer over de herkomst van de Shiva Nataraja in Amsterdam. Of liever gezegd over de vraag ‘welke weg de beelden ooit hebben afgelegd, vanuit India naar de musea of privéverzamelaars’. De auteur geeft een gesprek hierover weer met Vijay Kumar, die jacht maakt op handelaars van Indiase beelden. Hier wreekt zich soms de boekenwijsheid en de ietwat betweterigheid van Reeuwijk: ‘Je hebt gelijk, maar…’ of ‘Uiteraard, maar…’.  Het langverwachte antwoord blijft ook nu uit. Misschien – denkt de lezer op dit moment van het boek aangekomen – had het boek aan kracht gewonnen als het in twee afzonderlijke delen was verschenen: een over de godenbeelden en een over de reis door India. Daadwerkelijk en innerlijk.

Inzicht en (h)erkenning
Wie een antwoord op de vraag naar de herkomst van de Nataraja zoekt, komt dan ook bedrogen uit. Maar wie niet bang is met Reeuwijk de diepte in te gaan zal wellicht anders kijken naar wat hij aan extra’s toegeworpen krijgt – zoals de reisverhalen en interviews – waarbij alles aan het eind van het rijk geschakeerde boek uiteindelijk in elkaar past en valt. De auteur had het klaarblijkelijk allemaal nodig om tot een inzicht te komen, eerder dan tot een conclusie. ‘Thuis’ is voor hem niet langer alleen Amsterdam, maar blijkt ook India ‘van Rajasthan tot Tamil Nadu en van West-Bengalen tot Maharashtra’ waar hij ‘families ontmoet’ die hem levensverhalen vertellen waarin hij zich herkent. Dát is de uiteindelijke boodschap van het verhaal. Het gaat allang niet meer om alleen de herkomst van het beeld, maar om (h)erkenning.

Alexander Reeuwijk
Oog in oog met de goden – Een zoektocht naar Indiase bronzen en hun makers
Met illustraties
Verschenen bij: Uitgeverij Querido, 2023
ISBN: 9789021468518
400 pagina’s
Prijs: € 25,99

Deze recensie verscheen eerder op de website literairnederland.nl en wordt hier herplaatst n.a.v. de tentoonstelling Aziatisch brons. 4000 jaar schoonheid in het Rijksmuseum te Amsterdam (27 september 2024 t/m 12 januari 2025).

Schijnbaar lichtvoetig

Mieke Tillema heeft voor haar biografie van Ida Simons (1911-1960) een opmerkelijke insteek gekozen. Ze legt Simons’ autobiografische roman Een dwaze maagd naast het werkelijke leven van de pianiste, schrijfster, overlevende, zoals de ondertitel van haar biografie luidt. Natuurlijk in de wetenschap dat je romanpersonages niet een-op-een kunt vertalen naar het echte leven, maar toch: opmerkelijk is het wel.

Eigenlijk is het dan ook een goed idee om vóór de biografie Een dwaze maagd te (her)lezen. Het boek werd in 2014 herontdekt en gepubliceerd door Uitgeverij Cossee, dezelfde die de biografie uitgaf.
Wanneer Tillema, oud-lerares Nederlands in Haarlem, de roman van Simons loslaat en andere bronnen in haar verhaal betrekt, hoe weinig het er ook zijn, wint het beeld van Ida Simons aan rijkdom: over haar onzekerheid, zwaarmoedigheid, hang naar originaliteit, grote muzikaliteit, eigengereidheid en ontzag voor geleerdheid, maar ook ‘charme, brille en humor (…), stil en schuw’. Opvallend daarbij is Ida’s onzekerheid wat betreft haar taalgebruik. Ze laat haar werk graag door anderen corrigeren, zeker waar het stijl- en spellingkwesties betreft, schrijft Tillema.
Van muziek heeft Ida meer kaas gegeten. Ze heeft les van verschillende pianisten. In 1930 debuteert zij, net negentien jaar oud, in de Circle musical juif in Antwerpen, waar ze als Ida Rosenheimer is geboren. Twee jaar na haar debuut verlooft ze zich met Dagobert (later David) Simons, een jurist. Na haar huwelijk blijft ze optreden onder haar meisjesnaam. In 1937 krijgen ze een zoon: Carel Arthur Jan, roepnaam Jan.

De context van Ida’s leven
Ondertussen is Hitler aan de macht gekomen, een context waar Tillema uitgebreid bij stil staat. Ze roept details op die niet algemeen bekend zijn. Ida heeft een vooruitziende blik en zegt al aan het begin van de oorlog dat Hitler de joden wil uitroeien, ook in Nederland. ‘Uiteindelijk zal hij ons allen naar Polen of God weet waarheen wegsturen’, zegt ze tegen zangeres/verzetsstrijdster en Shoah-overlevende Lin Jaldati (pseudoniem van Rebekka Brilleslijper, 1912-1988). Zij dook onder in de villa ’t Hooge Nest in Naarden, bekend van het gelijknamige boek van Roxane van Iperen. Over haar en haar man Eberhard Rebling (1911-2008) is een boek verschenen onder de titel Lied van verzet.

Soms veronderstelt Simons te veel als bekend of worden ons als lezer details onthouden. Zo is er bijvoorbeeld sprake van de Frederikslijst, een lijst met namen van joden die van maatschappelijke betekenis waren, en van de ‘Barnevelders’, zonder dat meteen duidelijk is, dat de meesten van de lijst werden geïnterneerd op Landgoed Schaffelaar in Barneveld om aan deportatie te ontkomen. Dat geldt ook voor de omschrijving dat Jan mastoïditus had, wat vele pagina’s later pas wordt verklaard als zijnde ‘een uiterst gevaarlijke ontsteking van zijn beide oorbotjes’. En dan: is Judith Belinfante, die enkele malen wordt genoemd, ‘de’ Judith Belinfante, de bekende historica en politica? Uit de context blijkt van wel, maar het wordt als zodanig niet vermeld. Van haar hand zal overigens in november bij M10boeken Uit de onderwereld verschijnen, haar persoonlijke geschiedenis vanaf het moment dat ze in 1943 in de onderduik werd geboren.

Tweede Wereldoorlog
Toch wordt het gezin vanuit Barneveld gedeporteerd naar Westerbork en vervolgens naar Theresienstadt. Simons schrijft erover in haar novelle In memoriam Mizzi; een betrouwbaardere autobiografische bron dan de roman Een dwaze maagd. Door de muziek die Ida zelf speelt en hoort, kan ze het leven volhouden. Op een gegeven moment, in februari 1945, wordt een groep van twaalfhonderd joden uit Theresienstadt op een bijzonder transport naar Zwitserland gesteld.
Op 3 juni 1945 komen ze weer in Nederland aan, op Jan na, die nog in Zwitserland blijft om aan te sterken. Ida treedt weer snel op, met wisselend succes, hoewel ze niet meer terneergeslagen is; nog een karaktertrek die Tillema uitlicht. Wat niet wil zeggen, dat Ida zowel fysiek als psychisch onaangetast is. Ze treedt uiteindelijk steeds minder op en is soms somber en depressief. Ze gaat aquarelleren, componeren en schrijven.
Tillema gaat beknopt in op haar composities die in de nalatenschap van Ida zijn gevonden, maar als je gericht op internet zoekt, kom je ook een stukje in een openbare collectie tegen: La señorita op eigen tekst in de collectie Muziekschatten, het bladmuziekarchief van de Stichting Omroep Muziek (SOM-013058). Het toont de luchtige kant van Ida. Tillema schrijft echter terecht dat Simons’ literaire werk zich ‘op een ander’ (lees: hoger) niveau beweegt dan haar muziek. De humor en lichte toon van haar muziek klinkt er ook in door, maar die ‘laten de grauwheid van het kampbestaan’ waarover ze schrijft ‘niet alleen intact, ze laten die nog scherper uitkomen’, aldus de auteur.

Receptie van Simons’ werk
Toch boort Jan Greshoff Simons’ Slijk en sterren (1956) in Het Vaderland de grond in. Hier had ik ook graag wat meer context gezien. De context is namelijk van de ontvangst van vrouwelijke auteurs door sommige mannelijke recensenten in die tijd; die was vaak negatief en neerbuigend. Die context geeft Erica van Boven in haar proefschrift Een hoofdstuk apart (1992), waarin Greshoff er niet zo goed vanaf komt.
Een uitzondering vormt onder anderen Adriaan van Veen, die in de NRC van 18 april 1959 Een dwaze maagd lovend bespreekt, zoals hij dat later met het postuum verschenen Als water in de woestijn zal doen. Dat is Simons laatst geschreven boek. Ze overlijdt op 27 juni 1960, hoogstwaarschijnlijk door zelfdoding.

Mieke Tillema heeft bergen werk verzet om een contextueel grotendeels sterke biografie te schrijven. Ondanks het weinige bronmateriaal dat tot haar beschikking stond. Dankzij Uitgeverij Cossee komt Ida Simons’ werk de laatste tijd terecht meer in de belangstelling. Het is een mooi geïllustreerde biografie geworden, die al in 2021 verscheen, maar nu weer in een nieuwe oplage beschikbaar is en een ruim lezerspubliek verdient.

Ida Simons
Schrijver: Mieke Tillema
Uitgever: Cossee
Prijs: € 34,99
Bladzijden: 420
ISBN: 978 90 5936 958 0

De oorspronkelijke versie van deze recensie verscheen eerder op de website 8WEEKLY.NL (eindredactie: Priya Wannet) en wordt hier met toestemming herplaatst n.a.v. het verschijnen van de biografie over Simons’ echtgenoot, David Simons (1904-1998) o.d.t. Vergeet de trieste dagen door Hinke Piersma en de presentatie daarvan op 10 september 2024 bij Spui25 in Amsterdam. De alinea’s over Lin Jaldati en Eberhard Rebling, en die over Judith Belinfante werden toegevoegd.

(Een) leven en werk(elijkheid)

De biografie die Kate Kirkpatrick schreef over Simone de Beauvoir, heet in het Engels Becoming Beauvoir. A life. En in de Nederlandse vertaling: Een leven. Dit zette ons tijdens de Filosofie Leesclub ‘Ken jezelf’ (Volksuniversiteit Amsterdam, februari-mei 2024) – waarover ik al eerder blogde -, aan het denken.

Kirkpatrick verzet zich tegen het onderscheid tussen ‘leven’ en ‘werk’ (p. 33). Ze ‘wil laveren door het verraderlijke gebied dat ligt tussen het scheiden van het leven en het werk van De Beauvoir en het reduceren van haar werk tot haar leven’ (p. 34), dat wil zeggen het reductionistisch het leven voor zichzelf laten spreken. Ik heb me al eerder tot dit probleem proberen te verhouden.[1] Nu duikt het weer op.

Na de desbetreffende cursusochtend over De Beauvoir vond ik in de mooie Bookshop aan de overkant van de Amsterdamse Openbare Bibliotheek aan het Javaplein op een stapeltje het boekje Foute kunst van de Vlaamse filosofe Leen Verheyen (Uitgeverij Letterwerk, 2024). Het gaat precies over déze vraag: ‘Moet kunst losgekoppeld worden van haar maker?’ De schrijfster zou volgens de achterflap nieuwe ideeën aanreiken. Ik heb het boek meteen gekocht. Ter verdieping.

Herkenbaar
Direct aan het begin worden er kwesties besproken die ik uit soortgelijke, eigen ervaringen herken. Bijvoorbeeld die van een componist bij Donemus – waar ik heb gewerkt – die zich misdroeg tegen een collega, wat door de toenmalige directeur werd vergoeilijkt ‘als uiting van een excentrieke persoonlijkheid, eentje die de kunstenaar des te interessanter maakte’ (p. 9).

En het stukje over het idee om ‘de meest racistische werken [die] uit het aanbod van de jeugdbibliotheek verwijderd moeten worden’ (p. 10) deed me denken aan soortgelijke uitingen die ik vond in een encyclopedie voor de jeugd, waarop het hoofd van de jeugdbibliotheek in Haarlem, – waar ik toen stage liep -, rücksichtlos besloot de encyclopedie uit de collectie te verwijderen. We schrijven begin jaren zeventig van de vorige eeuw, toen er van ‘doorgedreven woke-activisme ter linkerzijde’ (p. 11) nog geen sprake was. En ook niet van ‘rechtse activisten [die] bepaalde boeken (…) liever uit bibliotheken (…) zien verdwijnen’ (ibid.).

Autonomie en ethicisme
Verheyen onderzoekt vervolgens de notie ‘autonomie’ van een kunstwerk, het ethicisme (de visie die uit een werk spreekt) en wat dit ‘inhoudt voor de verhouding tussen het werk an sich en de mogelijk moreel problematische maker ervan’ (p. 13).
Als je de opvatting van de filosoof Immanuel Kant (zie afb.) ten aanzien van autonomie volgt, – waarbij je louter van de vorm van een kunstwerk uit mag gaan – zou een moreel oordeel ‘geen rol mogen spelen bij het vormen van esthetisch oordeel’ (p. 15). Maar klopt dit wel?

Docente Carolien van Welij besloot de ochtend over De Beauvoir met een opmerking over ‘leven en werkelijkheid’. Dat is zo’n opmerking die ofwel heel diep is ofwel een slip of the tongue. Verheyen heeft het in het kader van autonome kunst onder meer over abstracte kunst die ‘niet langer de werkelijkheid afbeeldt, maar alle aandacht naar zichzelf toetrekt’ (p. 16). Literatuur doet dit minder, of – zoals Oscar Wilde schreef -: ‘Er bestaat niet zoiets als een moreel of een immoreel boek. Boeken zijn goed geschreven of slecht geschreven’ (p. 17).

Inhoud, context, moraliteit
Maar wat stond er eigenlijk ‘op het spel vóór de afkeer van de representatie [werkelijkheid, EvS] zijn intrede deed?’ (p. 19). De inhoud, de context (de situatie, zou De Beavoir wellicht zeggen), de ervaring. Dat wil eigenlijk zeggen, ‘dat de kunst niet het leven dient te imiteren, maar het leven de kunst’.  Dan past de titel van de Engelstalige biografie van Kirkpatrick en de ondertitel daarvan die tot de Nederlandse vertaling werd teruggebracht (Leven) deels. Deels, want Verheyen stelt terecht dat je bij een kunstwerk noch de context en de inhoud kunst kunt weglaten noch de vorm (het formalisme).

Als voorbeelden noemt zij de vorm en inhoud van een sonnet die ‘nauw met elkaar zijn verweven’ (p. 27). Aan context en inhoud voegt de filosofe even later ‘moraliteit’ toe (p. 30) zoals de zogeheten ethicisten zoals bijvoorbeeld Berys Gaut en Mary Devereaux dat in hun oordeel over kunst meenemen.

Meenemen wil niet zeggen, dat zij een kunstwerk reduceren tot de morele boodschap ervan. De vraag is dan of er bijvoorbeeld antisemitisme aan de orde is met de bedoeling dit te veroordelen, of dat uit een kunstwerk als geheel een antisemitische attitude spreekt. Die vraag kun je bijvoorbeeld stellen bij Dostojevsky (zie de blog als genoemd in voetnoot 1) volgens de docente van een eerder door mij gevolgde cursus over hem. En ook bij Nietzsche (zie foto hierboven), hoewel dat niet hemzelf maar eerder de bezorger van zijn werk, i.c. zijn zuster geldt én degenen die zijn werk wél maar niet góed lazen en interpreteerden. Of helemaal niet lazen maar er wel een oordeel over hebben …

Verheyen eindigt haar boek aan de hand van een onderzoek (Honouring and admiring the immoral) van de ethici Alfred Archer en Benjamin Matheson. Zij geven eerst een drietal argumenten ‘om kunstenaars die zich immoreel gedragen (hebben) niet te eren’ (p. 64):

  1. Je moet ze niet bevestigen
  2. Het kan de slachtoffers schaden
  3. Iets groots verwezenlijken rechtvaardigt geen wangedrag

Desondanks kunnen er ‘nog steeds redenen zijn om een moreel problematisch kunstenaar te bewonderen’ (p. 65). Of liever, denk ik: de uitingen van zo’n kunstenaar en niet diens/dier eventueel excessieve gedrag, zoals de componist bij Donemus.

Cancelcultuur en excuses
De proef op de som. Mineke Bosch (emeritus hoogleraar moderne geschiedenis) meent in een artikel over Aletta Jacobs (zie foto) in De Groene Amsterdammer (11 april 2024): Aletta Jacobs wegzetten als een racist, zoals de laatste tijd ‘net iets te vaak’ gebeurt, houdt geen rekening met ‘de ambivalenties in mensenlevens en zet haar weg in de zwart-witmodus van de hedendaagse cancelcultuur’ in plaats van het te ‘historiseren en contextualiseren’ en door in de voetsporen van de analytisch filosofe Else Barth ‘essentialisme en polaire denksystemen te bestrijden’. Deze discussie ontstond naar aanleiding van het feit dat een kunstenares haar opdracht teruggaf om een standbeeld van Jacobs in Den Haag te maken.

Nog een voorbeeld tenslotte, uit een artikel over dichter/beeldend kunstenaar Lucebert in De Gids (2024/2) van de hand van Marleen Slooff. Zij meldt dat ‘Lucebert na de oorlog afstand had genomen van het nationaalsocialistische gedachtegoed’. Ik denk dat dit een zeer belangrijke vermelding is, die doet denken aan een opmerking van mijn toenmalige scriptiebegeleider Elisabeth den Hartog-de Haas (OUN), die eens opmerkte dat wat Heidegger vooral tot een besmet filosoof maakt het feit is, dat hij na de Tweede Wereldoorlog nooit excuses heeft gemaakt voor zijn nazistische ideeën.

Dat wordt ook duidelijk in een huidige tentoonstelling in het Stedelijk Museum Alkmaar: 100x Lucebert.[2] Hier wordt niets met de mantel der liefde bedekt of je in de mond gelegd, maar kom je als bezoeker aan de hand van wat wordt getoond tot eenzelfde conclusie als Marleen Slooff. En Kirkpatrick.

[1] https://elsvanswol.nl/lera-auerbach-en-dostojevski/
[2] https://stedelijkmuseumalkmaar.nl/nu-te-zien/nu-te-zien/100x-lucebert

Frans Hals: eenzame ster?

Na de grote tentoonstellingen over Rembrandt (2015, 2019) en Vermeer (2023) komt het Rijksmuseum in Amsterdam nu met een overzichtstentoonstelling van Frans Hals waar achtenveertig werken worden getoond. Volgens het museum zijn Rembrandt, Vermeer en Hals ‘De Grote Drie’. In deze blog Frans Hals in Amsterdam, volgende blog Rembrandt in Leiden.

Hals (1582/83-1666) is overigens van origine geen Nederlandse schilder; hij wordt in Antwerpen geboren. Zijn familie verhuist na de val van Antwerpen voor de Spaanse overheersing rond 1586 naar Haarlem. Het Frans Hals Museum in Haarlem wijdt een paar jaar geleden een tentoonstelling aan die Vlaamse nieuwkomers in hun stad. De tentoonstelling in het Rijks is ontstaan in samenwerking met het Frans Hals Museum, maar ook met de Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie en The National Gallery in Londen. Alleen is het accent dat in elke stad wordt gelegd net even anders.

Gewoon genieten
In Amsterdam zijn weliswaar wat meer werken te zien dan in Berlijn en Londen (bruiklenen uit Haarlem en het Mauritshuis in Den Haag) en is gekozen voor een wat meer ouderwetse opzet, met de achtenveertig schilderijen ruim uit elkaar opgehangen op een donkerblauwe, en op de kopse kanten spierwitte achtergrond. Wat op deze manier helaas ontbreekt, en wat Berlijn straks wel biedt, is de context: wie beïnvloedde Hals en wie heeft hij zelf beïnvloed? [Antwoorden: hij schilderde zowel in een precieze stijl, zoals een portret van Jacobus Zaffinus, en beïnvloedde met zijn losse stijl onder meer een impressionist als Manet].
Nu staat hij centraal als een eenzaam stralende ster, terwijl er uit één schilderij, de Vruchten- en groenteverkoopster, al valt op te maken dat een andere schilder eraan heeft meegewerkt: Claes van Heusden.

Wat blijft is dat je gewoon kunt genieten van wat je ziet. Voor veel bezoekers wellicht al voldoende gezien de drukte in de zalen. De summiere toelichtingen doen de rest. Soms saillante details weglatend, zoals bij twee genrestukjes: De luitspeler [afb. linksboven] en de Lachende jongen met blokfluit [afb. rechtsboven]. Immers: een luit met rozet staat in de tijd van Hals voor het vrouwelijke geslachtsdeel en de blokfluit voor het mannelijke.

De Grote Drie?
Is het verhaal met Rembrandt, Vermeer en Hals nu rond? De diepgang van Leysters werk overtreft soms dat van Hals.

Vergelijk maar eens de gezichtsuitdrukking van een cellospelende man van Leyster (privécollectie, niet op de tentoonstelling) met een Vioolspelende jongen van Hals. De eerste wordt zichtbaar geroerd door de muziek. De tweede ook wel, maar zijn gezicht drukt eerder sentimentaliteit uit. Dat is óók Hals. Uitzonderingen zoals het schitterend ingehouden Portret van Catharina Hooft en haar min en de vrouw op de Familiegroep in landschap niet te na gesproken. Het zijn die pareltjes die je naar Amsterdam zouden moeten lokken, niet louter het beeld van de Hals dat zich beperkt tot lachen en humor.

Het zou leuk zijn als een volgende tentoonstelling er een rond bijvoorbeeld een Judith Leyster zou worden. ‘Rond’ – want wat meer context zou fijn zijn, temeer daar haar oeuvre niet zo omvangrijk is. Daar zijn ze bij het Frans Hals Museum in Haarlem sterker in dan bij het Rijks. Eerlijk is eerlijk. Overigens was daar in 2009-2010 al een kleine overzichts-tentoonstelling van haar werk te zien. En die smaakte naar meer.

 

Verscheen 14 maart 2024 op de website van 8WEEKLY (eindredactie Lynn Remory). Wordt hier met toestemming overgenomen.

https://www.rijksmuseum.nl/nl/zien-en-doen/tentoonstellingen/frans-hals

Stefan Paas – Vrede op aarde

De boektitel Vrede op aarde doet in eerste instantie denken aan een kerstlied als Vrede op aarde in de mensen een welbehagen. Maar de ondertitel zet de lezer op een ander been: Over heil en redding in deze tijd. Waar gaat het over?

Stefan Paas schrijft in het Woord vooraf dat zijn boek een kritisch onderzoek is van de manier waarop het westerse christendom heeft gesproken over het goede nieuws van God. Terwijl het tegelijk ook ‘een poging is om dit goede nieuws opnieuw te verbinden met de grote vragen van onze samenleving’.

Paas (1969) is hoogleraar missiologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en aan de Theologische Universiteit Utrecht. Zijn LinkedInpagina vermeldt dat hij voorheen werkte als gevelreiniger, leraar en in een aantal kerkelijke functies waaronder pionieren in Amsterdam. In 2018-2019 was hij Theoloog des Vaderlands. Dit boek is duidelijk bedoeld voor een in theologie geïnteresseerd publiek. Op X (voorheen twitter) blijkt uit reacties al dat het in gesprekskringen wordt gebruikt. Maar ook voor theologen zal het, mede door de vele uitgebreide voetnoten en verwijzingen naar met name Engelse vakliteratuur gefundenes Fressen zijn.

Gods verborgen omgang vinden
De auteur zoekt het eerder in de hoek van Gods verborgen omgang vinden, afkomstig als hij is uit de Christelijk Gereformeerde Kerken. Voor Paas is het ontmoeten van een persoonlijke God of Jezus Christus een heilzame, bevrijdende gebeurtenis die hij iedereen toewenst. Je kunt je afvragen of het woord ‘gebeuren’ niet beter op zijn plaats is dan gebeurtenis als eenmalige ervaring, omdat het effect van zo’n ontmoeting of bekering je je leven lang bij zal blijven. Paas zal de laatste zijn om dit te ontkennen: ‘Zeggen dat God ons ontmoet in onze ervaring, is zeggen dat God onze verlangens en angsten prikkelt, voorbeeldfiguren op ons pad brengt, ons onrustig maakt en betovert met schoonheid en goedheid – kortom, sporen trekt in onze ervaring’. Zulke zinnen maken het boek tot een rijk boek.

Ervaring is een interactie, een verbond tussen verstand en gevoel. Iets dat lang werd ontkend vanwege de verdeeldheid tussen verstand en lichaam, denken en voelen. Het gaat er volgens Paas om of we kunnen leren aanvoelen wat hier en nu werkelijk heilzaam is. Hier en nu; de auteur laat niet na steeds te benadrukken dat ervaringen en emoties altijd geworteld zijn in plaats en tijd. Geschiedkundige uitstapjes in het boek benadrukken dit.

Zoektochten naar gerechtigheid, naastenliefde en harmonie
De verschillende contexten die Paas schetst, zijn allemaal zoektochten naar gerechtigheid, naastenliefde en harmonie met de schepping, de grote vragen waar hij op doelt. Hij doet dat aan de hand van casestudies: de slavernij in het Amerikaanse Zuiden, missionair werk in een seculiere samenleving en in de wereld als schepping, die om ecologische verantwoordelijkheid vraagt.

Dit alles kunnen we volgens de auteur oefenen in het kerk-zijn. Vrede op aarde is daarbij de richtingaanwijzer voor het christelijk denken, voelen en doen. Ook uit hij zijn bewondering ten aanzien van voorbeelden van mensen die hem voorgingen in het geloof. De auteur gaat daarbij soms nog steeds te werk als een gevelreiniger, die het wezenlijke onder allerlei aankoeksels vandaan weer zichtbaar wil maken.

Stefan Paas
Vrede op aarde. Over heil en redding in deze tijd
KokBoekencentrum Uitgevers | Utrecht
ISBN 9789043540070
€ 29,99

Recensie verscheen eerder in Kerk in Mokum, december 2023/januari 2024, p. 6. Wordt hier met toestemming overgenomen.

‘Het gaat juist om het dichtbij zijn’

Op woensdag 11 oktober jl. vond in de aula van begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam een plechtigheid plaats voorafgaand aan de begrafenis van Henk Lensink (1939-2023). Een uur daarvan heb ik via de webcast van Zorgvlied gevolgd. Aan het woord kwamen toen Henks broer, kinderen en kleinkinderen.
Henk Lensink werd zo vooral geschetst als vader en opa, en slechts indirect als de theoloog en predikant die hij ook was. In de laatste hoedanigheid heb ik hem gekend, vooral toen wij een poosje gelijktijdig lid waren van de leerhuiscommissie van het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LATE) en de vergaderingen daarvan bijwoonden.

Wat mij vooral is bijgebleven, is zijn belangstelling voor vertaalproblemen vanuit de Septuagint. Hij kon voorafgaand aan een vergadering daar enthousiast en met luide stem over vertellen. De laatste keer dat ik hem zag was bij de afscheidsdienst van ds. Hans Hoekert (op 10 mei van dit jaar) in De Thomas aan de Zuidas. Lensink zat voor me en ik hoorde dat hij moeilijk sprak. Hij draaide zich naar mij om en zijn brede lach sprak boekdelen. Gesproken hebben we elkaar verder niet.

Steeds dichterbij
Wat mij vooral raakte in de toespraken tijdens zijn afscheidsdienst, was een opmerking van één van zijn kinderen. Na een ingreep aan zijn stembanden en het steeds dover worden, kwam hij steeds dichterbij. Lief en zacht. Ik geloofde het meteen en moest aan twee dingen denken: aan een vakantie die ik doorbracht met mijn broze vader. Het moet in 1996 zijn geweest en we zaten in een hotel. Aan weerszijden van de gang hadden we elk een kamer met een terrasje. Op een daarvan brachten we de meeste tijd door. Lezend. Ik las, herinner ik me nog goed, De tweeling van Tessa de Loo, dat diepe indruk maakte. Een enkele keer maakten we een uitstapje, maar het is vooral het zwijgzame nabije samenzijn dat me bij is gebleven. Lief en zacht.

Voorwoord, nawoord
Het tweede waar ik aan moest denken, is een gedeelte uit het gedicht ‘Voorwoord’ van Babs Gons, uit haar bundel Doe het toch maar (2021):

… stilte

van gebaren
van even iets niet zeggen
en even niets zeggen
van armen en ogen
en afstand en huid
en lucht en aarde
en botten
die meer zeggen
dan

een taal als een verzoek
een bede
een oproep tot
medemenselijkheid

Ik weet dat de context een andere is, van contact tussen mensen van een andere kleur, maar het gedicht drukt ook iets universeels uit. Immers:

Het gaat juist om het dichtbij zijn, dat weten alle dieren, hoef
ik jou niet te vertellen.

Dat schreef weer een andere dichter, Eva Meijer, in haar gedicht ‘Je noemt het een gesprek’ (in: Het witste woord, 2023). En als iemand een dierenliefhebber was, dan was het wel mijn vader. Van Henk Lensink weet ik dat niet. Ik weet überhaupt weinig van hem. Als ik zijn naam op internet opzoek, kom ik ook eigenlijk maar één boek van hem tegen: Dat ik den ploeg van uw woord mag besturen – bijdragen aan de uitleg van bijbelverhalen (2004). Ook in Bekirbénoe, de periodiek van de Kerkenraadcommissie Tenach en Evangelie vond ik slechts één bijdrage van zijn hand. Maar die lach – die zal me altijd bijblijven.
Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

Drieluik: emoties – klimaatcrisis – rassenstrijd

‘Een schilderij stelt tegenwoordig wat er niet is’, schrijven Wessel Stoker en Henk Vroom in hun boek Verhulde waarheid (uitg. Meinema, 2000). Ik kocht het boek bij Peter Jansen van De Vertraagde Tijd, die altijd één of meerdere dagen zijn tenten opslaat bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden. Tijdens de cursus over emoties, die ik deze zomer volgde, en waar ik straks op terugkom.

Gedachten en emoties
Eerst dat statement. Stoker en Vroom denken aan het schilderij Zee bij Domburg van Mondriaan (zie afb. linksboven). Mondriaan ‘roept gedachten en emoties op’, schrijven ze (p. 7). ‘De betekenis van een schilderij [is] in zekere zin verborgen en [wordt] de beschouwer pas langzaam in meegaande beweging duidelijk’ (p. 8).

Ik denk aan heel andere ‘schilderijen’ op de tentoonstelling [H]erkennen Herbouwen in de Kunsthal in Rotterdam (t/m 29 oktober 2023). Schilderijen zijn het eigenlijk helemaal niet. Ze hebben de vorm van ouderwetse lijsten, om maar net zo’n soort omschrijving te gebruiken als ‘tegenwoordig’. Er valt niets maar dan ook helemaal niets op te zien en toch roepen ze gedachten en emoties op, ingegeven door de context van de door patricia kaersenhout samengestelde totaalinstallatie over de blik van de witte mens op de (slavernij)geschiedenis van de zwarte medemens.
Mensen die lang onzichtbaar waren gemaakt, schijnen de ‘schilderijen’ aan de ene kant te willen zeggen. ‘Wie de verf (…) weg krabt, houdt alleen het kale doek over’ schrijven Stoker en Vroom in een ander verband (p. 9). Oké – maar wij moeten aan de andere kant in dialoog de afbeelding weer zichtbaar maken. Van de onderlaag af aan. Laag voor laag opbouwen, herbouwen, zoals de titel van de tentoonstelling zegt.

Klimaatcrisis en rassenstrijd
Dan nu een dag uit de cursus Emoties bij de ISVW. Een dag die grotendeels werd gegeven door Harriët Bergman. Zij promoveert aan de Universiteit Antwerpen, ‘waar zij onderzoek doet naar “negatieve” emoties zoals woede in de context van de klimaatcrisis’. Bergman haalde Audre Lorde (1934-1992) aan. In een speech (The uses of anger, 1981) zei zij dat haar woede als zwarte vrouw voortkomt uit het ideaal dat de aarde beter moet worden voor iedereen die er op leeft. Woede is volgens Bergman een emotie, de betekenis die je geeft aan een affect (Spinoza), een gevoel dat je raakt. Vanuit de context en ervaring is – zoals bij patricia kaersenhout – een perspectief, een moreel oordeel mogelijk. Lordean rage kan bijdragen aan een betere wereld. Het is goede woede, morele woede.
In dat verband dacht ik ook aan thumos bij Plato – wilskracht, woede die aanzet tot actie.

Bergman vergeleek het activisme van Lorde met de rassenstrijd, hoewel iemand van de groep cursisten dat wilde versmallen tot de strijd tussen arm en rijk. Een activiste van Greenpeace Nederland had het in Het Parool (24 juli 2023) in vergelijkbare zin over ‘de strijd van gelijke rechten van queer en trans personen en de klimaatcrisis [die] alles met elkaar hebben te maken. Rijke, witte mannen bepalen het systeem’. Alle minderheidsgroepen (zwarten, armen, lhbti+) worden er als eerste het slachtoffer van. Laten wij hen dan ook als eersten het perspectief bieden waar Bergman en kaersenhout het over hebben.

[Zonder (aanvulling na de klimaatmars op 12 november 2023) te vervallen in statements op X( voorheen twitter zoals deze: ‘Als je de kruising van kolonialisme, klimaatcrisis, racisme en patriarchaat niet ziet, ben je een deel van het probleem, niet de oplossing. Geen klimaatrechtvaardigheid op bezet land is reëel voor grote delen van de wereld die niets te zeggen hebben over hun eigen toekomst.’ Deze door Bergman opnieuw verzonden post werp ik verre van mij. En dan komt de opvatting van de medecursist in Leusden opeens in een ander daglicht te staan ….].

Drie zonen
Tenslotte viel mijn oog op een artikel dat Hero Hokwerda, de vertaler van een moderne Griekse klassieker, de roman Drie zonen (1945) van Margarita Liberak schreef (zie link onderaan). Hij had het over het woord afirimenos, afwezigheid. In dit verband van de personages, maar ik denk ook aan de lege ‘schilderijen’ op de tentoonstelling in Rotterdam. Het Griekse woord, schrijft Hokwerda, betekent ook ‘abstract’. In het Nederlands zou je van ‘onttrokken’ kunnen spreken. Want, schrijft hij, ‘met hun “afwezigheid” onttrekken sommige personages zich aan de onderwerping die van hen gevraagd lijkt te worden’. Zoals van zwarte mensen die in de installatie in Rotterdam langskomen.

Komt hierin uiteindelijk niet alles samen van wat ik hiervoor aanstipte?

 

https://www.athenaeum.nl/nieuws/vertalers/2023/over-het-vertalen-van-margarita-liberaki-s-drie-zomers-door-hero-hokwerda